Economische Berichten • nr. 7 • 3 juli 2013 Economische relance in Wallonië ? Sinds de jaren 60 lag de economische groei in Wallonië stelselmatig lager dan in Vlaanderen. Het voorbije decennium kwam aan deze groeiachterstand echter een einde. Dat reflecteert deels een wat snellere Waalse industriële groeidynamiek, maar meer nog een achteruitgang van het groeitempo van de Vlaamse economie. De vraag is nu of Wallonië daarmee aan een inhaalbeweging tegenover Vlaanderen is begonnen. Bemoedigend is alvast de kentering in het Waalse industriële beleid, vooral via het Marshallplan dat de ontwikkeling van nieuwe industriële groeipolen ondersteunt. Ook investerings- en uitvoerstatistieken suggereren dat deze beleidsheroriëntatie stilaan vruchten afwerpt. Toch presteert Wallonië op diverse vlakken nog altijd zwakker dan Vlaanderen. De uitvoer (vooral buiten de EU) en het ondernemerschap zijn er minder ontwikkeld, de productiviteit in de dienstensectoren is er lager, het onderwijs scoort minder en de structurele werkloosheid blijft hoog. Als Wallonië deze relatieve zwaktes kan bijsturen, kan het groeitempo er mede dankzij een minder ongunstige demografie in de komende jaren hoger blijven dan in Vlaanderen. Dat veronderstelt dan wel dat Wallonië naast de kentering van het industriële beleid ook maximaal de vruchten plukt van arbeidsmarkthervormingen, die in alle gewesten nodig zijn om de werkzaamheidsgraad naar een hoger niveau te tillen. Regionale groeiverschillen De Belgische gewesten kenden in de naoorlogse periode een erg uiteenlopende economische ontwikkeling. Sinds 1960 steeg het bruto regionaal product (BRP, d.i. de totale bruto toegevoegde waarde voortgebracht op het grondgebied van een gewest) in Wallonië en Brussel reëel met gemiddeld 2,2% respectievelijk 2,0% per jaar, tegenover 3,1% in Vlaanderen. Dit groeiverschil was in sommige periodes weliswaar minder uitgesproken, maar bleek over de tijd heen toch opvallend persistent. Slechts in 16 van de 53 jaren sinds 1960 lag de groei van het reële BRP in Wallonië hoger dan in Vlaanderen. Door de geringere bevolkingstoename in Wallonië was het gemiddelde groeiverschil in het reële BRP per inwoner tussen Wallonië (1,9% per jaar) en Vlaanderen (2,6% per jaar) wel wat kleiner. Over de ganse periode 1960-2012 steeg de reële productie per inwoner in Wallonië met 166% en met 262% in Vlaanderen (grafiek 1). Het BRP geeft een aanwijzing over de regionale oorsprong van de economische productie en van het inkomen dat daardoor in het betreffende gewest wordt verdiend. Het is echter geen correcte maatstaf van de inkomens van de bevolking die binnen de gewestgrenzen woont. Pendelaars die bijvoorbeeld in Brussel werken dragen bij tot het Brusselse BRP, maar hun arbeidsinkomen komt terecht in het gewest waar zij wonen. Een juistere maatstaf om regionale welvaart te meten is daarom het primaire inkomen dat de inwoners van een gewest verdienen. Grafiek 2 toont de relatieve ontwikkeling van dit primaire inkomen per hoofd van de bevolking in de Belgische gewesten in vergelijking met het gemiddelde van de huidige EMU-lidstaten sinds 1960 (1). Op het einde van de jaren 50 had Wallonië volgens deze maatstaf nog een hogere welvaart dan Vlaanderen. Nadien liep dat gewest een achterstand op, zowel tegenover Vlaanderen als tegenover het EMU-gemiddelde. Vanaf de jaren 90 lag het gemiddelde Waalse primaire inkomen bijna 10% lager dan gemiddeld in de EMU en ongeveer 23% lager dan in Vlaanderen. 1 Economische Berichten Grafiek 2 - Regionaal inkomen per capita (EMU = 100) Grafiek 1 - Reëel bruto regionaal product per capita (regionaal inkomen = bruto regionaal product gecorrigeerd voor pendelstromen tussen regio’s) (1960 = 100) 160 400 150 350 140 300 130 120 250 110 200 100 150 100 1960 90 65 70 75 80 85 90 Vlaanderen Wallonië 95 2000 05 80 1960 12 Brussel EMU Bron: Eigen berekeningen o.b.v. NBB (INR), Federaal Planbureau Het voorbije decennium kwam aan de systematische groeiachterstand van Wallonië evenwel gaandeweg een einde (grafiek 3). Dat was echter vooral het gevolg van een vertragende expansie van de Vlaamse economie sinds het midden van de jaren 90, terwijl de Waalse groei grosso modo stand hield op het gemiddelde peil van de jaren 80 en 90. Vanaf 2000 was de gemiddelde jaarlijkse groei in de drie Belgische gewesten ongeveer gelijk (2). In de crisisperiode 2008-2012 lag de groei in Wallonië zelfs ieder jaar hoger dan in Vlaanderen. In die jaren groeide het reële BRP in Wallonië cumulatief met 4,5%, tegenover slechts 1,6% in Vlaanderen, en de werkgelegenheid met 4,7%, tegenover 3,5% in Vlaanderen. In de gehele EMU lag de economische activiteit in 2012 nog 1,3% lager dan vóór het uitbreken van de crisis in 2007. Dankzij de relatief betere nderen groeiprestatie kon Wallonië zijn welvaartskloof (primair inkoonië men per inwoner) tegenover het EMU-gemiddelde verkleinen van 11% in 2007 tot 6% in 2012. Ook de welvaartskloof met ssel Vlaanderen kromp, maar bedroeg in 2012 toch nog altijd zo’n 20% (grafiek 2) (3). U 65 70 75 80 Vlaanderen Wallonië Bron: Eigen berekeningen o.b.v. NBB (INR) 85 90 95 2000 05 80 speelde de weinig gediversifieerde productiestructuur de Waalse economie opnieuw parten. Uiteindelijk onderging de Waalse staal- en metaalverwerkende nijverheid belangrijke rationalisaties en zakte het aandeel van de industrie in het Waalse BRP op het einde van de jaren 80 ruim onder dat aandeel in Vlaanderen (grafiek 4). Vlaanderen van zijn kant haalde in de naoorlogse decennia veel profijt uit de Europese integratiedynamiek, mede dankzij zijn centrale ligging, de goed uitgebouwde (haven)infrastructuur en de ruime beschikbaarheid van arbeid door de relatief jonge bevolkingsstructuur. De strikte matiging van de loonkosten in het kielzog van de devaluatie van de Belgische frank in 1982 kwam de Vlaamse economie door haar grotere internationale openheid relatief meer dan de Waalse ten goede. De komst van buitenlandse ondernemingen speelde bij de relatief sterke economische ontwikkeling in Vlaanderen een belangrijke rol en zorgde ervoor dat de regio actief werd in een aantal kapitaalen kennisintensieve sectoren, zoals de chemische en farmaceu- Relatieve desindustrialisatie Grafiek 3 - Reële groei bruto regionaal product (in % per jaar, periodegemiddeldes) De historische groei- en inkomensachterstand van Wallonië gaat terug tot de jaren 60 en 80. Zij is vooral een gevolg van de teloorgang van de industriële activiteit in de regio in die periodes. Vanaf de tweede helft van de jaren 50 zorgde de verdringing van steenkool door andere primaire energiebronnen voor een diepe crisis van de Waalse steenkoolnijverheid. In de jaren 60 vormde de ontluikende economische integratie in Europa de voedingsbodem voor herstructureringen van zware basisindustrieën, die zich in toenemende mate verplaatsten naar economisch minder ontwikkelde gebieden met lage lonen. Dat holde de concurrentiekracht van deze industrieën in Wallonië uit. Tegelijk werd de industriële omschakeling er afgeremd door een defensief overheidsbeleid, gericht op de bescherming van bestaande industriële activiteiten en subsidiëring van noodlijdende bedrijven. Bij het begin van de jaren 2 12 Brussel EMU België 6 5 4 3 2 Vlaanderen Wallonië Brussel België EMU 1 0 1960-73 1974-81 1982-89 1990-99 Vlaanderen Brussel Wallonië EMU Bron: Eigen berekeningen o.b.v. NBB (INR), Federaal Planbureau 2000-12 tische industrie. Hierdoor kalfde het belang van de industriële sectoren in Vlaanderen tot de jaren 90 algemeen minder sterk af dan in Wallonië (grafiek 4). Grafiek 4 - Desindustrialisatie Wallonië versus Vlaanderen Industriële sectoren (incl. bouw & energie) 45 Vanaf de jaren 90 kwam de globalisering in een stroomversnelling, onder impuls van onder meer de opening van het voormalige oostblok in Europa en de opkomst van China. De toenemende internationale concurrentiedruk verplichtte de Vlaamse ondernemingen om alsmaar meer de arbeidsproductiviteit op te drijven als reactie op de hoge loonkosten. Die laatste stegen vanaf het midden van de jaren 90 bovendien weer sneller dan bij de belangrijkste handelspartners. Dat versnelde de afbraak van de werkgelegenheid in de Vlaamse industriële sectoren, met onder meer een aanzienlijk banenverlies in de textielsector en de auto- en machinebouw als gevolg. Wallonië daarentegen slaagde erin om de desindustrialisatie af te remmen. Het gewest kon de afname van de werkgelegenheid in de verwerkende nijverheid in de periode 2000-2011 beperken tot gemiddeld 0,7% per jaar, tegenover 1,5% per jaar in Vlaanderen. De toegevoegde waarde in de Waalse verwerkende nijverheid steeg in die periode met gemiddeld 1,5% per jaar, tegenover amper 0,2% in Vlaanderen. (in % van bruto regionaal product) 40 35 30 25 20 Tewerkstelling in de verwerkende nijverheid (2000 = 100) 190 160 130 100 70 1960 65 70 75 80 85 90 95 2000 05 11 Vlaanderen Wallonië Bron: NBB, Federaal Planbureau jaren wat op, maar zij blijven wel nog ruim beneden die van de Vlaamse overheid. Een en ander ging gepaard met een regionale convergentie van het aandeel van medium- en hoogtechnologische industriële sectoren in de totale toegevoegde waarde van de gewesten, waarbij echter vooral de forse daling Nieuwe dynamiek van dit aandeel in Vlaanderen in het oog springt (grafiek 5). Met zo’n 6% van het totale BRP is het aandeel van deze sectoDe gemiddeld betere industriële groeiprestatie van Wallonië in ren overigens in beide gewesten opvallend lager (circa de helft) de voorbije jaren doet de vraag rijzen of dat gewest aan een dan in Duitsland. Vlaanderen van zijn kant was de voorbije structurele inhaalbeweging tegenover jaren wel wat succesvoller inzake de Vlaanderen is begonnen. Het is te vroeg De kentering in het Waalse industriële ontwikkeling van hoogtechnologische, om dat al definitief te besluiten, maar beleid begint stilaan vruchten af te kennisintensieve dienstensectoren. er zijn bemoedigende tekenen. Met werpen. het Marshallplan werd er een zichtbare Ook macro-economische investeringscultuurverandering in het Waalse industriële beleid ingezet en statistieken suggereren dat de Waalse beleidsheroriëntatie stilafgestapt van de oude piste om traditionele industrieën te blijaan vruchten afwerpt. Sinds het midden van de jaren 70 lagen ven ondersteunen. De focus richt zich nu op de ontwikkeling de bedrijfsinvesteringen in Wallonië in verhouding tot het BRP van nieuwe, beloftevolle sectoren (zie kader blz. 5). Die koersvoortdurend lager dan in Vlaanderen. Het voorbije decennium verandering vertaalt zich in de praktijk in de opkomst van nieuzette Wallonië evewel een inhaalbeweging in, waardoor het we industriële groeipolen. Die zijn vooral geconcentreerd in het traditioneel al sterk presterende Waals-Brabant (vooral rond Grafiek 5 - Toegevoegde waarde in hoogtechnologische Waver en Louvain-la-Neuve), maar ook rondom de steden die sectoren (in % van totale bruto toegevoegde waarde) te maken hebben met de teloorgang van oude industrieën (in Medium- en hoogtechnologische verwerkende nijverheid Luik rond het Centre Spatial, in Charlerloi rond de luchthaven 14 en in Bergen rond de Digital Innovation Valley). Investeringen 12 in die groeipolen komen vaak van grote buitenlandse bedrijven, onder meer in de ICT-sector (bijvoorbeeld Google en Microsoft) 10 en de farmaceutische sector (bijvoorbeeld UCB, Baxter en 8 GlaxoSmithKline), maar ook van kleinere spin-off bedrijven 6 (bijvoorbeeld Eurogentec en Mithra). Sinds de lancering van het eerste Marshallplan in 2005 zijn de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling van de Waalse bedrijven (R&D uitgedrukt in procent van het BRP) behoorlijk toegenomen. Relatief ligt de R&D-inspanning van de Waalse bedrijven nu duidelijk hoger dan die van de Vlaamse. Ook de R&D-uitgaven door de Waalse overheid veerden de voorbije 4 Hoogtechnologisch kennisintensieve diensten 2 0 1995 97 99 Vlaanderen Wallonië 2001 03 05 07 09 Duitsland Bron: Eurostat 3 Vl W Economische Berichten Grafiek 7 - Uitvoer buiten de EU-27 Grafiek 6 - Aantal nieuwe directe buitenlandse investeringen (in % van totale uitvoer) 120 40 45 100 35 40 30 80 35 25 30 60 20 40 20 0 25 15 20 10 2001 02 03 04 05 Vlaanderen Wallonië 06 07 08 09 10 11 12 15 5 Brussel % aandeel Wallonië (rechtse schaal) Ook de uitvoerprestaties van Wallonië waren het voorbije decennium relatief beter dan de Vlaamse. Sinds 2000 groeide de Waalse uitvoer (in waarde) gemiddeld 1,5% per jaar sneller dan de Vlaamse. Gemeten in procent van het BRP, blijft de Waalse uitvoer (49% in 2012) niettemin significant lager dan in Vlaanderen (88%). Verre bestemmingen zijn in de Waalse uitvoer bovendien nog ruim ondervertegenwoordigd. Veel meer nog dan in Vlaanderen blijft de Waalse uitvoer vooral op de EU-lidstaten gericht en is het aandeel van de niet-Europese (groei)markten er onderontwikkeld (grafiek 7). 4 Duitsland EMU zelfs boven de Vlaamse is uitgestegen. Dat de handicap nog bestaat, komt door de grote kloof van de productiviteit in de dienstensectoren (4). Op zijn beurt weerspiegelt dat deels de mindere mogelijkheden inzake schaalvoordelen in de Waalse marktdiensten als gevolg van een geringe bevolkingsdichtheid en een gemiddeld kleinere omvang van de Waalse bedrijven. Ook de relatief grote overheidssector in Wallonië trekt het relatieve productiviteitspeil in de Waalse diensten naar beneden. Inclusief de semi-publieke door de overheid gesubsidieerde sectoren, zoals de gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening, ligt het aandeel van de publieke sector in de totale toegevoegde waarde en werkgelegenheid in Wallonië 8 à 9 procentpunten hoger dan in Vlaanderen (grafiek 9). Een tweede relatieve zwakte van Wallonië is het minder ontwikkeld en minder succesvol ondernemerschap. Dat uit zich in minder zelfstandige werkgelegenheid, meer kleinschalige bedrijven qua aantal werknemers en een lagere overlevingsgraad van startende ondernemingen. Op het einde van de jaren 90 Grafiek 8 - Relatieve arbeidskost en productiviteit Wallonië Structurele zwaktes Ondanks deze tekenen van relatieve beterschap presteert Wallonië op diverse vlakken nog altijd zwakker dan Vlaanderen. Niet alleen is de uitvoer buiten de EU er minder ontwikkeld, globaal ligt ook de productiviteit van de Waalse economie gemiddeld nog altijd zo’n 10% lager dan in Vlaanderen. Het verschil inzake arbeidskosten per werknemer met Vlaanderen is kleiner, zodat de arbeidskosten per eenheid product boven het Vlaamse niveau uitkomen. Die relatieve handicap tegenover Vlaanderen komt bovenop de loonkostenhandicap die België als geheel sinds het midden van de jaren 90 ten opzichte van de voornaamste handelspartners heeft opgbouwd. Grafiek 8 toont dat de relatieve loonkostenhandicap van Wallonië niettemin gradueel verkleint. Dat is vooral te danken aan de productiviteit in de verwerkende nijverheid, die de voorbije jaren Wallonië Bron: NBB Bron: Ernst & Young Investment Monitor Vlaanderen op dit vlak nu bijna is bijgebeend. De investeringsprojecten van buitenlandse bedrijven in Wallonië gingen het voorbije decennium zowel absoluut als relatief tegenover Vlaanderen in stijgende lijn, al gooiden de recente crisisjaren wel enig roet in het eten (grafiek 6). Naast het wat verbeterde beleidsklimaat droegen ook geografische troeven daartoe bij. In vergelijking met Vlaanderen is Wallonië minder dichtbevolkt en heeft het dus meer ruimte voor bedrijven en minder last van verkeerscongestie. Vlaanderen 2002 2012 (Vlaanderen = 100) 125 Totale economie 120 115 110 105 100 95 90 85 80 1960 1973 1981 Arbeidsproductiviteit Arbeidskost per werknemer Bron: NBB (regionale rekeningen) 1989 1999 2010 Arbeidskost per eenheid product Het Marshallplan, trendbreuk in het Waalse beleid Vanaf 1987 vonden in Wallonië onder de noemer ‘La Wallonie au Futur’ een reeks opeenvolgende congressen plaats waarop politici en academici van gedachten wisselden over de relance van de regio. Pas in 1999 werd een eerste expliciet strategisch ontwikkelingsplan opgesteld, het ‘Contract d’Avenir pour la Wallonie’ dat was gekoppeld aan de Europese Lissabonagenda. In de praktijk stelde het plan weinig voor omdat het onvoldoende uitgewerkte initiatieven omvatte om de twee vooropgestelde doelstellingen te halen, nl. het Waals BRP per inwoner op het Europees gemiddelde brengen en een werkzaamheidsgraad van 70% realiseren. Na beperkte actualisaties van het plan in 2002 en 2004, keurde de Waalse regering in 2005 het ruimer onderbouwde ‘Contract d’Avenir Renouvelé’ goed, beter gekend onder de naam ‘Marshallplan’. In 2009 kreeg dat plan via de opvolger ‘Marshallplan2.vert’ nog een verlengstuk. Het Marshallplan zet in op zes prioritaire doelstellingen: (1) de verbetering van de vaardigheden van de beroepsbevolking, (2) de promotie van onderzoek en innovatie, (3) de ondersteuning van het ondernemerschap, onder meer door de verlaging van de belastingdruk, en creatie van kwaliteitsvolle banen, (4) het alliëren van een duurzame/groene economie met werkgelegenheidscreatie, (5) de opvoering van de maatschappelijke dienstverlening, waaronder kinderopvang en personenhulp, (6) de implementatie van ‘competitiviteitspolen’. De laatste doelstelling krijgt in het Marshallplan bijzondere aandacht en kadert binnen een nieuw industrieel beleid dat focust op zes domeinen: lucht- en ruimtevaart, agro-industrie, machinebouw, biowetenschappen, transport en logistiek, en - toegevoegd in het jongste plan - milieutechnologie. De middelen voor het eerste Marshallplan over de periode 2005-2009 bedroegen 1,8 miljard euro (2,5% van het Waalse BRP). Die voor het aangepaste plan over de periode 2010-2014 lopen op tot 2,8 miljard euro (3,3% van het BRP). Ruim een derde van de middelen komt van alternatieve financiering door de investeringsmaatschappijen SOWAFINAL (Société wallonne pour la gestion d’un financement alternatif), CRAC (Centre régional d’aide aux communes) en SWL (logement publics). De rest zijn begrotingskredieten ten belope van ruim 4% van het totale budget van het Waalse Gewest. Het overgrote deel van de middelen gaat naar overheidsparticipaties en -subsidies. Hoewel de verlichting van de fiscale druk voor ondernemingen een expliciet speerpunt is, ging er maar een beperkt deel van de beschikbare middelen naar toe. Het belang van de Marshallplannen situeert zich in de eerste plaats op het vlak van de bewustwording en prioritisering van de noodzakelijke heropbouw van Wallonië. De plannen zijn een beginnende cultuurverandering in het Waalse economische beleid, waarbij wordt afgestapt van de piste om de oude industrieën te blijven ondersteunen. Nieuw zijn ook de striktere uitvoering en opvolging van maatregelen en de evaluatie ervan door onafhankelijke experts. Grote successen waren er evenwel nog niet, wat op zich niet verrassend is aangezien de plannen focussen op de langere termijn. De concrete realisaties hebben eerder betrekking op nieuwe projecten en de inzet van onderzoekers. Sinds 2006 werden meer dan 200 projectvoorstellen die passen in de competitiviteitspolen goedgekeurd, voor in totaal bijna 1 miljard euro. Daarbij zijn meer dan 500 bedrijven betrokken. Ongeveer 80% zijn kmo’s, waarvan er heel wat hun krachten bundelen met universiteiten. De projecten leverden samen zo’n 2.000 extra banen op, het merendeel in onderzoek en ontwikkeling. De uitdaging zal er de komende jaren in bestaan om met de projecten ook voldoende effectief nieuwe producten en marktgerichte toepassingen te creëren. R&D-uitgaven (in % van het bruto regionaal product) 2,0 1,6 R&D bedrijven 1,2 0,8 R&D overheid 0,4 0,0 1995 97 99 Vlaanderen Wallonië 2001 03 05 07 09 Duitsland Bron: Eurostat 5 Economische Berichten Grafiek 10 - Zelfstandige werkgelegenheid Grafiek 9 - Tewerkstelling in de (semi-)publieke sector (in % van de 15-64 jarigen) (% in totale werkgelegenheid) 35 9,5 Overheid, onderwijs, gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening Overheid & onderwijs 30 9,0 8,5 25 8,0 7,5 20 7,0 15 10 6,5 6,0 Vlaanderen Wallonië 1995 Vlaanderen 2000 Wallonië 2011 1999 2001 03 Vlaanderen Wallonië 05 07 09 11 Brussel Duitsland Bron: Eurostat Bron: Federaal Planbureau waren er in Wallonië maar beperkt minder zelfstandigen binjaren overgedaan. In Vlaanderen is dat slechts een kwart. Waalse nen de bevolking op actieve leeftijd dan in Vlaanderen, maar leerlingen doen er gemiddeld 1,2 jaar langer over dan Vlaamse sindsdien lag het aantal starters als zelfstandige er opmerkelijk om de lagere en secundaire school uit te doen. Ook het aantal lager dan in Vlaanderen (grafiek 10). Anderzijds nam het aanschoolverlaters zonder einddiploma ligt in Wallonië erg hoog en tal nieuw opgestarte ondernemingen daalde het afgelopen decennium minder sinds 2000 in Wallonie wel sterker toe Ondanks tekenen van relatieve beter- dan in Vlaanderen (grafiek 12). In de dan in Vlaanderen, maar minder van schap presteert Wallonië op diverse PISA2009-enquête van de OESO bengelt die ondernemingen groeien door tot vlakken nog structureel zwakker dan de Franse Gemeenschap in een groep grotere vestigingen. Bovendien blijft Vlaanderen. van 38 landen achteraan op respectieVlaanderen beter scoren inzake nettovelijk plaats 23 voor lezen, 26 voor wisstartersgraad, die ook rekening houdt met het aantal stopzetkunde en 33 voor wetenschappen. De Vlaamse Gemeenschap tingen (grafiek 11). haalt hier respectievelijk de 6e, 3e en 8e plaats. Ten slotte is ook de doorstroming naar het hoger onderwijs in Wallonië relatief Een andere zwakte betreft het Franstalige onderwijs. Dat blijkt gering, vooral naar de economisch belangrijke richtingen. uit het relatief hoge aantal zittenblijvers en vervroegde schoolverlaters, de lage scores inzake kennis en vaardigheden van De voornaamste zwakte van Wallonië is ten slotte de hardleerlingen en de geringe uitstroom uit het hoger onderwijs. De nekkig hoge structurele werkloosheid. Grafiek 13 toont hoe helft van de Franstalige 15-jarigen heeft al één of meerdere leerde Waalse (en Brusselse) werkloosheid, veel meer dan de Grafiek 11 - Bruto en netto startersgraad 11 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 -1 -2 (in %) 17 Verhouding aantal opgestarte ondernemingen tot aantal actieve ondernemingen Aantal opgestarte ondernemingen min stopgezette ondernemingen gedeeld door aantal actieve ondernemingen 15 13 11 9 1997 99 Vlaanderen Wallonië Bron: FOD Economie 6 Grafiek 12 - Vervroegde schoolverlaters 2001 03 05 07 09 11 7 EU2020 doelstelling: max 10 2000 02 Vlaanderen Wallonië Bron: Eurostat 04 06 08 Duitsland 10 12 Grafiek 13 - Werkloosheidsgraad Grafiek 14 - Jongerenwerkloosheid (niet-werkende werkzoekenden in % beroepsbevolking) (niet-werkende werkzoekenden in % beroepsbevolking 15-24) 22 40 20 35 18 30 16 14 25 12 10 20 8 15 6 10 4 5 2 0 1960 65 70 75 80 85 90 Vlaanderen (*) 2013 = Wallonië april (Vlaanderen & Wallonië), maart (Brussel) 95 2000 05 13(*) Brussel 0 1985 90 95 2000 Vlaanderen Wallonië Bron: RVA, VDAB, FOREM en ACTIRIS 12 05 Brussel Bron: Eurostat Vlaamse, sinds het begin van de jaren 80 wordt gekenmerkt door ‘hysterese’, d.w.z. dat de werkloosheid er na de forse opsprong in de jaren 70 nooit meer naar lage niveaus is teruggekeerd. Van het totaal aantal niet-werkende werkzoekenden was het voorbije decennium meer dan de helft langer dan één jaar werkloos, tegenover een derde in Vlaanderen. Dat Wallonië relatief meer langdurig werklozen telt, houdt verband met hun lagere scholingsgraad, wat op zijn beurt een erfenis is van de forsere uitstoot van laaggeschoolde arbeidskrachten uit de industrie in het verleden. Ook het minder performant onderwijssysteem speelt een negatieve rol. Het verklaart mee waarom de jongerenwerkloosheid in Wallonië veel hoger is dan in Vlaanderen (grafiek 14). De structureel zwakke Waalse arbeidsmarkt uit zich tevens in de relatief lage werkzaamheidsgraad (grafiek 15). In alle leeftijdscategorieën ligt die beneden de Vlaamse, met uitzondering van de 60-plussers. Dat Wallonië inzake werkzaamheid bij de oudere leeftijdscategorieën wel beter scoort, komt door de relatief sterkere stijging van de gemiddelde effectieve pensioenleeftijd (grafiek 16). In Vlaanderen werd brugpensionering de voorbije jaren nog vaker dan in Wallonië toegepast als respons op de toenemende afbraak van de industriële werkgelegenheid. De werkzaamheid in Wallonië kenmerkt zich in vergelijking met Vlaanderen ook door grote intra-regionale verschillen (grafiek 17). In Henegouwen en Luik ligt zij uitermate laag, terwijl Waals-Brabant, Luxemburg en Namen nauwer aansluiten bij de Vlaamse cijfers. Niettemin blijft de werkzaamheidsgraad in de best presterende Waalse provincie (WaalsBrabant) lager dan die van de zwakst presterende Vlaamse provincie (Limburg). Hetzelfde doet zich voor bij de werkloosheid: de laagste werkloosheidsgraad in Wallonië (opnieuw WaalsBrabant) ligt hoger dan de hoogste in Vlaanderen (ditmaal Antwerpen). Een en ander wijst op de geringe geografische mobiliteit van arbeidskrachten, binnen Wallonië en meer nog tussen de beide gewesten. Grafiek 15 - Werkzaamheidsgraad Grafiek 16 - Gemiddelde effectieve pensioenleeftijd (werkenden in % 15-64 jarigen) 60,0 70 59,5 65 59,0 60 58,5 55 50 1960 58,0 65 70 75 Vlaanderen Wallonië Bron: Eurostat 80 85 90 95 2000 Brussel 05 12 57,5 2001 Vlaanderen Wallonië 2005 2010 Brussel Bron: Steunpunt WSE 7 Economische Berichten Grafiek 18 - Bevolking op beroepsactieve leeftijd Grafiek 17 - Werkzaamheidsgraad per provincie (20-64-jarigen, projecties Planbureau) (werkenden in % 20-64 jarigen) 125 80 120 75 115 70 Dikke lijn = projectie 2013 Dunne lijn = projectie 2012 Stippellijn = projectie 2000 110 65 105 60 100 95 55 90 50 l n t st- n rg st en t en sse rpe bu Oonder ban We dere ban uw n Bra ego Bru twe Lim ra a a a B l a n l V ms A V als Hen a a W Vla 2000 2012 Bron: Eurostat Toekomstperspectief 2013-2020 ik urg men Lu Na mb xe u L 85 80 1990 2010 = 100 95 2000 Vlaanderen Wallonië 05 10 15 20 25 30 Brussel Bron: Federaal Planbureau groep jonger dan 55 jaar wel al vóór 2020 beginnen dalen. Die afname wordt tot 2020 nog gecompenseerd door de toename van het aantal 55-64-jarigen. Opnieuw manifesteert zich dat relatief meer in Vlaanderen (tabel 1). De veranderende groeiverhouding tussen de gewesten reflecteerde de voorbije jaren een wat versnellende Waalse industriële groeidynamiek, maar helaas meer nog een achteruitgang van het groeitempo van de Vlaamse economie. De vraag is Behalve van de demografie, hangt de groei van de werkgeleof Wallonië ook de komende jaren de snelst groeiende regio genheid op langere termijn af van de mate waarin de regio’s kan blijven. Op de korte termijn spelen conjuncturele factoren erin zullen slagen om hun werkzaamheidsgraad verder op te eerder in het voordeel van Vlaanderen. krikken. De sterke toename van de De Grote Recessie in 2008-2009 en de Als Wallonië de relatieve zwaktes kan groep +55-jarigen wijst op het grote nieuwe, kleinere recessie in 2012 trof- bijsturen, kan het groeitempo er licht belang om de vervroegde uittreding fen Vlaanderen harder door de grotere hoger blijven dan in Vlaanderen. uit de arbeidsmarkt af te remmen, gevoeligheid voor de ontwikkelingen zoniet dreigt het effectieve arbeidsop de buitenlandse afzetmarkten. Als de internationale conaanbod snel te krimpen. Vooral in Vlaanderen is dit een groot junctuur, en de Europese in het bijzonder, een herstelbeweaandachtspunt. Voor Wallonië is het potentieel, maar ook de ging inzet, kan omgekeerd Vlaanderen hier relatief meer dan uitdaging nog groter, want daar is het nodig om de werkzaamWallonië van profiteren. Aangezien het verwachte conjuncheidsgraad over het hele leefijdstijdsspectrum te verhogen. In tuurherstel eerder bescheiden zal uitvallen, zal deze eventuele het kader van de langetermijnstrategie van de Europese Unie cyclische groeibonus van Vlaanderen evenwel miniem blijven. (de zgn. ‘EU2020-strategie’) heeft België beloofd om 73,2% van de 20- tot 64-jarigen tegen 2020 aan het werk te zetten. Op langere termijn speelt de demografische ontwikkeling een De Vlaamse overheid schoof een eigen EU2020-doelstelling rol, die het regionale potentiële arbeidsaanbod zal bepalen, van 76% naar voren. Wallonië en Brussel deden dat niet, maar evenals de beleidsrespons op de vermelde economische zwakzouden een werkzaamheidsgraad van respectievelijk 70% en tes van Wallonië, vooral met betrekking tot de arbeidsmarkt. Samen zullen die factoren het potentiële groeitempo van de Tabel 1 - Wijziging bevolking tussen 20-64 jaar (in ‘000) werkgelegenheid en productiviteit bepalen. Bij het begin van 2000-12 2012-20 2020-30 het decennium verwachtte het Planbureau nog dat de bevolking op arbeidsleeftijd (de 20- tot 64-jarigen) al na 2010 vooral Vlaanderen 206,1 45,6 -115,5 - waarvan < 55 jaar 42,2 -68,1 -67,5 in Vlaanderen, maar ook in Wallonië zou afnemen. In recente - waarvan > 55 jaar 163,9 113,7 -48,0 ramingen is dat niet langer het geval en wordt de daling van de bevolking op arbeidsleeftijd pas verwacht na 2020. Dat zal Wallonië 159,4 29,5 -6,2 - waarvan < 55 jaar 21,1 -4,4 -0,1 Vlaanderen sterker treffen dan Wallonië en vooral Brussel (grawaarvan > 55 jaar 138,2 34,0 -6,1 fiek 18). De groei van de bevolking op arbeidsleeftijd zal niettemin al dit decennium significant verzwakken in vergelijking Brussel 130,8 67,3 14,5 - waarvan < 55 jaar 109,7 52,0 3,1 met het recente verleden en dus minder sterk bijdragen tot waarvan > 55 jaar 21,1 15,2 11,4 de groei van het arbeidsaanbod. Bovendien zal de bevolkings- 8 Grafiek 19 - Werkzaamheidsgraad Grafiek 20 - Groei arbeidsproductiviteit (werkenden in % bevolking 20-64 jaar) (10-jaars voortschrijdend gemiddelde, in %) 2,5 EU2020 Strategie Vlaanderen 76% 75 2 EU2020 Strategie België 73.2% 70 1,5 65 60 1 55 0,5 50 1985 90 95 Vlaanderen Wallonië 2000 05 12 20 Brussel België Bron: Eurostat, eigen berekeningen 68,2% moeten halen tegen 2020 opdat er consistentie zou zijn tussen de expliciete Belgische en Vlaamse doelstellingen (grafiek 19) (5). Tegen de achtergrond van de door het Planbureau voorspelde demografie zou dat voor Wallonië een werkgelegenheidsgroei van gemiddeld 1,6% per jaar vergen tot 2020 (voor Brussel zelfs 3,2%), tegenover 0,9% per jaar in Vlaanderen. Wallonië zou dan jaarlijks bijna evenveel banen (22.400) als Vlaanderen (25.600) moeten creëren om deze doelstelling te halen. Tussen 2000 en 2012 kon Wallonië echter slechts 11.100 banen per jaar creëren. Het lijkt dan ook weinig waarschijnlijk dat Wallonië erin zal slagen om dit groeitempo van de werkgelegenheid effectief te realiseren. Als we de trend van de voorbije twee decennia extrapoleren, zou de Waalse werkzaamheidsgraad in 2020 uitkomen op 65,5%, vergeleken met 62,5% in 2012. In een optimistischer scenario gaan wij ervan uit dat het midden tussen dit cijfer en de ‘impliciete’ doelstelling van 70% een haalbare kaart is. Dat zou de Waalse werkzaamheidsgraad opvoeren tot 67,7% in 2020 en een jaarlijkse banengroei van 1,2% of 16.300 personen impliceren (6). Dit scenario vereist dan wel dat het gewest een positieve trendbreuk inzake banencreatie weet te bewerkstelligen. Op zijn beurt vergt dat inspanningen op het vlak van de activering van werklozen, de verbetering van de onderwijskwaliteit en het creëren van een gunstig ondernemingsklimaat dat investeringen en duurzame werkgelegenheid ondersteunt. Naast de werkgelegenheid is ook de productiviteitsgroei een drijvende kracht achter de potentiële economische groei. Tijdens de voorbije decennia kalfde de groei van de arbeidsproductiviteit in alle gewesten duidelijk af (grafiek 20). Dat kwam doordat nieuwe banen vooral in de dienstensectoren tot stand kwamen, waar het productiviteitspeil gemiddeld lager is dan in de industrie. Ook de komende jaren zal de toenemende werkzaamheid vooral dienstenbanen betreffen, zodat de productiviteitsgroei wellicht laag blijft. Het is opvallend dat het Planbureau in zijn 0 1985 90 95 Vlaanderen Wallonië 2000 05 10 Brussel Bron: NBB, eigen berekeningen jongste regionale vooruitzichten voor de middellange termijn de verwachte productiviteitsgroei voor Wallonië opwaarts heeft herzien tot 1,1% per jaar in 2015-2018, tegenover 0,8% in de vorige prognose. Die voor Vlaanderen hield zij constant op 0,9% per jaar. Daarmee schat het Planbureau voor het eerst de Waalse productiviteitsgroei hoger in dan de Vlaamse. Dat is deels het gevolg van de verwachte stevigere groei in de industrie, maar vooral van een zekere inhaalbeweging van de productiviteit in de marktdiensten in Wallonië tegenover Vlaanderen. In het licht van de voortschrijdende vergrijzing van de beroepsbevolking lijken de productiviteitshypothesen Tabel 2 - Middellangetermijnvooruitzichten jaarlijkse reële BRP-groei (periodegemiddelden, in %) Vlaanderen Wallonië KBC (periode = 2013-2020) Werkgelegenheidsgroei Productiviteitsgroei Reële BRP-groei 0,9 0,6 1,5 1,2 0,6 1,8 Planbureau in 2013 (periode = 2015-2018) Werkgelegenheidsgroei Productiviteitsgroei Reële BRP-groei 0,8 0,9 1,7 0,7 1,1 1,8 Planbureau in 2012 (periode = 2014-2017) Werkgelegenheidsgroei Productiviteitsgroei Reële BRP-groei 1,0 0,9 2,0 1,0 0,8 1,8 Planbureau in 2011 (periode = 2013-2016) Werkgelegenheidsgroei Productiviteitsgroei Reële BRP-groei 1,0 1,2 2,2 1,0 1,1 2,2 9 van het Planbureau aan de optimistische kant. Een uitbreiding van de werkzaamheidsgraad vergt immers de inschakeling van meer oudere werknemers en meer laaggeschoolden in het productieproces en dat zal allicht gepaard gaan met neerwaartse druk op de gemiddelde productiviteitsgroei. blijven (gemiddeld zo’n 0,2 à 0,3% per jaar) dan in Vlaanderen (tabel 2). Dat veronderstelt dan wel dat Wallonië naast de kentering van het industriële beleid ook maximaal de vruchten plukt van arbeidsmarkthervormingen, die in alle gewesten nodig zullen zijn om de werkzaamheidsgraad structureel naar een hoger niveau te tillen. Vandaar dat wij in onze vooruitzichten de productiviteitsgroei in beide gewesten conservatiever inschatten op 0,6% per jaar. Als Wallonië dit kan combineren met een stevigere groei van de werkgelegenheid, betekent dit dat het expansietempo van de Waalse economie in de komende jaren wellicht hoger kan Johan Van Gompel [email protected] (1) Bij gebrek aan een lange tijdreeks in de Regionale Rekeningen van het INR benaderen we de primaire inkomens door op de BRP-data een pendelcorrectie toe te passen. Die bestaat erin dat het BRP gegeneerd in een gewest ten belope van het aandeel van de pendelaars in de werkgelegenheid van dat gewest wordt toegewezen aan het gewest waar de betreffende pendelaars wonen. (2) De vermelde regionale groeicijfers betreffen formele cijfers van het INR tot 2010. Voor 2011 en 2012 betreft het een gezamenlijke raming door het Federaal Planbureau en de studiediensten van de drie gewesten. Zie ‘Regionale economische vooruitzichten 2013-2018’ (FP, BISA, IWEPS en SVR) van 17 juni 2013. (3) Uit de Regionale Rekeningen van het INR blijkt dat het beschikbare inkomen (d.w.z. na belasting en herverdeling via de sociale uitkeringen) van de huishoudens per inwoner in Wallonië in 2010 (het laatste jaar waarvoor officiële cijfers beschikbaar zijn) nog 14% lager lag dan in Vlaanderen. (4) Ook in de bouw lag de arbeidsproductiviteit in Wallonië in 2010 nog fors lager dan in Vlaanderen. Met slechts een klein aandeel in de totale toegevoegde waarde is het belang van die sector evenwel geringer. (5) Theoretisch zijn andere combinaties voor de Waalse en Brusselse werkzaamheidsgraad mogelijk die eveneens consistentie tussen de Belgische en Vlaamse doelen inzake werkzaamheidsgraad garanderen. De in de tekst aangehaalde cijfers impliceren voor Brussel een wat sterkere toename vanaf het huidige niveau dan voor Wallonië, rekening houdende met het lagere vertrekniveau van het Hoofstedelijk Gewest. (6) Bij eenzelfde scenario voor Brussel (d.w.z. een werkzaamheidsgraad die in 2020 uitkomt op het midden tussen het voortzetten van de trend van de voorbije decennia en de ‘impliciete’ doelstelling) en wanneer Vlaanderen zijn expliciete 76%-doelstelling haalt, dan zou de nationale werkzaamheidsgraad in 2020 71,5% bedragen. Dat is 1,7 procentpunt lager dan de Belgische EU2020-doelstelling van 73,2%. Onze webstek www.kbceconomics.be houdt u op de hoogte van alle analyses en vooruitzichten van de KBC-economisten. Voor vragen i.v.m. de inhoud van deze publicatie kunt u terecht bij: Johan Van Gompel (32) (0)2 429.59.54 E-mail: [email protected] Verantwoordelijke uitgever: Johan Van Gompel, Havenlaan 2, B-1080 Brussel Correspondentieadres & abonnementenbeheer: KBC Groep NV, Global Services, GCE, Havenlaan 2, 1080 Brussel, E-mail: [email protected] Deze publicatie komt tot stand op de Chief Economist Department van KBC Groep. Noch de mate waarin de voorgestelde scenario’s, risico’s en prognoses de marktverwachtingen weerspiegelen, noch de mate waarin zij in de realiteit zullen tot uiting komen, kunnen worden gewaarborgd. De prognoses zijn indicatief. De gegevens in deze publicatie zijn algemeen en louter informatief. Ze mogen niet worden beschouwd als beleggingsadvies conform de Wet van 6 april 1995 inzake secundaire markten, het statuut van en het toezicht op beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs. KBC kan niet aansprakelijk worden gesteld voor de juistheid of de volledigheid ervan. Alle historische koersen, statistieken en grafieken zijn actueel tot en met 26 juni 2013, tenzij anders vermeld. De beschreven meningen en vooruitzichten zijn die zoals ze gelden op 26 juni 2013.