Verduurzaming gebouwde omgeving door open warmtenetten 2 3 Verduurzaming gebouwde omgeving door open warmtenetten Eindrapportage voorstudie, 1 juli 2015 Project in opdracht van Alliander Duurzame Gebiedsontwikkeling Auteurs: B. den Ouden L.H. Hoeksema P. Graafland Berenschot Energy & Sustainability 5 Inhoud 1.Inleiding .............................................................................................. 7 2, Visie op verduurzaming van de gebouwde omgeving..................... 11 2.1 Opties voor verduurzaming gebouwde omgeving.......................................... 11 2.2 Duurzame incentives voor de consument ....................................................13 2.3. De veranderende rol van warmtenetten in de verduurzaming......................15 2.4 Het betrekken van bewoners en gebouweigenaren bij de ontwikkeling.........18 2.5 Technische en economische vraagstukken....................................................19 3.Vervolgacties .................................................................................... 21 Bijlagen ...................................................................................................... 25 Bijlage 1: Expertlijst...................................................................................................26 Bijlage 2: Literatuurlijst.............................................................................................27 Bijlage 3: Presentatie bij SER conferentie “Het energieakkoord in de regio”............28 Bijlage 4: Input aan Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur .........................31 7 1 Inleiding Er ligt een grote ambitie voor verduurzaming van de gebouwde omgeving. In 2050 dient de energievoorziening geheel emissievrij te zijn en dus geen CO2 uit te stoten. Daarbij is de warmtevoorziening cruciaal: deze moet nagenoeg volledig worden verduurzaamd. Een grote opgave als we beseffen dat de warmtevraag circa vijf maal zo groot is dan de elektriciteitsvraag. Er zijn meerdere opties voor deze verduurzaming: elektrificatie, groen gas met CV (eventueel in mix met warmtepomp), aanzienlijke energiebesparing in de woningschil en warmtenetten op basis van CO2-vrije bronnen. Deze hebben elk hun vooren nadelen en beperkingen. Warmte uit warmtenetten heeft naar verwachting een substantieel aandeel in deze mix, vooral voor verduurzaming van de warmte­ voorziening in de stedelijke bestaande bouw en in de glastuinbouw. Deze warmtenetten worden in de toekomst gevoed uit CO2-vrije bronnen zoals geothermie, industriële restwarmte, biogas-WKK, afvalverbranding etc. Volgens recent onderzoek1 gaan zulke restwarmtenetten een flink deel van de warmtevraag in de gebouwde omgeving dekken en kosteneffectief worden. Ook het ministerie van Economische Zaken (EZ) beseft dit goed, zie de recente warmtevisie2 waarin EZ voorstelt om de huidige gasvoorziening geleidelijk door warmtenetten te gaan vervangen. 1 2 CE Delft, Op weg naar een klimaatneutrale gebouwde omgeving 2050, mei 2015 Warmtevisie, Ministerie van Economische Zaken, 2 april 2015 8 Dit heeft gevolgen voor de energie-infrastructuur: de netten voor elektriciteit, gas en warmte. Er zijn flinke maatschappelijke uitdagingen die investeringen nodig maken en dit raakt de netwerkbedrijven. Alliander ontwikkelt daarom een visie op de duurzame energievoorziening van de gebouwde omgeving in Nederland en de weg naar realisatie van die visie, met aandacht voor de rol van (open) warmtenetten daarin. Berenschot heeft in opdracht van Alliander verkennend onderzoek gedaan naar de toekomstige ontwikkeling van open warmtenetten in het licht van voorgaande visie. De doelen van dit onderzoek waren drieledig: ondersteuning van de besluitvorming binnen Alliander; het leveren van een bijdrage aan de bredere discussie over dit onderwerp; en het leveren van input voor overleg en toekomstige samenwerkingsverbanden. Dit document bevat de rapportage van een voorstudie en bestaat uit; zz een analyse van de belangrijkste mogelijkheden en belemmeringen zz bepaling van de richtingen van de verdere ontwikkeling zz keuzes met betrekking tot de scope en reikwijdte van het vervolg Ten behoeve van deze studie is gesproken met een 12-tal betrokken experts op het gebied van verduurzaming van de gebouwde omgeving (zie bijlage 1). Daarnaast zijn de belangrijkste beschikbare studies en rapporten bestudeerd en in de beschouwingen betrokken (zie bijlage 2). Tenslotte is er een workshop met een aantal experts gehouden op 21 mei 2015. Deze laatste bijeenkomst leverde concrete ideeën op waar in het vervolg op wordt voortgebouwd. Hoofdstuk 2 bevat de tussentijdse conclusies over de visie op verduurzaming van de gebouwde omgeving. Hoofdstuk 3 geeft de belangrijkste vervolgacties weer. 9 11 2 Visie op verduurzaming van de gebouwde omgeving De visie op verduurzaming bestaat uit vier onderdelen: 1. De verschillende opties voor verduurzaming van de gebouwde omgeving 2. Duurzame incentives voor consument 3. De veranderende rol van warmtenetten in de verduurzaming 4. Het betrekken van bewoners en gebouweigenaren bij de ontwikkeling Deze punten worden uitgewerkt in de volgende paragrafen. 2.1 Opties voor verduurzaming gebouwde omgeving Achtereenvolgens besteden we hier aandacht aan de staalkaart voor het verduurzamingsproces, de relatieve omvang van het verduurzamingsproces en de noodzakelijke focus. 12 2.1.1. Staalkaart van verduurzamingsopties De kern van het vraagstuk is het doel van een CO2-uitstootvrije gebouwde omgeving in 2050. We moeten de warmte verduurzamen. Fossiel aardgas stoken en CO2 uitstoten kan dan niet meer. In de warmtevisie van EZ is een belangrijke rol weggelegd voor warmtenetten gevoed door CO2-vrije warmtebronnen: geothermie, restwarmte van industriële processen en afval of centrales met CO2-afvang. Er zijn andere verduurzamingsroutes gebaseerd op elektrificatie of groen gas, of sterke energiebesparing zoals in het project “stroomversnelling”. In het kort zijn er de volgende vier opties: OPTIE BELANGRIJKSTE LIMITERENDE FACTOR TOEPASBAAR EN RELEVANT VOOR Sterke energiebesparing Renovatiekosten in bestaande bouw Mate van potentiële besparing in de bestaande bouw Nieuwbouw en intensieve renovatie Elektrificatie met warmtepomp Warmtesystemen in bestaande bouw Meest nieuwbouw Groen gas Beschikbaarheid groen gas Vooral extensieve bestaande bouw Duurzame Warmtenetten Beschikbaarheid CO2-vrije warmte; vereist hogere warmtedichtheid Vooral geconcentreerde bestaande bouw (alsmede glastuinbouw) In de bovenstaande figuur hebben de deelnemers aan de workshop aangegeven hoe men de energiemix voor de warmte in de gebouwde omgeving ziet in 2050. Zowel in het idealistische beeld (‘wat zou je het liefste willen zien gebeuren?’) als het realistische beeld (‘wat denk je dat er in de praktijk gaat gebeuren?’), speelt warmte uit duurzame warmtenetten een substantiële rol naast de andere opties. 2.1.2 Relatieve omvang van verduurzamingsopties Een recente toekomstverkenning gaat nog verder, zie het recent uitgekomen rapport van CE Delft, waarin kenmerken van zowel nieuwe als bestaande wijken zijn meegenomen. Hierin zou op basis van kostenefficiëntie meer dan de helft van de warmtebehoefte in 2050 worden gedekt door groot- en kleinschalige warmtenetten, vooral in de bestaande bouw. Hier zijn verschillende kanttekeningen bij te maken. zz Het rapport benadert de invulling van de warmtevraag vanuit de laagste integrale kosten voor verwarming. In de praktijk spelen naast de integrale kosten veel andere overwegingen een rol in de besluitvormingsprocessen, zoals de voorkeur voor individuele oplossingen. Afhankelijk van hoe zwaar deze argumenten wegen kan dit de uitkomsten sterk beïnvloeden. 13 zz Sommige innovaties, zoals de mogelijkheden van hybride warmtepompen en opslag van elektriciteit spelen een onvoorspelbare rol of ontbreken nog in studies. Scenario’s kunnen daardoor anders uitvallen. Zo kan de gasinfrastructuur en elektriciteit groter blijven en de groei van warmtenetten lager uitvallen dan nu verwacht, maar nog steeds groter dan nu in de praktijk. zz Warmtenetten zijn niet alleen van belang voor de gebouwde omgeving, maar ook voor de glastuinbouw. De belangrijkste driver daar is de toename van de geothermische bronnen, met warmtenetten tussen deelnemende tuinders. Er ontstaat daardoor een potentieel voor het aaneenrijgen van zulke netten met aftakkingen naar de gebouwde omgeving, op basis van duurzame aardwarmte. Dit is een synergie die ook mee kan wegen in de lokale besluitvorming. 2.1.3 Concentreren op de robuuste ontwikkelingen De onzekerheden ten aanzien van de ontwikkeling van geschikte technologieën voor verduurzaming van specifieke segmenten van de gebouwde omgeving leidt tot stevige discussie tussen energiedeskundigen. Soms neemt deze het karakter aan van een richtingenstrijd. In de hier beschreven visie wordt de concurrentie tussen technologieën als gezond beschouwd, maar de richtingenstrijd als ongezond en wel om de volgende redenen: zz De opgave is groot en niet elk gebouw is gelijk. Daarmee is elke oplossing welkom en innovatie langs verschillende lijnen kan wel eens een kritische succesfactor blijken; zz In de praktijk zijn verschillende opties geschikt voor specifieke segmenten van de gebouwde omgeving; zz In de praktijk zullen de gebruikers bepalen wat het wordt. De klant staat centraal. Concurrentie via het opwerpen van blokkades voor andere technologieën is ongewenst; zz De economische en technologische randvoorwaarden in de toekomst zijn onzeker. Veranderingen in de randvoorwaarden kunnen de uiteindelijke uitkomst sterk beïnvloeden. Verduurzaming is gebaat bij een level playing field voor verschillende technologieën. Warmte is in deze visie één van de robuuste opties voor verduurzaming. 2.2 Duurzame incentives voor de consument Hoe de verduurzaming ook gestalte krijgt, de consument is een bepalende factor. In deze paragraaf staan we kort stil bij het ontbreken van stimulansen voor verduurzaming bij de consument. Daarna gaan we in op fiscale mogelijkheden om de consument te winnen voor verduurzaming. Tenslotte staan we stil bij een specifiek deel van de “prosumers”; de Nederlandse agrarische sector en dan in het bijzonder de glastuinbouw. 14 2.2.1 Stimulansen nodig voor verduurzaming in de gebouwde omgeving De aansluiting op warmtenetten vereist toestemming van de woning- of gebouw­ eigenaar (waaronder ook verhuurders, die weer toestemming nodig hebben van huurders). Hetzelfde geldt voor de andere verduurzamingsopties. De consument laat zich niet alleen door de klimaatambities voor 2050 verleiden. Op dit moment is er nauwelijks vraag naar algehele verduurzamingsopties voor de gebouwde omgeving. De huidige gasprijs vertegenwoordigt niet het kostenniveau van een CO2-vrije voorziening. Het is goedkoper en makkelijker voor bewoners en gebouweigenaren om gewoon gas te blijven stoken en de CO2 te lozen. Zo lang deze situatie in stand blijft, worden beslissingen tot verduurzamingsinvesteringen niet of te laat genomen. Er moeten dus algemene beleidsmaatregelen komen die incentives genereren. Aardgas met “gratis“ CO2-uitstoot zou in de toekomst niet meer de norm mogen zijn. Er zijn overheidsmaatregelen nodig voor de langere termijn nodig die de transitie naar een duurzame energie infrastructuur ondersteunen. Dit overstijgt de reikwijdte van Alliander. Anderen zijn hierbij aan zet. 2.2.2 Mogelijkheden in de energiebelasting Een van de sleutels tot betere verhoudingen is de energiebelasting voor kleinverbruikers. Bij kleinverbruikers is het tarief van de energiebelasting per energiehoeveelheid voor elektriciteit ruim zesmaal zo groot ten opzichte van aardgas. Dat is een ernstige marktverstoring in de afweging tussen gas, stroom en CO2-vrije warmte voor de duurzame warmtevoorziening. Deze fiscale verstoring bevordert de CO2-emissies door aardgas, belet toepassing van duurzame bronnen zoals elektrische warmtepompen en door de te lage belasting op aardgas komen warmtenetten minder goed van de grond. Opheffing van deze marktverstoring heeft grote voordelen. Het is redelijk om stroom slechts ca. tweemaal zwaarder te belasten dan aardgas (want het kost ongeveer twee eenheden gas in een centrale om één eenheid stroom te maken). Dat kan op twee manieren: zz Financieel neutrale invoering. Hierbij gaat de belasting van elektriciteit omlaag en die van gas omhoog. Dit kan op korte termijn en is een relatief eenvoudige maatregel. zz Belasting op aardgas omhoog. Hierbij wordt de belasting op aardgas opgetrokken tot het huidige niveau voor elektriciteit in het kader van de vergroening van het belastingstelsel. Dat genereert een hogere belasting op aardgas. Daardoor ontstaat een beter perspectief voor andere maatregelen waaronder CO2-vrije warmtenetten. 2.2.3 Mogelijkheden in de glastuinbouw Het bovenstaande geldt voor woningen en appartementengebouwen. Voor andere belangrijke warmteverbruikers, zoals de tuinders, ligt de situatie anders. In de glastuinbouw is de aanleg van warmtenetten soms nu al kosteneffectief, hetgeen blijkt in situaties waarin tuinders samen een geothermische bron ontwikkelen met een lokaal warmtenet. 15 Het aansluiten van glastuinbouw op een warmtenet is om meerdere redenen aantrekkelijk, onder andere vanwege het langere stookseizoen. Synergie tussen warmtenetten voor tuinders en gebouwde omgeving ligt voor de hand. De tuinder is een kritische consument met veel marktervaring, die vaak een vrije markt met alternatieven wenst. 2.3. De veranderende rol van warmtenetten in de verduurzaming De rol van warmtenetten verandert in de verduurzaming. Naarmate de omvang toeneemt, ontstaat meer ruimte voor de invoering van third party access. Verder vraagt een warmtenet om grote investeringen, met een verwacht laag rendement op de warmtenetwerken. Het is daarbij onzeker of competitie op retail niveau voor iedereen mogelijk wordt. Het antwoord op deze vragen bepaalt de rol van warmtenetten in de toekomst. 2.3.1 Invoering wholesale Third Party Access (TPA) in warmtenetten De toekomstige warmtenetten voor de verduurzaming zullen waarschijnlijk qua opzet anders moeten zijn dan de bestaande stadsverwarming. Daar zijn meerdere redenen voor: zz De bestaande WKK restwarmtebronnen staan financieel onder druk en zijn ook niet geheel duurzaam. Een open opzet van warmtenetten kan eenvoudig nieuwe en duurzamere bronnen toelaten. zz Nieuwe duurzame aanbieders zoals industriële restwarmte en geothermie gedijen beter in een open warmtemarkt omdat ze daarin niet meer individueel en op lange termijn de levering hoeven te garanderen. Er ontstaat daarbij ook behoefte aan een open warmtemarkt voor optimale benutting en uitwisseling van warmte. In de workshop met betrokken stakeholders werd een groot voordeel gezien in wholesale competitie tussen warmte-aanbieders en een meer onafhankelijke rol van het warmtenet: zz Een onderscheid tussen warmteproductie en warmtenet is wenselijk omdat een netbedrijf betere toegang heeft tot de kapitaalmarkt voor de toekomstige uitbreidingen van de warmtenetten. zz Open toegang op wholesale niveau is een stimulans voor duurzame en innovatieve warmteproductie en creëert een afzetmarkt. In de workshop werd geconcludeerd dat TPA veel van de geschetste voordelen brengt, ook wanneer dit beperkt is tot wholesale niveau. Door TPA als leidraad te nemen blijft de start van het open warmtenet in eerste instantie relatief eenvoudig. In de eerste fase is sprake van TPA voor de verschillende warmteproducenten en mogelijk ook grotere verbruikers (zie verder paragraaf 2.3.3). Dat beperkt de complexiteit en vergroot de haalbaarheid voor de eerste fase van de ontwikkeling van open warmtenet. Deze aanpak biedt ook perspectief aan bestaande stadsverwarming, door toegang te bieden aan nieuwe duurzame bronnen. 16 2.3.2 Investeringszekerheid versus marktwerking Bij de invoering van TPA is investeringszekerheid van belang. Investeerders in een warmtenet streven over het algemeen naar langjarige warmtecontracten om de investering terug te verdienen. Dat staat op gespannen voet met marktwerking. Dit aspect is in de workshop besproken. Er zijn verschillende methoden om dit probleem te hanteren. Centraal daarbij staat het evenwicht tussen de risico’s van marktgericht ondernemerschap en de gewenste zekerheden bij grootschalige investeringen in een warmtenet. Nader onderzoek is gewenst. 2.3.3 Beschouwingen over competitie op retail-niveau Het is de vraag of de marktopening zich kan uitstrekken tot competitie onder de eindverbruikers van warmte in het warmtenet (retail-competitie). Hierbij valt onderscheid te maken tussen de grotere verbruikers zoals de tuinders en de kleinere verbruikers zoals individuele woningen. De grotere verbruikers hebben meer behoefte aan een competitieve energiemarkt en hebben daarmee vaak ook meer ervaring. De belangrijkste spelers daarbij zijn de tuinders in de glastuinbouw. Deze hebben ruime professionele ervaring met de stroom- en gasmarkten, zijn daarop actief en wensen daarom toegang tot een open warmtemarkt. Daarbij zijn zij regelmatig zelf warmteproducenten, via geo­ thermische bronnen, waarbij al vaak warmte tussen tuinders wordt verhandeld en uitgewisseld. Er wordt hiervoor aan praktische handelsplatforms gewerkt. Het openstellen van de warmtemarkt voor dergelijke grote en professionele verbruikers is daarom logisch en in lijn met de ervaringen in de liberalisering van elektriciteit en gas. De start van de markt tussen producenten ging hier snel gepaard met liberalisering van de grotere consumenten. Op het niveau van de kleinverbruikers ligt dat vooralsnog anders. Daar is nog relatief weinig ervaring mee - ook op internationaal niveau. Bij de kleinverbruikers zijn de belangrijkste vraagstukken die van tariefbescherming en keuzemogelijkheden. Hierover is uitgebreid gesproken in de workshop tussen stakeholders, met de volgende waarnemingen: zz Een keuze tussen verschillende warmteleveranciers is vooral in kleinere en middelgrote warmtenetten niet aan de orde. Daar heeft het invoeren van retailcompetitie voor kleinverbruikers minder zin. zz Bij grotere warmtenetten, met name indien deze regio-overstijgend zijn en met meerdere warmte-invoedingspunten, zou zo’n retailcompetitie op termijn wel te overwegen zijn. zz In een toekomst waarin veel gebruikers zijn overgeschakeld van gas op warmte, blijft de vraag of warmte op dezelfde competitieve leest geschoeid moet zijn als gas en elektriciteit. 17 Voor eindgebruikers is keuzevrijheid belangrijk. Dat heeft voordelen voor het warmtenet. De eigenaren van huizen en gebouwen zijn wars van dwang of monopolie. Keuzevrijheid leidt tot een beter draagvlak. Voor de consument betekent dat meer opties en betere eindoplossingen en mogelijkheden voor participatie van bewoners/ afnemers. Voor het warmtenet betekent dat een verlaging van risico’s. Meer maatschappelijk draagvlak betekent een snellere ontwikkeling en daardoor ook betere exploitatie. Wat betreft deze benodigde keuzemogelijkheden voor de consument zijn er twee mogelijke en aanvullende benaderingen: keuze tussen verschillende warmteleveranciers (waar mogelijk en op termijn) en een keuze tussen warmtenetten en andere infrastructuren. zz De overgang naar retail-competitie op termijn lijkt, zoals gezegd, het meest zinvol bij grotere warmtenetten die regio-overstijgend zijn en meerdere warmteinvoedingspunten hebben. Men zou dit afhankelijk kunnen maken van het aantal aansluitingen op de totale doorverbonden infrastructuur; bijvoorbeeld 100.000 aansluitingen. zz Tot die tijd, en bij kleinere netten op permanente basis, zouden consumenten ook moeten kunnen kiezen tussen verschillende verduurzamingsopties: hetzij met warmtepompen, hetzij via warmtenetten. Het netbedrijf kan hier een rol in spelen, tegen de daarmee gepaard gaande aansluitkosten (warmte leidt tot aansluiting warmtenet i.p.v. gas; nul op de meter leidt tot netverzwaring van de elektriciteitsaansluiting). De keuze tussen warmtenet en warmtepomp is een gangbare praktijk in bijvoorbeeld de stedelijke gebieden in Zweden. Het parallel aanleggen of handhaven van zowel een gasnet als een warmtenet ligt daarbij minder voor de hand. De keus zou zijn tussen hetzij de combinatie elektriciteit/ gas, hetzij elektriciteit/warmte. 2.3.4 Praktische inrichting van open warmtenetten Een open warmtemarkt vraagt om een verandering in de regels en verhoudingen tussen partijen. Voor de uitwisseling van warmte tussen marktpartijen moeten veel zaken worden geregeld. We praten, voor het hoofdwarmtetransportnet, over gemeenschappelijk beheer, regelingen voor in- en uitvoeding en balanshandhaving, transportbeheer en regelingen voor transportcapaciteit, back-up, regelingen voor het hanteren van de warmteverliezen, en veel andere zaken. Daar komt veel bij kijken. Veel van deze zaken zijn al geregeld voor de markten voor gas en elektriciteit. Het ligt voor de hand om te kijken naar die regelingen, en hoe die te vertalen zouden zijn naar warmte. Praktisch gezien zijn er wel verschillen tussen warmte, gas en elektriciteit; die leiden soms ook tot verschillen in marktregels zoals we ook al zien tussen gas en elektriciteit. 18 zz In sommige opzichten lijkt warmte op gas. Warmte en gas kun je allebei vrij goedkoop opslaan, elektriciteit niet of veel duurder. Net zoals gas stroomt ook warmte doorgaans maar één kant op. Tegengestelde stromen worden niet automatisch gefaciliteerd, in tegenstelling tot elektriciteit. Ook is er een inherente opslag in het transportsysteem: bij gas heet dit line-pack, bij warmte bestaat dit ook, bij elektriciteit totaal niet. zz In sommige andere opzichten lijkt warmte op elektriciteit. Warmte wordt op heel veel decentrale punten opgewekt uit andere energiedragers en duurzame energie; dat geldt sinds kort ook voor elektriciteit ook, maar minder voor gas. Warmte en elektriciteit kun je in elke woning zelf opwekken, gas niet. zz Tenslotte heeft warmte ook kenmerken die uniek zijn voor warmte. Zo heeft warmte verschillende kwaliteiten en toepassingen al naar gelang het temperatuurniveau; deze eigenschap hebben gas en elektriciteit niet. We verwachten dat de praktische vormgeving van de warmtemarkt een mix zal zijn van regels van verschillende herkomst: van de gasmarkt, van de elektriciteitsmarkt, en regels die speciaal op de warmtemarkt toegesneden zouden zijn. We stellen voor die regels samen uit te werken met partners die daar samen aan willen werken, zoals ook voorgesteld in een presentatie op een SER werkconferentie over de praktijk van het energieakkoord in de regio, zie bijlage 3. De algemene structurele ervaring met de liberaliseringsprocessen van gas en elektriciteit kan daarbij behulpzaam zijn. Door de juiste volgorde van stappen te zetten in een goede samenwerking, kan dit proces met vertrouwen worden afgelegd. 2.4 Het betrekken van bewoners en gebouweigenaren bij de ontwikkeling Drie praktische zaken ten aanzien van de consument keren regelmatig terug in studies en discussies. De eerste is de mogelijkheid om inzichtelijk te maken welk deel van de prijs bij warmte samenhangt met het net en welk deel met de geleverde warmte. De tweede betreft het veelgenoemde concept van “nul op de meter” vertaald naar warmtenetten. De derde betreft de mogelijkheid voor de warmteconsumenten om zelf bepalend te handelen en te participeren. 2.4.1 Gesplitst warmtetarief met capaciteitscomponent De consument krijgt in de toekomst ook andere warmtetarieven. Bij een open warmtemarkt past een onderscheid tussen het warmtenet en de warmtebron. De consument ontvangt dan, net zoals bij elektriciteit en gas, een rekening met verschillende componenten. Daarbij kan ook gedacht worden aan een capaciteitstarief voor warmte. Dit heeft voordelen voor de consument en de warmtenetbeheerder: zz Voor de warmtenetbeheerder biedt een capaciteitstarief meer zekerheid. De exploitatie van het warmtenet is dan niet meer afhankelijk van de precieze warmte-afzet. zz Voor de consument kan het capaciteitstarief ook gelden als onderdeel van een duurzame investering in het gebouw waarbij de geleverde warmte daarna relatief goedkoop is. (Zie ook de hiernavolgende paragraaf). 19 2.4.2 Nul op de meter voor warmte Het is op deze wijze zelfs denkbaar dat de consument in één keer mee investeert in het warmtenet en/of de duurzame warmtebron, waarna de duurzame warmte per eenheid van levering vrijwel gratis is. Dat is: “Nul op de meter voor warmte”. Met name in de bestaande bouw, bijvoorbeeld bij moeilijk verder isoleerbare woningen en bij geconcentreerde warmtevraag, kan dit voordeliger zijn dan andere opties. 2.4.3 Bewonersparticipatie in warmtenetten Door zo’n eenmalige investering in duurzame warmte kan een consument in warmte-infrastructuur participeren op vergelijkbare wijze als de huidige participaties in wind- en zonne-energie. Duurzaamheid in warmte wordt dan mede gedragen door de consument3. Bij een participatie door de consument zouden naast lokale ook regionale overheden kunnen aanhaken. Daarbij zou het warmtenet mede gefinancierd kunnen worden vanuit de gedachte van een publieke infrastructuur. Omdat de levering van warmte vaak commercieel is, leidt dit vanzelf tot overwegingen om de rollen van de warmte-infrastructuur en de warmteleverantie te onderscheiden. 2.5 Technische en economische vraagstukken In deze studie is een uitgebreide inventarisatie gemaakt van de vraagstukken en knelpunten in warmtenetten. Deze is voorgelegd aan de workshop van stakeholders. Hieronder bespreken we de prioriteiten die daarbij naar voren kwamen en waarin diverse bouwstenen van de visie samenkomen: zz Leveren van inzicht in oplossingen voor de huis- c.q. gebouwaansluiting. Daar zijn nu te vaak problemen mee, vooral bij de blokverwarming. Oplossing hiervan is wezenlijk, willen we dit deel van de bestaande bouw goed kunnen ontsluiten. zz Identificeren van maatregelen om de kosten van warmtedistributie te verlagen. Innovatieve concepten zoals nieuwe leidingtechnieken en aanlegmethoden moeten een betere business case genereren. zz Ontwikkelen van incentives om eindgebruikers te stimuleren om te verduurzamen. Bijvoorbeeld reële waardering van warmtebronnen in de EPC norm en het Energielabel of door middel van een CO2 uitstoot belasting. zz Genereren van betrouwbaar inzicht in het aanbod van restwarmte en de mogelijkheden van geothermie. zz Verkrijgen van helderheid over investeringen en het eigendom van warmtenetten. Wie investeert en wie is eigenaar? 3 Energeia.nl, 12 juni 2015: “Warmtenet volgt wind: zoektocht naar draagvlak via participatie” 21 3 Vervolgacties Alliander bereidt zich voor op de lange-termijn ontwikkelingen in de gebouwde omgeving tussen nu en 2050. Op grond van de gevoerde gesprekken met stakeholders, literatuur en beleidsdocumenten komt daarbij het volgende beeld naar voren: 1. De gebouwde omgeving moet CO2–neutraal zijn in 2050. 2. Dit impliceert de nodige beweging van woning- en gebouweigenaren. Daarvoor ontbreken nu grotendeels de juiste randvoorwaarden en incentives. Er moeten dus incentives komen voor bewoners en gebouweigenaren om te verduurzamen. Dit is primair een zaak voor de overheid en de samenleving als geheel. 3. Voor deze verduurzaming bestaan meerdere opties, elk met hun voor- en nadelen en beperkingen: elektrificatie, groen gas met CV (eventueel in mix met warmtepomp), besparing en warmtenetten op basis van CO2 vrije bronnen. 4. Warmte uit warmtenetten (gevoed uit CO2-vrije bronnen zoals industriële restwarmte, geothermie etc.) heeft naar verwachting een substantieel aandeel in deze mix, vooral voor verduurzaming van de warmtevoorziening in de bestaande bouw en in de tuinbouw. 22 5. Een warmtemarkt met een vorm van Third Party Access (TPA) in de warmteinfrastructuur is een onmisbare randvoorwaarde om met warmte de gebouwde omgeving te verduurzamen. Dit kan voorlopig beperkt blijven tot wholesale TPA met markttoegang voor warmteleveranciers en grotere verbruikers. Voor kleinverbruikers kunnen op termijn keuzemogelijkheden worden geboden tussen warmteleveranciers in geval van zeer grote netten, en tussen warmteleverantie en andere verduurzamingsopties zoals warmtepompen. 6. Bij de vormgeving van een open warmtemarkt doen we er goed aan om rekening te houden met mogelijke combinaties van gebouwde omgeving en glastuinbouw, om optimaal gebruik te maken van de synergie daartussen en de dynamiek en marktoriëntatie van de glastuinbouw. De toekomstige nieuwe warmtenetten moeten op een nieuwe leest worden geschoeid. De netwerkbedrijven – waaronder Alliander - spelen daarbij een belangrijke rol. Die rol brengt technisch-inhoudelijke, economisch-maatschappelijke en organisatorisch-bestuurlijke uitdagingen met zich mee. De vervolgstappen staat in het teken van een nadere uitwerking van de visie en voorbereiding van het programma voor realisatie vanuit het perspectief van Alliander, volgens onderstaand schema. De resultaten van deze acties moeten leiden tot draagvlak voor realisatie van de visie op open warmtenetten waarbij bij voorkeur met anderen wordt samengewerkt om het initiatief te verbreden. Dit vergemakkelijkt de implementatie en geeft een bredere basis voor de verdere ontwikkeling. Tegelijkertijd vraagt de visie om voldoende concrete antwoorden voor de kansen die zich aandienen. Partijen, waaronder Alliander DGO zelf, hebben daarom behoefte aan een staalkaart van kansrijke mogelijkheden en een draaiboek voor realisatie van nieuwe warmtenetten, zowel als eventuele verbetering van bestaande stadsverwarmingssituaties. 23 Dit heeft geleid tot de volgende voorgenomen vervolgacties: zz Technisch inhoudelijk: een nadere studie van de verschillende verduurzamingsopties (niet alleen via warmtenetten, maar ook de alternatieven hiervoor) om beter te kunnen bepalen waar de beste mogelijkheden liggen. Voortbouwend op het recente werk van CE Delft op dat terrein zou dat verder gestalte kunnen krijgen. zz Economisch maatschappelijk: de opties voor verbeteren van de randvoorwaarden voor warmtenetten in beeld brengen. Op dit moment is de situatie niet optimaal. Gedeeltelijk is daarbij de overheid aan zet via de beïnvloeding van incentives door wijziging van regels en belastingen. Ten behoeve hiervan is een input gestuurd aan de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur (RLI) in het kader van hun advies aan ministerie EZ voor het energierapport 2050 (zie bijlage 4). zz Organisatorisch/bestuurlijk: een tweeledige follow-up: -- Enerzijds bestudering en uitwerking van de wettelijke en regulatorische mogelijkheden voor open warmtenetten. -- Anderzijds aansluiten op de praktische mogelijkheden om de open warmtemarkt nu direct te ontwikkelen door in eerste instantie te beginnen op wholesale-niveau, waarmee de belangrijkste doelen zijn te halen. Dit kan het beste in samenwerking met anderen plaatsvinden. Zo kunnen een aantal van de geïdentificeerde vragen nader worden uitgezocht en tegelijkertijd kan een begin worden gemaakt met de praktische opbouw van de nieuwe open warmte-infrastructuur. 25 B Bijlagen 26 Bijlage 1: Expertlijst NAAM FUNCTIE Anke van Hal Professor Nyenrode Business Universiteit en Delft University of Technology Annelies Huygen TNO en Hoogleraar Ordening van de energiemarkt Cor Leguijt CE Delft Coordinator built environment Hans Korsman Senior Technical consultant Liandon Maya van der Steenhoven Directeur Programmabureau Warmte Koude Zuid Holland Paul Matthieu Warmtenet Nijmegen Ted Zwietering Programmadirecteur wijken in Gemeente Den Haag Folmer de Haan Coordinator advisor Raad voor de Leefomgeving en de Infrastructuur Hans Tijl Directeur ruimtelijke ontwikkeling en oud directeur DRO Amsterdam Meindert Smallenbroek Directoraat-Generaal voor Energie, ministerie EZ Wilma Berends Directeur Natuur en Milieu Teun Bokhoven President Stichting Duurzame Energie Koepel Ingrid Post Projectleider Energietransitie, ministerie EZ 27 Bijlage 2: Literatuurlijst TITEL DOCUMENT AFZENDER (ORGANISATIE) DATUM Gas in de bestaande bouw CE Delft sep-2014 Op weg naar een klimaatneutrale gebouwde omgeving 2050 CE Delft mei-2015 Warmtenetten in Nederland CE Delft okt-2009 Klimaatmonitor waterschappen Arcadis sep-2014 Kansen voor warmte CE Delft feb-2014 Restwarmtebenutting potentiëlen, besparing, alternatieven ECN jan-2011 Warmtewet EZ 2010 Besluit maximumprijs levering ACM 2015 Warmtenetten in Nederland CE Delft okt-2009 Gebiedsmaatregelen voor het eerst gewaardeerd in de EPC-bepaling TNO jul-2012 Verkenning bestaande bouw aansluiten op stadsverwarming BuildDesk Benelux sep-2011 Deltaplan Energie-infrastructuur Havenbedrijf Rotterdam, 2013 MKBA Warmte Zuid-Holland CE Delft 2014 Bottleneck Vacancies in the Netherlands Ramboll 2013 De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2018 ROA dec-2013 Een handreiking voor gebiedsgerichte warmte-uitwisseling Agentschap NL sep-2013 Business models for renewable energy in the built environment ECN nov-2011 Investeren in gebiedsontwikkeling nieuwe stijl Ministerie I&M Jun-2012 Climate and energy roadmaps towards 2050 in north-western Europe PBL 2012 Warmtekoudevoorziening 2030 gebouwde omgeving Rotterdam Royal HaskoningDHV apr-2013 Kamerbrief warmtevisie Ministerie EZ apr-2015 Energieakkoord SER 2013 Bouwbesluit Ministerie BZK 2012 Warmtewisselaar Mainport-Greenport Ministerie EZ /Grontmij sep-2014 Naar een toekomstig energiesysteem voor Nederland TNO mrt-2013 Warmte en koude in Nederland Nationaal Expertisecentrum Warmte jan-2013 Gelijkwaardigheid in warmteplannen Nederlands tijdschrift voor Energierecht dec-2014 IPO nationale routekaart restwarmte - een quickscan van de mogelijkheden CE Delft jun-2011 Handreiking Bouwbesluit en woning Ministerie BZK dec-2014 Naar een duurzamere warmtevoorziening van de gebouwde omgeving in 2050 PBL 2012 28 Bijlage 3: Presentatie bij SER conferentie “Het energieakkoord in de regio” 29 30 31 Bijlage 4: Input aan Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur Input aan RLI (Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur), 29 mei 2015 Onderwerp: warmtemarkt, t.b.v. Energierapport 2050 Van: Berenschot, in het kader van warmte-opdracht Alliander Inleiding De RLI zal een advies geven aan het ministerie van Economische Zaken over het energierapport 2015, wat zich richt op de energievoorziening in 2050. In 2050 dient de energievoorziening geheel emissievrij te zijn, dus geen CO2 uit te stoten. Voor de sector elektriciteitsvoorziening lijkt dat redelijk goed haalbaar. De grote uitdaging zit in het veel grotere energieverbruik voor de andere sectoren: warmte, verkeer en grondstoffen. Daarbij is de warmtevoorziening cruciaal: deze moet zeker volledig verduurzaamd worden aangezien dat voor andere onderdelen zoals verkeer nog veel moeilijker is. Een grote opgave als we beseffen dat de warmtevraag circa 5 maal zo groot is als de elektriciteitsvraag. Bij de verduurzaming van de warmtevraag in de gebouwde omgeving spelen warmtenetten een grote rol. Deze worden gevoed uit CO2-vrije bronnen zoals geothermie, industriële restwarmte, biogas-WKK, afvalverbranding etc. Volgens een onderzoek van CE-Delft1 zullen zulke restwarmtenetten meer dan de helft van de warmtevraag in de gebouwde omgeving gaan dekken. Ook het ministerie van Economische Zaken beseft dit goed, zie de recente warmtevisie2 waarin EZ voorstelt om de huidige gasvoorziening geleidelijk door warmtenetten te gaan vervangen. Berenschot doet verkennend onderzoek in opdracht van Alliander naar de toekomstige ontwikkeling van open warmtenetten in het kader van de verduurzaming van de gebouwde omgeving. Vanuit die ervaring is deze input opgesteld aan de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur. Benodigde maatregelen De warmtevisie van EZ geeft wel een richting, maar nog geen duidelijke doelstellingen of maatregelen. Deze zullen er wel moeten komen, want de verduurzaming van de gebouwde omgeving gaat niet vanzelf. Hieronder zullen we aangeven welke elementen daarbij in onze voorlopige visie het belangrijkst zijn. 1. De huidige gasreferentie is niet langer houdbaar. Er moet een CO2vrije referentie voor de gebouwde omgeving komen, met maatregelen in de sfeer van CO2-quotering of heffingen. Op dit moment is er nauwelijks vraag naar algehele verduurzamingsopties voor de gebouwde omgeving. De huidige gasprijs, zelfs inclusief regulerende energiebelasting, vertegenwoordigt lang niet het kostenniveau van een CO2-vrije warmtevoorziening. Het is dus goedkoper en vooral ook makkelijker voor bewoners en gebouweigenaren om gewoon gas te blijven verstoken en de CO2 op de atmosfeer te lozen. Daardoor worden beslissingen tot verduurzamingsinvesteringen niet of niet op tijd genomen. Er moeten dus incentives komen voor bewoners en gebouweigenaren. Dat kan via de gasprijs(belasting), via uitstootquotering of wetgeving 32 inzake het energielabel van de woning, of een mix van maatregelen. Met wetgeving is een flinke verbetering van het woninglabel mogelijk, maar dat maakt bestaande woningen nog niet direct energieneutraal. Een quotering van de CO2 uitstoot, of veel hogere belasting op aardgas zal op termijn nodig zijn om de gebouwde omgeving echt energieneutraal te maken. 2. Opheffing van de fiscale verstoringen in de Energiebelasting (EB). Een eerste stap tot betere verhoudingen is harmonisering van de regulerende energiebelasting (EB). Op dit moment is de EB voor aardgas veel lager dan die voor elektriciteit. Elektriciteit wordt onevenredig zwaar belast: bij kleinverbruikers, per energie-hoeveelheid, is de EB voor stroom ruim zes maal zo groot als die voor aardgas. Dat is een ernstige marktverstoring. Misschien voorheen niet manifest, maar nu verstoort dit de marktwerking in de afweging tussen gas, stroom en CO2-vrije warmte voor de duurzame warmtevoorziening in de gebouwde omgeving. Deze fiscale verstoring bevordert de CO2-emissies door aardgas, straft toepassing van duurzame bronnen zoals elektrische warmtepompen juist af, en door de te lage belasting op aardgas komen warmtenetten minder goed van de grond. Opheffing van deze marktverstoring heeft grote voordelen. Het zou dan markttechnisch redelijk zijn om stroom slechts circa twee maal zwaarder te belasten dan aardgas (want het kost twee eenheden gas in een centrale om één eenheid stroom te maken). Dat kan op korte termijn inkomensneutraal worden ingevoerd, waardoor de belasting op stroom omlaag zou gaan en gas omhoog. Ook gunstig voor warmtenetten, aangezien die dan tegen een betere referentie warmte kunnen leveren. In de toekomst zou men de belasting op aardgas op kunnen trekken tot het huidige niveau voor stroom. Dat zou een veel hogere belasting op aardgas genereren, waardoor een veel beter perspectief ontstaat voor vele maatregelen waaronder CO2-vrije warmtenetten. Dit past uitstekend in een vergroening van het belastingstelsel. 3. Gelijkschakeling van infrastructuren Warmtenetten kunnen alleen een eerlijke kans krijgen als ze gelijk behandeld worden als andere infrastructuren. Op dit moment is dat niet zo. Ook de warmtevisie zegt nog steeds dat warmtenetten moeten volgen uit het particulier initiatief, d.w.z. ze moeten zich terugbetalen in de lokale business-case met flinke risico’s voor de investeerders bijvoorbeeld afhankelijk van de warmte-afzet. Tegelijkertijd worden nieuwe gasnetten standaard neergelegd betaald uit een omslagstelsel over alle Nederlandse aansluitingen (binnen het werkgebied van een netbeheerder), met een vast gegarandeerd jaarexploitatiebedrag per nieuwe aansluiting onafhankelijk van de gasafzet. Daarnaast zijn de nettarieven voor gas gebaseerd op grotendeels afgeschreven en afbetaalde gasnetten. Het is duidelijk dat dit geen redelijke afwegingssituatie is. We moeten er naar toe dat er een gelijke behandeling is van warmtenetten en gasnetten, inclusief situaties van gerenoveerde gasnetten. Voor zowel nieuwe als bestaande situaties dient zoveel mogelijk gefaciliteerd te worden dat warmte-aanbod op gelijke voet kan concurreren met het gasaanbod. Dat kan bijvoorbeeld door, naast het woninglabel, een apart label voor compleet emissievrije woningen en gebouwen te introduceren, waaraan dan voldaan kan worden ofwel door maatregelen in de woning (zeer zuinig woninglabel) ofwel door een minder vergaand label plus CO2-vrije restwarmte. Ook andere maatregelen zijn denkbaar om gas en warmte op dezelfde leest te schoeien. 33 Zulke maatregelen moeten er op gericht zijn om een eerlijke afweging te bereiken in voor de belangrijkste afwegingssituatie van de komende decennia: de renovatie van bestaande gasnetten. Een overgroot deel van alle gasnetten die er nu liggen, zullen tussen nu en 2050 aan de beurt komen voor renovatie. Op dat moment kan er ook besloten worden deze gasnetten niet te vervangen, maar over te gaan op warmtenetten of all-electric. Daarvoor moet dan wel een goed infrastructureel afwegingskader bestaan, waarbij alle drie mogelijke investeringen (vernieuwd gasnet, nieuw warmtenet, of verzwaard elektriciteitsnet) eerlijk naast elkaar liggen. 4. Warmtenetten beheerd door netwerkbedrijven In lijn met het voorgaande zal het nodig worden om nieuwe warmtenetten te laten beheren door netwerkbedrijven. Op dit moment zijn de meeste warmtenetten in handen van commerciële en veelal private energiebedrijven. In de nieuwe marktsituatie zijn de omstandigheden sterk veranderd, vooral de toegang tot de kapitaalmarkt. Hierdoor zal het voor commerciële bedrijven erg moeilijk worden om kapitaal te verwerven met een voldoende lage discontovoet voor de grote investeringen in nieuwe warmtenetten. Netwerkbedrijven hebben deze toegang wel en zijn dus de logische investeerder in nieuwe warmtenetten, aangezien het verwerven van kapitaal met lage discontovoet in feite een randvoorwaarde is voor zulke investeringen. Netwerkbedrijven zijn ook de logische partij wanneer het gaat om cofinanciering door overheden of andere publieke resources, zoals in het verleden is gebeurd en nu nog. Ook in een gidsland als Denemarken is dat veel het geval. In Nederland valt daarbij te denken aan de fondsen bij verschillende overheden uit de verkoop van energiebedrijven. Diverse provincies en gemeenten passen deze vorm van financieren al toe of overwegen dit. Bij deze publieke financiering hoort dat de netten ook open zijn voor verschillende warmte-aanbieders, ook als aanjager voor groei en verduurzaming. Zo beschouwd heeft een splitsing van warmtenetten en –levering gunstige effecten. Aan de kant van de netten is er het voordeel dat netbedrijven deze kunnen beheren onder betere financiële condities en met publieke cofinanciering. De warmteopwekking kan dan worden gedaan door commerciële bedrijven met innovatiekracht en een streven naar de laagste marginale kosten. Het energiebeleid moet hiermee rekening houden. Voor de netbedrijven moet het beheer van warmtenetten een wettelijke hoofdtaak worden, net zo goed als dit het geval is voor gas- en elektriciteitsnetten. 5. Een betere warmtewetgeving In de warmtevisie is al aangekondigd dat de huidige warmtewet volledig op de schop gaat. Dat is ook nodig om de uitdagingen van de Warmtevisie het hoofd te bieden. De huidige warmtewet doet meer kwaad dan goed. Met de intentie om burgers te beschermen staat deze wet allerlei innovaties in de weg, waardoor de burger juist slechter af is. In de nieuwe warmtewet zou met name het non-discriminatiebeginsel veel minder streng moeten worden toegepast. Er moet meer ruimte komen om situationeel te opereren en daar de tarieven op aan te passen. Dat biedt dan ook veel meer ruimte voor commerciële initiatieven en verhandeling van warmte op het net. Daarnaast wordt het dan bijvoorbeeld ook mogelijk om “nul op de meter” te bereiken met 34 warmtenetten, waarin de woningen en gebouwen zelf mede investeren. Dat is vaak zelfs flink goedkoper dan andere maatregelen. Ook is duidelijk dat er een voorziening moet komen waarbij niet iedereen altijd recht heeft op een gasaansluiting, daar waar warmte wordt aangelegd - en omgekeerd. Recht op een warmte-aansluiting is er immers ook niet. Alleen de elektriciteitsaansluiting moet gegarandeerd zijn. Daarnaast moet in de wet de Third Party Access geregeld zijn voor verschillende warmte-aanbieders. Vanaf een bepaalde omvang dienen er regels te zijn voorsplitsing van netbeheer en warmteproductie, met open toegankelijke warmtenetten. Oproep tot dialoog De bovenstaande opsomming is voorlopig. Er is in het algemeen nog te weinig zicht op wat er allemaal nodig is voor een volledige verduurzaming van de gebouwde omgeving. Het is van belang om voorrang te geven aan het ontwikkelen van een integraal meerjarig beleid wat hierop gericht is. Binnen de ministeries van EZ en BZK wordt hieraan al veel gedaan, en ook de netwerkbedrijven en marktpartijen denken hard na. Een enkel netwerkbedrijf heeft al een begin gemaakt met het investeren in open warmtenetten, waarbij de productie en levering van warmte in handen is van een commerciële partij. Een brede dialoog is wenselijk, waarbij alle opties open en integraal op tafel liggen en geen opties op voorhand worden afgewezen. Tot slot adviseren wij om een oriëntatie te doen op de rol van warmtenetten in andere landen, met name gidsland Denemarken. Nederland wijkt nu nog sterk daarvan af, maar met de terugtredende rol van aardgas zal Nederland steeds meer op Denemarken gaan lijken in de toekomst. Het kan interessant zijn om te weten waarom Denemarken zo duidelijk heeft gekozen voor de combi van windenergie en warmtenetten, in plaats van andere opties zoals elektrificatie of zeer verregaande isolatie. We zouden daar mogelijk ook veel kunnen leren over lokale cofinanciering met publieke middelen in lokale communities. 1 2 Presentatie CE Delft, KVGN meeting, 25 september 2014 Warmtevisie, Ministerie van Economische Zaken, 2 april 2015 Berenschot Groep B.V. Europalaan 40, 3526 KS Utrecht Postbus 8039, 3503 RA Utrecht T 030 2 916 916 E [email protected] www.berenschot.nl Berenschot is een onafhankelijk organisatieadviesbureau met 350 medewerkers wereldwijd. Al ruim 75 jaar verrassen wij onze opdrachtgevers in de publieke en private sector met slimme en nieuwe inzichten. We verwerven ze en maken ze toepasbaar. Dit door innovatie te koppelen aan creativiteit. Steeds opnieuw. Klanten kiezen voor Berenschot omdat onze adviezen hen op een voorsprong zetten. Ons bureau zit vol inspirerende en eigenwijze individuen die allen dezelfde passie delen: organiseren. Ingewikkelde vraagstukken omzetten in werkbare constructies. Door ons brede werkterrein en onze brede expertise kunnen opdrachtgevers ons inschakelen voor uiteenlopende opdrachten. En zijn we in staat om met multidisciplinaire teams alle aspecten van een vraagstuk aan te pakken. Berenschot is aangesloten bij de E-I Consulting Group, een Europees samenwerkingsverband van toonaangevende bureaus. Daarnaast is Berenschot lid van de Raad voor OrganisatieAdviesbureaus (ROA) en hanteert de ROA-gedragscode.