Spinoza en de mercator sapiens

advertisement
&
Spinoza en de mercator sapiens
Wiep van Bunge
DE
Prof. dr. L. van Bunge is
hoogleraar in de geschiede-
PRAKTIJK VAN DE FILOSOFIE
Op het eerste gezicht lijkt er weinig aanleiding te bestaan om Spinoza in
verband te brengen met modern management. Wijst alleen wat wij van
zijn leven weten niet eerder op een teruggetrokken, zelfs eenzaam bestaan
van afzondering en contemplatie? En wat zou die berucht abstracte, theoretische filosofie van Spinoza moderne, praktische mensen nu nog te zeggen kunnen hebben? Hier zal worden betoogd dat Spinoza een scherp oog
had voor de praktijk van alledag en de eisen die het leven in een republiek
van kooplui stelde. Bovendien ontvouwt zijn Ethica een visie op menselijk handelen waarmee ook de moderne manager zijn voordeel kan doen:
elke managementtheorie veronderstelt nu eenmaal een visie op de aard
van menselijk gedrag en over de verhouding tussen mensen en hun omgeving. Spinoza’s filosofie is bij uitstek een theorie omtrent de relatie tussen
mensen en hun omgeving en over de drijfveren van menselijk gedrag.
nis van de wijsbegeerte en
decaan van de Faculteit der
Wijsbegeerte, Erasmus Universiteit Rotterdam.
Amsterdam (Mercator)
Laten we bij het begin beginnen: Spinoza wordt geboren in 1632, in de joodse
buurt van Amsterdam, schuin tegenover de Stopera, bij het Waterlooplein.
Zijn familie leeft dan één generatie in de Nederlandse Republiek en is afkomstig uit Portugal en Spanje, maar heeft moeten vluchten nadat de joodse godsdienst daar verboden wordt. Rond 1600 vestigen enkele honderden joodse
families zich in Amsterdam, dat op dat moment hard op weg is naar de
wereldhegemonie als handelsstad. Dit verhaal is bekend: de Opstand slaagt, en
de Gouden Eeuw breekt aan, een Gouden Eeuw die betaald wordt met de
fabelachtige winsten die Hollandse kooplui maken op de zogenaamde stapelmarkt: zeg maar: met in- en export, en uiteraard met de bewerking van goederen die de haven van Amsterdam bereiken van over de hele wereld. Al vroeg
wordt door Hollanders ook nagedacht over dit spectaculaire succesverhaal
van een klein, nat en winderig land zonder natuurlijke rijkdommen, dat eerst
dat enorme rijk van de Spaanse Habsburgers de oorlog verklaart om vervolgens binnen enkele decennia zelfs Engeland en Frankrijk te overvleugelen –
niet alleen economisch en militair, maar ook in cultureel opzicht. In de zeven-
28
&
NUMMER 2 – MAART / APRIL 2009
SPINOZA EN DE MERCATOR SAPIENS
Wiep van Bunge
tiende eeuw zijn de Nederlandse schilderijen, de Nederlandse bouwkunst,
maar vooral ook de Nederlandse universiteiten voor even de beste van de
wereld.
Die universiteiten waren jong: elk gewest had er één, en bovendien ontstond in
de zeventiende eeuw een belangrijk netwerk van zogenaamde ‘Illustre Scholen’: die boden een propedeuse op een echte academische opleiding, maar
waren soms zeker zo goed. Bijvoorbeeld die van Amsterdam: opgericht een
jaar voordat Spinoza geboren werd, en ingewijd door de beroemde geleerde
Caspar Barlaeus, die bij die gelegenheid een loflied hield op de mercator
sapiens, de wijze koopman. Barlaeus betoogde dat juist een koopmansstad als
Amsterdam behoefte had aan een (semi)academische opleiding. Daar zat ook
wat oud zeer bij, want de Amsterdammers hadden eigenlijk een universiteit
willen hebben, maar dat wilde Leiden weer niet hebben, dat er al één had, en
dat niet op concurrentie binnen Holland zat te wachten. Maar wat was dat
voor iemand, die mercator sapiens? Volgens Barlaeus was dat een ontwikkeld
man, vertrouwd met de klassieken, die door zijn kennis van de geschiedenis
ook een goed zicht had ontwikkeld op de menselijke natuur en vooral een man
die zich realiseerde dat blijvend succes op de markt morele eisen stelde. Je kunt
het alleen goed blijven doen, zo hield hij zijn publiek voor, wanneer steeds
weer blijkt dat je deugt. Dat je je aan je afspraken houdt (pacta sunt servanda).
Dat je tijdig levert, tijdig betaalt, en – heel elementair – de waarheid spreekt.
Wie denkt dat hij alleen maar eerlijk en betrouwbaar hoeft over te komen,
snijdt zich op den duur in zijn eigen vlees. Barlaeus hield dus niet zomaar een
belerend praatje; hij probeerde te laten zien dat moraliteit in het handelsleven
eveneens een kwestie van eigenbelang was. En hij liet zien hoe fundamenteel
vertrouwen was – juist voor de koopman.
Ook Spinoza’s familie bestond uit kooplui: na zijn opleiding binnen de joodse
gemeenschap, die hij op zijn veertiende afrondt, ging hij het familiebedrijf in,
dat hij na het overlijden van zijn vader al vroeg moest runnen samen met zijn
broer Michael. Uit het Amsterdamse gemeentearchief is vrij veel bekend over
zijn jonge jaren als tiener, in dat familiebedrijf, dat handelt in zuidvruchten,
en er zijn aanwijzingen dat hij het helemaal zo slecht nog niet deed. Zo zijn er
berichten over de manier waarop hij met debiteuren omging: hij liet zich kennelijk niet met een kluitje in het riet sturen. Maar in 1656 – hij is dan 22 –
komt van de ene dag op de andere een abrupt einde aan dit leven, want hij
wordt verbannen uit de Portugese synagoge. Waarom precies is nog steeds
onduidelijk, maar de consequenties van dit besluit zijn evident: vanaf dit
moment is elk contact met andere joden uitgesloten. Hij wordt letterlijk een
paria, een onaanraakbare, en hij staat op straat. Dan begint zijn leven als filosoof. Hij verdient de kost als lenzenslijper, vestigt zich achtereenvolgens in
Rijnsburg, Voorburg en Den Haag, en schrijft daar zijn boeken: in 1663 publiceert hij een geleerde inleiding op de filosofie van Descartes, in 1670, anoniem
de Tractatus theologico-politicus, en postuum verschijnt, in 1677, samen met
enkele kleinere werken plus zijn briefwisseling, de Ethica. In 1677 sterft hij,
44 jaar oud, uitgeput door tbc.
29
&
NUMMER 2 – MAART / APRIL 2009
SPINOZA EN DE MERCATOR SAPIENS
Vlak na zijn verbanning schrijft hij al een soort inleiding op de filosofie, de
Verhandeling over de verbetering van het verstand, die opent met een zeer
zeldzame, autobiografische passage, waaruit valt op te maken dat in elk geval
zijn afscheid van zijn leven als koopman bewust was geweest:
‘Nadat de ervaring mij had geleerd, dat al wat zo in het gewone leven voorkomt ijdel en nietig is, en omdat ik inzag dat alles waarvoor en wat ik
vreesde uit zichzelf niets goeds noch kwaads bevatte, tenzij alleen voor
zover mijn gemoed erdoor werd bewogen, besloot ik eindelijk te onderzoeken of er ook iets was wat een waarachtig goed was, (...) waardoor ik,
wanneer ik het had gevonden en verworven, eeuwig een gestadige en hoogste blijheid zou genieten.’
Wiep van Bunge
Vervolgens kijkt hij nog eens terug op zijn leven tot dusver, en stelt hij vast dat
de meeste mensen zich laten leiden door hun verlangen naar ‘rijkdom, eer en
zingenot’. Maar deze levensdoelen bieden volgens Spinoza nooit blijvend
geluk. Vooral niet omdat ze je afhankelijk maken van factoren die je niet zelf
onder controle hebt. Wie zich door deze doelen laat leiden, levert zichzelf uit.
Het is duidelijk waar Spinoza wél blijvend geluk denkt te vinden: in de filosofie. Dit fragment beschrijft Spinoza’s eigen keuze voor de filosofie, dat wil zeggen in de rationele analyse van de positie van de mens binnen de natuur.
Er lijkt voor moderne managers weinig aanleiding te zijn om bij Spinoza te
rade te gaan. Niet omdat managers alleen ‘rijkdom eer en zingenot’ najagen,
maar omdat zij geen filosofen zijn. Maar schijn bedriegt. Het bijzondere van
Spinoza’s filosofie is namelijk juist dat zij niet in het teken staat van de klassieke verheerlijking van het zogenaamde ‘theoretische leven’. Dat theoretische
leven was in de Oudheid, met name door Plato en Aristoteles omschreven als
het hoogste doel dat helaas maar voor een enkeling was weggelegd. Het werd
tegenover het ‘praktische leven’ geplaatst, want, zo luidde de gedachte, een
theoretisch leven is wezenlijk contemplatief en impliceert het je afwenden
van het dagelijks gewoel. De filosoof werd een figuur die vooral afstand nam.
Spinoza’s wijsheidsideaal verwijst daarentegen juist naar de praktijk van het
leven, en dat blijkt zowel uit de manier waarop hij schrijft over het zeventiende-eeuwse Amsterdam en over Nederland als koopmansrepubliek als uit zijn
visie op de ‘wijze’.
Eerst iets over Spinoza’s beoordeling van Amsterdam. Die stad staat in Spinoza’s ogen voor een heel bepaalde economische praktijk. Spinoza schrijft over
Amsterdam in zijn Tractatus theologico-politicus, de godgeleerd-staatkundige
verhandeling uit 1670. Dat boek is in de eerste plaats een pleidooi voor verdraagzaamheid. Het zou een van de beroemdste pleidooien voor tolerantie uit
de geschiedenis worden, en meer in het algemeen is het een loflied op de vrijheid, zoals die heette te heersen in de Republiek. Die is namelijk goed en die
moet vooral behouden blijven. Aan het eind van zijn boek wijst hij op het
voorbeeld van Amsterdam, die
30
&
NUMMER 2 – MAART / APRIL 2009
SPINOZA EN DE MERCATOR SAPIENS
‘tot haar eigen sterke groei en tot bewondering van alle naties de vruchten
van deze vrijheid plukt. In deze bloeiende staat en voortreffelijke stad
immers leven alle mogelijke mensen van iedere natie en geloofsrichting met
de grootste eendracht samen; als ze iemand hun goed willen toevertrouwen, zorgen ze slechts gewaar te worden of hij rijk is of arm en of hij te
goeder trouw of met bedrog zaken pleegt te doen; godsdienst of geloof
kunnen hun verder niets schelen, omdat die voor de rechter bij zijn toewijzing of afwijzing in een rechtsgeding niets helpen.’
Wiep van Bunge
Spinoza is dus van oordeel dat het gunstige effect van vrijheid onder andere is
dat het mensen in staat stelt wereldwijd zaken te doen. En daar is Amsterdam
niet slechter van geworden. De Franse historicus Henri Méchoulan heeft daar
een mooi boek aan gewijd, getiteld Het Amsterdam van Spinoza. Geld en vrijheid: het vrij verkeer van goederen genereert geld, en geld maakt vrijheid
mogelijk. Alleen een rijke staat kan een sterke staat zijn, en alleen een sterke
staat is in staat de burgers in vrijheid te laten leven. Vrijheid is iets wat alleen
krachtige staten zich kunnen veroorloven. En vrijheid is vervolgens een voorwaarde tot het verrichten van wetenschappelijk en filosofisch onderzoek. Met
andere woorden: geld verdienen is niet iets wat filosofie in de weg staat, integendeel, als er iemand is, die er baat bij heeft dat er geld wordt verdiend, en in
Holland dan met name in de handel, is het de filosoof. De filosofie vereist
namelijk de mogelijkheid om je naar believen op de hoogte te stellen van
zoveel mogelijk uiteenlopende gezichtspunten, en de staat dient zich alleen met
de libertas philosophandi te bemoeien wanneer filosofen de stabiliteit van de
staat ondermijnen.
De filosoof (sapiens)
Fundamenteler is echter wat Spinoza in zijn andere hoofdwerk, de Ethica,
schrijft over wat we ons bij dat wijze leven van filosoof voor moeten stellen.
Het zou kunnen lijken alsof hij met zijn keuze voor de filosofie in plaats van
voor de handel ook beweert dat wat de filosoof zegt en doet, voor de koopman, en bijvoorbeeld voor moderne managers, er niet toe doet. Maar het
opmerkelijke van wat hij over de wijsheid schrijft is nu juist dat het zo praktisch gericht is. Zijn zeer abstracte metafysica blijkt inderdaad een strikt praktisch doel te dienen, zoals de titel van dat hoofdwerk al doet vermoeden, zij
het dat de Ethica opent met een algemene theorie over de structuur van de
werkelijkheid of van de Natuur, die geregeerd wordt door natuurlijke wetten
van oorzaak en gevolg. En de wetten die het gedrag van de mens, inclusief zijn
bewustzijn, bepalen, zijn exact dezelfde die voor heel de Natuur van toepassing zijn. De mens is geen imperium in imperio, hoe begrijpelijk het ook is dat
mensen wel de neiging hebben zichzelf als een ‘rijk binnen een rijk’ op te vatten. Zoals mensen ook van nature geneigd zijn te denken dat ze de beschikking
hebben over een ‘vrije wil’. Ook dat is niet het geval, maar de wereld zit nu
eenmaal zo in elkaar dat we dat wel denken.
31
&
NUMMER 2 – MAART / APRIL 2009
SPINOZA EN DE MERCATOR SAPIENS
Wiep van Bunge
In de Ethica bewijst Spinoza eerst het noodzakelijk bestaan van een oneindige,
volmaakte substantie, die hij God noemt, ofwel de Natuur (Ethica I, stelling
11), en vervolgens, in deel II, wordt uit dat inzicht afgeleid dat een van de
oneindige producten die die oneindige Natuur voortbrengt, de mens is. De
mens is dus zelf geen substantie, maar tegelijk onderdeel en product van de
substantie, het enige wezen dat zijn eigen oorzaak is, en ‘in’ zichzelf bestaat. Als
‘vrije’ oorzaak, dat wil zeggen als oorzaak die door niets anders wordt veroorzaakt dan door zijn eigen wezen, brengt die substantie een oneindige hoeveelheid ‘modificaties’ voort, bestaansvormen, en dat doet die substantie in een
oneindige hoeveelheid variaties (Ethica I, stelling 16). Want de substantie, God
of de Natuur, bestaat uit oneindig veel ‘attributen’. Elke modus van de substantie is altijd modus, product van één bijzonder attribuut: een steen bijvoorbeeld,
een boom, of mijn eigen lichaam zijn ‘modi’ van het attribuut Uitgebreidheid.
Wat Spinoza hiermee tot uitdrukking wil brengen is dat er bij het ontstaan van
een boom en de verdere groei van een boom uitsluitend ‘uitgebreide’, materiële
factoren in het geding zijn. Je hakt een boom om met een bijl.
Naast het attribuut Uitgebreidheid is er het attribuut Denken. Net als Uitgebreidheid en net als alle andere attributen brengt Denken een oneindige hoeveelheid modi voort. De modi van Uitgebreidheid bestaan uit lichamelijke
objecten, de modi van Denken uit ideeën, voorstellingen. Ideeën van alle modi
die door de substantie worden geproduceerd. Van alle modi, ook dus van alle
lichamen, moet er dus een idee, een voorstelling bestaan. Een van de oneindige
hoeveelheid lichamen die door Uitgebreidheid worden voortgebracht, is mijn
lichaam. Van dat lichaam moet een idee bestaan. Dat idee, zegt Spinoza, is wat
wij onze ‘geest’ noemen. De geest is dus een idee van een feitelijk bestaand
lichaam. Dit feitelijk bestaande idee is slechts een van een noodzakelijkerwijs
oneindige hoeveelheid voorstellingen van alles wat de facto bestaat. De totaliteit van die ideeën, aldus Spinoza, noem ik ‘Gods oneindig intellect’. Want die
totaliteit is de totale voorstelling van alles wat bestaat. Dat intellect is dus zelf
een product, een product van het attribuut Denken. Het is, als product, dus
geen ‘scheppende’ instantie. Het maakt onderdeel uit van de modale werkelijkheid, van wat Spinoza ook wel de natura naturata noemt, de Natuur als
gevolg. De totaliteit van alle attributen noemt hij daarentegen natura naturans: naturende Natuur. En zoals het attribuut Denken Gods oneindig intellect
voortbrengt, waarvan alle afzonderlijke ideeën onderdeel uitmaken, zo brengt
het attribuut Uitgebreidheid het huidige heelal voort, facies totius universi –
het ‘aangezicht van het universum’, waarvan ons lichaam ook weer onderdeel
uitmaakt. Vandaar dat Spinoza kan volhouden dat wij letterlijk ‘in God zijn’.
Waar zouden wij als modus anders kunnen bestaan dan in de substantie?
Maar wij bestaan in die substantie op twee verschillende manieren, aangezien
wij een lichaam ‘hebben’, of misschien beter: een lichaam zijn, waarvan een
idee bestaat, dat wij onze ‘geest’ noemen. Wij bestaan dus als een combinatie
van lichaam en geest, als product van twee attributen van de substantie, waarmee meteen verklaard is waarom de oneindige hoeveelheid andere attributen
waaruit de substantie – gegeven zijn absolute oneindigheid – moet bestaan,
32
&
NUMMER 2 – MAART / APRIL 2009
SPINOZA EN DE MERCATOR SAPIENS
Wiep van Bunge
voor ons principieel ontoegankelijk zijn. Gelet op het wezen van de substantie
weten we dat ze er moeten zijn, maar wát ze zijn, is principieel onbegrijpelijk.
Dat ons bewustzijn bestaat uit een voortdurende stroom van voorstellingen,
die qua ritme, intensiteit en coherentie voortdurend verandert, is het gevolg
van het feit dat ons lichaam bestaat in de duur. Ons lichaam is eindig. En het
idee van het lichaam dat wij onze geest noemen, is er, zolang dat lichaam er is.
En dat ons lichaam bestaat in de duur wil zeggen dat het in constante, causale
interactie verkeert met andere, omringende lichamen, die met alles wat bestaat
dit gemeen hebben dat zij – Ethica III, stelling 6 – streven naar volharding in
hun bestaan. Op die manier is de natuurlijke geschiedenis van de materiële
wereld één enorm botsingsproces. Ons lichaam ondergaat een oneindige hoeveelheid impulsen en is zelf ook weer de bron van zulke effecten op de wereld
om ons heen. Wij worden voortdurend aangedaan, geaffecteerd, en in het
idee van ons lichaam dat onze geest is, ontstaan daar voorstellingen van. Wat
Spinoza, na deel I van de Ethica, waarin hij het bestaan van God aantoont, in
de volgende vier delen van dat boek doet, is bestuderen welke mentale verschijnselen het product zijn van de manier waarop wij bestaan als onderdeel
van de Natuur. Spinoza analyseert op die manier het ontstaan van kennis, via
de zintuiglijke ervaring. Hij gaat na wat ‘verbeelding’ is, hoe we rationeel
regelmaat in de verschijnselen van de Natuur ontdekken, en in deel III, hoe de
emoties ontstaan, eveneens als het product van de manier waarop ons naar
zelfbehoud strevend ‘organisme’ wordt aangedaan. Vervolgens onderscheidt
hij verschillende soorten emoties als affecten, en blijken er schadelijke maar
ook gunstige affecten te zijn, en zo komt, aan het slot van deel IV een medicina
mentis, een mentale remedie in beeld die uitmondt in wat je een cognitieve
therapie zou kunnen noemen. Een filosofisch traject aan de hand waarvan de
geest vrijheid zou kunnen realiseren – vrijheid van schadelijke invloeden, die in
een staat van bewustzijn zou resulteren die hij amor intellectualis Dei noemt,
een intellectuele liefde tot God.
Om de stap naar de praktijk te maken, moeten we ons nu concentreren op wat
hij over het ‘ik’ zegt. Voor zover je van een ‘ik’ bij Spinoza kunt spreken, is dat
het resultaat van de manier waarop hij de werking van het bewustzijn in het
algemeen probeert te verklaren, vanuit de gedachte dat de geest niets anders is
dan een idee. Bijzonder aan dat specifieke idee is volgens Spinoza namelijk dat
het een idee is van een bijzonder complex object. Dat is namelijk wat het menselijk lichaam onderscheidt van andere modi van Uitgebreidheid. Het menselijk lichaam is – letterlijk – een bijzondere samenstelling van heel verschillende
onderdelen, veel complexer dan bijvoorbeeld een boom, en die complexiteit
wordt weerspiegeld in het idee dat in Gods oneindig intellect bestaat van dat
lichaam. Dat blijkt uit het feit dat de geest van de mens tot meer in staat is dan
het idee van een boom. Grotere complexiteit leidt volgens dit perspectief tot
rijkere functionaliteit. Niets wijst erop dat een boom een zelfbewustzijn, een
geheugen of verbeelding heeft, maar wij hebben dat wel, als functie van de
complexiteit van ons lichaam.
33
&
NUMMER 2 – MAART / APRIL 2009
SPINOZA EN DE MERCATOR SAPIENS
Wiep van Bunge
Die complexiteit van heel het menselijk organisme blijkt bij Spinoza uit de bijzonder complexe verhouding die wij hebben tot onze omgeving. In de constante interactie met de rest van de Natuur beschikken mensen namelijk over een
aanzienlijk grotere flexibiliteit van respons dan andere organismen. Het is ook
in die interactie met onze omgeving dat met name het zelfbewustzijn ontstaat.
Het is alleen in de aandoening van het lichaam door andere lichamen dat de
geest zichzelf gewaar wordt (Ethica II, stelling 23). Zou het lichaam nooit aangedaan worden, dan zou het zichzelf niet bewust zijn. Niet alleen is dus de
menselijke geest een product, namelijk van de Natuur, het zelfbewustzijn in
die geest is óók een gevolg, een gevolg namelijk van de manier waarop het zich
verhoudt tot de rest van de wereld. Spinoza schrijft het zelfbewustzijn dus niet
toe aan een of ander specifiek menselijk vermogen. Het is dikwijls opgemerkt,
en volkomen terecht, dat Spinoza ook zo’n opmerkelijke theory of mind onder
woorden heeft gebracht, omdat hij in tegenstelling tot al zijn tijdgenoten niet
zoiets als een facultatieve psychologie onderschreef. Hij is alleen geïnteresseerd
in wat zich binnen het bewustzijn aandient en dat probeert hij te begrijpen
tegen de achtergrond van een theorie over de structuur van de werkelijkheid.
De consequenties zijn groot: ook een ‘wil’ of zoiets als een ‘rede’ zijn er in werkelijkheid helemaal niet. Wij constateren op enig moment rationaliteit en
schrijven dat vervolgens toe aan een specifiek menselijk vermogen. Wij voelen
in ons voortdurend aandrang, tot dan weer dit en dan weer dat, en wij noemen
die drang ‘wil’. Sterker nog: wij denken zelfs over zoiets als een ‘vrije’ wil te
beschikken. Hoe goed het ook te begrijpen is dat mensen die over een onvolledig inzicht beschikken over hun plaats in de werkelijkheid, tot dat soort ideeën
kunnen komen, daarmee zijn die ideeën nog niet waar.
Je hoeft niet heel veel te weten van de zeventiende (en achttiende en negentiende) eeuw om enig besef te hebben van de ontzetting die deze filosofie teweegbracht. Alle traditionele metafysische fundamenten werden hier gesloopt: er is
geen transcendente God, geen bovennatuurlijk, voorzienig bestuur, er is geen
onsterfelijke ziel, de mens is een product van de Natuur als alle andere. Dat
het spinozisme tot de dag van vandaag talloze filosofen en wetenschappers, en
vooral ook heel veel zogenaamde ‘leken’ blijvend zou fascineren en inspireren,
was destijds nauwelijks voorstelbaar. Heel zijn filosofie rust op de gedachte
dat wij, net als alles wat bestaat, onherleidbaar onderdeel uitmaken van een
oneindig natuurproces dat overigens geen enkel doel dient, en dat evenmin aan
enige ethische of esthetische norm voldoet – dat soort normen kun je alleen
bedenken, van zichzelf is niets ‘goed’ of ‘lelijk’. Alles wat je kunt doen is proberen zicht te krijgen op de structuur van het oneindige netwerk van causale
relaties, die de wereld is, en waarbinnen wij het hoofd boven water proberen
te houden. De belofte die het spinozisme inhoudt, is de claim dat een dergelijk
inzicht leidt tot geluk.
34
&
NUMMER 2 – MAART / APRIL 2009
SPINOZA EN DE MERCATOR SAPIENS
De praktijk van de filosofie
Wiep van Bunge
Die spinozistische ‘weg’ is overigens lang en niet eenvoudig. Ze leidt onder
andere langs een inzicht dat een paradox zou kunnen lijken, namelijk dat mensen pas hun ware aard realiseren, en daarmee een zekere vrijheid, op het
moment dat zij zichzelf leren zien als niet meer dan een effect, een product, dat
volledig onderworpen is aan de noodzakelijkheid van de Natuur. Het antwoord op de vraag hoe dat werkt, hoe je door een determinist te worden vrij
wordt, hoe je door de wereld te begrijpen inderdaad ook gelukkiger zou kunnen worden, leidt hem langs een zeer gedetailleerde theorie van de hartstochten, de emoties, die is gebaseerd op de gedachte:
1. dat emoties het product zijn van onze interactie met de rest van de wereld,
waardoor wij voortdurend – letterlijk – worden ‘aangedaan’, waardoor
‘affecten’ ontstaan;
2. dat je alle affecten kunt verdelen in ‘positieve’ en ‘negatieve’; en
3. dat wij in staat zijn die negatieve affecten zelf te veranderen in positieve.
Hoe werkt dat, en vooral: wat levert het op? Eigenlijk is het simpel: volgens
Spinoza streeft alles wat bestaat er van nature naar te blijven bestaan. Dit
geldt voor wolken, bomen en mensen. Maar alles wat bestaat is verweven in
hetzelfde oneindige causale netwerk dat wij de Natuur noemen, en daarin zullen alle eindige modi op enig moment overweldigd worden door de rest van de
wereld. Wat ons als modi zoal overkomt, daar hebben wij natuurlijk weinig
invloed op (niet: geen enkele, juist ‘de politiek’ biedt de mogelijkheid de
omstandigheden waaronder wij leven zo gunstig mogelijk te maken), maar wij
kunnen wel greep krijgen op de manier waarop wij door de rest van de wereld
worden aangedaan. We kunnen met andere woorden wel de regie in handen
nemen van onze reactie op wat ons overkomt. Want wij worden ‘positief’ of
‘negatief’ aangedaan: sommige hartstochten zijn namelijk schadelijk voor onze
bestaansdrang, andere zijn juist ‘positief’. Wat ons ‘vrolijk’ maakt of ‘blij’ is
goed, want dat maakt ons sterker; wat ons ‘verdrietig’ stemt, is slecht, want
schadelijk. Neem ‘jaloezie’: een volkomen natuurlijke reactie op het geluk, het
succes van een ander. ‘Waarom ik niet?’ We hebben ook van nature de neiging
het succes van anderen al snel onverdiend te vinden: ‘Het is niet eerlijk!’ Maar
van jaloezie word je niet beter, integendeel, het hindert je. Echter: wanneer wij
ons realiseren waarom wij jaloers zijn, zo luidt hier de claim, verdrijft dat
inzicht zelf die jaloezie. Volgens Spinoza biedt kennis, inzicht in de natuurlijke
gang van zaken, inclusief en wel in het bijzonder onze affectieve verhouding
tot de rest van de wereld, een remedie, een medicijn. Sterker nog: wie beseft
waarom hij door een bepaalde samenloop van omstandigheden jaloers is
geworden, is over dat inzicht zelf zo verheugd, dat die mogelijkerwijs schadelijke samenloop van omstandigheden hem of haar juist sterker maakt.
Spinoza is dus een ‘intellectualist’: onze redding schuilt in inzicht. Rationaliteit
leidt hier dus tot ‘heil’. En tot een optimale interactie met de rest van de
wereld, dat wil zeggen: tot een optimale praktijk. De filosoof moet zich dus
niet afwenden van de wereld, om tot een soort ‘apathie’ te komen – dat is wat
35
&
NUMMER 2 – MAART / APRIL 2009
SPINOZA EN DE MERCATOR SAPIENS
de klassieke Stoa leert: wend je af, trek je terug, zodat je niet langer wordt aangedaan door het Lot. Spinoza zegt juist: je kunt je niet terugtrekken: wie wenst
niet langer te worden aangedaan, wenst iets onmogelijks. Zo iemand verlangt
ernaar geen mens meer te zijn. Mensen worden als modi per definitie aangedaan. Dat is het wat wil zeggen modus te zijn: aangedaan worden. Je kunt
alleen invloed uitoefenen op de manier waarop je wordt aangedaan, en dat zal
je interactie met de rest van de wereld alleen maar ten goede komen. Dat blijkt
ook uit de schets die Spinoza in de Ethica geeft van een ‘wijs leven’: hoe ziet
dat eruit? (Ethica IV, 45 cor2):
Wiep van Bunge
‘Het is kenmerkend voor de wijze dat hij de dingen gebruikt en daarin zo
veel mogelijk genoegen schept. Een wijze geniet met mate smakelijk voedsel, aangename dranken, geuren, de lieflijkheid van uitbottende planten,
sieraden, en ontspant zich met muziek, spel, theater en dergelijke dingen
waar ieder mens van kan genieten zonder een ander schade te doen. Het
menselijk lichaam is immers samengesteld uit een groot aantal delen van
verschillende aard, die voortdurend nieuw en gevarieerd voedsel nodig
hebben, opdat alle delen in gelijke mate in staat zijn tot alles wat uit hun
natuur kan volgen en dus ook dat de geest eveneens in staat is om een groot
aantal dingen tegelijk te kennen.’
Een wijze staat met andere woorden midden in het leven. Alleen: hij doet wel
voortdurend zijn best dat leven rationeel te doorgronden – en daardoor zou hij
met name ook een voorbeeld voor modern management kunnen bieden aangezien deze houding niet alleen zicht biedt op de eigen emotionele huishouding,
maar net zozeer op wat andere mensen beweegt. Op het waarom van hun
doen en laten, op wat zij kunnen en niet kunnen, en hoe je hen in beweging
krijgt. En dat vanuit een rationeel perspectief op de plaats die zij innemen binnen de wereld, en dus ook binnen de professionele organisatie waarin zij
geacht worden te functioneren.
Het is natuurlijk niet aan een historicus van de vroegmoderne wijsbegeerte om
de managementtheorie de les te lezen. Die pretentie zou absurd zijn. Maar je
hoeft geen prestigieuze business school te hebben bezocht om in te zien dat
hedendaagse managers in toenemende mate voor de opdracht staan zeer complexe organisaties door een omgeving te loodsen waarmee hun organisaties in
een permanente wisselwerking staan. Alleen al met het onderschrijven van dit
inzicht is de weg naar de Ethica geopend. Onder vakgenoten wordt wel gediscussieerd over de vraag of Spinoza bijvoorbeeld een staat een eigen individualiteit en daarmee een eigen conatus toekent. Je kunt nog verdergaan: streeft
ook een boek of een theorie naar ‘volharding in het bestaan’, naar blijvende
aandacht en invloed? How about een ziekenhuis, een multinational, een ministerie of een ngo? Dat debat over de exacte interpretatie van de Ethica doet
niets af aan de constatering dat wie vandaag de dag verantwoordelijk is voor
het gedrag van een organisatie naar haar eigen medewerkers of voor de koers
van een organisatie ten opzichte van de buitenwereld, wel eens gebaat zou
kunnen zijn bij een coherente theorie over wat handelen eigenlijk ís en over de
36
&
NUMMER 2 – MAART / APRIL 2009
SPINOZA EN DE MERCATOR SAPIENS
relatie tussen het ‘eigen’ handelen en dat van de rest van de wereld. De theorie
die Spinoza over de constante interactie tussen de ‘modi’ van de Natuur heeft
ontwikkeld, is allesbehalve naïef, eerder realistisch, soms zelfs op het cynische
af – ‘de grote vissen eten de kleine’, heet het bijvoorbeeld in het laatste boek
dat Spinoza heeft geschreven, de onvoltooide Tractatus politicus. Cynisch,
maar tegelijk inspirerend genoeg om niet alleen van afstand te bewonderen als
het product van een bygone age.
Literatuur
Wiep van Bunge
De werken van Benedictus de Spinoza zijn voorhanden in een door de Wereldbibliotheek uitgegeven gelijknamige reeks. Henri Krop is de auteur van de
meest recente vertaling van de Ethica (Amsterdam : Prometheus, 2002). De
secundaire literatuur is enorm. Zie onder andere:
• Wiep van Bunge – From Stevin to Spinoza. An Essay on Philosophy in the
Seventeenth-Century Dutch Republic. – Leiden : Brill, 2001
• Jonathan Israel – Radical Enlightenment. Philosophy and the Making of
Modernity, 1650-1750. – Oxford : OUP, 2001
• Henry Méchoulan – Amsterdam au temps de Spinoza. Argent et liberté. –
Parijs : PUF, 1990
• Steven Nadler – Spinoza. A Life. – Cambridge : CUP, 1999
• Miriam van Reijen – Spinoza. De geest is gewillig, maar het vlees is sterk. –
Kampen : Klement, 2008
• Michael della Rocca – Spinoza. – Londen : Routledge, 2008.
37
Download