Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW

advertisement
Riskant leven omslag:Riskant leven omslag
16-05-2011
13:07
Pagina 1
In dit boek worden vijf benaderingen, die recent in Nederland zijn
geïntroduceerd, beschreven en van commentaar voorzien en wordt een
perspectief geschetst voor nieuwe manieren om maatschappelijke uitval van
jongeren te voorkomen.
olanda Keesom Kees Bakker Saskia Warmer
De afgelopen jaren is in de praktijk, bij onderzoeken en in het beleid veel
aandacht besteed aan de oorzaken van maatschappelijke uitval onder
jongeren. Ontwikkelingspsychologen, criminologen en pedagogen hebben
beter zicht gekregen op de factoren die bijdragen aan het ontstaan van
criminaliteit en andere vormen van probleemgedrag van jongeren, waarvan
thuisloosheid een van de meest extreme en trieste uitkomsten is. Terwijl
beleidsmakers in verschillende bestuurslagen hun eigen conclusies trekken,
werken beroepskrachten op diverse plaatsen in het land hard aan de
introductie van nieuwe vormen van jeugdzorg. Een opvallend centraal
element in die nieuwe vormen van jeugdzorg is de versterking van sociale
bindingen om te zorgen dat jongeren zich beter in hun eigen leefomgeving
kunnen handhaven. Uit onderzoek blijkt dat juist in de puberteit de steun
van mensen buiten het gezin daarvoor belangrijk is.
De vraag is of nieuwe hulpverleningsinitiatieven jongeren die steun bieden
en zo ja, op welke wijze dat gebeurt.
JR i s k a n t l e v e n
Hoe komt het dat jongeren in een welvarend land als Nederland een
zwervend bestaan gaan leiden of in de criminaliteit terechtkomen? Wat valt
er nog te doen voor jongeren die zich door hun extreme gedrag min of meer
buiten de samenleving hebben geplaatst? Kunnen ze hun leven nog wezenlijk
veranderen?
Jolanda Keesom
Kees Bakker
Saskia Warmer
Riskant
leven
Over jongeren en
sociale binding
Jolanda Keesom is andragoog en werkt sinds 1985 als journalist en
tekstschrijver.
Kees Bakker is manager jeugdzorg en- welzijn bij het Nederlands Instituut
voor Zorg en Welzijn.
Saskia Warmer is als coördinator bij het Nederlands Instituut voor Zorg en
Welzijn onder meer betrokken bij de ontwikkeling en implementatie van de
projecten Vertrektraining en Youth at Risk.
BARCODE
ISBN 90 5050 411 6
NIZW
N I Z W
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
RISKANT LEVEN
16-05-2011
13:04
Pagina 1
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:04
Pagina 3
Jolanda Keesom
Kees Bakker
Saskia Warmer
Riskant
leven
Over jongeren en
sociale binding
N I Z W
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:04
Pagina 4
© 1999 Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door
middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming
Ontwerp omslag en vormgeving
Zeno
Foto’s
Katrien Mulder
Drukwerk
PlantijnCasparie, Heerhugowaard
ISBN 90 5050 4116
NIZW-bestelnummer E 214941
Deze publicatie is te bestellen bij
NIZW Uitgeverij
Postbus 19152
3501 DD Utrecht
Telefoon (030) 230 66 07
Fax (030) 230 64 91
E-mail Bestel©nizw.nl
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:04
Pagina 5
Voorwoord
T
ot op zekere hoogte is riskant gedrag van jongeren een normaal
verschijnsel. Verkennen van grenzen en experimenteren met
risicovol gedrag horen bij het op eigen benen leren staan. Dat leidt
nog wel eens tot ontsporingen: buitensporig alcohol- en drugsgebuik,
vandalisme, kleine criminaliteit en dergelijke. Bij een klein deel van de
jongeren is sprake van excessief en hardnekkig riskant of regeloverschrijdend gedrag. Zij lopen het risico in de marge van de samenleving, in de
criminaliteit of de ‘goot’ te belanden. Dit boek gaat over jongeren die op
het punt staan voor langere tijd thuisloos te worden of in de criminaliteit
te belanden, en over pogingen om hen weer in het gareel te krijgen.
Deze publicatie is gebaseerd op een korte literatuurstudie en een journalistieke verkenning onder beleidsmakers en initiatiefnemers van vijf veelbelovende projecten die gericht zijn op bestrijding van thuisloosheid en
criminaliteit onder jongeren.
De laatste jaren is over deze thematiek een aantal interessante ontwikkelingen gaande in onderzoek, beleid en praktijk van de jeugdzorg,
waarvan het de moeite waard is verslag te doen. Het Nederlands Instituut
voor Zorg en Welzijn / NIZW wil hiermee een bijdrage leveren aan de
verspreiding van nieuwe inzichten en hoopt praktijkwerkers, beleidsmakers, onderzoekers en anderen die bij dit onderwerp betrokken zijn te
inspireren en aan te zetten tot verdere acties.
Een aantal mensen heeft bijgedragen aan de inhoud van deze publicatie.
Marianne Thomeer-Bouwens en Louis Tavecchio van de universiteit
Leiden en Wim Meeus van de universiteit Utrecht hebben met hun
onderzoek naar ontwikkelingsantecedenten van thuisloosheid bij
jongeren – waarvan de resultaten in deze publicatie zijn samengevat –
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:04
Pagina 6
bouwstenen aangereikt voor een betere aanpak. Rolf Loeber en Josine
Junger-Tas hebben met hun onderzoeken bijgedragen aan een beter
begrip van de ontwikkeling van crimineel gedrag bij jongeren en
mogelijkheden voor preventie.
Carl Dingena, Cees van der Kolk, John Goessens, Christa van Oorsouw,
Joep Hamacher, Glenda Hernandez, Maria Pannebakker, Nicoline
Schuitemaker en Marijke Linthorst leverden in de interviews informatie
over de projecten. Hans Boutellier en Mieke Kleiman van het ministerie
van Justitie en Cilia Kleijwegt en Mary Gorren van het ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport boden een kijkje in de landelijke
beleidskeuken.
Wij zijn al deze mensen veel dank verschuldigd.
Kees Bakker
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:04
Pagina 7
Inhoud
Inleiding 9
Ve r t r e k Tr a i n i n g ( V T ) 1 3
Glen Millsschool (GMS) 21
1. Gegeven de feiten 29
Yo u t h a t R i s k ( YA R ) 4 9
2. De zwarte doos van het jeugdbeleid 59
Jeugdpreventieproject ( JPP) Eindhoven 71
Communities That Care (CTC) 79
3 . Ve e l b e l o v e n d e p r a k t i j k e n o n d e r d e l o e p 8 9
Geraadpleegde literatuur 109
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:04
Pagina 9
Inleiding
D
e maatschappelijke uitval van jongeren krijgt al decennia lang
bijzondere aandacht van hulpverleners, beleidsmakers en wetenschappers. Of de omvang van het probleem de afgelopen decennia is
toegenomen, valt moeilijk te zeggen. In ieder geval is het verschijnsel
zichtbaarder geworden. Jongeren die niet meer naar school gaan, van huis
of uit een internaat weglopen, in de criminaliteit terechtkomen, verslaafd
raken aan alcohol of drugs dan wel ernstige psychische problemen
hebben, zwerven vaker over straat en komen meer met de politie in aanraking. Opvangvoorzieningen voor dak- en thuislozen zitten overvol en
van kraakpand naar kraakpand zwerven is een stuk moeilijker geworden.
Een bepaalde groep jongeren kan na de opvang in de jeugdhulpverlening,
een behandeling in de geestelijke gezondheidszorg of het uitzitten van
een straf niet meer terecht bij ouders, familie of vrienden. Een deel van hen
slaagt erin een nieuw leven op te bouwen, ook al gaat dat met vallen en
opstaan. Anderen lukt dat niet en zij belanden in een riskantere vorm van
overleven, vaak een combinatie van zwerven, verslaving en criminaliteit.
Grenzen
Dat jonge mensen geen stabiele eigen plek kunnen vinden in een
welvarend land als Nederland is soms moeilijk te begrijpen. Jongeren die
geweld plegen, inbreken, stelen, dealen en harddrugs gebruiken, roepen
afkeer en verontwaardiging op en ‘vragen’ er in de ogen van velen om
gestraft te worden en tijdelijk uit de samenleving verwijderd te worden.
Het hoort bij het jong zijn, de grenzen van wat is toegestaan te
verkennen,maar als jongeren daarin te ver gaan moet dat ze wel voor de
rest van hun leven worden afgeleerd. De vraag is echter wat jongeren van
die aanpak leren en waar zij na hun straf of behandeling vervolgens
terechtkomen. Vaak blijkt achteraf dat de hardnekkigste vormen van
9
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:04
Pagina 10
crimineel gedrag het resultaat zijn van een proces dat al is begonnen in de
kinderjaren, maar waarin niemand tijdig en adequaat heeft ingegrepen.
Met zo’n geschiedenis valt niet zomaar te breken, zeker niet als er
niemand op je terugkeer in de maatschappij zit te wachten.
Vermoeide of verwarde thuisloze jongeren die op straat slapen en rondkomen van bedelen of van het uitvoeren van kleine klusjes, zijn weliswaar
minder bedreigend dan jongeren die gewelddadig gedrag vertonen, maar
ze confronteren de samenleving evenzeer met een probleem. Dat jongeren
met nog een heel leven voor zich, thuisloos worden, is een tragisch
gegeven, een teken van machteloosheid. Thuisloosheid is een extreme
vorm van marginalisering, waarin ook jongeren terechtkomen die meestal
juist niet opvallen door openlijk delinquent gedrag. Jongeren lijken in
deze tijd veel mee te hebben, maar ze blijken uitermate kwetsbaar te
kunnen zijn. Kennelijk verandert niet iedere jongere vanzelf in een
succesvolle, zelfstandige volwassene als hij zijn best maar doet.
Experimenteren en risico’s nemen hoort bij het volwassen worden, maar
bij sommige jongeren loopt dat uit op een veel zwaarder probleem. Op je
zeventiende, achttiende dag in dag uit bezig zijn met het zoeken naar een
maaltijd en een slaapplaats is niet lang leuk, vooral niet als je ook nog met
bergen onopgeloste problemen rondloopt. En je bent in ieder geval niet
geholpen als je daar zelf de schuld van krijgt.
Een goed nest
Nog niet zolang geleden werd de maatschappelijke status van de familie
waarin iemand opgroeide bijna automatisch als bepalende factor gezien
voor succes of falen in het latere leven. Kwam je uit ‘een goed nest’ dan
was dat een soort levensverzekering: hoe bont je het ook maakte,
uiteindelijk zou alles wel weer op zijn pootjes terechtkomen. Maar was je
nest in maatschappelijke termen weinig waard, dan kon je proberen wat je
wilde, je bleef toch altijd onder de maat. Het dubbeltje werd nooit een
kwartje.
De afgelopen eeuw zijn diverse succesvolle pogingen gedaan om dit idee
van maatschappelijke voorbestemming de wereld uit te helpen. Het
onderwijs werd beschouwd als het instituut dat iedereen gelijke kansen
bood. Als iedereen van de welvaart zou kunnen meeprofiteren zou er
vanzelf een einde komen aan onmaatschappelijk gedrag. Niets blijkt
minder waar. In pogingen om verklaringen te vinden, krijgt ‘het nest’ vaak
toch weer de schuld. Maar zo simpel ligt het niet.
De afgelopen jaren is in de praktijk, het onderzoek en het beleid veel
aandacht besteed aan de oorzaken van verschillende vormen van
maatschappelijke uitval onder jongeren. Ontwikkelingspsychologen,
10
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:04
Pagina 11
criminologen en pedagogen hebben beter zicht gekregen op de factoren
die bijdragen aan het ontstaan van criminaliteit en andere vormen van
probleemgedrag van jongeren, waarvan thuisloosheid een van de meest
extreme en trieste uitkomsten is.
Terwijl beleidsmakers in verschillende bestuurslagen hun eigen
conclusies trekken, werken beroepskrachten op diverse plaatsen in het
land hard aan het introduceren van nieuwe vormen van jeugdzorg. Een
opvallend centraal element in die nieuwe vormen van jeugdzorg is het
versterken van sociale bindingen om te zorgen dat jongeren zich beter in
hun eigen leefomgeving kunnen handhaven. Uit onderzoek blijkt dat juist
in de puberteit de steun van mensen buiten het gezin belangrijk is om de
risico’s op uitval te verkleinen. De vraag is of men met deze nieuwe hulpverleningsinitiatieven in staat is jongeren die steun wel te bieden en zo ja,
hoe dat komt.
Twee lijnen
Deze publicatie is het resultaat van een journalistieke verkenning in twee
richtingen: een onder beleidsmakers en een onder de initiatiefnemers van
vijf veelbelovende projecten in de jeugdzorg. Deze twee lijnen zijn in de
tekst terug te vinden, waarbij de beschrijvingen van projecten zijn
afgewisseld met informatie over theorie en praktijk. Waar de twee lijnen
bij elkaar komen, moet duidelijk worden waar de mogelijkheden liggen
om jongeren met risico op uitval zo te helpen dat ze hun eigen plek
kunnen vinden in de samenleving.
Deze publicatie heeft niet de pretentie om volledig te zijn, maar we hebben
wel de hoop dat het beschrijven van lijnen in theorie, beleid en praktijk
verhelderend werkt.
Om te beginnen kijken we in hoofdstuk 1 naar recente onderzoeksgegevens over delinquentie en thuisloosheid van jongeren. In het tweede
hoofstuk vragen we beleidsmakers wat zij met deze feiten doen en tot
welke keuzes in het beleid ze leiden. In het laatste hoofdstuk trekken we
conclusies over hoe in de beschreven projecten wordt omgegaan met
jongeren die riskant gedrag vertonen en over de verschillen en
overeenkomsten daarin. Op grond daarvan proberen we een perspectief te
schetsen voor de jeugdzorg en nieuwe manieren te vinden om
maatschappelijke uitval van jongeren te voorkomen.
11
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:04
Pagina 13
VERTREKTRAINING (VT)
‘INSPELEN OP POSITIEVE PUNTEN HELPT’
D
e VertrekTraining is een intensieve individuele training van tien weken voor
jongeren vanaf 15 jaar die het risico lopen om thuisloos te worden na hun vertrek
uit een opvangcentrum of internaat. Door deze jongeren korte tijd een paar dagen per
week individueel te begeleiden bij het zoeken van eigen onderdak, inkomen, werk of
opleiding, vrijetijdsbesteding en geschikte mensen om op terug te vallen, zetten de
trainers hen op het spoor naar zelfstandigheid.
13
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:04
Pagina 14
Na tien weken moeten de volgende vijf doelen gerealiseerd zijn: de jongere moet een
stabiele verblijfplaats hebben, een structurele dagbesteding, legale inkomsten waar
hij van rond kan komen, voor zover van toepassing moeten strafzaken opgeschoond
zijn en moet hij beschikken over een stabiel sociaal netwerk.
Zijn deze doelen niet gehaald, dan kan de trainer besluiten tot verlenging of zorgen
voor vervolghulp. In ieder geval krijgt de jongere na afloop van de training minstens
twee vervolggesprekken met de trainer om te kijken of de resultaten beklijven.
Eigen doelen stellen
De methodiek van VT verenigt twee belangrijke componenten: de netwerkbenadering
en het sociale-competentiemodel. De trainer gebruikt instrumenten en technieken
die hun nut bewezen hebben binnen de crisishulpverlening en de opvang van
thuislozen, zoals doelkaarten en een schema met personen die jongeren graag in hun
sociale netwerk willen hebben. Dit zijn hulpmiddelen om snel een overzicht te krijgen
van de wensen en de contacten van de jongere. Ze passen in de gestructureerde
aanpak die nodig is om een aantrekkelijk, kort en intensief aanbod te doen dat snel
tot resultaten leidt.
Met behulp van de technieken leert de jongere zijn eigen doelen te stellen en stap voor
stap na te streven. Ook krijgt hij inzicht in zijn sociale netwerk en wat hij moet doen om
contact te leggen en te houden met de mensen die belangrijk voor hem zijn. De trainer
fungeert als aangever en aanjager. Hij kan situaties bespreken en oefenen, maar de
jongere moet uiteindelijk alles zelf doen. De trainer is eropuit om de jongere te laten
zien dat hij meer kan dan hij zelf dacht. Omdat de tijd beperkt is, stappen de meeste
jongeren tijdens de training letterlijk en figuurlijk over meer drempels dan ze voor
zichzelf mogelijk hadden gehouden. Uit evaluatie-onderzoek blijkt dat ongeveer
driekwart van de jongeren die VT hebben gehad, vier van de vijf algemene doelen halen.
Screeningsprocedure
Aan de wieg van VT hebben drie organisaties gestaan: het Nederlands Instituut voor
Zorg en Welzijn / NIZW als landelijk centrum voor methodiekontwikkeling, de
afdeling Gedragstherapie (GT) van het Paedologisch Instituut Duivendrecht, waarvan
de inbreng met name betrekking had op het sociale-competentiemodel, en Bureau
Instap te Oosthuizen dat vooral een bijdrage heeft geleverd aan de netwerkbenadering.
Met financiële steun van het ministerie van VWS is VT in 1995 op vier plaatsen in
Nederland als proef begonnen: in Middelburg, Rotterdam, Hoenderloo en
Maastricht. Het Centrum Onderzoek Jeugdhulpverlening uit Leiden heeft VT in die
periode uitvoerig onderzocht. Het NIZW evalueert de bestaande trainingen en
coördineert de introductie, ontwikkeling en verspreiding van VT in samenwerking met
Collegio. Het Paedologisch Instituut wordt ingeschakeld bij de begeleiding van
nieuwe trainers op nieuwe locaties.
14
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:04
Pagina 15
Om vast te stellen voor welke jongeren VT nodig en geschikt is, bestaat een
screeningsprocedure van twee stappen. De eerste stap is een globale selectie
gebaseerd op de aanwezigheid van risicofactoren voor thuisloosheid. Als tweede stap
houdt de trainer een interview met de jongere om te bepalen of VT gewenst en
geschikt is voor de jongere.
Omdat de inhoud van de training wordt afgestemd op de persoonlijke behoeften en
omstandigheden van de jongere, is VT geschikt voor alle jongeren, ongeacht sekse of
etnische achtergrond. VT is bewust ontwikkeld voor een moeilijke groep jongeren,
vanuit de gedachte dat alles wat bij hen werkt ook voor andere groepen als preventief
aanbod kans van slagen heeft. Om die reden hebben zich inmiddels verschillende
varianten van VT ontwikkeld. VT wordt echter afgeraden voor jongeren die verslaafd
zijn aan harddrugs of alcohol en jongeren die kampen met ernstige psychiatrische
problemen.
S T I C H T I N G J E U G D H U L P M A A S T R I C H T: Z O R G O P M A AT
De Stichting Jeugdhulp Maastricht (SJM) beheert een aantal residentiële
voorzieningen aan de rand van de stad voor kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar en
heeft daarnaast ambulante projecten op het gebied van intensieve thuiszorg,
kamertraining en arbeidstoeleiding. Sinds 1995 voert de SJM ook de VertrekTraining
uit en heeft zij een project Opvang thuislozen. De SJM is al in de voorbereidingsfase
betrokken geraakt bij het opzetten van VT . In 1994 reageerde directeur Ament op een
NIZW-nota over het voorkomen van thuisloosheid onder jongeren, omdat de SJM de
problemen herkende die daarin geschetst werden. Carl Dingena was op dat moment
coördinator van het project voor individuele kamerbegeleiding en verwelkomde het
landelijke initiatief met open armen: ‘We zagen bij de leefgroepen hier op het terrein
bijvoorbeeld dat jongens en meisjes tussen de 13 en 18 jaar regelmatig wegliepen, of
dat de begeleiding afgebroken werd omdat ze niet functioneerden in de groep of de
sfeer verziekten met crimineel of agressief gedrag. Ook bij het kamertrainingsproject
vielen om die redenen regelmatig jongeren af. Toen het NIZW ons benaderde om mee
te doen aan een proefproject zijn we nagegaan hoeveel jongeren we op die manier
waren kwijtgeraakt. In korte tijd stonden er 27 jongeren die niet normaal waren
vertrokken op die lijst. Vanuit onze doelstelling om zorg op maat te bieden, vonden we
dat we die jongeren eigenlijk een ambulant aanbod moesten doen. De opzet van VT
sloeg bij ons aan omdat we daarmee meteen een nieuwe vorm van hulpverlening
kregen, een manier om de jongeren te screenen voordat het misliep. Bovendien
kregen we gedurende de eerste anderhalf jaar supervisie van de
methodiekontwikkelaars.’
15
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:04
Pagina 16
Minder last voor de groep
De jongeren die voor VT in aanmerking komen, onderscheiden zich volgens Carl
Dingena niet alleen door hun problematische gedrag in groepen, maar ook door hun
achtergrond: ‘Het gaat om jongeren die van internaat naar internaat gaan, erg
eigenwijs zijn, zich niet aan huisregels willen houden en vaak crimineel gedrag
vertonen of drugs gebruiken. VT heeft het grote voordeel dat je die jongeren uit de
groep kunt halen en intensief individueel kunt begeleiden. In het begin kostte het wel
moeite om groepsleiders uit te leggen waarom dat nodig was. Ook de mentoren bij de
kamertraining vroegen zich af waarom VT zich ineens met deze jongeren ging
bemoeien, terwijl het doel was dat ze zelfstandig leerden wonen. Zij vonden het een
vorm van beloning voor jongeren die dwarslagen. We hebben daarom veel tijd
gestoken in het voorlichten van onze collega’s, tot de staf en de gedragswetenschappers toe. Langzaam maar zeker ontdekten zij ook de voordelen van VT en zagen
ze resultaten. Ze hadden in de groep minder last van de jongeren die VT deden en
ontdekten dat het hielp om in te spelen op de positieve punten van de jongere en op de
voordelen om eraan mee te werken.’
De keerzijde van het verhaal was dat groepsleiders probeerden lastige jongeren via VT
kwijt te raken. Carl Dingena heeft daar al gauw een stokje voor gestoken. Het VT-team
zorgt er op zijn beurt voor dat collega’s op de hoogte blijven van wat VT doet en houdt
zich aan de taakverdeling die is afgesproken. Inmiddels ziet iedereen wel wat de
meerwaarde van VT is: ‘VT kan een sociale-omgevingsanalyse en een competentieanalyse maken en heeft daar de tijd voor. Daarnaast kunnen de trainers er een
praktische uitwerking aan geven door met een jongere op pad te gaan. Dat kan in de
leefgroepen of bij kamertraining niet. Inmiddels zijn we wel bezig om de vaardigheden die in VT centraal staan over te dragen aan andere onderdelen van de
ambulante afdeling, bijvoorbeeld op het gebied van het sociaal netwerk. Binnenkort
gaan we ook bekijken of bepaalde aspecten te introduceren zijn in de leefgroepen. ’
Netwerk
Tussen juli 1995 en 1 januari 1999 hebben bij de SJM 49 jongeren VT afgerond. Uit
onderzoek naar de resultaten van de proefperiode blijkt dat het succespercentage op
82 ligt. Carl Dingena heeft geen aanwijzingen dat dat percentage sterk verandert.
‘Wat sinds 1997 wel stijgt, is het aantal externe verwijzingen. We krijgen nu veel
jongeren die van thuis of bij familie of vrienden vandaan komen. Soms zijn dat
jongeren die vroeger al een keer uit het gezin zijn gevallen. De meeste van die
jongeren komen via ons eigen netwerk. Ik heb zelf altijd jongeren begeleid en veel
mensen kennen me. Bij de start van VT hebben we die externe contacten wel een
belangrijke impuls gegeven door tegen Instap te zeggen dat we ons eigen netwerk ook
wilden trainen in VT. Mijn idee was: we kunnen zelf wel een team en alles hebben,
maar om dat in stand te houden moeten anderen ons ook kennen. We hebben toen
een uitgebreide kennismakingsronde gedaan en een training over de methodiek
16
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:04
Pagina 17
georganiseerd. We hebben een legitimatiebewijs ingevoerd en afspraken gemaakt
over het uitwisselen van gegevens. Tijdens de training werd duidelijk geïllustreerd
waarom dat nodig was. We presenteerden een casus die door iemand van een andere
instelling herkend werd als een typische “shopper”.’
Een belangrijk onderdeel van VT is het opbouwen van een netwerk met de jongere zelf.
De trainer moet daarbij wel kritisch blijven, vindt Carl Dingena: ‘Als een jongere zegt
dat zijn vader of moeder een vip is en je geeft die zijn bankpasjes et cetera, loop je het
risico dat die ouder zich binnen de kortste keren niet meer aan de afspraken houdt die
je met hem en de jongere hebt gemaakt. Je kunt daarom beter iemand buiten de
familie zoeken, bijvoorbeeld een gymleraar die een vertrouwensfiguur voor de jongere
is. Probleem is dat je in tien weken nooit een compleet netwerk kunt opbouwen. Uit
ervaring weet ik dat je dat zelfs in een jaar individuele ambulante begeleide
kamerbewoning niet lukt. Gevolg is dat de jongeren blijven terugkomen. Daarom vind
ik zelf de follow-upmomenten het belangrijkste. De onderzoekers hebben
geadviseerd om die te beperken tot tweemaal, na drie en na zes maanden, maar wij
houden hier ook nog een follow-up na twaalf maanden aan. Dat vereist wel een goede
administratie, maar ik vind de follow-up op langere termijn belangrijk genoeg. Op die
momenten kijken we naar de vaste vijf punten en afhankelijk van wat de jongere zelf
wil, kunnen we advies geven of verwijzen.’
17
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:04
Pagina 18
Zakelijke houding
Carl Dingena benadrukt dat je met VT niet ineens de hele wereld voor een jongere kunt
laten opengaan: ‘Het lukt bijvoorbeeld lang niet altijd om jongeren naar een vorm van
vrijetijdsbesteding te krijgen waar ze echt iets mee opschieten. De meisjes willen
altijd fitness, de jongens darten of tafelvoetbal. Helaas hangen bij veel van die clubs
dezelfde criminele types uit hun verleden rond. Voor andere dingen hebben ze dan
geen geld. Zo’n probleem kun je met VT soms niet oplossen. Aan de andere kant laten
we VT wel langer duren als de jongere vindt dat hij zijn doelen niet gehaald heeft.’
In de praktijk kost het ook wel eens moeite om jongeren tijdens VT te activeren en
motiveren. Carl Dingena vindt dat de trainer dan niet te veel moet afwachten: ‘VT is
ook een laatste strohalm voor jongeren die hebben dwarsgelegen tijdens alle
hulpverlening die ze ooit hebben gekregen. Die jongeren krijg je niet zomaar mee, die
moet je laten zien dat je het meent en die moet je zelf opzoeken. Zo heb ik zelf altijd
gewerkt en daar geloof ik nog steeds in. Ik zit nu zesentwintig jaar in dit vak en tot nu
toe ben ik maar twee jongeren echt kwijtgeraakt.’ Die houding lijkt in strijd met de
beperkte tijd die hulpverleners tegenwoordig in een jongere mogen steken. ‘Dat vind
ik ook een goede zaak, want die beperking kan juist helpen om jongeren mee te
krijgen. Wij stellen altijd een hulpverleningscontract op en confronteren jongeren
daar ook mee. Ik vind het goed dat zowel de hulpverlener als de jongere verslagen
moet maken over de voortgang. Een hulpverlener moet zorgen dat jongeren die
“zakelijke en adequate” houding overnemen. Zeker bij VT heeft iedereen daar baat
bij.’
Tu s s e n s t a p
Van de 49 jongeren die in Maastricht VT gehad hebben, zijn er drie doorverwezen naar
het project Ervaringsleren (PEL) in Frankrijk. Door een individueel verblijf van vijf
maanden bij een boer in Zuid-Frankrijk krijgen de jongeren een vrij radicale
mogelijkheid om te breken met het circuit van drugs en gokken waar ze steeds weer in
terechtkomen.
De SJM zet PEL in als een soort breekijzer om in individuele situaties een doorbraak te
bewerkstelligen: ‘De eerste maand mogen ze met niemand contact hebben. Drugs en
walkmans zijn verboden en contact met “verkeerde” vrienden wordt afgeraden. Een
jongen die zijn hele leven al van internaat naar internaat is gegaan en overal is
vastgelopen, is net teruggekomen uit Frankrijk met een certificaat. De boer bij wie hij
gewerkt had, stond te huilen toen hij wegging. Die jongen heeft voor het eerst van zijn
leven echt gezinsleven meegemaakt.’ Bij de drie jongens die van VT naar PEL zijn
gegaan, heeft het verblijf in Frankrijk een positief effect gehad. Een van hen is
vervolgens opnieuw naar VT gegaan met de bedoeling om nu echt op eigen benen te
gaan staan.
Carl Dingena gelooft dat VT geschikt is voor alle jongeren die nu via het regionale
zorgtoewijzingsteam voor de jeugdzorg geïndiceerd worden, allochtoon of
18
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:04
Pagina 19
autochtoon: ‘We kunnen van A tot Z varianten van VT ontwikkelen om zorg op maat te
bieden. VT blijkt bijvoorbeeld geschikt als tussenstap tussen een residentiële
instelling en een andere vorm van hulpverlening. Sinds 1 augustus 1997 verwijst de
residentiële organisatie Huize Sint Jozef jongens met risicofactoren eerst naar VT in
plaats van direct naar het kamertrainingscentrum. Vroeger gebeurde het te vaak dat
er zes jongens tegelijk naar het kamertrainingscentrum gingen en daar allemaal
strandden. Met VT als tussenstap kun je uitzoeken wat precies het risico bij het
verlaten van de residentiële instelling is. Uiteindelijk moeten die instellingen zich ook
ombouwen en zelf gaan screenen.’
De behoefte aan VT buiten de eigen onderdelen van de SJM is het afgelopen jaar
duidelijk gebleken: de eerste tien maanden van 1998 heeft SJM veertien externe
aanmeldingen voor VT gehad naast twee interne. Een goed voorbeeld van de
‘voordeurvariant’ is de aanmelding van een broer en zus van 15 en 18 jaar wier moeder
een terminale kankerpatiënte is. Na het overlijden van hun moeder moeten zij de
aanleunwoning van het verpleeghuis verlaten, maar ze kunnen nog niet zelfstandig
wonen. Als ze zelf willen, kunnen ze wat Carl Dingena betreft VT krijgen.
Kenmerken van de VertrekTraining:
• aandacht voor netwerken
• individueel
• toekomstgericht
19
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 21
GLEN MILLSSCHOOL (GMS)
‘
G E D R A G L E R E N D AT G E W A A R D E E R D W O R D T D O O R D E O M G E V I N G ’
et verhaal van de eerste Glen Millsschool, vernoemd naar een klein stadje in de
H
Amerikaanse staat Pennsylvania, laat zich lezen als een filmscenario. Voormalig
bendelid van Siciliaanse afkomst Sam Ferrainola wordt in 1975 na een hoogleraarschap in de sociale wetenschappen, directeur van een jeugdgevangenis. Hij gooit
het roer radicaal om met het idee dat jongens die gewend zijn te overleven in straatbendes ook van elkaar kunnen leren hoe ze zich op een positieve manier kunnen
handhaven. Wat ze nodig hebben in plaats van het etiket ‘probleemjongere’ of
21
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 22
‘zware crimineel’ is respect, vindt Ferrainola. De oorzaken van criminaliteit zitten
niet in de jongere zelf, maar in zijn omgeving, is zijn stellige overtuiging.
In plaats van gevangenen worden ‘zijn jongens’ studenten die gestimuleerd worden
om aan hun eigen ontwikkeling te werken en beloond worden met allerlei privileges in
de organisatie. Drugsgebruik, geweld en ander delinquent gedrag wordt door de
jongens onderling aangepakt. Een belangrijk streven van de studenten is het lidmaatschap van de eigen studentenvereniging, de Bulls Club, waardoor ze status en
verantwoordelijkheid krijgen binnen de school. En zoals op alle Amerikaanse high
schools wordt veel aan sport gedaan en krijgt kleding en materiaal veel aandacht. Na
veertien maanden vertrekken de jongeren als herboren naar een baan of een vervolgopleiding. Binnen vijf jaar is het Ferrainola gelukt om de eerste Glen Millsschool tot
een succes te maken. Sindsdien heeft de GMS-formule ook in Europa de aandacht
getrokken. Zeventig procent van de jongens die op Glen Mills hebben gezeten, zijn na
twee jaar niet met de politie in aanraking gekomen en hebben een huis en werk of
volgen een opleiding. Door de grote rol die jongeren zelf spelen in het groepswerk is
GMS daar met nog geen ƒ 80.000 per jongere per jaar een van de goedkoopste vormen
van residentiële hulpverlening.
Status en privileges
Belangrijke uitgangspunten van GMS zijn dat de meeste delinquente jongens niet
emotioneel gestoord zijn, maar zich crimineel gedragen om te overleven en
geaccepteerd te worden door de groep; dat delinquent gedrag verdwijnt als de jongere
in een omgeving komt waarin leeftijdgenoten en staf antisociaal gedrag unaniem
afwijzen en sociaal gedrag belonen; dat deze jongeren eindelijk een echte kans
moeten krijgen om zich te ontwikkelen op het gebied van scholing, sport en beroepsmogelijkheden.
Jongeren krijgen op de Glen Millsschool een vol dagprogramma. Ze wonen in groepen
die zo veel mogelijk zelf een aantal expliciete normen handhaven voor de omgang met
elkaar en met spullen en gebouwen. Wie een norm overtreedt, wordt daarmee
geconfronteerd door de groep en verliest aan status. Wie positief gedrag vertoont,
krijgt eerst een controlefunctie in de groep en vervolgens privileges en
verantwoordelijkheden op het niveau van de school. In het begin van het verblijf krijgt
een jongen zo veel mogelijk persoonlijke begeleiding van een coach, een stafmedewerker. Later wordt die rol overgenomen door andere jongens, bijvoorbeeld de ‘big
brothers’ die zorgen voor de introductie in de studentenvereniging, de Bulls Club.
Zelfcorrigerend
De werking van de Glen Millsmethode wordt vooral toegeschreven aan de combinatie
van sterke gemeenschappelijke normen, groepsdruk, groepsidentiteit, motivatie en
het zelfcorrigerende karakter van het systeem. Het programma kent een aantal
formele momenten waarop deze punten expliciet aan bod komen. Dagelijks wordt
22
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 23
’s morgens een uur uitgetrokken voor de ‘geleide groepsinteractie’ waarin de
jongeren de gang van zaken in hun groep bespreken, elkaar zo nodig bekritiseren en
afspraken maken. De coach grijpt alleen in om zaken in goede banen te leiden.
Daarnaast houdt hij met behulp van de ‘Diamant van Polski’ bij hoe de machtsverhoudingen in de groep liggen. Aan de hand van deze informatie bepaalt het team
wat het moet ondernemen om de positieve groepscultuur te bevorderen. Elke
avond houden de jongens onder leiding van de seniorcoach een groepsberaad om
praktische afspraken te maken of door te geven voor de volgende dag. Het team maakt
wekelijks per groep een sterkte/zwakte-analyse van de afzonderlijke leden. De
resultaten worden met de groep besproken en kunnen leiden tot positieve en
negatieve sancties.
Een alternatief voor kampementen
De Glen Millsmethode is bedoeld voor jongens tussen de 14 en 18 jaar die zich in
groepsverband schuldig hebben gemaakt aan ernstige misdrijven. In Nederland
worden jaarlijks een paar honderd van deze jongeren bestraft, meestal met een
verblijf in een instituut voor Zeer Intensieve Behandeling (ZIB). Het zijn de jongens
voor wie premier Lubbers indertijd kampementen wilde oprichten, een idee dat onder
minister Sorgdrager werd afgeschoten, maar nog regelmatig uit de kast wordt
gehaald als men zich geen raad weet met jongeren die in groepsverband opereren. Bij
de Hoenderloogroep, een instelling die een aantal voormalige vakinternaten beheert,
komen veel jongeren terecht in verband met een ondertoezichtstelling (ots). De
doelgroep van de Nederlandse vestiging van Glen Mills bestaat uit zogenaamde
‘jeugdige sociaal-delinquenten’. De Hoenderloogroep wil voor deze doelgroep een
alternatief bieden met betere vooruitzichten dan de bestaande voorzieningen bieden.
Bij een start met vijftig jongens liggen de kosten in Nederland op ƒ 70.000,- per
jongere per jaar en dat is minder dan de helft van de gangbare kosten.
G L E N M I L L S S C H O O L W E Z E P : S TA P E L S A A N M E L D I N G E N
Cees van der Kolk is programmamanager van de Nederlandse Glen Millsschool in
Wezep. Tot voor kort werkte hij bij orthopedagogisch instituut ‘t Wezeveld in Twello,
een van de vier locaties van de Hoenderloogroep die onderdak bieden aan ongeveer
250 jongeren tussen de 10 en 18 jaar. De Glen Millsschool in Wezep, die in 1999 van
start is gegaan, is de vijfde locatie. De jongens moeten achttien maanden op de GMS
blijven. De school biedt plaats aan vijftig studenten. Over belangstelling heeft het
initiatief niet te klagen. ‘Door alle publiciteit krijgen we stapels aanmeldingen, uit
alle steden’, vertelt Cees van der Kolk. ‘Ze komen via de gezinsvoogdij en uit gesloten
inrichtingen, maar ze worden ook aangemeld om plaatsing in een jeugdgevangenis te
voorkomen.’ Zijn streven is om over vier jaar 150 jongens in Glen Mills te hebben. De
school is gevestigd in een oude kazerne in Wezep en krijgt mede daardoor een highschoolachtige sfeer.
23
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 24
Cultuurverschillen
De Hoenderloogroep is de afgelopen jaren begonnen met de toepassing van de Glen
Millsmethodiek in Samster, een van de groepen van ‘t Wezeveld. Volgens Cees van der
Kolk had dat duidelijke beperkingen: ‘Omdat het om een kleine groep ging, was er
minder groepsdruk en kregen de jongens geen onderwijs op het terrein. Daardoor
moesten ze vier keer per dag omschakelen van de ene cultuur naar de andere. Als hier
bijvoorbeeld van hen verwacht wordt dat ze elkaar corrigeren, krijgen ze op school
problemen met de leraren. Daarom krijgen we in Wezep de school intern, zodat
iedereen getraind kan worden in dezelfde cultuur, en school en leefgroep
geïntegreerd worden. Een andere beperking van de toepassing in Samster was dat in
de drie andere units een andere cultuur heerste en met andere methodieken werd
gewerkt. Die units zijn ook gemengd en daarin had Glen Mills ook een bijzonder
effect, want de jongens van Samster werden ineens aantrekkelijker. Het gaf meisjes
meer status om verkering te hebben met zo’n “bendejongen”. ’
Het verschil in schaal had ook een ander belangrijk inhoudelijk verschil tot gevolg: ‘In
de Verenigde Staten heeft Glen Mills 750 studenten die lid kunnen worden van een
vereniging en daardoor een wereld aan privileges kunnen binnengaan. Die vereniging
heeft een sterke informele structuur. Als alternatief hebben wij een certificatensysteem gebruikt, maar dat heeft als nadeel dat ook jongeren zonder leiderschapskwaliteiten in de top kunnen komen. Het is een keer gebeurd dat een jongen op
die manier een belangrijke positie kreeg, terwijl de groep hem niet als leider
accepteerde. Dat is een probleem dat je kunt krijgen wanneer de formele en informele
structuur niet samenvallen.’
No-nonsense mentaliteit
In 1997 zijn de ervaringen op Samster geëvalueerd. ‘Van de dertien jongens die
vertrokken waren, ging het met acht jongens nog steeds goed en met vijf niet. Onder
“goed” versta ik dat ze niet met de politie in aanraking zijn gekomen, geen drugs
gebruiken, werk hebben of naar school gaan en een goede woonplek hebben. We
zeggen altijd: als je hier weggaat, moet je op een acht zitten, want je valt altijd terug.
We zien dat de jongens van Samster in kortere tijd meer voor zichzelf bereiken,bijvoorbeeld wat betreft hun toekomstoriëntatie. Dat komt omdat in de Glen Millsaanpak
weinig energie wordt besteed aan wij-zijspelletjes met de leiding. De resultaten
beklijven omdat de jongens veel gedrag aanleren dat door hun omgeving gewaardeerd
wordt. Als ze hier bijvoorbeeld leren opruimen, doen ze dat thuis of op school ook.
Door de positieve reacties blijven ze op het goede spoor. Wij doen hier veel aan sport
en stimuleren jongens die vertrekken om lid te worden van een sportclub. Jongens die
geïnteresseerd zijn in computers adviseren we naar een computerclub te gaan.’
Cees van der Kolk werkt al vanaf 1975 bij de Hoenderloogroep. Toen hij in 1993 op een
internationaal congres een uitnodiging kreeg van Sam Ferrainola, de directeur van de
Glen Millsschool, ging er een wereld voor hem open: ‘De traditionele manier om het
24
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 25
antisociale gedrag van deze jongens uit te leggen is zoeken naar een verband met
vroeger. Je moest in hun verleden op zoek naar de oorzaken en die vervolgens
bewerken totdat ze geen blokkade meer vormden in het heden. Die aanpak werkt niet
bij deze jongens, want die zijn tussen de 15 en 17 jaar en hebben een no-nonsense
mentaliteit. Zij hebben geen belang bij praten over gevoelens, want ze willen groot en
sterk zijn. Bovendien hebben de meesten al een hele geschiedenis in de hulpverlening
en hebben ze er tabak van. Ik heb ze vaak horen zeggen: “Geef me liever een klap voor
m’n kop.”
De Glen Millsmethode is niet geïnteresseerd in hun verleden, maar is bezig met hun
toekomst. Natuurlijk kom je wel dingen van vroeger tegen, maar daar stelt nooit
iemand een vraag over. Deze jongens worden vaak erg boos als iemand anders over
hun familie praat, want dat veroorzaakt bij hen een loyaliteitsconflict. Wat Glen Mills
doet is hun kansen geven in positieve zin. De traditionele hulpverlening is gericht op
problemen en maakt die individueel.’
25
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 26
Normcrisis
Repressie helpt niet, stelt Glen Mills. Door de dwang van de groepsnormen neemt de
methode de jongens wel min of meer in de houdgreep, geeft Cees van der Kolk toe:
‘Jongeren worden gewaarschuwd bij de intake dat het de eerste twee maanden een hel
is, omdat ze geen minuut van de dag alleen zijn. Ze kunnen ook niet meer vragen
opgesloten te worden in de isoleercel als het hun te veel wordt. Wij vinden dat ze daar
niks van leren, maar ze vragen er soms zelf wel om, omdat ze dat gewend zijn. Als ze
tot Glen Mills worden toegelaten, hebben ze verwachtingen over hoe het eraan toegaat, want ze hebben al veel meegemaakt. Vaak denken ze: mooi verhaal, maar ik ga
toch m’n eigen gang. In de groep komen ze dan in een normcrisis, want wat vroeger
werkte, blijkt ineens niet meer te werken en er is geen alternatief. Sommige jongens
verzetten zich of lopen weg.’
Toch zijn die eerste maanden volgens hem niet te vergelijken met een ontgroening.
‘Vanaf het moment dat een jongen binnenkomt, wordt hij ondersteund en gecoacht,
zowel op praktisch gebied als wat zijn gedrag betreft. Als groepsleider heb ik altijd
onderschat wat de eerste dag in een leefgroep voor een jongere betekent. Bij Glen
Mills worden ze onmiddellijk ingewerkt en opgevangen door de staf en de Bulls.
Daardoor is de eerste week gemakkelijk. Pas als ze echt actief gaan meedraaien wordt
het lastig, want dan moeten ze dingen uitproberen. De coach geeft de jongeren in
kleine groepjes een aantal basistrainingen zoals de normentraining en de
groepsgeleide interactie, waarbij de jongeren elkaar helpen met wat hun niet lukt of
waar ze mee zitten. Dat zijn eigenlijk ook een soort therapiesessies, maar die werken
omdat de jongeren ze onderling houden. De begeleider pleegt alleen interventies om
hen verder te helpen. De coach van de jongeren is ook hun individuele trainer en werkt
met hen aan hun doelen. Hij maakt met hen samen een actieplan en legt steeds uit
waarom ze ergens op scoorden of niet.’
Ondergedompeld
Voor de overdracht van de methodiek heeft de Amerikaanse school twee seniormedewerkers op managementsniveau aangewezen. Daarnaast gaan zowel jongens
als personeelsleden naar Glen Mills. Dat laatste is volgens Cees van der Kolk pure
noodzaak om de school in Wezep van de grond te krijgen: ‘We sturen de jongens voor
een halfjaar naar de Verenigde Staten om het proces te versnellen. Ze worden daar
ondergedompeld, komen terug als “bull” en moeten dan een actieve bijdrage leveren.
We werken niet met een licentie of iets dergelijks. We hebben carte blanche gekregen
om het op onze manier te doen. Mijn doel is om over een jaar 80 procent gekopieerd te
hebben van GMS en 20 procent van onszelf te hebben. Over vier jaar moet dat 60
procent om 40 procent zijn. Ik hoop dat we GMS dan meer hebben aangepast aan
onze omstandigheden en cultuur. GMS is in Amerika met 23 jongens begonnen en
heeft er nu 1000. Het succespercentage was in het begin 40 en is steeds gestegen met
de uitbreiding van de capaciteit. Door de schaalvergroting blijkt dat de cultuur sterker
26
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 27
wordt, omdat er meer studentenleiders komen die de positieve cultuur van de school
uitdragen. Ferrainola heeft ons geadviseerd te streven naar minstens honderd
studenten en te zorgen voor minimaal één zo’n positieve leider per vijftien studenten.
De optimale verhouding voor een sterke cultuur volgens onze principes is twee leiders
die de GMS-cultuur steunen op elke leider die die cultuur ondermijnt.’
Rafelig draadje
Na vertrek uit de GMS-cultuur is het risico dat een jongere in een gat valt levensgroot
aanwezig, zeker in Nederland waar voorlopig nog geen gemeenschap van ex-Glen
Millsjongens bestaat. Cees van der Kolk onderkent dat gevaar: ‘Daarvoor hebben we
sinds een paar jaar het project Nazorg en arbeidstoeleiding. Uit de evaluatie blijkt dat
het slagingspercentage daardoor met 80 procent is toegenomen. Deze methode
nemen we mee naar GMS en passen we aan de cultuur aan. Drie maanden voor vertrek
gaan jongeren naar een speciale vertrekunit waar ze zowel met hun coach de
VertrekTraining doen als het programma van nazorg en arbeidstoeleiding volgen. Wat
mij betreft wordt daarbij extra aandacht besteed aan het sociaal netwerk. Soms is het
een rafelig draadje geworden dat behoorlijk versterkt moet worden.’
Glen Mills haalt jongens weg uit hun eigen omgeving en probeert hun een alternatief
te geven. Dat lukt volgens Cees van der Kolk alleen als jongens gevoelig zijn voor
invloeden van de groep waarin ze terechtkomen: ‘Als dat niet het geval is, krijgen ze
individuele therapie in een gesloten inrichting. We hebben nu een aantal keren
meegemaakt dat jongens bij de intake geweldig hun best deden, maar eenmaal in de
groep volstrekt hun eigen gang gingen. Dat geeft grote ellende en dat willen we zo
veel mogelijk voorkomen.’
Op een GMS voor meisjes hoeven we volgens Cees van der Kolk voorlopig niet te
rekenen. ‘Hoewel de verschillen in problematiek tussen jongens en meisjes kleiner
worden, zijn de ontwikkelingspsychologische aspecten bij meisjes van deze leeftijd
anders dan bij jongens. Meisjes richten zich minder op het opereren in groepsverband
en meer op onderlinge competitie. Als ze mishandeld zijn, treden ze minder naar
buiten met gewelddadig gedrag dan jongens. Ferrainola is ervan overtuigd dat het
niet werkt bij meisjes, maar zijn staf denkt daar genuanceerder over.’
Overnemen
Voormalig staatssecretaris Erica Terpstra van VWS, het ministerie dat de Hoenderloogroep subsidieert, heeft voor de financiering van de Nederlandse Glen Millsschool
gezorgd. De Glen Millsschool in Wezep zal voorlopig de enige in Nederland zijn. De
uitgangspunten zijn wel overdraagbaar naar andere situaties en doelgroepen, vindt
Cees van der Kolk: ‘Met name het onderwijs heeft belangstelling voor het aspect om
gelijkgestemde jongeren elkaar onderling te laten beïnvloeden. Ook het Orthopedagogisch Centrum Kennemerland is geïnteresseerd in het overnemen van
elementen uit GMS in hun eigen werk.’
27
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 28
Kenmerken van de Glen Millsschool:
• werken aan positieve netwerken
• persoonlijke aandacht
• groepsbenadering
• normbesef
• bescherming door materiële omstandigheden
• toekomstgericht
• preventief van delinquentie
• aandacht voor terugkeer in de samenleving
• aandacht voor voorkomen van verdere criminalisering
en marginalisering
28
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
1
16-05-2011
13:05
Pagina 29
Gegeven de feiten
D
uizenden jongeren in Nederland leven op straat of zwerven van
logeeradres naar opvangcentrum, zonder vaste woonplaats. Velen
van hen zijn er zichtbaar slecht aan toe. Een kleine minderheid leidt
op het eerste gezicht een normaal bestaan, maar wie verder kijkt, ziet met
hoeveel kunst- en vliegwerk. Andere jongeren wonen, al dan niet op bevel
van de rechter, in een internaat en hebben het daar niet naar hun zin. Ze
hebben om de haverklap ruzie of ergeren zich kapot aan het gedrag van
medebewoners. Ze willen het liefst zo snel mogelijk weg, maar weten niet
hoe ze een zelfstandig bestaan voor zichzelf kunnen organiseren. Ze
hebben hun opleiding nog niet afgemaakt, ze zijn te jong voor een
uitkering en kunnen op weinig steun van hun ouders of voogd rekenen.
Vaak zijn ze na de nodige conflicten weggelopen van huis of uit huis
geplaatst en hebben ze veel contacten met hun vroegere omgeving
verbroken. Dat laatste geldt ook voor jongeren die een straf uitzitten of
een behandeling krijgen in verband met strafbare feiten die ze gepleegd
hebben. Wat steken zij op van het verblijf in een justitiële jeugdinrichting
of een orthopedagogisch behandelcentrum? En waar komen zij terecht als
hun tijd erop zit?
Om te kunnen beoordelen welke nieuwe benaderingen in de jeugdzorg
zinvol zijn, kijken we in dit hoofdstuk naar recente verklaringen die
wetenschappers geven voor maatschappelijke uitval van jongeren.
THEORIE
Wat zogeheten ‘probleemjongeren’ volgens deskundigen gemeen hebben
is dat hun gedrag gedurende langere tijd zulke extreme trekken vertoont,
dat het steeds moeilijker wordt om nog op een min of meer bevredigende
manier mee te draaien in de samenleving. Het risico om de aansluiting op
het gebied van opleiding en werk te missen, lopen zij niet alleen wanneer
29
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 30
zij zich door delinquent gedrag tegenover anderen in de nesten werken,
maar ook wanneer ze weglopen en gaan zwerven, hun agressie op zichzelf
richten, zichzelf isoleren en verwaarlozen of overmatig alcohol of drugs
gebruiken.
Kenmerkend voor deze jongeren is ook dat ze vergeleken met leeftijdgenoten opvallend weinig echte vrienden of volwassen vertrouwenspersonen hebben. Ze komen duidelijk niet toe aan een van de belangrijkste onderdelen van een normale ontwikkeling naar volwassenheid:
zelfstandig zinvolle contacten onderhouden met mensen buiten het
gezin. Om te kunnen beoordelen welke aanpak in de jeugdzorg bij deze
jongeren kans van slagen heeft, moeten we eerst op zoek naar de oorzaken
van hun gedrag.
De invloed van het gezin en van leeftijdgenoten
Pedagogen gaan ervan uit dat de gang van zaken in het gezin waarin een
jongere is opgegroeid van grote invloed is op zijn sociale ontwikkeling. Zij
kijken niet alleen naar gegevens over de samenstelling en de sociaaleconomische positie van dat gezin, maar ook naar de gehechtheid van het
kind aan zijn ouders en de opvoedingsstijl.
De eerste band die een kind aangaat, is die met degene die voor hem zorgt,
meestal zijn ouders of een van beide ouders. Pedagogen beschouwen de
kwaliteit van deze band als maatgevend voor het beeld dat het kind van
zichzelf ontwikkelt en voor de relaties die het later met anderen aangaat.
Een kind dat ‘veilig gehecht’ is aan zijn ouders, heeft zelfvertrouwen en
gaat gemakkelijk relaties met anderen aan. Een kind met ouders die er
nooit voor hem zijn als hij ze nodig heeft of die hem vaak afwijzen, zal
echter geneigd zijn om zijn behoefte aan contact met anderen te
onderdrukken of zal anderen uit de weg gaan om teleurstelling of pijn te
ontlopen. Hoe sterker een kind of jongere in dit negatieve patroon zit, des
te meer hij in een vicieuze cirkel terechtkomt.
Naast de gehechtheid speelt ook de stijl van opvoeden van de ouders een
belangrijke rol in de ontwikkeling van een kind. De twee belangrijkste
elementen van die stijl zijn de hoeveelheid zorg en controle. Kenmerkend
voor de opvoedingsstijl is bijvoorbeeld: veel zorg en weinig controle, of
weinig zorg en veel controle. Een opvoedingsstijl krijgt een voldoende,
wanneer het kind minstens evenveel zorg als controle krijgt. Als de
controle de overhand heeft, de zorg onder de maat is of zowel zorg als
controle te wensen overlaten kunnen er vraagtekens gezet worden bij de
kwaliteit van het ouderschap.
Hoe ouder kinderen worden, des te meer hun ontwikkeling wordt
beïnvloed door anderen dan hun opvoeders. Vanaf het moment dat
30
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 31
kinderen naar school gaan wordt de invloed van andere kinderen steeds
groter. In de puberteit zijn jongeren erg gevoelig voor de meningen van
leeftijdgenoten, vooral als het gaat om de ontwikkeling van hun eigen
identiteit. Jongeren die een slechte relatie met hun ouders hebben,
kunnen in deze fase van hun leven in principe buiten het gezin
compensatie vinden voor hun negatieve ervaringen. De vraag is of een
netwerk van leeftijdgenoten en andere mensen die hem als zelfstandig
persoon serieus nemen, de jongere zo veel compensatie kan bieden dat hij
niet delinquent of thuisloos wordt. Als de invloed van leeftijdgenoten erg
groot is, blijkt die vaak verkeerd uit te pakken en het risico dat de jongere
zich aansluit bij deviante groepen juist te vergroten.
Agressie en depressie
Wie recente publicaties over problematisch gedrag van jongeren leest,
krijgt sterk de indruk dat agressie en depressie twee kanten van dezelfde
medaille zijn. Beide gemoedstoestanden worden gevoed door een negatief
zelfbeeld en door problemen in het gezin of de directe omgeving waarin
de jongere opgroeit. De ene jongere, niet toevallig meestal van het
mannelijk geslacht, uit zijn onlustgevoelens door dingen te doen die bij de
wet verboden zijn, zoals bushokjes slopen, een brommer stelen, dealen,
iemand bedreigen, aanranden of molesteren. Dat heet dan geëxternaliseerd probleemgedrag. De andere jongere, ook niet toevallig vaak van
het vrouwelijk geslacht, is passief, krijgt hevige angsten, onttrekt zich aan
praktisch elke vorm van contact of weigert te eten. Dit gedrag heet
geïnternaliseerd probleemgedrag en wordt vaak pas als problematisch
bestempeld wanneer de destructieve gevolgen zich aandienen: overmatig
gebruik van pijnstillers of kalmeringsmiddelen, een psychose, een poging
tot zelfdoding of ernstige lichamelijke verzwakking In beide gevallen
hebben jongeren professionele hulp nodig, maar blijken ze die vaak niet,
te laat of in een verkeerde vorm te krijgen.
Delinquent gedrag krijgt meer aandacht omdat de maatschappij er meer
last van heeft. De omvang en de oorzaken van delinquentie zijn daarom
uitgebreid onderzocht. De vraag welke aanpak effectief is, wordt echter
vaak overstemd door de roep om zwaardere straffen.
Van depressief probleemgedrag heeft de maatschappij minder last, omdat
vooral de jongeren zelf en hun naaste omgeving eronder lijden. Toch is er
alle reden om ook aan dit gedrag aandacht te besteden, want de gevolgen
kunnen op den duur even ontwrichtend zijn. Bovendien slaat de balans
tussen agressie en depressie bij jongeren met veel problemen makkelijk
door van de ene naar de andere kant. Ook depressieve meisjes lopen weg
van huis, worden thuisloos en belanden in de criminaliteit of de
31
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 32
prostitutie omdat ze ergens van moeten leven en verkeerde ‘vrienden’
treffen, net zo goed als delinquente jongens tijdens en na het uitzitten van
hun straf het leven soms helemaal niet meer zien zitten.
Zijn jongeren eenmaal thuisloos geworden, dan is een combinatie van
geïnternaliseerd en geëxternaliseerd gedrag meestal de enige manier om
te overleven. Delinquent gedrag dient dan om aan geld te komen, terwijl
depressief en teruggetrokken gedrag dan een manier is om met de
werkelijkheid om te gaan. Om onaangename gevoelens te dempen
gebruiken jongeren dikwijls overmatige hoeveelheden alcohol en drugs.
Delinquent gedrag en de opeenstapeling van problemen
Normoverschrijdend gedrag hoort tot op zekere hoogte bij de
adolescentie en gaat in veel gevallen ook weer over. Van de geschatte 15 tot
20 procent van de jongeren die delinquent gedrag vertonen, gaat de grote
meerderheid maar een beperkt aantal keren over de schreef, meestal
tussen hun vijftiende en zeventiende jaar. De zogeheten ‘harde kern’ van
de jeugdige criminelen is veel kleiner, volgens Loeber (1997) ongeveer 5
procent. Opvallend is dat de meeste delinquente jongeren uit gezinnen
komen waarin op verschillende fronten wat aan de hand is. Vaak hebben
hun ouders grote problemen op psychisch, financieel en relationeel
gebied. Er blijkt een duidelijk verband te zijn tussen delinquent gedrag en
de verstoorde relatie tussen ouder en kind. Het ene probleem stapelt zich
bij deze jongeren op het andere, want vaak gaat het op school niet goed
met hen en hebben ze vrienden die spijbelen, veel alcohol of drugs
gebruiken, gokken en het criminele pad op gaan. Hoe ouder een jongere
is, des te groter de invloed van vrienden. Wat de ouders en de directe
omgeving de jongere niet bieden in de zin van sociale controle,
maatschappelijke binding en voorbeeldfuncties, krijgt hij gedeeltelijk van
leeftijdgenoten die meestal in hetzelfde schuitje zitten.
Weglopen
Ook weglopen is een typisch adolescentenverschijnsel dat in de meeste
gevallen beperkt blijft tot een of twee weken. Weglopen komt iets vaker
voor onder meisjes dan onder jongens. Hoewel jongeren soms weglopen
vanwege het avontuur, doen zij het meestal uit verzet tegen hun ouders.
Weglopen lijkt een actieve daad, maar is tegelijkertijd ook een teken van
onmacht, omdat de jongere niet weet hoe hij bepaalde problemen thuis
kan oplossen en er letterlijk voor wegvlucht. Voor de ouders en de
omgeving is het weglopen dan een signaal dat er wat moet veranderen.
Herhaald weglopen of weglopen zonder snelle terugkeer naar huis duidt
vaak op ernstige conflicten in het gezin, waarvoor de jongere geen andere
32
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 33
oplossing ziet dan zich eraan onttrekken. In het algemeen geldt: hoe vaker
een jongere wegloopt, des te groter de kans dat hij niet meer teruggaat.
Een zorgelijk gegeven is ook het grote aantal jongeren dat wegloopt uit
opvangcentra, tehuizen en internaten. Geschat wordt dat bijna de helft
van de jongeren ‘ongepland vertrekt’ (Smit, 1994). Daarmee ligt het aantal
weglopers uit tehuizen naar verhouding vijf tot tien keer hoger dan het
aantal jongeren dat van huis wegloopt.
Het zal niemand verbazen dat weglopen vaak gepaard gaat met spijbelen,
verslechtering van de schoolresultaten en bij jongeren met een zwervend
bestaan ook met diefstal, dealen of prostitutie als manier om aan geld te
komen.
Definitief weglopen is vaak een teken dat een jongere thuis of in een
opvangvoorziening met problemen en conflicten te maken heeft die hij
niet kan oplossen.
Thuisloosheid onder jongeren
Zwerven van de ene plek naar de andere om in je levensonderhoud te
voorzien, is een verschijnsel dat sinds de Tweede Wereldoorlog in
Nederland zo goed als verdwenen is. De thuislozen van nu zijn dan ook
geen kinderen van Swiebertje die gezellig op hun vaste adresjes op de
koffie gaan. Hun werkelijkheid is veel grimmiger. Kenmerkend voor jonge
thuislozen is juist dat ze nauwelijks mensen hebben bij wie ze kunnen
aankloppen. De koffie staat nu hooguit voor hen klaar bij het Leger des
Heils of bij de Hulp voor Onbehuisden. Het gebrek aan persoonlijke
contacten van thuislozen is een verontrustend verschijnsel, waarvoor
wetenschappers al sinds de jaren zestig verklaringen zoeken. De een wijst
op de persoonlijkheid van thuislozen en hun onvermogen om zich aan
anderen aan te passen. Een ander stelt dat mensen die thuisloos worden
niet in staat zijn om de werkelijkheid juist waar te nemen. Een derde vindt
het typerend voor thuislozen dat zij weglopen als hun iets niet bevalt.
Met behulp van het sociaal-ecologisch ontwikkelingsmodel van
probleemgedrag proberen Van der Ploeg en Scholte (1990) een verklaring
te vinden voor zwerfgedrag onder jongeren. Zij zoeken die in een
combinatie van factoren die te maken hebben met het gezin, de school, de
vriendenkring en de persoonlijkheid van de jongere. Volgens Van der
Ploeg is zwerven de uitkomst van een proces dat begint in een gezin met
opvoeders die ernstig tekortschieten. In de adolescentie escaleert dat
proces onder invloed van negatieve ervaringen op school, met leeftijdgenoten en in de hulpverlening. Hoewel er heel wat misgaat in gezinnen,
op scholen, in vriendenkringen en in de hulpverlening, komen niet alle
jongeren met zo’n levensloop op straat terecht. Waarschijnlijk verschilt de
33
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 34
mate waarin een jongere last heeft van die negatieve ervaringen en zijn er
ook omstandigheden die hem voor thuisloosheid behoeden. Voor
hulpverleners en beleidsmakers is het interessant om te weten welke
factoren dat zijn, zodat ze daar voortaan beter op kunnen inspelen.
ONDERZOEK
Recent onderzoek van ontwikkelingspsychologen bevestigt dat
maatschappelijke uitval van jongeren meestal het resultaat is van een
proces dat begint met bepaalde vormen van probleemgedrag in de
kindertijd. Zo beschrijft Loeber (1997) op basis van langdurig Amerikaans
onderzoek de patronen waarlangs de risico’s zich vanaf de kinderjaren
opstapelen en die zich uiteindelijk manifesteren in chronisch en
gewelddadig delinquent gedrag. Deze risico’s in de ontwikkeling tijdig
herkennen is belangrijk omdat de groep chronisch delinquente jongeren
weliswaar beperkt is tot zo’n 5 procent van de jongeren, maar tevens
verantwoordelijk is voor meer dan de helft van de jeugdmisdaad.
Een belangrijk gegeven is dat kinderen die voor hun twaalfde jaar met het
plegen van delicten beginnen, een vele groter risico lopen om chronisch
delinquent te worden. Dat geldt vooral voor kinderen die zich al vroeg
onafhankelijk beginnen te gedragen en zich onttrekken aan het gezag en
toezicht van volwassenen en voor kinderen die hyperactief en impulsief
zijn. Aangezien niet alle kinderen met deze kenmerken delinquent
worden, moeten er ook andere factoren in het spel zijn.
Loeber onderscheidt drie paden waarlangs probleemgedrag zich
ontwikkelt tot chronische delinquentie: conflicten met
autoriteitspersonen als teken van zwakke banden met ouders en leraren
en een vervroegde tendens naar onafhankelijkheid; openlijk
probleemgedrag als uiting van het onvermogen van kinderen om sociale
problemen op een niet-agressieve manier op te lossen; en heimelijk
probleemgedrag als uitdrukking van een tekort aan eerlijkheid en aan
eerbied voor de bezittingen van anderen, waarbij diefstal vooral te zien is
als een gebrek aan bereidheid en aan vaardigheden om op een sociaal
aanvaardbare manier aan goederen te komen.
Op deze drie paden is sprake van verergering van gedragsproblemen. Het
vermijden van autoriteiten begint bijvoorbeeld met weerspannig gedrag
en ontwikkelt zich via ongehoorzaamheid en verzet naar spijbelen en van
huis weglopen.
Bij openlijk probleemgedrag loopt het ontwikkelingspad van pesten via
fysiek vechten naar gewelddadig gedrag zoals beroving en verkrachting.
Heimelijk probleemgedrag begint met veelvuldig liegen en winkeldiefstal,
ontwikkelt zich via vandalisme en brandstichting tot ernstige vormen van
34
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 35
delinquentie zoals het stelen van auto’s en inbraak. Kinderen die zowel
ernstig openlijk als heimelijk probleemgedrag vertonen,
blijken vaak eerst conflicten met autoriteiten te hebben gehad. Daarnaast
blijkt agressief gedrag een belangrijk kenmerk te zijn van kinderen die
zich ontwikkelen tot jongeren die zowel openlijk als heimelijk antisociaal
gedrag vertonen.
Naast deze gedragspatronen gelden voor kinderen onder de 12 jaar als
risicofactoren voor delinquent gedrag: lage gezinsinkomsten, een groot
gezin, een laag non-verbaal IQ (dat zich bijvoorbeeld uit in impulsief en
gewaagd gedrag), inadequate opvoedingsmethoden en conflicten tussen
de ouders.
Hoe meer risicofactoren tegelijk aanwezig zijn, hoe groter de kans op
ernstige gewelddadige delinquentie. De factoren die de kans op ernstige
delinquentie na het twaalfde jaar het meest vergroten, blijken te zijn:
zwakke sociale banden met andere mensen, antisociale leeftijdgenoten,
niet-ernstige vormen van delinquentie, een negatieve houding tegenover
school en impulsiviteit. Het risico dat een jongere naar verhouding pas
laat ernstig delinquent gedrag ontwikkelt ligt vooral in drugsgebruik,
vroegtijdig schoolverlaten, vroegtijdig seksueel gedrag en
tienermoederschap.
Delinquentie
Dat de risico’s op de ontwikkeling van delinquent gedrag zich al voor het
twaalfde jaar beginnen af te tekenen is ook de ervaring van gespecialiseerde instellingen zoals het Paedologisch Instituut Duivendrecht. Hoe
vroeger kinderen antisociaal gedrag en gedragsstoornissen vertonen, des
te groter de kans op delinquentie, verslaving en psychiatrische stoornissen in de adolescentie. Vooral kinderen met ADHD, een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, hebben een verhoogde kans om in de
problemen te komen. Of dat ook echt gebeurt hangt in hoge mate af van
de manier waarop ouders met deze stoornis omgaan. Als ze vooral
negatief reageren op het afwijkende gedrag van het kind en geen aandacht
hebben voor zijn positieve kanten, is de kans groot dat het problematische
gedrag alleen maar versterkt wordt. Voor een kind dat niet op de een of
andere manier compensatie vindt voor deze vorm van ‘scheefgroei’,
bijvoorbeeld in de jeugdhulpverlening, lijkt het delinquente pad bijna
onvermijdelijk. Onderzoek onder gedetineerde jongeren laat zien dat
bijna al deze jongeren hun gedragspatronen baseren op heel negatieve
ervaringen en ideeën over zichzelf en anderen. Bovendien bevestigen deze
jongeren elkaar in hun negatieve beeld van henzelf en van de
werkelijkheid om hen heen.
35
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 36
Straffen blijkt bij de meest problematische delinquente jongeren het
minste uit te halen. De verklaring is simpel: een kind met gedragsstoornissen is al zo vaak in zijn leven gestraft dat hij er min of meer
immuun voor geworden is. De roep om zwaardere straffen en kampementen en de recente aanscherping van het jeugdstrafrecht heeft dan
misschien wel een afschrikkende werking voor kinderen en jongeren die
nog geen delinquent gedrag vertonen, maar het effect op de jongeren die
al delicten hebben gepleegd wordt vooral door hulpverleners sterk
betwijfeld. Die jongeren lijken meer baat te hebben bij het leren van
nieuwe sociale vaardigheden, bij het leren aangaan van positieve sociale
bindingen en bij een omgeving die hen daartoe stimuleert. Wanneer deze
mogelijkheden ontbreken wordt het heel moeilijk om uit het negatieve
patroon te komen.
Mogelijkheden voor preventie
Naar aanleiding van de toename van hardnekkige vormen van crimineel
gedrag die moeilijk te bestrijden zijn, besloot het ministerie van Justitie
halverwege de jaren negentig om onderzoekster Junger-Tas te vragen
welke mogelijkheden bestaan om zulk ernstig probleemgedrag te
voorkomen. In haar rapport Jeugd en Gezin (1996) benoemt zij een aantal
risicofactoren en beschermende factoren in het kind zelf, in het gezin en
in de omgeving. Zij wijst erop dat goed preventiebeleid niet alleen
belangrijk is om criminaliteit te voorkomen, maar ook om kinderen en
jongeren te behoeden voor andere risico’s op het gebied van welzijn en
gezondheid, zoals problemen op school, verkeersongelukken, psychische
problemen en verslaving. Van alle factoren die van invloed kunnen zijn op
het ontstaan van crimineel gedrag stelt Junger-Tas dat gezinsfactoren
zoals de mate van toezicht, de mate en de kwaliteit van de disicpline en de
affectieve band tussen ouders en kinderen het belangrijkste zijn. Als het
op die punten misgaat, heeft dat zowel effect op de schoolprestaties als op
de keuze van de vriendengroep.
Preventie heeft dus alleen zin als het gezin erbij betrokken wordt. Het valt
Junger-Tas op dat de meeste bestaande preventieprojecten geconcentreerd
zijn op het verbeteren van schoolprestaties en het geven van opvoedingsondersteuning, maar dat ze nauwelijks direct gericht zijn op het
terugdringen van antisociaal, agressief en delinquent gedrag. Met name
voorschoolse projecten en projecten voor ongehuwde tienermoeders
blijken een positief effect te hebben op de ontwikkeling van de kinderen.
Bij oudere kinderen blijken cognitieve stimuleringsprogramma’s goed te
werken in combinatie met oudertraining. Junger-Tas adviseert de
projectgroep voor de ontwikkeling van lokaal preventief jeugdbeleid dan
36
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 37
ook om vooral op deze terreinen nieuwe initiatieven te nemen. Niet alleen
om ernstige vormen van criminaliteit terug te dringen, maar ook om de
leefbaarheid van wijken te vergroten en te voorkomen dat kinderen op
andere manieren in de problemen komen.
In vervolg op dit rapport heeft Junger-Tas in binnen- en buitenland
gezocht naar geschikte methodieken. In Jeugd en Gezin II (1997) schetst zij
een model voor het opzetten van integraal lokaal preventief jeugdbeleid in
buurten waar de risicofactoren zich opstapelen. Hulpverleners uit
verschillende disciplines moeten onder verantwoordelijkheid van lokale
bestuurders analyses maken van de problemen en in de tijd een strategie
uitzetten. Daarvoor hebben zij volgens Junger-Tas op het gebied van de
opvoedingsondersteuning uitgebreidere programma’s nodig dan die tot
dan toe in Nederland ontwikkeld zijn. Daarnaast zijn programma’s nodig
waarin meer aandacht wordt besteed aan de school en de leeftijdgenoten,
de ‘peer group’. Naast opvoedingsondersteuning noemt Loeber (1997)
bijvoorbeeld programma’s gericht op de intellectuele verrijking van
kleuters, trainingen om kinderen sociale vaardigheden te leren en op
latere leeftijd projecten gericht op de vermindering van delinquente
jeugdgroepen.
Thuisloosheid
Naast langdurig verblijf in gesloten inrichtingen of jeugdgevangenissen is
thuisloosheid een van de ernstigste uitkomsten van aanhoudend
probleemgedrag van jongeren.
Omdat dit onder jongeren een betrekkelijk nieuw verschijnsel is dat
politieke en sociale verontrusting wekt, heeft het ministerie van VWS
opdracht gegeven om de oorzaken te achterhalen. Onderzoekers van de
universiteiten van Leiden en Utrecht hebben ruim honderd thuisloze
jongeren, onder wie twee keer zo veel jongens als meisjes, ondervraagd
over de gezinnen waarin zij zijn opgegroeid, de band met hun ouders, de
opvoedingsstijl van hun ouders, de verschillende opvoedingssituaties
waarin zij hebben gezeten door plaatsing in pleeggezinnen of tehuizen,
hun inkomen, opleiding en werkervaring en hun lichamelijke en
geestelijke gezondheid. Die gegevens hebben zij vergeleken met
‘doorsneejongeren’, weglopers en jongeren met weinig opleiding en
werkervaring en jongeren die in een internaat hebben gezeten, maar niet
thuisloos zijn geworden. Om te kijken welke invloed het leven in
internaten op de thuisloosheid van jongeren heeft gehad, hebben de
onderzoekers ook steeds gelet op het verschil tussen thuisloze jongeren
die in een internaat hebben gezeten en thuisloze jongeren bij wie dat niet
het geval was. De resultaten zijn verschenen onder de titel Zonder thuis 37
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 38
zonder toekomst? (Thomeer-Bouwens, Tavecchio en Meeus, 1996) We vatten
hier de belangrijkste resultaten nog eens samen.
Gezinsachtergronden
Sociaal-economische factoren mogen dan geen directe aanleiding meer
zijn voor een zwervend bestaan, vergeleken met de andere onderzochte
groepen hebben thuisloze jongeren onevenredig vaak een vader en
moeder die tot de categorie ‘ongeschoold arbeider’ behoren. Terwijl het
aantal thuisloze jongeren met hoogopgeleide vaders niet afwijkt van het
gemiddelde, komt thuisloosheid opvallend weinig voor onder jongeren
uit de middenklassen.
Tussen thuisloosheid en echtscheiding van de ouders blijkt een duidelijk
verband te bestaan. Terwijl het landelijk gemiddelde scheidingspercentage van ouders met kinderen op ongeveer 16 procent ligt, heeft bij
de thuisloze jongeren maar liefst 68,5 procent gescheiden ouders. Van de
thuisloze jongeren met een internaatsverleden heeft driekwart gescheiden
ouders, tegen de helft van de thuisloze jongeren zonder internaatsverleden. Praktisch alle jongeren woonden op het moment van de
echtscheiding nog thuis.
Hoe meer opvoedingssituaties een jongere heeft meegemaakt en hoe
jonger hij was bij het verlaten van zijn eerste opvoeders, des te minder zorg
en des te meer controle hij zegt te hebben ervaren. Jongeren uit gebroken
gezinnen ervaren hun ouders als minder zorgzaam en meer controlerend
dan jongeren wier ouders nog bij elkaar zijn. Thuisloze jongeren hebben
naar eigen zeggen aanzienlijk minder warmte van hun ouders ontvangen
dan anderen en hebben hun ouders veel meer als controlerend dan als
beschermend ervaren. Als criterium voor de kwaliteit van de opvoeding
gebruiken de onderzoekers het evenwicht tussen zorg en controle. Het
aantal vaders dat in die termen volgens de jongeren goed genoeg opvoedt,
ligt bij de thuisloze jongeren op de helft. Datzelfde patroon geldt voor de
moeders, zij het dat hun aantal hoger ligt dan bij de vaders. Van de
thuisloze jongeren vindt een grote meerderheid de opvoedkwaliteiten van
een of beide ouders onder de maat.
Thuisloze jongeren blijken kwetsbaarder dan anderen te zijn voor
scheidingservaringen. In ernstige scheidingssituaties reageren ze meer
met onafhankelijk gedrag en zijn ze defensiever, terwijl andere jongeren
dan eerder met angst reageren. Bovendien verliezen de thuisloze jongeren
in zulke situaties aanzienlijk meer hun gevoel van eigenwaarde.
38
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 39
Va n h u i s
Terwijl de meeste jongeren het ouderlijk huis niet verlaten voor hun
negentiende jaar, zijn thuisloze jongeren gemiddeld op hun vijftiende uit
huis gegaan.
Van de thuisloze jongeren heeft nog niet de helft de voorgaande nacht in
een passantenhuis doorgebracht. Anderen sliepen bij vrienden of familie,
in een jongerenpension, een crisiscentrum of buiten. Buiten slapen kwam
het minste voor. De gemiddelde verblijfsduur per plaats was bijna dertig
dagen en het aantal verschillende slaapplaatsen in de afgelopen drie
maanden lag op zes.
Als redenen voor het ontbreken van een vaste woonplaats noemde meer
dan de helft ruzie thuis, een kwart was uit huis gezet of had problemen
gehad met de huur, een vijfde wijtte het aan problemen in het gezin en
minder dan een vijfde deel gaf verslaving en criminaliteit als reden. Een
paar jongeren kwamen net uit de gevangenis. Slechts vijf jongeren zeiden
dat ze niet honkvast zijn en vrijwillig zijn weggegaan.
Gemiddeld zijn de jongeren 16,5 maanden thuisloos. Een beduidend
verschil is te zien tussen jongeren met en zonder een tehuisverleden: de
eerste groep is twee keer zo lang thuisloos als de tweede. De gemiddelde
leeftijd waarop jongeren thuisloos zijn geworden is 18,5 jaar. Thuisloze
meisjes waren gemiddeld twee jaar jonger dan jongens toen ze van huis
vertrokken.
Thuisloze meisjes zijn vaker van huis weggelopen dan jongens, die op hun
beurt vaker uit huis zijn geplaatst. Thuisloze jongens zijn vaker weggelopen als gevolg van verslaving en criminaliteit, terwijl meisjes eerder
het slachtoffer zijn van incest en mishandeling. Andere redenen om weg te
lopen zijn: verslaving van de ouders, een los gezinsverband, persoonlijke
problemen van de moeder, zwangerschap en probleemgedrag van de
jongere.
Minder dan de helft van de thuisloze jongeren kwam na het weglopen bij
vrienden in huis. Thuisloze jongeren, en dan met name jongens, kwamen
vaker dan andere jongeren in een crisiscentrum of op straat terecht dan
andere weglopers. Een heel klein percentage deed een beroep op
familieleden.
School, werk en inkomen
Het percentage thuisloze jongeren dat speciaal basisonderwijs heeft
gevolgd is maar liefst zeven keer zo hoog als bij andere groepen. Ruim de
helft heeft middelbare school op vbo-niveau gedaan en slechts een klein
percentage heeft op de mavo, havo of het vwo gezeten. Voor tweederde van
de thuisloze jongeren is de basisschool de hoogst voltooide opleiding. Als
39
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 40
reden waarom ze de school voortijdig hebben verlaten, geven de jongeren
dat ze geen zin meer hadden, dat ze gingen verhuizen of uit huis geplaatst
werden, dat ze last hadden van pesten of van problemen met de
schooldiscipline, dat ze geld wilden verdienen of dat ze van school
gestuurd waren of persoonlijke problemen hadden. Terwijl de helft van
alle jongeren wel eens heeft gespijbeld, geldt dat voor een heel hoog
percentage thuisloze jongeren. Thuisloze jongeren zijn meestal al op hun
twaalfde met spijbelen begonnen, terwijl andere jongeren dat pas zijn
gaan doen rond hun vijftiende jaar.
Meer dan een kwart van de thuisloze jongeren die werk had, kreeg ontslag.
Ongeveer een vijfde van de thuisloze jongeren nam zelf ontslag. De
meisjes deden dat twee keer zo vaak als de jongens. Als reden noemden zij
onder andere een handtastelijke werkgever.
Van de thuisloze jongeren heeft een op de negen werk en zit een op de tien
in de WAO. Degenen zonder internaatsverleden zitten meer zonder werk,
volgen vaker een opleiding en zitten twee keer zo vaak in de WAO als de
thuisloze jongeren met een internaatsverleden.
Meer dan de helft van de thuisloze jongeren leeft van handelen, husselen
en ‘lenen’. Een derde verschaft zich een inkomen door stelen en afpersen
en ruim 15 procent heeft dealen of prostitutie als bron van inkomsten.
Terwijl thuisloze jongens vaker betaalde arbeid verrichten en illegale
inkomsten hebben, leven meisjes vaker van studiefinanciering of steun
van partner of vrienden. Thuisloze jongeren zonder internaatsverleden
maken minder gebruik van sociale voorzieningen en zijn meer aangewezen op hun partner en vrienden.
Het gemiddelde inkomen van thuisloze jongeren ligt tussen de 150 en 230
gulden per week. De jongens met een internaatsverleden zijn het beste af:
slechts 38 procent heeft een inkomen onder de 150 gulden. De thuisloze
meisjes hebben het minst te besteden: ruim 60 procent zit onder deze
grens.
Sociaal netwerk
Thuisloze jongeren kunnen bij problemen op minder steun van ouders en
vrienden rekenen dan andere groepen jongeren, waarbij opvalt dat de
meisjes aanzienlijk meer sociale steun krijgen dan de jongens. Thuisloze
jongeren zonder een internaatsverleden blijken meer te kunnen terugvallen op een hulpverlener dan jongeren met een internaatsverleden. Meer
dan een derde van de thuisloze jongeren heeft nooit meer contact met hun
ouders. Jongens hebben minder contact met hun ouders dan meisjes.
Thuisloze jongeren zonder internaatsverleden hebben meer contact met
thuis dan andere thuisloze jongeren. Tweederde van de thuisloze jongeren
40
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 41
onderhoudt contacten met andere familieleden dan hun ouders, vooral
met broers en zusters. Slechts 17 procent van de thuisloze jongeren heeft
andere thuislozen als vriend.
Een op het eerste gezicht merkwaardig gegeven is dat bijna de helft van de
onderzochte thuisloze jongeren zegt een partner te hebben. Als hun
echter gevraagd wordt naar de hoeveelheid steun die ze van hun partner
ontvangen, blijkt dat minder te zijn dan bij andere groepen jongeren. Niet
alleen de hoeveelheid sociale contacten buiten het gezin is daarom
interessant, maar ook de kwaliteit van die contacten. Wat blijkt is dat
jongeren die in een internaat hebben gezeten, maar niet thuisloos zijn
geworden, tijdens hun verblijf in het tehuis op meer personen konden
rekenen en daar tevredener over waren dan de jongeren met een
internaatsverleden die wel thuisloos zijn geworden. Degenen die niet
thuisloos zijn geworden, konden ook meer steunen op vader, moeder,
hulpverleners en pleegouders. In hun huidige situatie is dat nog steeds het
geval, zij het dat hulpverleners een minder prominente rol in hun leven
zijn gaan spelen dan bij thuisloze jongeren met een internaatsverleden. Na
het verlaten van het internaat zijn meer personen een belangrijkere rol
gaan spelen in het leven van niet-thuisloze jongeren. Bij thuisloze
jongeren met een internaatsverleden is daarin nauwelijks sprake van enige
verandering. Wel hebben zij vaker een partner.
Thuisloze jongeren zonder internaatsverleden kunnen op meer mensen
rekenen dan thuisloze jongeren met een internaatsverleden, met name
wat hun vader en vrienden betreft.
De omvang en de kwaliteit van het sociaal netwerk neemt af naarmate de
jongeren meer uit gebroken gezinnen komen, meer verschillende
opvoedingssituaties hebben meegemaakt en op jongere leeftijd voor het
eerst van hun opvoeder zijn gescheiden.
Gezondheid
Vergeleken met die van de andere groepen laat de gezondheid van thuisloze jongeren zeer te wensen over. Terwijl de andere groepen hun gevoel
van welbevinden gemiddeld met een zeven waarderen, geven thuisloze
jongeren zichzelf op dit punt gemiddeld een zes. De thuisloze jongeren
hebben de meeste lichamelijke klachten, waarbij de jongeren met een
internaatsverleden minder klachten hebben dan die zonder een internaatsverleden en de jongens er beter aan toe lijken te zijn dan de meisjes.
Wat hun geestelijke gezondheid betreft, voelen thuisloze jongeren zich
meer onder druk staan dan anderen en zijn ze depressiever, de meisjes
meer dan de jongens. Ook hebben thuisloze jongeren vaker zelfmoordgedachten gehad dan anderen.
41
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 42
Bijna de helft van de thuisloze jongeren is onder psychiatrische
behandeling geweest.
Opvallende klachten van thuisloze jongeren – zowel van jongens als van
meisjes – zijn pleinvrees, depressie en vijandigheid. Daarnaast hebben ze
ook meer last van psychosomatische klachten en slaapproblemen dan
andere jongeren. Daarbij scoren thuisloze jongens in alle opzichten hoger
dan andere jongeren, terwijl thuisloze meisjes vooral veel angstiger,
depressiever, gevoeliger en neurotischer zijn dan andere groepen meisjes
en zij hun klachten meer vertalen in lichamelijke problemen.
Bij vergelijking van deze gegevens met de achtergrond- en gehechtheidsvariabelen blijkt dat jongeren met gescheiden ouders, jongeren die
zijn weggelopen en jongeren die niet veilig gehecht zijn, aanzienlijk
neurotischer zijn dan anderen.
De manier waarop jongeren omgaan met hun lichamelijke en geestelijke
problemen heet in het wetenschappelijk jargon de ‘copingstijl’.
Vergeleken met andere jongeren gebruiken thuisloze jongeren veel
middelen die een verdovend of verzachtend effect hebben en vertonen ze
veel vermijdende en passieve reacties. Thuisloze meisjes proberen hun
problemen vaker te ontvluchten door het gebruik van pijnstillers en
kalmeringsmiddelen en doen minder een beroep op sociale steun dan hun
leeftijdgenoten.
De onderzochte jongeren blowen gemiddeld vanaf hun veertiende en als
ze harddrugs gebruiken, doen ze dat meestal vanaf hun zestiende.
Thuisloze meisjes die harddrugs gebruiken zijn daar anderhalf jaar eerder
mee begonnen dan de jongens. Dat heeft te maken met het feit dat meisjes
op jongere leeftijd thuisloos raken en meer kans lopen in het drugsscircuit
terecht te komen. Van de thuisloze jongeren gebruikt 17 procent van de
jongens en 16 procent van de meisjes dagelijks harddrugs, terwijl dat bij de
andere groepen vrijwel nihil is.
De helft van de thuisloze jongeren heeft wel eens op het politiebureau
vastgezeten, vooral vanwege diefstal en inbraak, vandalisme, beroving,
mishandeling en dealen.
Overigens blijkt dat dit delinquente gedrag meestal verdwijnt wanneer
thuisloze jongeren in hun elementaire behoeften kunnen voorzien.
Delinquentie is dus eerder een gevolg dan een oorzaak van thuisloosheid.
Onveilig gehecht en een beperkt netwerk
Het beeld van de omstandigheden waaronder jongeren aan het einde van
de twintigste eeuw thuisloos worden, is inmiddels vrij duidelijk geworden. Als gevolg van het grote aantal scheidings- en verlieservaringen
dat ze op jonge leeftijd hebben opgedaan en de koele en restrictieve
42
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 43
opvoedingsstijl van hun ouders, schiet bij deze jongeren de kwaliteit van
de gehechtheidsrelatie ernstig tekort. Deze onveilige gehechtheid werkt
vooral door in het onvermogen om op latere leeftijd intieme persoonlijke
relaties aan te gaan, een typerend kenmerk van thuislozen.
De sociale netwerken en de sociale steun van thuisloze jongeren zijn
aanzienlijk beperkter dan die van andere jongeren. De rol die de ouders
voor niet-thuislozen vervullen, wordt bij thuislozen in zekere zin
overgenomen door hulpverleners en soms door vrienden.
Uit een vergelijking met jongeren die na verblijf in een internaat niet zijn
gaan zwerven, blijkt dat de omvang en de kwaliteit van het sociaal netwerk
een beschermende rol speelt. Niet-thuisloze jongeren die in een internaat
hebben gewoond, hadden het laatste halfjaar voor hun vertrek een
uitgebreider netwerk en waren ook tevredener over de steun die ze daarvan
kregen. Tussen jongeren die in een internaat hebben gewoond en wel en
niet zijn gaan zwerven, blijken verschillen te bestaan in de mate waarin ze
uit gebroken gezinnen komen, van huis zijn weggelopen of weggestuurd,
verschillende opvoedingssituaties hebben gehad en een belangrijke
gehechtheidsfiguur hebben verloren. Het sociaal netwerk van jongeren
die na het verlaten van het internaat thuisloos zijn geworden is beperkter.
Bovendien zijn ze twee keer zo vaak uit het internaat weggelopen of
weggestuurd als internaatbewoners die niet thuisloos zijn geworden. De
deelname aan werk en onderwijs is onder thuisloze jongeren lager, ze
hebben meer lichamelijke en psychische klachten, ze zijn suïcidaler en
delinquenter en hun manier om met problemen om te gaan is passiever,
meer gericht op het verzachten van de pijn en vermijdender. Uit deze
verschillen valt af te leiden welke factoren zwerfgedrag bij jongeren met
een internaatsverleden kunnen voorspellen.
Risicofactoren voor thuisloosheid
De levensloop van veel thuisloze jongeren ziet er op alle punten ongunstig
uit. De basisvoorwaarden om een vertrouwensband met de opvoeder en
een gevoel van eigenwaarde op te bouwen, ontbreken vrijwel volledig in
het grillige, instabiele en onvoorspelbare opvoedingsmilieu waarin ze
opgroeien. Het vervolg op school en op het werk is navenant: de resultaten
zijn slecht, ze spijbelen veel en beginnen daarmee op jonge leeftijd, ze
vinden en houden zelden werk.
Een grote meerderheid van de thuislozen beschouwt zichzelf ook als
onveilig, en dan met name vermijdend, gehecht. Ze investeren steeds
minder in relaties uit angst om de kous op de kop te krijgen. Hun sociaal
netwerk is beperkt en ze zijn ontevreden over de kwaliteit van de relaties,
waarbij meisjes er positiever uitspringen dan jongens.
43
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 44
Bij thuisloze jongeren bieden leeftijdgenoten geen compensatie voor het
ontbreken van zorg en steun van de ouders. Leeftijdgenoten hebben alleen
een sterkere invloed op de identiteitsontwikkeling. Bij thuislozen
jongeren is er geen sprake van compensatie, maar eerder van een dubbel
tekort.
Jongeren die na het verblijf in een internaat niet thuisloos zijn geworden,
hebben meer steun gehad van belangrijke anderen zoals hulpverleners en
pleegouders dan degenen die wel thuisloos zijn geworden. Affectief
verwaarloosde jongeren komen in een neerwaartse spiraal terecht en zijn
steeds minder in staat ondersteunende sociale netwerken te vinden. Om
deze spiraal tijdig te doorbreken lijkt doelgerichte ondersteuning een
goede oplossing.
Jongeren zonder de gewenste onderwijskwalificaties lopen het risico
maatschappelijk gemarginaliseerd te raken. Hoe je het ook wendt of keert,
thuisloze jongeren zijn gemarginaliseerd. Ze houden de maatschappij
weliswaar een spiegel voor, maar hebben geen maatschappelijke invloed
zoals wetenschappers de afgelopen decennia wel eens veronderstelden.
Het lot van thuisloze jongeren is onverbiddelijk hard.
De problematiek van thuisloze jongeren is als gevolg van hun persoonlijkheidsprofiel meervoudig. Ze vertonen zowel geïnternaliseerd als
geëxternaliseerd probleemgedrag en zijn in dat opzicht vergelijkbaar met
jeugdige geweldplegers. Waar bij andere jongeren het criminele gedrag
afneemt na het zeventiende jaar, neemt het bij thuisloze jongeren toe. De
oorzaak ligt voor de hand: hoe moeten ze anders overleven? Zonder het
goed te praten: crimineel gedrag is in dit geval ook een teken dat deze
jongeren niet helemaal passief zijn geworden.
De gegevens bevestigen dat de problemen van thuisloze jongeren te
verklaren zijn uit hun onvermogen om de ontwikkelingstaken van de
adolescentie stuk voor stuk geconcentreerd aan te pakken en tot een goed
einde te brengen. Gevolg is een opeenstapeling van problemen waar de
jongeren zelf kop noch staart aan kunnen ontdekken.
Protectieve factoren
De factoren die thuisloosheid kunnen voorkomen, zijn vooral af te leiden
uit de verschillen tussen ex-internaatbewoners die wel en die niet zijn
gaan zwerven. Die verschillen zitten niet alleen in de risicofactoren uit de
vroege jeugd, maar ook in nieuwe ervaringen op latere leeftijd die al dan
niet als protectieve factor kunnen fungeren. Drie punten zijn daarbij van
belang: eigenschappen en kenmerken van de jongere, gezins- en
opvoedingsfactoren en sociale steun buiten het gezin. Wat de
persoonlijkheidseigenschappen en de lichamelijke en psychische
44
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 45
kenmerken betreft, blijken thuisloze jongeren vergeleken met nietthuisloze jongeren met een internaatsverleden een slechtere lichamelijke
en geestelijke gesteldheid te hebben, een ontvluchtende, vermijdende en
passieve manier te hebben om met problemen om te gaan en minder steun
te zoeken. Ze hebben meer zelfmoordneigingen, zijn gestresster en
depressiever en neurotischer. Hun copingstijl en sociale vaardigheden
schieten tekort.
Wat de gezins- en opvoedingsfactoren betreft, hebben niet-zwervende
jongeren met een internaatsverleden minder te maken gehad met
echtscheidingen en verschillende opvoedingssituaties en lag hun leeftijd
bij de eerste scheidingservaring bijna twee jaar hoger. Ook was de
opvoedingsstijl van hun ouders gunstiger, waardoor ze meer zelfvertrouwen en meer vertrouwen in anderen hebben en hebben ze een
aanmerkelijk betere relatie met beide ouders dan de thuisloze jongeren.
De opvoedingssituatie kan kinderen en jongeren kennelijk een belangrijke
vorm van bescherming bieden tegen thuisloosheid.
Jongeren met een internaatsverleden die niet zijn gaan zwerven, vinden
vergeleken met thuisloze jongeren meer sociale steun buiten het gezin,
vooral van hulpverleners en pleegouders en blijken meer te werken of
onderwijs te volgen waardoor ze extra beschermd zijn tegen de
thuisloosheidsrisico’s. Sociale steun en steun van leeftijdgenoten vormen
met andere woorden een protectieve factor.
GEZIEN DE MOGELIJKHEDEN
In hun streven om zware delinquentie en thuisloosheid te voorkomen,
moeten hulpverleners en beleidsmakers het doen met een aantal
gegevenheden zoals de gezins- en opvoedingsvariabelen. Soms zijn de
effecten daarvan niet meer te veranderen, soms nog wel. Contacten met
mensen die belangrijk zijn voor de jongeren kunnen hun negatieve
ervaringen op het relationele vlak compenseren. De aanwezigheid van een
sociaal netwerk en de steun die jongeren daaraan kunnen ontlenen, blijkt
een belangrijke protectieve factor te zijn waardoor ze alsnog een zekere
mate van basisveiligheid kunnen verwerven.
Uit de hiervoor beschreven onderzoeken naar de oorzaken van jeugddelinquentie en thuisloosheid blijkt dat zowel het beleid als de methodiek
in de jeugdzorg gericht zou moeten zijn op het volgende:
• voorkomen dat een groot aantal wisselende situaties ontstaat waarin
kinderen gescheiden worden van hun belangrijkste verzorgers, dan wel
de effecten van zulke situaties minimaliseren;
• vroegtijdig signaleren van gedragsproblemen en -stoornissen bij
kinderen en jongeren, die tot uitdrukking komen in hyperactief en
45
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
•
•
•
•
•
•
16-05-2011
13:05
Pagina 46
impulsief gedrag, spijbelen en andere problemen op school,
depressies, van huis weglopen, criminaliteit of gebruik van harddrugs,
desgewenst gevolgd door het doen van een geschikt hulpverleningsaanbod;
ondersteunen van gezinnen waarin problemen rijzen rond de
opvoeding door middel van gerichte vormen van opvoedingsondersteuning;
vergroten van sociale vaardigheden en sociale competentie van
kinderen en jongeren met een verhoogd risico op het vertonen van
riskant gedrag;
versterken van de mogelijkheden van kinderen en jongeren om sociale
steun te verkrijgen en sociale bindingen aan te gaan;
persoonlijke aandacht voor en zo nodig hulp aan kinderen en jongeren
bij uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling, gericht op het opbouwen
van een steunend sociaal netwerk, het volgen van een geschikte
opleiding, het vinden en houden van een baan en goede mogelijkheden
voor vrijetijdsbesteding;
verbeteren van de mogelijkheden om in residentiële voorzieningen te
werken aan de persoonlijke ontwikkeling en het sociale netwerk van
jongeren;
extra begeleiding van jongeren bij het verlaten van residentiële
instellingen, gericht op het vinden en houden van een stabiele woonplaats, een bron van inkomsten, een bevredigende vrijetijdsbesteding
en een steunend sociaal netwerk.
De vraag is nu in hoeverre beleidsmakers en beroepskrachten zich in de
praktijk bewust zijn van deze mogelijkheden en risico’s en er rekening
mee houden bij de beslissingen die ze nemen. De afgelopen jaren zijn de
straffen in het jeugdstrafrecht verhoogd en kunnen jongeren die ernstige
delicten hebben gepleegd, berecht worden onder het strafrecht voor
volwassenen. Tegelijkertijd zijn de mogelijkheden verruimd om bij eerste,
lichtere delicten een taakstraf op te leggen of te verwijzen naar HALT.
(Haltbureaus voeren de buiten-justitiële afdoening uit, als reactie op
wetsovertredingen door jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar.) Dat
betekent dat er meer aandacht is voor sociale binding en de sociale
vaardigheden van jongeren. Toch ligt deze meer pedagogische aanpak van
jeugddelinquentie in de politiek voortdurend onder vuur, omdat
verondersteld wordt dat jongeren door zulke lage straffen te weinig
afgeschrikt worden en daardoor juist eerder aan het zwaardere criminele
werk beginnen. Wat is wijsheid?
46
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 47
Ligt de gulden middenweg tussen vrijheid, blijheid en strenge repressie in
een pedagogische aanpak gericht op ‘empowerment’ van jongeren en in
het mobiliseren van positieve krachten in hun omgeving die daarin een rol
kunnen spelen?
In het jeugdbeleid is de afgelopen jaren in ieder geval duidelijk meer
aandacht gekomen voor preventie. De regering heeft voor de jeugdzorg
het ‘zozozozo-beleid’ geformuleerd. Dat houdt in dat de hulp aan
kinderen en jongeren voortaan zo tijdig, zo licht, zo kort en zo dichtbij
mogelijk moet worden geboden. Met dit doel voor ogen zijn nieuwe
vormen van secundaire preventie ontwikkeld zoals opvoedingsondersteuning en gezinsbegeleiding en wordt geprobeerd kinderen en
jongeren zo veel mogelijk in hun eigen omgeving te helpen. De vraag is
echter of dit in de praktijk al leidt tot een echte keten, tot een aanbod met
voldoende samenhang.
47
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 49
YOUTH AT RISK (YAR)
‘J O N G E R E N D E C O N F R O N TAT I E M E T Z I C H Z E L F L AT E N A A N G A A N ’
Y
outh at Risk (YAR) is een programma voor jongeren tussen de 15 en 21 jaar die door
hun psychosociale problemen op verschillende fronten in de problemen zijn
geraakt. Het gaat om jongeren die de reguliere hulpverlening niet bereikt of die daar
geen baat bij hebben gehad, maar die wel gemotiveerd zijn om hun leven te veranderen. YAR is echter niet geschikt voor jongeren met zware psychiatrische problemen
of een ernstige verslaving. Het YAR-programma is in de jaren tachtig ontwikkeld in de
Verenigde Staten en vandaar in 1992 overgewaaid naar Engeland. De financiering
bestaat daar voor 60 procent uit bijdragen van de lokale overheid, voor 25 procent uit
fondsen en voor 15 procent uit sponsors, waaronder een aantal grote bedrijven.
Centraal doel van het YAR-programma is om jongeren met ernstige gedragsproblemen te leren zelf sturing aan hun leven te geven en hen weer te laten integreren
in de samenleving. Alles draait in YAR om het ontwikkelen van de eigen verantwoordelijkheid van jongeren, het leren gebruikmaken van hun eigen mogelijkheden, het
bevorderen van hun zelfexpressie om zelfbewustzijn en het aangaan van relaties te
stimuleren en het opbouwen van een ondersteunende omgeving.
Doorbraak
Het YAR-traject kent drie fasen. De eerste fase omvat het zoeken en benaderen van
jongeren, de aanmelding en screening en het motiveren van jongeren om mee te
doen.
De tweede fase bestaat uit een intensieve residentiële training van een week. Het
programma van deze ‘residentie’ is een combinatie van een strakke dagindeling,
therapeutische groepsbijeenkomsten en uitdagende sportieve activiteiten waarin
samenwerken, vertrouwen in anderen en angst overwinnen centraal staat. Op iedere
jongere zijn twee vrijwilligers beschikbaar, die van tevoren een training hebben
gevolgd. De bedoeling van deze activiteiten is jongeren te confronteren met zichzelf
en hun verleden en een sterk beroep te doen op hun eigen verantwoordelijkheid voor
de toekomst. Alles is gericht op het bereiken van een doorbraak in het denken van de
jongere, zodat hij gemotiveerd raakt om zijn gedrag te veranderen. Aan het eind van
49
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 50
de residentiële week moeten de jongeren drie doelen benoemen waaraan zij in de
derde fase gaan werken. Het gaat daarbij om concrete veranderingen in hun leven
zoals weer naar school gaan, werk zoeken, contacten met familie herstellen, stoppen
met blowen enzovoort. Bij de terugkeer naar hun dagelijkse omgeving wordt een
welkomstfeestje georganiseerd voor familie en vrienden. Dit feestje heeft de betekenis
van een soort overgangsritueel, waardoor de jongere met een schone lei kan
beginnen.
De derde fase van het YAR-programma duurt negen maanden en staat in het teken van
het realiseren van de doelen die de jongere zich tijdens de residentie heeft gesteld.
Daarbij krijgt hij begeleiding van een vaste vrijwilliger uit zijn eigen omgeving, een
soort mentor die minimaal twee keer per week contact met hem heeft. Daarnaast gaat
de jongere wekelijks naar een groepsbijeenkomst. In deze periode ligt het accent de
eerste tijd op de individuele jongere, vervolgens staat het opbouwen en verbeteren van
de relaties met zijn directe omgeving centraal en tot slot richt de begeleiding zich op
het versterken van het verantwoordelijkheidsgevoel van de jongere voor zijn leefomgeving. Om dat te bereiken doet de jongere via een scholingsprogramma of een
werkervaringsproject mee aan projecten die de leefbaarheid van de wijk vergroten.
Om deze doelen te realiseren is een actieve betrokkenheid van de gemeenschap
nodig. Die levert niet alleen vrijwilligers voor de individuele begeleiding, maar is ook
via verenigingen, scholen en bedrijven betrokken bij de ondersteuning van de jongere
na zijn terugkeer. Youth at Risk appelleert met andere woorden sterk aan de
gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor het lot van kinderen en jongeren.
Demonstratieprojecten
YAR gebruikt verschillende methoden, van neurolinguïstisch programmeren tot
ervaringsleren, coaching en persoonlijke netwerkontwikkeling. Vooral de combinatie
daarvan maakt het programma anders dan andere methodieken.
In Nederland gaan drie demonstratieprojecten van start: in Apeldoorn, Oss en
Maastricht. Deze projecten gaan twee jaar duren; er wordt samengewerkt met zo’n
dertig jongeren per locatie. Het streven is dat 75 procent van de jongeren hun leven op
verschillende punten substantieel verbetert. Het gaat dan bijvoorbeeld om onderwijsof arbeidsdeelname, contacten met politie en justitie, gebruik van alcohol en drugs en
hun sociaal netwerk.
Voor de introductie van YAR in Nederland stelt zowel het ministerie van VWS als dat
van Justitie subsidie beschikbaar voor de landelijke training en de residentie. Het
ministerie van VWS heeft daarbij als voorwaarde gesteld dat het NIZW de landelijke
toetsing op zich neemt. Het NIZW zal speciale aandacht besteden aan de
geschiktheid van YAR voor allochtone jongeren, aan de rol van vrijwilligers in het
geheel en aan de betrokkenheid van de lokale gemeenschap bij de uitvoering.
50
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 51
Vo o r m a n
John Goessens is adjunct-directeur van Nové, Apeldoorn, een onderdeel van Stichting
De Opbouw. Hij is voorzitter van de stuurgroep die YAR in Nederland introduceert en
houdt zich onder andere bezig met het werven van fondsen voor het Nederlandse
project. ‘Twee jaar geleden is een van onze medewerkers, Josée Jansen, naar Engeland
geweest omdat ze op zoek was naar een andere aanpak voor randgroepjongeren en
jongeren die zo goed als thuisloos waren. Nadat zij daar Hanneke Bots van
Hogeschool Windesheim had ontmoet, kwam ze bij mij om de mogelijkheid te
bespreken om YAR naar Nederland te halen. Toevallig was Oss vanuit een heel andere
hoek ook bezig om hetzelfde traject te doorlopen en had de SJM in Maastricht ook
belangstelling. Toen ik dat in de gaten kreeg, ben ik me gaan inzetten om al die
energie in dezelfde baan te leiden, zodat we vanuit drie locaties aan hetzelfde doel
zouden werken. Tot nu toe gaat dat goed. Inmiddels ben ik namens De Opbouw
samen met Irene Rouwenhorst van ondersteuningsorganisatie Spectrum bezig om
namens alledrie projecten fondsen te werven voor de residentie en de training van
vrijwilligers in Nederland.’
Hulverleningsparadigma
Ondanks de cultuurverschillen met de Verenigde Staten en Engeland is John Goessens
ervan overtuigd dat YAR ook in een Nederlandse versie kan aanslaan: ‘Wij hebben hier
in Apeldoorn een groep jongeren voor wie we al jaren erg actief bezig zijn met het
zorgen voor betere randvoorwaarden zoals werk, huisvesting, een sociaal netwerk en
contact met de ouders. Toch zie je bij deze groep vaak een terugval, omdat het bij de
jongeren ontbreekt aan motivatie om hun eigen situatie te veranderen. Zolang we
niets aan die motivatie doen, redden we het net aan om te voorkomen dat een
bepaalde groep dakloos wordt, bijvoorbeeld door ze op te vangen in leefgroepen of
gastgezinnen. Het gaat met die groep echter gauw mis en je ziet een patroon van zich
steeds herhalende problemen. Zo gauw we ons als hulpverleners terugtrekken, begint
het weer opnieuw. Justitie ziet dat patroon ook bij de groep recidiverenden. De
bedoeling van YAR is om dat soort patronen te doorbreken. Veel methodieken voor
deze doelgroep zijn in eerste instantie gericht op gedragsverandering. YAR begint bij
de motivatie van de jongeren en de confrontatie met hun eigen belemmerende
overtuigingen om zo te komen tot nieuwe doelen waar ze ook verantwoordelijkheid
voor nemen. Dit proces moet plaatsvinden in een duidelijke en veilige omgeving,
maar dat geldt ook voor veel andere methoden.
Om te zorgen dat de resultaten beklijven is een natraject nodig met individuele
begeleiding waarin de jongere zijn doelen kan uitwerken. Voor dertig jongeren zijn
daarom minstens evenveel coaches nodig. Die coaches zijn vrijwilligers die hetzelfde
traject doorlopen als de jongere. Ook dat is een nieuwe manier om vrijwilligers in te
zetten. Ze krijgen als regel mee dat de problemen van de jongeren min of meer een
uitvergroting zijn van zaken waar ze zelf tegenaan lopen en dat ze geen vragen moeten
51
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 52
stellen aan jongeren die ze voor zichzelf niet durven te beantwoorden. Alles draait om
de open geest waarmee je naar jongeren kijkt. In trainingen zie je dat mensen erachter
komen hoe ondermijnend hun eigen overtuiging over de mogelijkheden van jongeren
kan werken in de ondersteuning van deze jongeren. Daarom hebben die trainingen
ook zo’n grote impact op werkers. We hebben in Nederland inmiddels bij wijze van
try-out een workshop gehad over werkhouding en daarbij stuit je onvermijdelijk op de
socialisatie van werkers. Voor de duidelijkheid: ik zie een Oibibio-achtige sfeer
absoluut niet zitten, maar neurolinguïstisch programmeren kan wel veel
verduidelijken.’
Vo o r b a r i g
Apeldoorn is in februari 1999 begonnen met het werven van jongeren via de
reclassering, de rijksinrichtingen, de politie en collega-instellingen. Medio 1999 is de
eerste residentie gehouden. John Goessens: ‘Vrijwilligers zijn via verschillende
kanalen gezocht: we willen mensen uit verschillende segmenten van de samenleving
benaderen, uit het bedrijfsleven, het onderwijs, de zorg en vrijwilligers met een
christelijke achtergrond. Wat het aspect van samenlevingsopbouw betreft, zijn we van
plan om contact te leggen met lokale wijkprojecten van het welzijnswerk en met de
politie in de wijken. Het zou mooi zijn als groepjes jongeren samen wat op poten
kunnen gaan zetten, maar of dat lukt is de vraag. In Engeland loopt dat redelijk, maar
hun internaatsleven is toch een ander verhaal dan dat van ons.’
Of YAR geschikt is voor alle groepen jongeren, ongeacht hun sekse of culturele
achtergrond, moet nog blijken: ‘Voor jongens en meisjes is het even geschikt, maar of
het ook voor alle allochtone jongeren geschikt is, durf ik niet te zeggen. In Amerika en
Engeland is meer dan de helft van de deelnemers zwart, maar dat is heel wat anders
dan bijvoorbeeld Marokkaans. Ik vraag me zelfs af of het hier wel zo werkt als daar,
omdat ze in Amerika en Engeland meer gewend zijn om in groepen ervaringen te
delen. Ik weet niet of nuchtere Nederlandse jongeren dat wel doen, laat staan
jongeren uit de Marokkaanse gemeenschap. Daarom vind ik het voorbarig om te
zeggen dat YAR voor hen ook werkt. Ik pas ervoor om hoog van de toren te blazen. De
Engelsen zeggen dat we geen last hoeven te hebben van culturele kloven en geven dan
het voorbeeld van hun werk in Belfast met IRA-jongeren. Als je ergens op wantrouwen
stuit, is het wel in die kring. Toch speelt communicatie wel een centrale rol in de
methodiek. Taal is een belangrijke factor. We hebben de oefenworkshops in het
Engels gedaan en ik maak me al zorgen over de vertaalslag die we naar het Nederlands
moeten maken. Wat betekent het dan om te werken in groepen jongeren met
taalproblemen?’
52
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 53
Een overdreven weldadig bad
John Goessens vindt dat er een wezenlijk verschil is tussen YAR en andere
‘geïmporteerde’ vernieuwingsprojecten zoals Glen Mills: ‘De aanpak van Glen Mills
heeft een heel ander uitgangspunt dan YAR. Bij Glen Mills gaat het om het veranderen
van het gedrag, terwijl het bij YAR gaat om verandering van de overtuiging die
hopelijk ook tot gedragsveranderingen leidt. Glen Mills werkt bovendien residentieel,
terwijl YAR in hoofdzaak een ambulant project is met een heel korte, maar intensieve
residentiële start. Een belangrijk gemeenschappelijk element van veel nieuwe
methodieken is netwerkontwikkeling. YAR onderscheidt zich van andere
methodieken in de rol van de coach die zelf actief moet meedoen aan het programma
dat de jongere volgt. Bovendien doet die coach het niet omdat het zijn baan is en hij
ervoor betaald wordt, maar vanuit zijn betrokkenheid. Die betrokkenheid beperkt zich
niet tot het geven van een warm bad aan de jongere, maar is vooral gericht op het
bereiken van diens doelen. Ook vergeleken met de VertrekTraining, waarin jongeren
ook verantwoordelijkheid leren nemen voor hun eigen keuzes, gaat YAR verder: het
gaat om de sfeer, om samen dingen beleven en om samen dingen meemaken die
motiverend zijn.’
Waar andere methodieken veel tijd uittrekken voor het veranderingsproces bij de
jongeren, moet bij YAR de doorbraak meteen plaatsvinden in de korte, hevige
residentie van een week. John Goessens vindt dat echter niet riskant: ‘Die residentie is
nodig om mensen op een indringende manier inzicht te geven in hun negatieve
overtuigingen. In zo’n week moet dat inzicht binnendonderen. Tegelijkertijd zijn
jongeren opgenomen in een heel open en warme gemeenschap. Dat weldadige bad is
bewust overdreven. Het is bedoeld als een soort inhaalslag. Na een week ga je terug,
omdat het niet de bedoeling is dat het een soort geloof of een soort sekte wordt. Je
krijgt geen moraal opgelegd, want het gaat erom dat je persoonlijke keuzes maakt.
Sommige jongeren blijven zich erg verbonden voelen met de mensen uit de residentie,
maar dat is geen doel op zich. Ik ben zelf ook wel eens ongerust als ik werkers in de
wolken terug zie komen van een training, want ik ben als de dood voor dogma’s. Aan
de andere kant begrijp ik heel goed waardoor het komt, want je wordt geconfronteerd
met uitspraken over je eigen gedrag. Veel werkers zijn in de loop der jaren behoorlijk
cynisch geworden over hun vak en dat wordt tijdens zo’n workshop helder aan de kaak
gesteld.’
Zowel Glen Mills als YAR hecht veel waarde aan sport en beweging. Toch zit daarin een
wereld van verschil, stelt John Goessens: ‘In tegenstelling tot Glen Mills is sport bij
YAR niet gericht op het energieniveau, maar op het vergroten van zelfvertrouwen en
samenwerking en het vinden van balans. Alleen de éénmijlsrun ‘s ochtends is
belangrijk als middel om je klaar te maken voor de dag. Eigenlijk is dat een
anachronisme, maar het past bij het leven in een beschermde gemeenschap, in dit
geval een soort surrogaatgemeenschap.’
53
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 54
EEN IMPULS VOOR DE LOKALE JEUGDHULPVERLENING
‘Veel mensen lopen met een bocht om die jongeren heen, maar als ik ‘s avonds uit het
gemeentehuis kom en ze hangen hier rond, maak ik vaak een praatje met ze. De
communicatie is het halve werk als je wat voor deze jongeren wilt doen.’
Burgemeester W. Dijkstra van Oss heeft bij zijn aantreden in 1997 de jeugd hoog op de
gemeentelijke agenda gezet. Eerder heeft hij zich, onder andere als wethouder in
Tilburg, intensief beziggehouden met jongeren die uit de boot dreigden te vallen.
‘Mijn doel is om ervoor te zorgen dat in Oss over een tijdje geen enkele jongere onder
de 25 jaar werkloos is. Daarom vind ik het commitment van het bedrijfsleven zo’n
sterk punt in Youth at Risk.’ Nadat hij eind 1997 als plaatsvervangend korpsbeheerder
met een aantal collega’s uit de leiding van de politieregio Noord-Oost Brabant in
Engeland op werkbezoek was geweest bij YAR, stelde burgemeester Dijkstra voor om
in Oss een YAR-project te starten in het kader van het zeshonderdjarig bestaan van de
stad. De reden was heel pragmatisch: ‘In Engeland heeft YAR een hoog
slagingspercentage en dat spreekt veel mensen aan. Ook al is het niet de remedie voor
alle problemen, YAR is wel een combinatie van elementen waarvan ik denk: laten we
het maar proberen. Tenslotte is de aanpak in Engeland goed doordacht.’ Om de
meningen te peilen is een conferentie voor de regio georganiseerd, waarop YARmensen uit Engeland een toelichting hebben gegeven. Toen bleek dat het
enthousiasme van de burgemeester gedeeld werd, kreeg het ambtelijk apparaat in de
persoon van Christa van Oorsouw in mei 1998 de opdracht om gedurende twee dagen
per week het project voor te bereiden in overleg met de jeugdzorg. De burgemeester
werd voorzitter van de stuurgroep, Christa van Oorsouw secretaris.
Actieve herprogrammering
Christa van Oorsouw is het afgelopen jaar met YAR de boer opgegaan in de
jeugdhulpverlening: ‘Uitvoerend werkers in de jeugdzorg waren veel sceptischer dan
de burgemeester en de politiefunctionarissen. Ze vroegen zich af of de aanpak van
YAR in Oss ook zou werken. Het afgelopen jaar hebben we met z’n allen een heel
proces doorgemaakt waarin langzaam maar zeker steeds meer mensen uit het veld
het YAR-project zien zitten. Als je de resultaten van YAR ziet, pakken die je omdat het
vaak heel aangrijpend is wat er met jongeren is gebeurd. Ook als je mensen spreekt
die aan den lijve hebben ondervonden dat het werkt, raak je overtuigd van het succes.
Ik kom zelf niet uit de jeugdhulpverlening, maar ik heb tijdens de training voor
vrijwilligers wel gezien hoe stapje voor stapje de methode afgewerkt wordt. Ik vind dat
het heel inzichtelijk gebeurt. Aan de ene kant heb je de theorie, aan de andere kant
heb je de directe confrontatie en die is heel emotioneel, omdat deelnemers inzicht
krijgen in hoe dingen werken. Dat inzicht maakt dat ze na de residentie doorgaan en
hun oude reflexen kwijtraken. De residentie is het begin. Gedurende de residentie
bereikt een jongere het omslagpunt. Dan begint pas het eigenlijke werk: de actieve
herprogrammering. In de residentie krijgt de jongere constant keuzes voorgelegd en
54
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 55
wordt hij zelf verantwoordelijk gemaakt voor zijn keuzes. Gaandeweg dat proces
wordt het steeds moeilijker om eruit te stappen. Deze aanpak werkt alleen als je de
verantwoordelijkheid bij de jongere legt en hem heel veel steun geeft door duidelijk te
zijn over de regels. Een jongere moet beseffen dat kunnen kiezen niet altijd betekent
dat kiezen leuk is.’
Gedurende een heftige therapieweek ver van huis kan er voor een jongere van alles
veranderen, maar hoe zorgt YAR ervoor dat die veranderingen ook beklijven? ‘Wat mij
opvalt is dat het vervolgtraject ook een heel strak programma heeft. De jongere krijgt
tijdens de wekelijkse bijeenkomsten de gelegenheid om verder te komen in het
proces. Dat gebeurt in een één-op-éénsituatie die anders is dan in de hulpverlening,
omdat er een persoonlijke band ontstaat. De vrijwilliger is een soort maatje met de
bagage om de jongere te stimuleren dingen te leren die hij zelf belangrijk vindt.
Daarbij is het een absolute voorwaarde dat de jongere zelf dingen doet en dat de
vrijwilliger niets van hem overneemt.’
Kritische kanttekeningen
Christa van Oorsouw is ervan overtuigd dat YAR iets toevoegt aan het bestaande
aanbod van de jeugdhulpverlening in Oss. ‘In YAR zitten weliswaar elementen die we
ook kennen uit andere methodieken zoals ervaringsleren, NLP, werken in residentieel
verband en het buddyverhaal, maar het nieuwe is dat deze losse elementen nu samen
gebruikt worden in een programma van een jaar.’ Ze begrijpt wel waarom lokale
jeugdhulpverleners aanvankelijk sceptisch waren: ‘Beleidsmakers willen een
oplossing voor een probleem en als iets dan werkt, dan nemen ze dat. De uitvoerend
werkers kijken daar vanuit hun ervaring anders tegenaan.’
‘Je kunt gerust zeggen dat YAR hier uit de lucht kwam vallen; er was geen inhoudelijke
voorgeschiedenis zoals in Apeldoorn. Ik ben hier eigenlijk in mijn eentje begonnen
met vragen zoals: om wat voor jongeren gaat het, kunnen we de voorwaarden voor
zo’n project scheppen en krijgen we de instellingen mee? Inmiddels hebben we een
lijst met zestig jongeren die nu buiten de boot vallen en bij wie we willen bekijken of
deze aanpak past. Daarbij maken we wel een paar kritische kanttekeningen, want een
aanzienlijk deel van die groep is van allochtone afkomst, met name Turks. We weten
niet of YAR geschikt is voor deze groep en moeten dat nog bekijken met mensen die
verstand hebben van de doelgroep. Misschien is voor hen een aparte aanpak nodig,
omdat ze meer gewend zijn om zaken binnen de familie op te lossen en omdat veel
afhangt van de relatie met de ouders. YAR heeft elementen die daarmee op gespannen
voet staan, zoals de residentie. Het is mogelijk dat we de ouders daar juist bij moeten
betrekken. We zijn nu eerst erg benieuwd of de YAR-methodiek in Apeldoorn werkt.
Ons eigen project is een goede kans om iets te doen, om te kijken of het hier past. Ik
heb niet de illusie dat je daarmee alle problemen oplost. Misschien moeten we voor
een bepaalde groep iets anders doen.’
Ze verwacht wat dat betreft geen verschil tussen jongens en meisjes: ‘In Engeland is
55
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 56
een op de drie deelnemers een meisje. Meisjes doen daar net zo goed aan stoere
programma-onderdelen mee als jongens. Dat staat daar ook niet ter discussie. Hier
zal het aantal meisjes op zo’n 20 procent liggen denk ik, omdat de jongens qua
problematiek veel meer in het oog lopen. Dat het experiment is ondergebracht bij de
jeugdhulpverlening betekent ook dat er verder gekeken wordt dan de politiegegevens.
Jongeren uit de verslavingszorg kunnen ook meedoen nadat ze afgekickt zijn. Het
initiatief is weliswaar gevoed door het beleid rond veiligheid en openbare orde, maar
ik vind zelf dat YAR niet alleen bedoeld is voor criminele jongeren. We hebben in Oss
ook een jeugdpreventieproject (afgekort JPP, JK), maar dat verwijst alleen door en
doet zelf niet aan hulpverlening. Wel is het voor YAR een belangrijke partner. Het JPP
kent heel veel jongeren en speelt een sleutelrol in onze inventarisatie. YAR biedt een
nieuwe mogelijkheid om een jongere vanuit het JPP ergens te plaatsen. We moeten
nog wel met het Openbaar Ministerie afspreken of we toestemming kunnen krijgen
voor het uitwisselen van gegevens met JPP.’
Een goed vangnet nodig
Met zijn 63.000 inwoners is Oss geen grote stad. Toch denkt Christa van Oorsouw dat
er genoeg jongeren onder de doelgroep van YAR vallen. ‘Qua aantallen valt het
eigenlijk allemaal wel mee met de jeugdcriminaliteit in Oss. Dat komt ook omdat hier
sprake is van een verplaatsingseffect: verslaafden en klanten van de reclassering zijn
aangewezen op steden als Den Bosch of Nijmegen. Vergeleken met andere delen van
de provincie scoort Oss zelfs goed op het punt van de veiligheid. Dankzij actief
optreden van de politie worden degenen die inbraken in woningen plegen goed in de
gaten gehouden. De werkgelegenheid valt op het moment ook wel mee, maar de Wet
Inschakeling Werkzoekenden, de WIW, ( een regeling voor gesubsidieerd werk voor
jongeren tot 23 jaar die de banenpools en het jeugdwerkgarantieplan vervangt, JK)
levert problemen op, met name voor jongeren die er om de een of andere reden buiten
vallen en daardoor geen uitkering krijgen. Die jongeren hebben een goed vangnet
nodig en daar kunnen we met YAR ook voor zorgen als we erin slagen werkgevers bij
het project te betrekken.’ Na de positieve beoordeling van het voorstel voor het
experiment in de raadscommissie gaan de initiatiefnemers de komende maanden
met hun plan naar buiten om steun te vinden bij het bedrijfsleven en de
wijkorganisaties. De financiering voor één groep van 25 jongeren is rond, maar
Christa van Oorsouw zou het liefste zien dat daarnaast een tweede groep start. Voor
het vervolg op de pilot heeft ze een aanvraag ingediend bij de provincie. De Stichting
Oosterpoort, de multifunctionele organisatie waarin per 1 januari vier organisaties
voor jeugdhulpverlening in Oss zijn samengegaan, verzorgt de coördinatie van het
YAR-programma en heeft vier mensen vrijgemaakt die naast hun andere
werkzaamheden als groepsleider gaan werken. ‘Het aardige van dit project is dat het
iets nieuws brengt en een impuls geeft aan de jeugdhulpverlening. Een van de punten
die ter discussie staan is of je per se vrijwilligers nodig hebt voor de uitvoering of dat
56
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 57
het ook mogelijk is dat beroepskrachten een persoonlijke band met jongeren
aangaan. Volgens mij kan dat wel als je de verantwoordelijkheid bij de jongere legt in
plaats van zijn problemen over te nemen, want dat heeft weinig effect.’
De residentie voor de eerste jongeren uit Oss vindt eind 1999 plaats. Tegen die tijd
moeten de vrijwilligers geworven en getraind zijn en moet het voortraject voor de
jongeren afgewerkt zijn. Een en ander hangt af van de afspraken met Apeldoorn en
Engeland, maar Christa van Oorsouw heeft het gevoel dat er veel vaart in zit doordat
de gemeente en de jeugdhulpverlening er nadrukkelijk ruimte voor vrijgemaakt
hebben. Welke rol de gemeente in de toekomst gaat vervullen is nog niet duidelijk.
Kenmerken van Youth at Risk:
• gericht op motivatieverandering
• combinatie van groepsaanpak en individuele
begeleiding
• combinatie van residentieel en ambulant
• combinatie van beroepskrachten en vrijwilligers
• toekomstgericht
• begeleiding door maatjes en mentoren
• omgevingsgericht
• betrokkenheid van bedrijfsleven en maatschappelijke
organisaties op lokaal niveau
57
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
2
16-05-2011
13:05
Pagina 59
De zwarte doos van het
jeugdbeleid
W
at zegt het over de kwaliteit van de jeugdzorg dat jongeren al dan
niet door hun eigen problematische gedrag buiten de orde van
gezin, school, werk en vriendenkring vallen? Hoe reageren
beleidsmakers op het gegeven dat met name jongeren die in residentiële
voorzieningen terechtkomen een groot risico lopen om vervolgens
thuisloos te worden? En wat voor maatregelen worden genomen om
kinderen en jongeren met ontwikkelings- en gedragsproblemen in een
eerder stadium beter te helpen?
Hoewel het rijkelijk naïef is om de oplossing voor het voorkomen van
maatschappelijke uitval onder jongeren uitsluitend in het jeugdbeleid te
zoeken, zou het wel van onmenselijk cynisme getuigen om jongeren met
meervoudige problemen maar aan hun lot over te laten of zelfs af te
schrijven wanneer ze onvoldoende baat hebben bij bestaande
voorzieningen.
Na de optimistische jaren zeventig en de zakelijke jaren tachtig is het de
vraag of de jaren negentig een nieuwe koers in het jeugdbeleid hebben
opgeleverd, waardoor adequater wordt gereageerd op de risico’s van
delinquentie en thuisloosheid.
SOCIALE CONTROLE
Voor het beleid van de directie Preventie-, Jeugd- en Sanctiebeleid van het
ministerie van Justitie is naast de politiek en de publieke opinie de socialecontroletheorie vrij essentieel, vertelt beleidscoördinator Hans Boutellier:
‘De sociale-controletheorie houdt in dat je gedrag dat onwenselijk is zo
veel mogelijk onder controle probeert te krijgen. Dat kun je doen via
functionele externe controle, bijvoorbeeld door agenten, maar je kunt ook
denken aan personen zoals ouders, aan banden met de samenleving en
59
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 60
uiteindelijk ook aan zelfcontrole. Die theorie biedt de meeste
aanknopingspunten voor beleidsmatig denken, bijvoorbeeld hoe je een
omgeving zodanig kunt inrichten dat de binding van kinderen met de
omgeving toeneemt. Als het over de oorzaken van criminaliteit gaat, heb
ik moeite met de term “ontstaan”, omdat crimineel gedrag duizenden
oorzaken kan hebben, van een symbiotische relatie met de moeder tot
slecht geslapen hebben. Overal zit wat in en daarom kun je er eigenlijk niet
in die termen over praten. Wel kun je een niveau aangeven waarop je kunt
interveniëren en dat maakt die controletheorie zo aantrekkelijk. Je kijkt
dan naar de mate waarin gedrag door bepaalde maatregelen enigszins
beheersbaar wordt gehouden. Die controletheorie komt ook niet voort uit
de vraag hoe het komt dat er crimineel gedrag is, maar hoe het eigenlijk
komt dat zo veel mensen géén crimineel gedrag vertonen. Dat laatste blijkt
sterk samen te hangen met de binding met de samenleving, de mate
waarin ze zich gecontroleerd weten en relaties hebben die het vertonen
van ongewenst gedrag niet aantrekkelijk maken.’
Kosten en baten
Als voorbeeld van de manier waarop de sociale-controletheorie tot
uitdrukking komt in het beleid van het ministerie van Justitie noemt Hans
Boutelliers collega Mieke Kleiman de harde-kernaanpak voor jongeren die
recidiveren en al verschillende straffen hebben ondergaan: ‘Die krijgen
extramuraal intensieve begeleiding, met de achterliggende gedachte dat
ze heel weinig meer te verliezen hebben. Ze gaan niet meer naar school of
zijn vroegtijdig van school af en begeven zich helemaal in een circuit van
crimineel gedrag; ze leven daarvan. Je kunt het zien als kosten en baten.
De mogelijke kosten van crimineel gedrag zijn detentie, maar jongeren
beschouwen die als vrij laag ten opzichte van de baten, de status en de
goederen die dat gedrag hen oplevert. Je moet proberen die jongeren weer
iets te geven waardoor ze wat te verliezen hebben en waardoor je ze weer
bindt aan de maatschappij. Zodra ze merken dat het hun wel lukt om weer
naar school te gaan en iets af te maken en ze weer perspectief op werk of
huisvesting krijgen, wordt de drempel om weer crimineel gedrag te
vertonen groter, want ze hebben meer te verliezen. De jongeren die eraan
meedoen krijgen een intensieve begeleiding waarbij heel strikte afspraken
worden gemaakt. Ze moeten zich op bepaalde tijden op het bureau
melden, concrete doelen stellen en concrete activiteiten ondernemen op
allerlei leefgebieden waar problemen zijn. De begeleiders zitten er
bovenop om ze weer op de rails te zetten.’
‘Een aantal van deze experimenten is onderzocht en uit de recidivecijfers
blijkt dat de aanpak redelijk succesvol is. Er wordt nog wel gerecidiveerd,
60
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 61
ongeveer driekwart van de jongeren krijgt binnen een jaar weer een
procesverbaal, maar het is ook een moeilijke doelgroep. Deze aanpak
biedt in ieder geval voldoende aanknopingspunten om hem breder uit te
zetten. Uiteraard blijven we het volgen en evalueren om te kijken of het
ook op de lange duur de moeite waard is. De begeleiding zal worden
opgelegd in plaats van detentie, bijvoorbeeld als bijzondere voorwaarde
bij een voorwaardelijke veroordeling. De bedoeling is dat het uitgevoerd
gaat worden door de reguliere reclassering en de jeugdreclassering.’
De verdediging organiseren
Op het gebied van preventie hebben de medewerkers van het ministerie
van Justitie vaak het gevoel dat ze op eieren lopen: ‘Zo gauw wij daar iets
over zeggen, roepen anderen: “Waar bemoeien jullie je mee?”, vertelt
Hans Boutellier. ‘Justitie is een beetje de boeman, want we komen pas in
beeld als het al mis is. Dan hebben we een hele vervelende rol, want dan
moeten we straffen. De rapporten van Junger-Tas over jeugd en gezin zijn
een typisch uitvloeisel van ons streven om heel systematisch te bezien hoe
we vanuit het oogpunt van criminaliteitspreventie moeten gaan nadenken
over opvoeding en opvoedingsondersteuning en de rol van het gezin. Dat
is op een fundamentele manier gedaan en dat vonden ze bij VWS
aanvankelijk niet zo geslaagd. Dat is ook wel begrijpelijk. Wij hebben ook
wel ideeën over hoe je het onderwijs zou moeten inrichten, want wij zitten
als Justitie helemaal achterin en we overzien alles, als een keeper die ziet
hoe slecht een verdediging georganiseerd is en vervolgens de bal om de
oren krijgt. Een keeper probeert zijn verdediging te organiseren. Justitie is
eigenlijk een keeper, maar op het moment dat we die rol op ons nemen,
roept dat toch vaak weerstand op. Het politieke klimaat vraagt van Justitie
heel veel inzicht in opvoedingsprocessen en dergelijke, maar velen
onderkennen die rol niet.’
In de rapporten van Junger-Tas is volgens hem het vrij recente inzicht
terug te vinden dat al die vormen van deviant, problematisch of riskant
gedrag zo sterk samenhangen: ‘Bij jongeren die het slecht doen op school
en op jonge leeftijd al gedragsproblemen vertonen, blijkt er een grote
samenhang te zijn met crimineel gedrag, maar het is natuurlijk nooit een
kans van één op één. De weerzin tegen dat inzicht is dat het mensen zo
sterk vastpint op die risicofactoren. Daarom hebben we op een gegeven
moment besloten dat de aandacht in het tweede rapport van Junger-Tas
moest verschuiven van de beoordeling van individuele probleem- of
risicogevallen waar je er vroeg bij moet zijn, naar wijkgerichte preventie.
Justitie besloot de aanpak van Communities That Care, een Amerikaans
wijkgericht preventieprogramma, tot speerpunt te maken. In de
61
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 62
interdepartementale werkgroep met VWS is vervolgens besloten om daar
een gezamenlijk project van te maken.’
Strenge preventie
Volgens Hans Boutellier heeft het ministerie van Justitie op de eerste
plaats voor Communities That Care gekozen omdat het gebaseerd is op
criminologische literatuur: ‘Bij deze strategie wordt geredeneerd vanuit
risicofactoren en beschermende factoren voor crimineel gedrag. In de
doelstellingen klinkt ook sterk het streven door naar het tegengaan van
antisociaal, onmaatschappelijk gedrag. Het is onze opdracht om ons
daarmee bezig te houden. Het is een strategie: dit zijn de problemen
waarop we ons moeten gaan richten, wat hebben we hier eigenlijk in de
wijk en welke instellingen kunnen er wat aan doen? Dan kan de conclusie
bijvoorbeeld zijn dat je moet gaan werken met gezinnen met heel jonge
kinderen, waar geen voorzieningen voor zijn en waarvoor je een extra
voorziening moet gaan maken. Maar vaak zul je het kunnen doen met alle
projecten die er al in een wijk aanwezig zijn. De fase in veel opbouwwerk,
waarin instellingen met elkaar rond de tafel gaan zitten en dan bekijken
wat ze eens zullen gaan doen, sla je hier over. Wat je gaat doen, rolt uit de
analyse van die buurt. Om die reden zou je het een technocratisch
programma kunnen noemen, maar ik denk dat het vooral objectiverender
is. Dat vind ik heel aantrekkelijk, omdat je daardoor zowel vrij heldere
doelstellingen hebt die in onze sfeer liggen, als een aanpak die heel
gestructureerd is en vrij dwingend voor instellingen. Ik noem het daarom
een vorm van strenge preventie. Het is niet zozeer streng naar burgers toe,
maar naar de instellingen die meedoen. Het is niet niks als gemeenten
daarop intekenen, ze committeren zich echt met de mogelijke uitkomst
van zo’n analyse en met de samenwerking. De wethouder is de eerste die
ervoor tekent. Als je voor deze methodiek kiest, is de agenda van de
vergadering al vastgelegd en eigenlijk zijn de notulen al half geschreven,
want je bent gebonden aan de kant die je opgaat. Voor de instellingen is
het niet vrijblijvend. Voor de burgers wel, maar je kunt een aanbod op een
gegeven moment zo goed organiseren dat het ook diegenen bereikt die je
wilt bereiken.’ Justitie zal binnen de CTC-projecten alleen een rol spelen
als subsidiegever.
Gezwartepiet in de nazorg
Om de effectiviteit van de justitiële jeugdinrichtingen te vergroten wordt
op dit moment een project kwaliteitszorg uitgevoerd. Hans Boutellier
benadrukt dat zijn directie zich eigenlijk niet bemoeit met de methoden
die in de justitiële jeugdinrichtingen worden toegepast: ‘Die inrichtingen
62
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 63
hebben een enorme vrijheid in de keuze van hun methodiek. Om dat
vanuit de politiek te gaan bedisselen is natuurlijk ook een beetje wonderlijk. Wat ik zelf wel een interessante inrichting vind is Teijlingereind in
Sassenheim, omdat die gekozen hebben voor een meer normatieve
benadering van jongeren, waarin ook de delictgeschiedenis aan de orde
komt. Het gaat dan niet over je jeugd of je persoonlijkheid, maar om de
directe aanleiding voor het feit dat je daar zit, hoe je daar tegenover staat
en hoe je je voelt tegenover de slachtoffers, de normatieve opvattingen die
daar voor die jongere mee samenhangen. Dat onderwerp is vaak taboe in
inrichtingen.’
Het departement besteedt tegenwoordig ook meer aandacht aan de
nazorg. ‘Daar zit inderdaad een gat,’ zegt Mieke Kleiman. ‘Voor
volwassenen is er altijd reclassering, maar vreemd genoeg was de nazorg
voor minderjarigen niet geregeld. Vrij recent hebben we daarvoor
landelijke jeugdreclassering gekregen. Momenteel zijn justitiële
organisaties bezig om in het kader van die jeugdreclassering afspraken te
maken over de nazorg. Ook maakt straks de nieuwe Beginselenwet
Justitiële Jeugdinrichtingen het mogelijk om in penitentiaire
programma’s te voorzien in scholing en training. Tijdens de detentie kan
al naar werk en huisvesting gezocht worden.’
Ook op dat punt botert het nog niet helemaal tussen Justitie en jeugdzorg,
stelt Hans Boutellier: ‘In de sfeer van de nazorg is er een hoop
gezwartepiet. Justitie heeft de neiging om te zeggen dat daar toch allerlei
welzijnswerk en jeugdzorg voor is en de jeugdzorg zegt dat die jongeren
niet bij hen terechtkomen. De discussie is of Justitie ook iemands
huisvesting moet gaan regelen, of dat niet een beetje ver gaat en of daar
wel budgetten voor zijn.’ Dit soort fricties tussen welzijn en Justitie komen
volgens hem voort uit de botsing tussen twee werelden: ‘In mijn contacten
met VWS denk ik vaak dat VWS en Justitie hetzelfde nastreven, maar dat
onze mensbeelden totaal verschillen. VWS gaat ervan uit dat je het goede
zo veel mogelijk uit de mensen naar boven moet trekken, terwijl Justitie de
neiging heeft om het slechte te onderdrukken. Dat heeft geleid tot twee
compleet verschillende wereldbeelden, met twee verschillende
wetenschappelijke onderstromen. Criminologie is totaal anders dan de
theorie van het sociaal werk. Geleidelijk aan zie je die werelden wel naar
elkaar toe groeien en dat komt volgens mij door het gevoel van urgentie
dat iedereen heeft.’
Hij bevestigt dat criminologen en welzijnswerkers elkaar uiteindelijk
tegenkomen bij de ontwikkelingspsychologen, bijvoorbeeld bij het
Paedologisch Instituut. ‘Dat is ook vanuit de praktijk gegroeid, want die
psychologen krijgen steeds meer jongeren waar het heel erg mis mee is.
63
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 64
Crimineel gedrag werd lange tijd ook als een soort verzetsvorm gezien,
terwijl voor ons crimineel gedrag gewoon slecht voor de samenleving en
voor de jongere zelf is. Geen enkele crimineel wordt uiteindelijk gelukkig,
op een paar uitzonderingen na misschien.’
H E T B E L A N G VA N H E T N E T W E R K
Hoe verschillend de accenten op de ministeries liggen, blijkt onder andere
uit het feit dat het ministerie van VWS vanaf begin jaren negentig expliciet
beleid voert om thuisloosheid van jongeren te bestrijden en te voorkomen.
Naar aanleiding van politieke onrust over het stijgende aantal thuisloze
jongeren heeft de directie Jeugdbeleid in 1991 aan Bureau Instap te
Oosthuizen gevraagd om een hulpverleningsmethode te ontwikkelen voor
thuisloze jongeren. Daar is de T-teammethode uitgekomen. Volgens
Bureau Instap is deze methode echter niet geschikt voor zwakbegaafde
jongeren en jongeren met ernstige psychiatrische problemen en zouden
deze jongeren meer gebaat zijn bij speciale sociale pensions voor
jongeren. Die aanbeveling is in het VWS-beleid opgenomen. Cilia
Kleijwegt, senior beleidsmedewerker van de directie Jeugdbeleid van het
ministerie van VWS, en haar collega-beleidsmedewerker Mary Gorren
vinden het belangrijk dat onderzocht is wat de verschillen zijn tussen
thuisloze jongeren en thuisloze volwassenen. Het onderzoek heeft vooral
veel achtergrondinformatie opgeleverd voor de VertrekTraining: ‘Het
geeft een goed inzicht in de achtergronden van thuisloze jongeren en de
meervoudige problematiek waarvan sprake is. Als je het beleidsmatig
bekijkt, is het een bevestiging van het belang van het sociaal netwerk, een
belangrijk element van de methodiek. Een ander onderzoeksresultaat is
de grote omvang van de groep met een spijbelverleden onder de thuisloze
jongeren. Dat is een groep die al veel aandacht krijgt vanuit de scholen en
het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en waar wij
verder geen concreet beleid op gemaakt hebben. Ook het pleidooi dat in
het onderzoek zit om vroegtijdig te interveniëren in opvoedingssituaties
was niet nieuw, maar bevestigde het beleid rond opvoedingsondersteuning dat al in gang was gezet. Tegelijkertijd maakt het onderzoek
duidelijk dat het lastig is om te bepalen hoe je via de jeugdhulpverlening
kunt voorkomen dat jongeren op straat belanden, gezien de risicofactor
die ligt in de hoeveelheid verlieservaringen die kinderen op jonge leeftijd
opdoen in scheidingssituaties. Bij de risico’s op thuisloosheid gaat het om
ervaringen die al heel vroeg in het leven spelen. Voor een deel gaat het ook
om persoonlijkheidsstoornissen, waar je niet veel meer aan kunt
veranderen op het moment dat jongeren in een residentiële setting
terechtkomen.’
64
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 65
Zo goed mogelijk vertrekken
Cilia Kleijwegt vraagt zich af of de oorzaken van thuisloosheid onder
jongeren ook niet te wijten zijn aan juridische veranderingen in de positie
van jongeren: ‘Thuisloosheid onder volwassenen is eeuwen oud, maar
thuisloosheid onder jongeren is een betrekkelijk nieuw fenomeen. In de
jaren zeventig kwam het niet voor. Het is nooit onderzocht, maar ik zou
me kunnen voorstellen dat de verlaging van de meerderjarigheidsgrens
van 21 naar 18 jaar een cruciale factor is geweest, omdat een hele grote
groep er toen op achttienjarige leeftijd ineens zelf voor stond. Dat hebben
we een poosje aangekeken en vervolgens is in de Wet op de Jeugdhulpverlening een mogelijkheid tot verlenging van het verblijf in een
residentiële voorziening opgenomen. Het heeft natuurlijk wel even
geduurd voordat dat effect had. Daarnaast is het voorkomen van
thuisloosheid onder jongeren onderdeel van een veel bredere vraag,
namelijk: hoe zorg je dat jongeren die in de jeugdzorg een vervangende
opvoedingssituatie hebben gekregen zo goed mogelijk kunnen
vertrekken? Uit het werk van Bureau Instap bleek steeds dat jongeren na
de residentiële voorziening wel ergens een kamer kregen, maar vaak geen
idee hadden hoe ze hun leven moesten organiseren. Ze konden niet
budgetteren, geen sociaal netwerk opbouwen, hun huishouden niet
plannen. Binnen een paar maanden liepen ze daarop stuk, omdat ze de
huur niet konden betalen of niet op tijd uit hun bed konden komen.
Daaruit blijkt dat je die jongeren bij hun vertrek vooral voldoende
vaardigheden moet meegeven om op eigen benen te kunnen staan.
Daarom hebben wij de Inspectie Jeugdhulpverlening en Jeugdbescherming ook gevraagd om inzicht te geven in de initiatieven die er zijn
op het vlak van nazorg in de jeugdhulpverlening.’
E E N O P T E L S O M VA N R I S I C O F A C T O R E N
Vanuit het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW is de
afgelopen jaren een groot aantal inhoudelijke vernieuwingen van de
jeugdzorg op gang gebracht. Ook heeft het NIZW het onderzoek naar de
oorzaken van thuisloosheid onder jongeren in opdracht van het ministerie
van VWS gecoördineerd. De resultaten van dat onderzoek bevestigen de
lijn waarop het NIZW sinds begin jaren negentig zit. Het heeft aangetoond
dat er niet één heel duidelijke oorzaak voor thuisloosheid aan te wijzen is,
maar dat het gaat om een combinatie van risicofactoren. Ook blijkt
duidelijk dat tegenover die risico’s protectieve factoren staan in de vorm
van sociale steun en sociale relaties. Dat gegeven staat haaks op een heel
zwart-witte opvatting van de gehechtheidstheorie: als het in de eerste zes
jaar niks is geworden in het gezin van herkomst, wordt het nooit meer
65
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 66
wat. Het onderzoek weerlegt dat en bevestigt dat sociale steun een
belangrijke beschermende factor is. In die zin onderbouwt het ook het
‘balansmodel’ waarmee het NIZW werkt, een model dat ook in de
criminologie opkomt. Het balansmodel is uitgewerkt in het boek
Kwetsbaar en competent (Bakker, Pannebakker en Snijders, 1999).
Waar het om gaat is dat je naar individuele, sociale én maatschappelijke
factoren kijkt en naar de verhouding tussen risicofactoren en
beschermende factoren op die drie dimensies. Als individuele factoren
moeilijk rechtstreeks aan te pakken zijn, kunnen sociale factoren een
intermediaire rol spelen tussen het individuele en het maatschappelijke.
Als een jongere bijvoorbeeld in een achterstandssituatie zit, hoeft dit niet
per se tot uitval te leiden. Als die jongere individueel goed is toegerust, is
er niks aan de hand. Het wordt problematischer als hij niet alleen
onvoldoende is toegerust, maar ook nog weinig sociale steun heeft. Het
gaat om een optelsom van risicofactoren.
Competentie en sociale steun
De individuele toerusting van jongeren stond de afgelopen jaren volop in
de belangstelling. In zijn beschouwing van de zogeheten ‘kwetsbare
jeugd’ wees socioloog Cees Schuyt in 1995 op de persoonlijke
belemmeringen in het functioneren van bepaalde groepen jongeren in de
samenleving, met name allochtone jongens. Maatschappelijke achterstand is volgens Schuyt niet de enige verklaring voor hun problemen, de
meest kwetsbare jongeren ontbreekt het opvallend vaak aan sociale
vaardigheden. Het gevolg van deze constatering laat zich raden: een
stijgende belangstelling voor de sociale-vaardigheidstraining als middel
om individuele jongeren meer aansluiting te geven bij de eisen van de
moderne samenleving.
Het NIZW vond die reactie te eenzijdig. Niet voor niets worden in de
VertrekTraining twee beproefde methodieken gecombineerd: het
competentiemodel van het Paedologisch Instituut, dat meer op de
individuele component is gericht, en de netwerkbenadering van Bureau
Instap, die gericht is op het organiseren van sociale steun. Het is duidelijk
dat het aanpakken van individuele risicofactoren alleen geen zin heeft.
Tegelijkertijd blijkt dat een probleem dat een heel individuele oorzaak
heeft, beïnvloed kan worden door een sociale component. Dat is
bijvoorbeeld te zien bij het taalstimuleringsprogramma Hanen dat het
NIZW voor Nederland heeft bewerkt. Dat programma is bedoeld voor
kinderen met spraakstoornissen, een individuelere stoornis bestaat er
niet. Het programma leert mensen beter met hun kind te communiceren
en daardoor blijkt het kind vaak ook beter te gaan praten. Op het moment
66
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 67
dat ouders gefrustreerd raken, omdat ze niet weten hoe ze met een kind
moeten communiceren en zich daar schuldig over voelen, wordt het
gebrek van dat kind natuurlijk alleen maar erger. Vroeger kreeg een kind
dan logopedie of een celebraal programma, terwijl nu blijkt dat een vrij
simpel opvoedingscommunicatieprogramma al opvallend positieve
effecten heeft.
Bed, bad en brood?
In het onderzoek naar thuisloosheid zit impliciet veel kritiek op de
hulpverlening die er bij een aantal jongeren niet in slaagt om voldoende
steun te bieden. Een gevoelig punt, want het is op zich al tragisch dat er
kinderen zijn die geen sociaal netwerk hebben en daardoor in een
residentiële voorziening terechtkomen. Het verblijf in een residentiële
voorziening zou je geen kind willen aandoen. Dat ligt niet zozeer aan de
mensen die er werken, want die proberen er het beste van te maken, maar
die kinderen voelen zich meestal vreselijk alleen. Een residentiële
voorziening is een heel schrale institutie op het moment dat het niet meer
is dan opvang en zorgen dat ze op tijd eten en op tijd naar bed gaan. De
alternatieve jeugdhulpverlening, waar helaas niet veel van terecht is
gekomen, wilde zulke kinderen een alternatief thuis geven. Dat is in feite
wat ook het NIZW wil met het sociaal netwerk dat nu zo vaak ontbreekt.
Het is altijd belangrijk om te kijken of een kind met extra hulp toch niet
terug naar huis of naar een pleeggezin kan. Als dat niet gaat, zou de
jeugdzorg een echt vervangend milieu moeten kunnen bieden. Dat lukt
echter niet met beroepskrachten die volgens roosters werken. De
residentiële opvang zit klem tussen het gegeven dat ze niet echt een
vervanging voor thuis kunnen bieden en het feit dat kinderen of jongeren
er eigenlijk weer zo snel mogelijk weg moeten.
Juist omdat de residentiële opvang een min of meer ongewenst
verschijnsel is geworden, is er de afgelopen jaren te weinig aandacht aan
het groepswerk besteed. Toch zou in ieder geval meer nagedacht kunnen
worden over de toekomst van jongeren die niemand hebben. Welke
vormen van nazorg zijn mogelijk na de residentiële opvang en wat kan er
tijdens het verblijf in de groep al gebeuren om daarop te anticiperen?
Het groepswerk was de afgelopen tijd de grote afwezige in discussies over
de jeugdzorg. Die gingen alleen nog maar over individuele begeleiding.
Bestaat een residentiële voorziening dan eigenlijk alleen maar uit bed,
bad, brood en zorgen dat jongeren op tijd hun tanden poetsen? Bestaan
groepen alleen maar omdat de leden daar toevallig op hetzelfde moment
zitten en elkaar daarna nooit meer zien, of kun je het leven in een groep
veel bewuster inzetten in de begeleiding? De groep zou in ieder geval een
67
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 68
goede gelegenheid kunnen bieden om sociale vaardigheden te
ontwikkelen en te oefenen.
Afstemming en continuïteit
Tom van Yperen houdt zich namens het NIZW bezig met uitvoering van de
beleidsplannen rond de herstructurering van de jeugdzorg, die gericht is
op nauwere samenwerking tussen jeugdhulpverlening, justitiële
jeugdvoorzieningen en de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen.
Deze herstructurering die bekend staat als Regie in de jeugdzorg, kent vijf
deeltrajecten, die deels al afgesloten zijn en deels nog in uitvoering zijn.
Die deeltrajecten hebben betrekking op de toegang, de zorgprogrammering, de kwaliteitszorg, de beleidsinformatie en het lokaal
preventief jeugdbeleid. Tom van Yperen heeft zich intensief met de eerste
twee trajecten beziggehouden: ‘Wat de toegang van de jeugdzorg betreft,
is het de bedoeling dat in de grote steden en de diverse regio’s één
herkenbaar loket komt waarachter zo veel mogelijk instellingen te vinden
zijn. De jeugdzorg krijgt in de toekomst twee compartimenten: een vrij
toegankelijk deel en een niet-vrij toegankelijk deel. Het vrij toegankelijke
deel bestaat uit lichtere vormen van hulp die maximaal ƒ 4.500,- kosten.
Het niet-vrij toegankelijke compartiment omvat alle vormen van
residentiële en semi-residentiële hulp en van intensieve hulp. Een tweede
punt waarop de toegang tot de jeugdzorg verandert, is de zorgtoewijzing.
Die moet gebeuren op basis van professionele verantwoordelijkheid en
boven het belang van de instellingen verheven zijn. Bij elke
indicatiestelling moeten twee alternatieven worden aangegeven: het
meest wenselijke aanbod en het minimaal noodzakelijke aanbod. Door
het systematiseren van de zorgtoewijzing worden ook de witte plekken in
het aanbod zichtbaar.’
Om het hulpverleningsaanbod flexibeler te maken, wordt gewerkt aan
zogeheten zorgprogrammering. Om in de jeugdzorg te komen tot
programma’s op maat, wordt het bestaande aanbod in kaart gebracht en
vervolgens opgeknipt in elementen die geschikt zijn om een bepaald doel
te bereiken. Door de invoering van zulke programma’s komt het aanbod
losser te staan van één bepaalde instelling en is het in principe op meer
plaatsen beschikbaar. Op die manier kan bijvoorbeeld een socialevaardigheidstraining of de VertrekTraining aan verschillende groepen
worden aangeboden.
Tom van Yperen illustreert de bedoelde veranderingen aan de hand van
thuisloze jongeren: ‘Bij thuisloze jongeren is duidelijk te zien hoe
belangrijk de samenwerking van verschillende instellingen is. Door die
samenwerking vast te leggen in zorgtoewijzingsbesluiten kunnen
68
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 69
instellingen voorkomen dat ze langs elkaar heen werken. Door te zorgen
voor afstemming en continuïteit kunnen ze het shopgedrag van thuisloze
jongeren tegengaan. Instellingen mopperen nu vaak tegen jongeren als ze
doen alsof ze in een hotel zijn, maar lijken daardoor dat gedrag bij
jongeren alleen maar te versterken. Aan thuisloze jongeren worden
gemeenschapsmiddelen besteed, maar door gebrek aan samenhang en
continuïteit zet dat weinig zoden aan de dijk. Net als voor iedere andere
bijzondere doelgroep van de jeugdzorg geldt dat je vraaggericht moet
werken en die vraag in een breder perspectief moet plaatsen van gezondheid, netwerk, dagbesteding, sociale contacten enzovoort. De vraag wat
de jeugdzorg deze groep te bieden heeft, moet expliciet gesteld en formeel
vastgelegd worden.’
Witte vlekken en zwarte dozen
Tom van Yperen waarschuwt ervoor dat de verandering van het stelsel niet
automatisch kwaliteitsverbetering meebrengt: ‘De slag die de jeugdzorg
nu maakt, houdt in dat de aandacht verschuift van de diagnose en de vraag
naar de oorzaak van problemen, waar vroeger veel energie in gestoken is,
naar de indicatiestelling en de vraag wat eraan gedaan moet worden. Bij de
indicatiestelling is het nu een eis dat beargumenteerd wordt hoe de doelen
van de hulpverlening bereikt kunnen worden. Als je dan alleen kijkt naar
de effecten, ontstaat er een soort “black-box”-achtige toestand: het werkt,
maar je weet niet hoe en waarom. Als je een expliciete relatie wilt leggen
tussen doel en middelen, stuit je al gauw op lacunes. Om te beginnen heb
je duidelijke criteria voor indicatie en contra-indicatie nodig. De aandacht
daarvoor komt aarzelend op gang, omdat instellingen er niet meer
omheen kunnen. Tegelijkertijd maakt de invoering van het nieuwe stelsel
duidelijk welke groepen tussen wal en schip vallen. Dat is bijvoorbeeld het
geval bij licht verstandelijk gehandicapten. Het oplossen van dit soort
“witte vlekken” is een nieuwe opgave voor de jeugdzorg.’
Besteedt de jeugdzorg inderdaad zo weinig aandacht aan de werkzame
bestanddelen van de methoden die op kinderen en jongeren worden
losgelaten? Waarschijnlijk bestaat die ‘black box’ vooral bij beleidsmakers, die denken in termen van input en output en niet geïnteresseerd
zijn in wat daartussen gebeurt. Dat hoeft geen probleem te zijn als
anderen zich daar dan maar wel in verdiepen. Als niemand dat bewaakt,
kan er een sfeer ontstaan waarin iedereen denkt: ik vind alles goed, zolang
het maar werkt; terwijl we juist beter zouden moeten weten waarom iets
werkt. Die zwarte doos moet dus geopend worden, anders staan de nota’s
bol van prachtige dingen, maar ploetert de praktijk maar verder.
69
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 70
Regiovisies
Een andere vraag is welke doelgroepen op dit moment onvoldoende
bereikt worden. Deze vraag naar de ‘witte vlekken’ in de jeugdzorg is
volgens Cilia Kleijwegt van het ministerie van VWS pas op landelijk niveau
te beantwoorden wanneer de vijftien jeugdzorgprovincies hun regiovisies
hebben opgesteld. ‘Pas dan kun je inzicht krijgen in de behoeften in de
regio’s en de toereikendheid van het bestaande aanbod en kunnen we op
landelijk niveau een aantal zaken op basis van harde gegevens sturen. Aan
het hele traject rond thuisloze jongeren zie je dat er eerst belangrijke
signalen uit de maatschappij moeten komen, vaak via de Tweede Kamer,
waarop wij dan actie kunnen ondernemen.
Mary Gorren wijst erop dat de provincies een zekere autonomie hebben in
hun keuzes: ‘De provincies verschillen nu eenmaal in de prioriteit die ze
binnen hun totale beleid aan een bepaalde doelgroep geven en dat is hun
goed recht. Op het moment dat de regiovisies gestalte krijgen, worden de
witte vlekken helder en als dan bijvoorbeeld dertien van de vijftien
jeugdzorgprovincies aangeven dat ze voor een bepaalde doelgroep nog
met de handen in het haar zitten, moeten wij ons aangesproken voelen.’
Terwijl die visies bij het ministerie binnenkomen, wordt ook nog een
nieuw systeem van beleidsinformatie ingevoerd, zodat de vraag van de
cliënten en het resultaat van de hulpverlening ook in kaart kunnen worden
gebracht. Los van die gegevens, die op z’n vroegst pas in 2001 beschikbaar
zijn, hanteert Cilia Kleijwegt de volgende criteria voor het steunen van
nieuwe projecten: ‘Het moet niet méér van hetzelfde zijn en de
financiering moet voldoen aan de regels die wij stellen in het kader van de
wet op de jeugdhulpverlening. Wij financieren alleen projecten met een
landelijke beleidsrelevantie. De belangrijkste leidraad is het ‘zozozozobeleid’: zo tijdig, zo licht, zo kort en zo dichtbij mogelijk. Verder is het
belangrijk of het een groep waarvoor geen adequaat aanbod bestaat iets
biedt en of het een zekere meerwaarde heeft. Van tevoren weet je natuurlijk
niet helemaal zeker of iets aanslaat.’
70
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 71
JEUGDPREVENTIEPROJECT
(JPP) EINDHOVEN
‘ W E R K E N A A N D E T H U I S B A S I S VA N K I N D E R E N E N J O N G E R E N ’
e politieke aandacht voor de jeugdcriminaliteit heeft de afgelopen jaren in
D
verschillende steden en regio’s tot preventieprojecten geleid. Zowel de ministeries
van VWS, Justitie als Binnenlandse Zaken hebben daarvoor subsidies verstrekt.
Slechts een klein deel van deze projecten is onderzocht of heeft tot een min of meer
structureel aanbod geleid.
Het jeugdpreventieproject (JPP) dat vanaf 1992 is ontwikkeld in Eindhoven is een van
deze projecten. Dit samenwerkingsproject tussen jeugdhulpverlening en politie
71
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 72
wordt voor een derde gefinancierd door de gemeente en voor tweederde door de
provincie. Het JPP is inmiddels ingebed in het lokale beleid en de formule wordt door
steeds meer gemeenten in de politieregio overgenomen. Dat is onder andere te
danken aan de zeer positieve resultaten van het onderzoek dat in 1994 in opdracht van
het ministerie van Binnenlandse Zaken is gedaan. Had JPP zich als doel gesteld om
ervoor te zorgen dat tweederde van de kinderen of jongeren niet binnen een jaar
wegens delicten met de politie in aanraking zouden zijn gekomen, in de praktijk bleek
slechts 16 procent binnen een jaar wegens delicten in de problemen te komen. De
aanpak blijkt ook goed aan te slaan bij allochtone gezinnen.
Eropaf
JPP Eindhoven doet gezinnen die vanwege het gedrag van een of meer kinderen
opvallen bij de politie in de wijk, een vrijwillig hulpverleningsaanbod in de vorm van
drie maanden taakgericht maatschappelijk werk. De wijkagenten hebben een
signalerende en taxerende rol en kaarten de hulpverlening aan in gezinnen waarvan
zij de indruk hebben dat de kinderen een duidelijk risico lopen om de fout in te gaan.
Gaat het gezin op het aanbod in, dan staat er een hulpverlener klaar om de
gezinsleden zo te helpen dat ze binnen korte tijd zelf de problemen de baas zijn. De
actieve houding van hulpverleners wordt gekarakteriseerd als een ‘eropaf ’mentaliteit. Dat houdt in dat de hulpverleners binnen twee dagen na de aanmelding
door de politie naar de jongere of het gezin toe gaan. De problemen worden benaderd
volgens de ‘leefgebiedenfilosofie’. Dat wil zeggen dat de hulpverlener begint met het
in kaart brengen van de stand van zaken op het gebied van financiën, wonen, werken,
familie, leefomgeving, gezondheid en politie en justitie. De hulpverlening is duidelijk
gestructureerd. Na drie weken moet op basis van de leefgebiedenanalyse een plan van
aanpak zijn gemaakt dat weer drie weken later bijgesteld wordt op grond van een
tussentijdse evaluatie. Na twaalf weken volgt dan in principe de afsluiting.
De hulpverleners hebben in die periode gemiddeld zes contacten met het kind dat de
aanleiding is voor de aanmelding. Afhankelijk van de problemen zijn er daarnaast
contacten met de ouders, broers en zussen of derden.
Zelfredzaamheid
De hulpverlening van JPP is gebaseerd op het competentiemodel. Dat betekent dat
alles is gericht op het vergroten van de mogelijkheden van het gezin om de taken waar
het voor staat te vervullen. Belangrijk onderdeel daarvan is het versterken van het
sociaal netwerk om de zelfredzaamheid van het gezin te vergroten. Daarom werkt JPP
zo veel mogelijk samen met andere beroepskrachten en sleutelfiguren in de wijk die
na afloop van JPP een oogje in het zeil houden.
JPP Eindhoven heeft een cursus opgezet voor politiefunctionarissen waarin de
achtergronden en signalen van probleemgedrag aan de orde komen en adviezen
worden gegeven voor het voeren van taxatiegesprekken in gezinnen. Om de
72
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 73
hulpverleningsmethodiek verder uit te werken en landelijk overdraagbaar te maken,
start eind 1999 een methodiekbeschrijvingsproject, in samenwerking met het NIZW.
Naar de vijand
Joep Hamacher werkt op het centraal bureau van het JPP, dat gevestigd is in het
hoofdbureau van politie in Eindhoven. Van daaruit is hij bezig met het begeleiden en
opzetten van JPP-activiteiten in verschillende wijken van de stad en in andere plaatsen
in Zuid-Oost Brabant. In 1991 is hij coördinator JPP geworden vanuit een functie bij de
stichting Jeugd en Gezin, de lokale instelling voor gezinsvoogdij. Die stap lag voor
hem meer voor de hand dan je als buitenstaander zou denken: ‘In een vorig leven heb
ik bij de marechaussee gewerkt en daardoor kende ik een aantal mensen hier. Begin
jaren tachtig zagen wij bij de gezinsvoogdij een aanwas van allochtone gezinnen met
jongeren die een ondertoezichtstelling kregen. Dat was dweilen met de kraan open,
omdat er zowel thuis als op school veel mis was en de jongeren al veel delicten
gepleegd hadden. Zo’n jongere ging dan naar een gesloten internaat, paste zich daar
aan, maar als hij terugkwam begon het hele verhaal opnieuw. In sommige gezinnen
ging dat zo van broer op broer. De hulpverlening werkte niet omdat we over
onvoldoende methoden beschikten en te weinig wisten over de achtergronden van
deze jongeren. Wij gaven hun eigen verantwoordelijkheid, terwijl zij van ons sturing
verwachtten. Bovendien hadden we veel te weinig tijd, want we zagen ze maar een keer
in de zes weken. Die langdurige hulp met een lage frequentie werkte niet; de doelen
werden niet gehaald. We gingen op zoek naar een alternatief en we dachten aan twee
sporen: meer samenwerken met de politie, die vaak het eerste met die jongeren in
contact kwam en een specifieke aanpak voor allochtonen ontwikkelen. We hadden
ontdekt dat we er vaak te laat bij kwamen, niet op tijd signaleerden en veel te lang met
een jongere bezig waren, zonder resultaat. Ook was duidelijk dat de sectorale aanpak
niet werkte en dat meer samenwerking met school en instellingen voor vrijetijdsbesteding nodig was om tot een samenhangende aanpak te komen.’
‘Uiteindelijk ben ik in 1983 naar het politiebureau gestapt, omdat de politie al in de
gezinnen kwam. Ze vroegen meteen waarom het zo lang had geduurd voordat we
wilden samenwerken. Mijn collega’s van Jeugd en Gezin zagen die stap echter als naar
de vijand gaan. In het begin was ik de enige die met de politie samenwerkte, maar
toen het bleek te werken, kwamen er meer collega’s bij. De politie gaf ons ook de kans
om in hun keuken te kijken en beschouwde de hulpverlening als een gemeenschappelijk doel. In het begin gingen we alleen naar Marokkaanse gezinnen, maar al
gauw kwam de vraag waarom we ook niet naar autochtone gezinnen gingen. Zo
hebben we tot eind jaren tachtig met gesloten beurzen samen aan de hulpverlening
gewerkt. Bij de reorganisatie van de politie in 1988 werd de afdeling Jeugd- en
Zedenzaken opgeheven. De redding voor de samenwerking was de aanstelling van
wijkagenten. Een aantal van hen had de profetische blik dat het mis ging met een
aantal jongeren en wilde iets doen aan het gedrag van jongeren voordat ze een delict
73
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 74
pleegden. Zo is het JPP geboren. Later is dat vanaf de werkvloer vertaald naar het
korpsbeleid.’
Va n d e l i c t g e r i c h t n a a r p e r s o o n s g e r i c h t
Inmiddels is de argwanende houding van Joep Hamachers collega’s uit de
hulpverlening omgeslagen in vertrouwen in de samenwerking met de politie. ‘Het
voordeel was dat ik zelf beide werelden kende en hun talen sprak. Daardoor konden
beide partijen elkaar ontdekken en hun mening over elkaar nuanceren. Bovendien
heeft het Eindhovense korps zich ontwikkeld van een delictgericht korps naar een
persoonsgericht korps. Dat betekent dat ze zich niet meer alleen richten op het
strafbare feit dat zich vaak bij dezelfde persoon herhaalt, maar ook aandacht hebben
voor de achterliggende problematiek. Toch gaat de politie hier niet zover als in
Amsterdam waar ze de hulpverlening heeft overgenomen. Hier is de politie alleen
verantwoordelijk voor signalering en taxatie omdat zij als eerste toegang heeft tot een
gezin.’
Het is volgens Joep Hamacher nog steeds moeilijk voor de hulpverlening om gezinnen
in een vroeg stadium hulp aan te bieden: ‘Gezinnen proberen eerst zelf hun
problemen op te lossen. Omdat zij moeite hebben om de eerste stap naar ons te
zetten, doen we die nu zelf via de politie. Dan kom je op het moment dat mensen
gemotiveerd zijn. Vroeger heerste het idee dat mensen pas gemotiveerd waren als ze
74
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 75
zelf de stap namen om bij de hulpverlening aan te kloppen. Nu weten we dat ze blij
zijn als de politie meteen iets doet en ervoor zorgt dat er binnen een dag een
hulpverlener op de stoep staat.’
Snelle aanpak
Kenmerkend voor JPP Eindhoven is de korte duur, de intensieve aanpak en het werken
vanuit leefgebieden: ‘Om het sectorale denken te doorbreken werken we vanuit de
driehoek gezin, school en buurt. Bij de implementatie van nieuwe projecten praten we
in de voorbereidingsperiode met de instellingen waarmee we willen samenwerken en
maken we zo veel mogelijk afspraken met directies en werkers. Het creëren van een
netwerk is een voorwaarde om een project goed te laten lopen. Dat moet volgens onze
opzet gebeuren, anders mislukt het. Je loopt daarbij wel tegen knelpunten aan. In
Eindhoven was het AMW bijvoorbeeld bang dat het JPP de krenten uit de pap zou
halen. Dat idee hebben we inmiddels ontzenuwd. Een ander probleem was dat de
RIAGG niet was ingesteld op een snelle aanpak voor de mensen die wij naar hen
wilden verwijzen. We hebben daarover onderhandeld en afgesproken om met tien
klanten per jaar uit te proberen of het haalbaar is.’
Joep Hamacher is zich ervan bewust dat JPP een element van dwang in zich heeft: ‘We
wijzen mensen erop dat ze door hulpverlening te accepteren de kans vergroten dat
hun kind niet in het criminele circuit terechtkomt. We kunnen niemand dwingen hulp
te accepteren; we moeten het hebben van onze overtuigingskracht. Als mensen het
zelf niet willen, doen ze het ook niet. Inmiddels is het in Eindhoven al zo dat 40 tot 50
procent van de aanmeldingen door mensen zelf gebeurt. Dat komt ook doordat de
politie als enige instantie in de wijk 24 uur per dag aanspreekbaar is. Met name onder
allochtonen is het via mond-tot-mondreclame bekend dat JPP helpt. Van onze klanten
is nu 60 procent autochtoon en 40 procent allochtoon. Ten opzichte van de
demografische gegevens zijn allochtonen dubbel vertegenwoordigd. Dat is mooi
meegenomen, want dat betekent dat we hen begrijpen.’
De ervaringen in Eindhoven staan in schril contrast met de slechte contacten tussen
politie en allochtone jongeren in Amsterdam. Joep Hamacher heeft daarvoor de
volgende verklaring: ‘Op de schaal tussen preventie en repressie ligt in Eindhoven de
nadruk op preventie. Je moet een goede balans vinden, want als je bij veel klanten
repressie moet gebruiken, raak je gefrustreerd en kom je niet aan preventie toe. In
Eindhoven heeft het korps aandacht voor de hele keten. Na JPP heb je HALT voor de
‘first offenders’. Binnenkort hopen we in overleg met het OM te starten met het project
Pre voor de meer ervaren plegers van delicten. Wij willen de methodiek van JPP
geschikt maken voor alle groepen. Daarom zijn we van plan het NIZW een
methodiekbeschrijving te laten maken zodat de methodiek overdraagbaar wordt.’
75
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 76
Houding
JPP Eindhoven bewijst dat het wel degelijk mogelijk is om doelgroepen zoals
Marokkaanse gezinnen te bereiken: ‘Bij Marokkaanse jongeren is sprake van andere
patronen die in hun gedrag zijn ingesleten dan bij andere groepen. De sleutel om tot
een oplossing te komen is volgens mij dat je openstaat voor en respect hebt voor
andere culturen. Daarvoor moet je een brug slaan tussen de eigen achtergrond van
mensen en de Nederlandse cultuur. Allochtonen krijgen vaak te horen: u bent nu hier,
dus u moet zich maar aanpassen. Ook werkers hebben vaak weerstand tegen het
werken in allochtone gezinnen omdat je omgangsvormen en je boodschap duidelijk
in één lijn moeten liggen. Als je een duidelijke boodschap wilt overbrengen, moet je
dat niet met een vriendelijke lach doen. Het is ook veel moeilijker om met de
gedragsmatige aanpak te werken zoals het Paedologisch Instituut die indertijd samen
met ons en met Nieuwe Perspectieven heeft ontwikkeld voor Marokkaanse gezinnen.
Wat vaak vergeten wordt, is dat de eerste generatie uit een heel andere wereld komt en
dat je hun daarin tegemoet moet komen. Dat doe je niet alleen met kennis, maar
vooral ook met je houding. Als hulpverlener moet je een manier vinden om je te
verhouden tot die andere wereld en moet je je manier van werken aanpassen. Ik heb
bijvoorbeeld geleerd dat je ouders en kinderen nooit tegelijkertijd in gesprek moet
proberen te krijgen, want in elkaars aanwezigheid horen ze bepaalde dingen niet te
bespreken.’
Hij ziet het aanstellen van allochtone hulpverleners niet als ultieme oplossing: ‘Ik heb
gemerkt dat met name Marokkaanse gezinnen geen Marokkaanse hulpverlener
willen, omdat ze bang zijn dat die dingen doorvertelt of dat hij minder voor elkaar
krijgt. Als je vertrouwen wilt opbouwen, moet je eerst laten zien wat je kunt. Daarmee
bouw je een krediet op waarmee je later kunt ingrijpen als het nodig is. Zo ken ik een
gezin waarin de ouders een stuk van hun taken lieten liggen. Daar kon ik hen op een
bepaald moment op wijzen omdat ze me vertrouwden.’
Bal aan de voet
De noodzaak om je te verdiepen in de achtergronden van mensen, geldt volgens Joep
Hamacher evengoed voor Nederlandse klanten. ‘Daarom heb ik het liever over
diversiteit. Je moet ook niet de verschillen benadrukken, maar kijken naar wat al die
mensen gemeenschappelijk hebben. Dat is dat iedereen wil werken aan een goede
familieband. Dat is ons vertrekpunt. We denken niet vanuit tegenstellingen tussen
gezinsleden, maar vanuit gemeenschappelijke doelen. De thuisbasis van kinderen en
jongeren is het fundament van onze methodiek. Wij vinden dat je mensen niet uit hun
eigen omgeving moet halen, maar ze moet leren te steunen op hun eigen netwerk.
Uiteindelijk wil iedereen in het leven ergens bij horen. Mijn bezwaar tegen andere
methodieken is dat mensen vaak uit hun eigen omgeving worden gehaald en daar later
niet meer naartoe terug kunnen. Ik vind het ook niet goed als vrijwilligers een centrale
rol krijgen zoals bij YAR het geval is. Die energie kan beter direct in het gezin gestoken
76
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 77
worden, zelfs bij jongeren die in eerste instantie geen contact met hun ouders willen.’
Op de vraag hoe JPP nu precies voorkomt dat problemen van jongeren uit de hand
lopen, antwoordt Joep Hamacher: ‘Op de eerste plaats door probleemgedrag
vroegtijdig te signaleren en er wat aan te doen. Uit beschrijvingen van het ontstaan
van crimineel gedrag weten we dat er altijd al iets aan de hand is met een kind of
jongere voordat hij een delict pleegt. Vaak zit een gezin al tegen een
ondertoezichtstelling aan of zijn de gezinsleden uitgerangeerd in de hulpverlening.
Op dat moment proberen we hun zelf de bal aan de voet te geven. Bij gezinnen die al
in de hulpverlening hebben gezeten, hebben we vaak als bijkomend doel om te zorgen
dat zij na drie maanden JPP ergens anders terechtkunnen. We trekken een streep bij
delictgedrag. JPP is niet bedoeld voor de zogenaamde ‘harde kern’ die een combinatie
van hulp en recht nodig heeft. First offenders nemen we alleen als er duidelijk sprake
is van achterliggend probleemgedrag. Ons doel is het bevorderen van het zelfstandig
functioneren van de gezinnen. Als wij vertrekken blijft het netwerk rond het gezin
bestaan. De wijkagent houdt een oogje in het zeil en de school is bij de situatie
betrokken. Als we denken dat het niet lukt, verwijzen we door.’
Beheersmechanismen
Ondanks het succes van de JPP-aanpak merkt Joep Hamacher telkens weer dat de
samenwerking tussen politie en jeugdhulpverlening afhankelijk is van lokale
77
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 78
beleidskaders en politieke besluitvorming: ‘Met die verschillende sectoren kost het
veel moeite om tot een gezamenlijke visie te komen. Het probleem zit ‘m ook in het
feit dat iedereen het over probleemjongeren heeft, terwijl het meer een probleem van
de opvoeders is. Je hoort bij kinderen een roep om leiding en een roep om binding. In
moderne gezinnen heeft iedereen zijn eigen programma en krijgen kinderen op
steeds jongere leeftijd verantwoordelijkheid. Ouders, beleidsmakers en politici
opereren te veel vanuit beheersmechanismen en vragen zich te weinig af waarom
iedereen tegenwoordig een sociale-vaardigheidstraining nodig heeft.’
JPP hoopt in de kleinstedelijke gebieden waar andere instellingen geen kantoren
hebben, ook als een soort voorportaal of filiaal van het Bureau Jeugdzorg te kunnen
functioneren. Het valt echter niet mee om andere instellingen daarin mee te krijgen:
‘De meeste instellingen denken nog heel institutioneel. Vooral de GGZ zit erg vast in
het oude patroon, terwijl hulpverleners vooral in de kleinstedelijke gebieden met
elkaar een soort vliegende brigade zouden moeten vormen. Verschillende sectoren
zouden ook eens meer in elkaars keuken moeten kijken. Met name op scholen merk ik
dat veel problemen worden afgeschoven omdat iedereen het al zo druk heeft. Als een
decaan een jongere dan uiteindelijk naar ons stuurt, denk ik: ga ook eens bij jezelf te
rade of je wel je eigen verantwoordelijkheid neemt.’
Kenmerken van het jeugdpreventieproject:
• actief signaleren
•preventie van criminaliteit
•gezinsbenadering
•gericht op wijknetwerken
•intensieve samenwerking tussen politie en hulp verlening
•element van dwang
•lage drempel voor allochtone gezinnen
78
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 79
COMMUNITIES THAT CARE
(CTC)
‘ E E N S T R AT E G I E G E R I C H T O P R I S I C O ’ S E N K A N S E N I N D E W I J K ’
C
ommunities That Care (CTC) is een manier om wijkgericht te werken aan het
voorkomen van probleemgedrag van kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar. Het is
een vorm van preventie, gericht op de bestrijding van risicofactoren en de versterking
van protectieve factoren. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de zogenaamde ‘socialeontwikkelingsstrategie’, die is ontwikkeld door David Hawkins en Richard Catalano
van de universiteit van Washington en wordt geïmplementeerd door Developmental
Research and Programs (DRP), een instituut in Seattle. Het doel van deze strategie is
om op basis van onderzoek technieken en trainingsprogramma’s te ontwikkelen voor
gezinnen, scholen en gemeenschappen die zich willen inzetten voor de gezonde
ontwikkeling van kinderen. De eerste nationale campagne die Hawkins en Catalano
hebben opgezet was gericht op de hulp aan ouders die de risico’s van drugs- en alcoholmisbruik onder hun kinderen wilden aanpakken. Daarnaast hebben ze een serie
trainingen georganiseerd onder de titel ‘Communities That Care’ met de bedoeling
gemeenschappen te trainen in het voeren van een vorm van planning die op risico’s
gericht en gemeenschapsbreed is. Dit trainingsprogramma is uitvoerig getest en
onderzocht in verschillende staten en in 1994 geselecteerd door het Amerikaanse
ministerie voor Justitie als model om wijkgericht te werken aan de bestrijding van
geweld en delinquentie onder jongeren. Sindsdien is het onderdeel van het Amerikaanse overheidsbeleid.
Sociale-ontwikkelingsstrategie
Voor CTC is een complete en uitvoerig geteste ‘Care Planning Kit’ gemaakt met een
stappenplan voor de mobilisatie van de wijk en voor de planning van interventies op
basis van een analyse van risicofactoren en beschermende factoren. Binnen de risicofactoren worden vier niveaus onderscheiden: de gemeenschap, het gezin, de school
en het individu.
Tegenover de risico’s op deze verschillende niveaus staan de protectieve of
beschermende factoren, die te maken hebben met individuele karakteristieken zoals
geslacht, veerkracht en positieve oriëntatie; met sociale binding zoals positieve
79
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 80
contacten met familie, vrienden en school, en met ‘gezonde opvattingen en waarden
en normen’ waaronder duidelijke, positieve normen voor gedrag vallen.
De sociale-ontwikkelingsstrategie heeft als uitgangspunt dat kinderen de kans
moeten hebben om betekenisvolle bijdragen te leveren aan hun sociale omgeving.
CTC mobiliseert sleutelfiguren in de wijkgemeenschap om voor de lange termijn zo
veel mogelijk kansen te scheppen en de wijk zelf verantwoordelijk te maken. Deze
sleutelfiguren doorlopen tijdens het trainingsprogramma een stappenplan waarin zij
gemeenschappelijke doelen vaststellen, een gezamenlijke strategie afspreken, een
analyse maken van risicofactoren en beschermende factoren en de uitvoering van een
programma met veelbelovende benaderingen vaststellen en plannen. Bij dit laatste
onderdeel richten ze zich zowel op de wijkgemeenschap, op het gezin als op de
school.
De effecten worden vervolgens nauwkeurig gemeten. Hoewel het nog te vroeg is om te
kunnen spreken over langetermijneffecten, blijkt uit de evaluatie van het
Amerikaanse ministerie van Justitie over 1996 dat er op lokaal niveau wel opvallende
resultaten worden geboekt. Beroepskrachten blijken beter, efficiënter en meer
gezamenlijk in de wijk te investeren en er meer in te slagen om derden, die zich nooit
met de problemen van de jeugd bezighielden, bij hun plannen te betrekken. Lokale
overheden zijn zich bewuster geworden van de mogelijkheden om aan preventie te
doen. Bestaande preventieprogramma’s zagen het bereik onder jongeren
verviervoudigd. Scholen die meededen zagen het aantal schorsingen en berispingen
sterk teruglopen. Gedragsproblemen en geweldsincidenten namen flink af en
schoolprestaties verbeterden aanzienlijk. Met gezinsgerichte programma’s werden
opmerkelijke resultaten geboekt wat betreft de daling van het aantal contacten van de
kinderen met justitie en politie. Ook het inrichten van nieuwe vormen van tieneropvang bleek zeer effectief te zijn om overlast in de wijk aan te pakken en het aantal
inbraken, diefstallen en gevallen van wapen- en drugsbezit terug te dringen.
Vier pilots
In Nederland wordt CTC geïntroduceerd en gefinancierd door de ministeries van
Justitie en VWS. Vanaf midden 1999 wordt CTC in vier Nederlandse steden op de rails
gezet in de vorm van een pilotproject van drie jaar. De landelijke coördinatie is in
handen van twee projectleiders: Maria Pannebakker en Glenda Hernandez van het
NIZW. In de voorbereidingsperiode zijn zij in de Verenigde Staten geweest om zelf
getraind te worden in het geven van trainingen in de Nederlandse pilotprojecten. Aan
hen de vraag wat er zo anders en nieuw is aan de methode dat deze helemaal uit
Amerika gehaald moet worden.
‘Wat mij in eerste instantie aantrok in CTC is de combinatie van verschillende
sectoren, gericht op een aantal maatschappelijke problemen van kinderen en
jongeren waarbij alles systematisch gecheckt wordt, ook hoeveel geld eraan
gespendeerd wordt en wat voor effecten het sorteert’, zegt Glenda Hernandez. ‘Wat ik
80
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 81
ten tweede goed vind is dat CTC heel systematisch in een stappenplan uitwerkt wat
mensen in de praktijk vaak intuïtief en met vallen en opstaan doen. De reactie die we
van diverse gemeenten krijgen is: “Goh, dat we daar niet aan gedacht hebben, want
dat doen we toch eigenlijk al?” CTC is een gestructureerde en wetenschappelijk
opgebouwde wijze om problemen te benaderen en beleid te maken. Je kunt je
natuurlijk afvragen of je je wel uitsluitend moet richten op de sterk geëxternaliseerde
problemen die de maatschappij als last ervaart, maar op zich vind ik het een stap in de
goede richting.’
Controleerbaar
Maria Pannebakker vindt dat CTC de schotten die nu in Nederland het streven naar
integraal jeugdbeleid vaak nog in de weg staan, al voorbij is. Ze ziet ook een duidelijk
verschil met bestaande integrale praktijken zoals buurtnetwerken voor jeugdhulpverlening: ‘Die netwerken zijn in wezen gericht op het signaleren van individuele
problemen van kinderen waar eerstelijnswerkers zich zorgen om maken. Die hulpverleners willen die problemen samen met andere eerstelijnswerkers, die ook dag in
dag uit met dat kind te maken hebben, oplossen. Op grond van individuele
signalering proberen die netwerken ook meer collectieve vormen van preventie te
organiseren. Ze passen prima in een CTC-aanpak, want het zijn gewoon goeie
netwerken, met een actieve en betrokken groep eerstelijnswerkers die je voor een CTCstrategie nodig hebt. Maar in die netwerken gebeurt toch heel veel op basis van
intuïtie en individuele beoordeling. Het aardige van CTC is dat er een heel scholierenonderzoek komt en dat er bronnenonderzoek wordt gedaan, zodat op basis van
verzamelde gegevens een risicoprofiel van een wijk wordt gemaakt. CTC is controleerbaar en gericht op resultaten. Centrale vraag is of dat risicoprofiel ook in positieve zin
verandert. Alle gemeenten van de G21 of de G251 hebben wel een jeugdmonitor, maar
de uitkomsten worden eigenlijk nog niet gekoppeld aan de keuze van programma’s
die worden uitgevoerd. CTC doet dat wel.’
Draagvlak
Het eerste jaar van een CTC-project bestaat uit een aantal trainingen. De eerste
training is gericht op het verwerven van draagvlak op beleidsniveau, onder zogeheten
‘sleutelfiguren’ of lokale leiders. Die vormen samen een stuurgroep op wijkniveau.
Vervolgens vindt een training plaats voor het samenstellen van preventieteams, de
toekomstige uitvoerende instanties. Na de volgende training splitst een
preventieteam zich op in werkgroepen die verschillende taken gaan uitvoeren of
verschillende sectoren vertegenwoordigen. Die werkgroepen verzamelen en
1
G21 en G25 zijn afkortingen voor de 21 respectievelijk 25 grote steden van
Nederland. G21 is exclusief de vier grootste steden (Amsterdam, Rotterdam, Den
Haag en Utrecht).
81
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 82
analyseren gegevens over het risicoprofiel van de wijk. CTC gebruikt twee soorten
data: meer subjectieve data uit de scholierenonderzoeken en meer objectieve
archiefdata van allerlei instanties zoals scholen en de politie, die afgemeten worden
aan landelijke parameters voor de risicofactoren en de protectieve factoren. Uit zo’n
wijkprofiel is dan af te leiden waar knelpunten zitten. ‘Sleutelfiguren zoals de
burgemeester, de wethouder en de directeuren van instellingen moeten zich van
tevoren garant stellen, wat betekent dat ze alles zullen doen om aan die gegevens te
komen’, legt Maria Pannebakker uit. ‘Het eerste jaar bouw je aan een breed draagvlak
om ervoor te zorgen dat alle groepen die erbij betrokken zijn, geactiveerd worden. Het
is een heel systematische, stapsgewijze aanpak van training naar training, gebaseerd
op data en gegevens, en niet op indrukken of gedachten of politieke voorkeuren. Als je
zo niet werkt, blijf je heel erg op de korte termijn denken en gaan alle projecten op één
acuut probleem met één doelgroep zitten. Bij CTC kijk je breder naar wat er in de wijk
aan de hand is en wat je daaraan kunt doen. Ik denk dat de tijd rijp is voor zo’n
gefundeerde aanpak, het projectdenken voorbij, niet het ene project na het andere
zoethoudertje. Het systeem van CTC is ook motiverend omdat je steeds bekijkt of het
risicoprofiel naar beneden gaat.’
Ve i l i g h e i d s k l e p
Glenda Hernandez denkt dat CTC het voorlopig van kleine succesjes moet hebben en
van de samenwerking: ‘We moeten realistisch zijn over de verwachtingen ten aanzien
van gedragsveranderingen. Die zie je waarschijnlijk pas over vijf of zes jaar. Bij
gemeenten zijn mensen ook gemotiveerd voor dit model omdat ze heel veel geld
pompen in curatieve maatregelen terwijl de problemen alsmaar groter worden. Ze
willen graag iets doen waardoor ze die problemen kunnen voorkomen. Daarom gaat
het Rijk ook achter zo’n strategie staan.’ Onderzoek in de Verenigde Staten, waar ze
nu ruim tien jaar met CTC bezig zijn, laat volgens haar wel een reductie zien van
probleemgedrag van jongeren. ‘Hawkins en Catalano hebben de inzet van effectieve,
preventieve interventies altijd als een soort veiligheidsklep in de hele strategie
ingebouwd zodat die ook zoden aan de dijk zet.’
CTC verschilt met traditioneel opbouwwerk door de objectieve onderbouwing van de
priotiteiten in de wijk: ‘Je gaat niet louter in op de subjectieve belangen, waar je in de
praktijk in verzuipt’, zegt Glenda Hernandez, die zelf als projectleider leefbaarheid en
sociale vernieuwing in Amsterdam-Zuidoost heeft gewerkt: ‘Die praktijk komt neer op
voortdurende belangenstrijd, harde ruzies waar je echt nooit uitkomt, want als de ene
groep A zegt, wil een andere groep B. CTC is een heel geschikt instrument, omdat er
op een bepaald moment gekozen wordt op basis van objectieve gegevens. Toch maken
de wijkwerkgroepen zelf de keuzes en ondersteunen wij alleen maar in het proces.’
82
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 83
Koppeling met risicofactoren
De keuze van de juiste aanpak zal volgens Maria Pannebakker nog wel heel wat voeten
in de aarde hebben, omdat in Nederland van nog maar weinig methoden bewezen is
dat ze werken: ‘Dat is nog een probleem, maar het is de bedoeling om in ieder geval te
kiezen voor een aanpak waarvan duidelijk is dat het de risicofactoren die de wijk wil
aanpakken, ook tackelt. Heel veel preventiemethoden worden vrij willekeurig
gekozen, bijvoorbeeld omdat iemand zegt: “Ik wil hier ook wel een opvoedspreekuur”
of “Wij hebben hier ook veel anderstalige kinderen, dus laten we Opstap doen”. Bij
CTC moet de koppeling met de risicofactoren duidelijker zijn.’ Glenda Hernandez
denkt dat ze ook op zoek zal gaan naar methoden die in Nederland en in het buitenland werken. ‘Bijvoorbeeld een klassestrategie om ervoor te zorgen dat kinderen een
succesvolle schoolcarrière doorlopen waarbij het kind niet voortijdig de school
verlaat. Nu de resultaten van de CITO-toets openbaar zullen worden gemaakt, kunnen
scholen zich niet meer uitsluitend beroepen op de sociaal-economische achtergrond
van de kinderen. Ook de CITO-gegevens zullen we meenemen in de CTC-strategie.’
CTC levert een wijk geen extra middelen op en zal betaald moeten worden uit
herschikking. Maria Pannebakker wijst erop dat het niet de bedoeling is om CTC
alleen te starten in de meest moeilijke wijken, die de politiek wellicht naar voren
schuift: ‘Het is een preventieprogramma, dus als in een wijk veel problemen spelen
die niet aangepakt worden, kun je weinig met CTC.’
Een strategie, geen project
Selectiecriteria voor de pilotprojecten die in 1999 startten, zijn onder andere de
kwaliteit en de bereidheid van het netwerk binnen de gekozen wijken om mee te
werken, en de stand van zaken wat betreft de voorzieningen. Na de eerste drie jaar van
de pilotprojecten wordt een proces- en effectonderzoek gedaan om te kijken of CTC
voor Nederland geschikt is en de verwachtingen waarmaakt. Als dat het geval is, wordt
het tijd voor invoering op grotere schaal.
Maria Pannebakker verwacht niet dat er grote aanpassingen aan de Nederlandse
situatie nodig zijn: ‘CTC is een strategie en geen project. Een project kan qua stijl
soms niet aansluiten, maar bij CTC gaat het om onderzoek naar de behoeften van een
gemeenschap. De uitkomsten zullen hier op sommige punten heel anders zijn dan in
Amerika, maar de werkwijze verschilt niet wezenlijk. Dat geldt ook voor het werken
aan waarden en normen, de zogeheten “healthy beliefs and clear standards” van CTC.
Wij gaan kijken wat in een bepaalde wijk de waarden en normen zijn die leiden tot
gezond of ongezond gedrag. Ze staan niet vast; de wijk moet ze invullen. Het enige
wat wij zeggen is: zorg dat het helder is wat je uit wilt dragen.’
Overigens vinden de twee projectleiders dat Nederland in zekere zin wel trendvolger is
van Amerika, niet zozeer op het gebied van tienerzwangerschappen of het gebruik van
softdrugs, maar jammer genoeg wel als het gaat om wapenbezit en geweld op school
of in het openbaar vervoer.
83
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 84
Wat de jongeren in een buurt uiteindelijk direct van CTC gaan merken, zijn, voorzover
ze nog naar school gaan, in ieder geval de scholierenonderzoeken waarin ze hun kijk
op een aantal zaken kunnen geven. Maria Pannebakker stelt dat de interventies van
CTC niet direct gericht zijn op de individuele jongeren waar concrete problemen mee
zijn. CTC concentreert zich op primaire en secundaire preventie, waarbij de groep in
de gevarenzone wel de grootste uitdaging vormt. De projectleiders werken samen met
experts aan het samenstellen van een ‘menu’ van veelbelovende interventies.
GEMEENTE ROTTERDAM: ‘NIEUWE GLANS GEVEN AAN WERK IN OUDE
NOORDEN’
De gemeente Rotterdam heeft de afgelopen jaren sterk aangedrongen bij het
ministerie van Justitie om CTC naar Nederland te halen, omdat de aanpak goed past
in het veiligheidsbeleid dat de gemeente sinds 1994 voert. Beleidsmedewerker
Nicoline Schuitemaker houdt zich namens de gemeentelijke Projectgroep Veilig bezig
met het voorkomen en bestrijden van jeugddelinquentie. ‘Vanuit die projectgroep zijn
in de wijken al verschillende initiatieven genomen, in samenwerking met
deelgemeenten, politie, justitie, Raad voor de Kinderbescherming, scholen en andere
instanties. Voorbeelden zijn het schooladoptieplan dat de politie op alle basisscholen
in de regio Rotterdam-Rijnmond uitvoert, de campagne tegen wapenbezit op scholen
en de uitvoering van taakstraffen in de wijk. Het doel van ons beleid is om vroegtijdig,
snel en consequent op normoverschrijdend gedrag te reageren.’
‘Bij het zoeken naar alternatieve strafafdoeningen kijkt Rotterdam graag over de
grens. Naar aanleiding van werkbezoeken aan de Glen Millsschool in de Verenigde
Staten zijn we samen met de Hoenderloogroep opgetrokken om een experiment met
zo’n school op Nederlandse bodem te starten. We zijn ervan overtuigd dat jongeren
die al in de criminaliteit zijn beland meer hebben aan een nieuw perspectief dan aan
gevangenisstraf. Maar we weten ook dat we meer moeten doen dan de lastpakken uit
de wijk wegsturen naar een Glen Millsschool. Zo zijn we op het spoor van de
wijkgerichte preventieprogramma’s gekomen, waaronder CTC valt.’
‘We zaten in het Oude Noorden met een groot probleem, omdat veel jongeren daar als
drugsrunner actief zijn. Binnen de bestaande instellingen is al zo veel geprobeerd dat
ze niet snel meer warmlopen voor weer een nieuw project. Toch moest er iets
gebeuren. Na onderzoek door politie en justitie besloot het college opdracht te geven
voor een plan voor herstel en daarvoor een budget te reserveren. We zijn toen op zoek
gegaan naar een aanpak waarmee we de mensen niet iets door de strot duwen, maar
waardoor we op een goede manier kunnen investeren in de wijk. Het was duidelijk dat
er veel geïnvesteerd moest worden in de beroepskrachten die in de wijk actief zijn, met
name in het sociaal-cultureel werk dat lang niet alle groepen jongeren in het Oude
Noorden bereikt. Met de CTC-methodiek kan samen met betrokken beroepskrachten
en bewoners een vraaggericht aanbod worden ontwikkeld voor de kinderen en
jongeren in de wijk.’
84
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 85
Omslag
Op het stadhuis werd bewust gekozen voor het op gang brengen van een proces, in
plaats van het afwerken van het zoveelste project. Ter voorbereiding van de officiële
CTC-pilot heeft Rotterdam met instemming van de deelgemeente besloten Marijke
Linthorst als ‘kwartiermaker’ aan te trekken om de geesten in het Oude Noorden rijp
te maken. Zij is bij alle instellingen langs geweest en heeft contacten gelegd met
gezinnen in de wijk. De meerderheid van de drugsrunners bestaat uit Marokkaanse
kinderen en jongeren, op wie niemand meer greep lijkt te hebben. De betrokkenheid
van Marokkaanse vaders en moeders is net zo onmisbaar voor het slagen van CTC als
enthousiaste medewerking van de instellingen die al verschillende activiteiten in de
wijk hebben lopen.
‘Bij CTC gaat het niet om een nieuw project, maar om een andere werkwijze’,
benadrukt Nicoline Schuitemaker. ‘Iedereen die in de wijk werkt moet een omslag
maken en gaan werken vanuit de analyse van risicofactoren en beschermende
factoren. Uiteindelijk zal dat moeten leiden tot een zekere herijking van het
bestaande aanbod, bijvoorbeeld wanneer een buurthuis gevraagd wordt om meer in
de vakanties en in de avonduren open te zijn. Eventueel kan daarvoor het aanscherpen
van de subsidievoorwaarden worden ingezet. Wijkherstel is geen bedrijfsmatig
verhaal, maar het moet wel duidelijk zijn voor welke mensen je werkt en wat voor
resultaten dat oplevert.’
Negatief geprovoceerd
Voor de uitvoering van het wijkherstelplan, waarmee een aantal basisvoorzieningen
overeind wordt gehouden en de voorbereidingen voor CTC worden getroffen, heeft de
deelgemeente een financiële impuls van bijna vijf ton gekregen van de gemeente. De
rest van de kosten zal uit herschikking van middelen moeten worden betaald.
Nicoline Schuitemaker is niet bang dat de beroepskrachten in het Oude Noorden
straks met lege handen zitten: ‘Veelbelovende praktijken voor arbeidsbemiddeling of
signalering van probleemgedrag zijn er genoeg. Waar het nu om gaat is dat ze zo
dicht mogelijk bij huis en op maat aan de jongeren aangeboden worden. We moeten
ervoor zorgen dat we meer doen met dezelfde middelen. Vergeleken met Amerika
hoeven we op bepaalde gebieden niet zo veel te doen, omdat we veel betere sociale
voorzieningen hebben. Wel moet op de basisscholen een aantal knelpunten worden
opgelost, zoals de overbelasting en de onderbezetting van het personeel waar vooral
de scholen en de politie mee kampen.’
Hoewel CTC op alle jongeren in de wijk is gericht, krijgt de Marokkaanse bevolking
wel speciale aandacht. ‘Door hun opvoeding worden zij veel meer in negatieve zin
geprovoceerd dan andere groepen’, stelt Nicoline Schuitemaker. ‘Je schiet er meestal
niet veel mee op om alleen de vaders te benaderen om problemen te bespreken, want
de moeders regelen vaak alles in het gezin. Wij hebben nu net een bespreking over
CTC gehad met Marokkaanse moeders en zij voelen wel voor gezinsinterventies en
85
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 86
opvoedingsondersteuning.’
Het lijkt te lukken om verschillende betrokkenen in het Oude Noorden warm te
krijgen voor CTC en zoals Nicoline Schuitemaker zegt ‘de glans er weer op te krijgen’.
Als CTC aanslaat ligt overdracht naar andere wijken, bijvoorbeeld de Millinxbuurt,
voor de hand.
M A R I J K E L I N T H O R S T: ‘ E E R S T O N D E R Z O E K E N W A A R H E T
WA N T R O U W E N O P G E B A S E E R D I S ’
Marijke Linthorst werkt sinds september 1998 als ‘kwartiermaker’ aan het Plan voor
Herstel in de wijk Het Oude Noorden. Wat CTC precies voor de wijk kan gaan
betekenen weet ze nog niet, maar ze heeft wel de indruk dat de uitgangspunten voor
een groot deel aansluiten bij die van het Plan voor Herstel. ‘Het belangrijkste
uitgangspunt is dat het om een gezamenlijke, integrale aanpak gaat. Het heeft geen
zin om alleen repressief op te treden; we moeten de mensen in de wijk ook perspectief
bieden, met repressie als sluitstuk. Een groot probleem is dat veel jongeren betrokken
zijn bij drugsrunnen. Daarnaast wordt de buurt geterroriseerd door andere jongeren
die geen perspectief hebben en zich vervelen. Ze opereren bijvoorbeeld op een plein
waar de Duimdropcontainer voor het uitlenen van speelgoed staat. De beheerders zijn
een aantal keren bedreigd, waarna die container dichtging en de kinderen daar niet
konden spelen. In de school die aan het plein staat, werd voortdurend ingebroken.
Iedereen wist ervan, maar niemand voelde een gezamenlijke verantwoordelijkheid.
Iedereen beperkte zich tot zijn eigen doelstelling.’
‘We proberen nu zover te komen dat de problemen in de wijk centraal gesteld worden
en iedereen daar vanuit zijn eigen deskundigheid een bijdrage aan levert. Dat
betekent niet dat iedereen meer werk krijgt, maar wel dat mensen over hun eigen
werkterrein heen moeten kijken en soms ook iets aan een ander moeten overlaten. Het
kwam bijvoorbeeld voor dat meerdere hulpverleners in hetzelfde gezin kwamen, maar
niet goed samenwerkten en soms niet eens van elkaars contacten met dat gezin
wisten. Dan is het logisch dat mensen gaan shoppen. Wij willen een andere
benadering waarin we samen met alle betrokkenen bekijken wat er in de wijk nodig is
en de instellingen vragen om dat te leveren. Als ze dat niet kunnen, halen we het
elders. Op den duur zal dat gevolgen hebben voor hun subsidie, maar het gaat
tenslotte om publiek geld dat we goed moeten uitgeven.’
Eigen verantwoordelijkheid
Marijke Linthorst beschouwt het als haar belangrijkste missie om iedereen ervan te
overtuigen dat een kind één geheel is en dat iedereen die met dat kind te maken heeft,
inclusief de ouders, moet beseffen welke rol hij of zij in het leven van dat kind kan
spelen. De gesprekken die tot nu toe met ouders zijn gevoerd, waren ook bedoeld om
ouders duidelijk te maken dat zij hun eigen bijdrage kunnen leveren aan het oplossen
van de problemen in de wijk. ‘Het is daarbij erg belangrijk dat we een Marokkaanse
86
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 87
medewerkster hebben die als sleutelfiguur optreedt. Zij werkt los van de instellingen
en zit als een spin in het web. Ook schakelen we bewust de Marokkaanse
welzijnswerkers en leerkrachten in de wijk in het proces in. De reacties zijn wisselend.
Vooral de vrouwen zijn razend enthousiast. Die hebben ook veel te winnen en weinig
te verliezen. De mannen hebben over het algemeen weinig vertrouwen meer in de
Nederlandse samenleving en onderschatten hun eigen mogelijkheden. Dat proberen
we nu voorzichtig te veranderen door hen bij allerlei initiatieven te betrekken.
Daarnaast hebben we natuurlijk te maken met weerstand van mensen die geen belang
hebben bij verandering, want het gaat bij het drugsrunnen uiteindelijk om veel geld.’
Bondgenoten
De jongeren in de wijk reageren verschillend op de plannen voor een
jongerencentrum, sporttrainingen en trajecten in de richting van werk. Sommigen
zijn enthousiast, anderen moeten het allemaal nog zien. Dat is voor een deel terecht,
want de realisatie van die plannen hangt af van de samenwerking tussen de
instellingen die tot nu toe nogal op zichzelf gericht waren.
Na driekwart jaar ziet Marijke Linthorst wel veranderingen in de goede richting: ‘Als er
een probleem is, zoeken instellingen nu meer naar bondgenoten en naar structurele
oplossingen. Om het klimaat op het plein van de Duimdropcontainer te verbeteren,
wordt samengewerkt tussen het sociaal-cultureel werk, de politie, gemeentelijke
diensten en de bewoners. We willen B-teams instellen met jongere vaders en oudere
broers die voor een jaar op een WIW-plaats kunnen worden aangesteld. Dat is
aantrekkelijker dan vrijwilligerswerk. In dat jaar wordt bekeken wat ze daarna willen
zodat we hen daarbij kunnen steunen.’ Voor de hulpverlening aan kinderen krijgen de
scholen ondersteuning van een netwerk in de wijk, zodat ze niet alles zelf hoeven te
regelen.
Marijke Linthorst merkt dat beroepskrachten in de wijk langzaam maar zeker opener
worden tegenover elkaar: ‘Een belangrijke voorwaarde voor zo’n Plan voor Herstel is
dat mensen elkaar leren kennen en vertrouwen, zodat ze elkaar weten te vinden en op
een gegeven moment ook durven erkennen waar hun eigen beperkingen liggen.’
‘Mijn schoot is leeg’
Marijke Linthorst denkt dat de waarden-en-normendiscussie die in CTC zit
ingebouwd een belangrijk onderdeel van het herstel van het Oude Noorden zal zijn,
omdat kinderen die thuis en op school met verschillende waarden en normen worden
geconfronteerd vaak met loyaliteitsconflicten worstelen. ‘De Marokkaanse moeders
herkennen dat ook wel, maar staan er ook wantrouwig tegenover. Voordat we daarover
verder kunnen praten, moeten we eerst boven tafel zien te krijgen waar hun
wantrouwen op gebaseerd is. Dat is misschien een onderwerp dat we aan de vertaling
van CTC naar de Nederlandse situatie kunnen toevoegen. Voordat je het over de feiten
kunt hebben volgens de aanpak van CTC, moet je het hebben over de manier waarop
87
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 88
mensen hun positie ervaren. Marokkaanse ouders zeggen vaak dat ze hun kinderen in
de Nederlandse samenleving niet goed kunnen ondersteunen. Daarbij vergeten ze
wat ze die kinderen wel te bieden hebben. Wethouder Meijer die dit plan heeft
aangezwengeld, heeft wel eens het voorbeeld geven van een moeder die tegen hem
zei: “Mijn schoot is leeg, mijn kinderen hebben niets aan alles wat ik geleerd heb.”
Voordat je ouders kunt inschakelen moet je dus eerst veel doen aan empowerment.’
‘Toen wij in het Oude Noorden van start gingen, konden we nog geen gebruikmaken
van CTC, omdat het voor de Nederlandse situatie nog niet beschikbaar was. We
moesten het hebben van onze inzet en overtuigingskracht. Ik hoop dat we in de
toekomst iets aan CTC kunnen hebben, met name om de motivatie die we het
afgelopen jaar hebben opgebouwd, levendig te houden. En omgekeerd leveren onze
ervaringen misschien belangrijke inzichten op die kunnen worden gebruikt bij de
introductie van CTC.’
Kenmerken van Communities That Care:
• geen project, maar een strategie
• actief signalerend op basis van cijfermatige
gegevens
• wijkgericht
• integrale aanpak met commitment van betrokken
organisaties en doelgroepen van top tot basis
• preventie van geëxternaliseerd riskant gedrag
• benadering op verschillende niveaus
• multidisciplinaire samenwerking
• selectie en keuze van goed scorende en veelbelovende interventies
• monitoring van resultaten
• maatwerk, ook voor migrantengroepen
88
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 89
3 Veelbelovende praktijken
onder de loep
D
e projecten die in deze publicatie beschreven worden, zijn voorbeelden van veelbelovende, min of meer nieuwe, methoden voor
verschillende onderdelen van de jeugdzorg, van preventie tot
nazorg. Ze worden gezien als aantrekkelijke alternatieven voor de
bestaande praktijk. De verschillende doelstellingen en werkwijzen sluiten
allemaal op de een of andere manier aan bij de oorzaken van maatschappelijke uitval. Van inhoudelijke samenhang en afstemming op de kwaliteitseisen van het nieuwe jeugdbeleid is echter nog nauwelijks sprake.
Succesfactoren
Wat heeft Glen Mills wat anderen niet hebben en waarom slaat de
VertrekTraining aan? Wat is het geheim van Youth at Risk, waarom werkt
het jeugdpreventieproject (JPP) van Eindhoven en wat voegt Communities
That Care toe aan bestaande samenwerkingsverbanden in wijken?
De VertrekTraining slaagt wanneer een jongere bij de overgang van de ene
leefsituatie naar de andere leert om zijn eigen doelen te stellen en na te
streven en op tijd steun te zoeken in zijn omgeving. Omdat dat niet lukt
zonder positief zelfbeeld, voldoende sociale vaardigheden en het
intensiveren van bepaalde contacten, besteedt de trainer aan deze punten
veel aandacht. Dit alles gebeurt in een kort, maar krachtig aanbod.
Het succes van Glen Mills wordt vooral bepaald door de mate waarin
jongeren die al in de criminaliteit zijn beland, gevoelig zijn voor de invloed
van de groep leeftijdgenoten waarin ze verkeren. Vervolgens is voor het
resultaat belangrijk of de school erin slaagt de jongeren zo lang en
intensief mogelijk te omringen met een aantrekkelijke groepscultuur
waarin positieve normen centraal staan. Voor thuisloze jongeren zou deze
aanpak waarschijnlijk veel minder succesvol zijn omdat zij veel
89
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 90
individueler opereren en zich eerder onttrekken aan groepsnormen dan
zich ernaar voegen.
Voor het effect van YAR is de residentie waarin jongeren geconfronteerd
worden met zichzelf, van essentieel belang. Deze confrontatie wordt
bewerkstelligd door een combinatie van neurolinguistisch programmeren, groepsdynamica en ervaringsleren. Als de residentie slaagt, is de
begeleiding door coaches de belangrijkste factor voor het beklijven van het
resultaat.
Het meest opvallende element van JPP is de ‘eropaf ’-aanpak. De politie
ziet verontrustend gedrag bij kinderen of jongeren en reageert met het
aanbod om een maatschappelijk werker in te schakelen. JPP beschouwt
zelf als tweede sterke punt dat het hulpverleningsaanbod direct is, kortdurend, intensief en gericht op het bij elkaar houden van het gezin. De
derde bepalende factor voor het succes in JPP is de aandacht voor de
contacten van de gezinnen met voorzieningen in de omgeving, het eigen
netwerk.
CTC dwingt overheden en instanties die actief zijn in een wijk, om op
grond van objectieve statistische gegevens te discussiëren over risicofactoren en protectieve factoren in die wijk en daar vervolgens een
kwalitatief hoogstaande en integrale aanpak voor te ontwikkelen die
meetbare resultaten oplevert. CTC is geen project, maar een programma,
een schil waarin andere projecten zoals YAR, VT of JPP kunnen worden
opgenomen.
Wat opvalt aan de factoren die het succes van deze projecten bepalen is dat
ze allemaal te maken hebben met een goede afstemming van de aanpak op
de behoeften van de doelgroep. De veelgebruikte term ‘maatwerk’ lijkt bij
al deze projecten op zijn plaats.
Het buddy-element
In de methode van de Glen Millsschool speelt de onderlinge begeleiding
van de jongens door mentoren, ‘bulls’ en ‘big brothers’, een belangrijke
rol. Het interne beloningssysteem is gebaseerd op de autoriteit die goed
presterende jongens tegenover anderen kunnen verdienen. In Youth at
Risk krijgen de deelnemers een vaste vrijwilliger toegewezen die hen door
dik en dun begeleidt.
Beide methoden hebben interessante nieuwe onderdelen, vinden de
beleidsmedewerkers van het ministerie van VWS. Naast de VertrekTraining steunt het ministerie zowel de Nederlandse Glen Millsschool als
de introductie van Youth at Risk en CTC in Nederland: ‘Wij vinden het
helemaal niet erg als er verschillende methoden zijn’, stelt Cilia Kleijwegt.
‘Niet alles hoeft voor iedereen te werken, als je als organisatie maar weet
90
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 91
waar je voor staat met de methodiek die je aanbiedt en wat je werkers
daarmee in handen hebben. Dan maakt het mij niet uit of het VertrekTraining is of een variant van Youth at Risk, zolang maar in het hulpverleningsplan staat dat een jongere na afloop van het aanbod zelfstandig
kan wonen als hij niet teruggaat naar het ouderlijk gezin. Als daar een
andere methodiek dan de VertrekTraining voor gebruikt wordt omdat die
beter past binnen het stramien dat ergens gevolgd wordt, maakt ons dat
niet uit. Beleidsmatig is er geen oordeel over de soort therapie, de
diagnostische instrumenten of de software die een organisatie gebruikt,
als maar voldaan wordt aan de eisen die gesteld worden in het kader van de
wet, de onderliggende besluiten en de afspraken over de effectiviteit.’
Over Youth at Risk heeft ze nog geen uitgesproken mening: ‘Wat ik van
Youth at Risk moet denken, weet ik nog niet goed, maar wat mij er het
meeste in aantrekt is het buddyprincipe. Dat komt uit de aids-wereld,
maar je kunt er in de jeugdzorg vast ook wat mee doen in de fase die
jongeren zelfstandig door moeten komen, zonder hun ouders. Dat
element van YAR is echt vernieuwend. Vroeger had je daarvoor de
vrijwillige gezinsvoogden die heel actief met die kinderen bezig waren,
maar dat fenomeen kennen we niet meer. Als ik zie wat de vrijwilligers bij
YAR moeten doen, houd ik wel m’n hart vast. Als je een baan hebt, kun je
dat er niet bij doen. Dat soort kanttekeningen zijn echter geen reden om
een dergelijk traject niet te starten. Daarvoor is het initiatief te belangrijk.’
Jehova’s getuigen
Naast overdraagbaarheid en efficiënt gebruik van de middelen is voor het
NIZW het belangrijkste criterium om nieuwe methoden te beoordelen,
welke bijdrage ze leveren aan zowel de sociale competentie als het sociaal
netwerk van jongeren. Om het sociaal netwerk te versterken van jongeren
van wie bekend is dat ze moeilijk met hun problemen kunnen omgaan en
contacten kunnen leggen, is het aanleren van sociale vaardigheden en het
activeren van hun netwerk een belangrijke voorwaarde. Dat kan op
verschillende manieren en daarom is zowel YAR, Glen Mills als VT
interessant. Het gaat niet om de methode op zich, maar om elementen
daaruit, als stukjes van een puzzel. Voor de ene jongere is dit geschikt en
voor de ander dat. Dat lijkt misschien moeilijk in praktijk te brengen,
bijvoorbeeld omdat de initiatiefnemers van de ene methode vinden dat
hun aanpak onverenigbaar is met de andere. Zo vindt YAR bijvoorbeeld dat
Glen Mills te veel op gedragsverandering is gericht, terwijl het om de
motivatie van jongeren zou moeten gaan. Toch hoeven anderen niet zo
zwaar te tillen aan die verschillen. Glen Mills werkt in Amerika juist wel
aan die motivatie, omdat de groep en het systeem van interne promotie de
91
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 92
jongens motiveert. Veel onderlinge kritiek is het gevolg van verkeerde
beeldvorming. Zo wordt de kritiek op VT bijvoorbeeld voor een deel
ingegeven door de inbreng van de afdeling Gedragstherapie van het
Paedologisch Instituut, waar het trainen van sociale vaardigheden altijd
veel aandacht heeft gekregen. Inmiddels werkt dit instituut allang mee
aan allerlei projecten waarin de activering van sociale netwerken en de
coaching of het buddyprincipe minstens even zwaar telt. YAR denkt ook in
die richting en combineert allerlei aspecten. Bij de introductie van
projecten houden sommigen zo sterk vast aan de principes dat ze klinken
als Jehova’s getuigen. Ook het VT-project heeft daar in het begin last van
gehad, omdat de verschillende partijen toch aan hun eigen benadering
vasthielden.
Een duidelijke keuze
De geschiktheid van een methode hangt onder andere af van de doelgroep
die bereikt moet worden.
Bij YAR is de definitie van de doelgroep nog heel ruim. Om de methode te
beoordelen en de effectiviteit van de aanpak te kunnen meten moet die
definitie nog verder worden aangescherpt. Bovendien roept met name het
residentiële gedeelte vragen op over het effect bij migrantenjongeren,
omdat er grote druk wordt uitgeoefend om tegenover een groep
onbekende mensen over persoonlijke onderwerpen te praten die normaal
gesproken binnen de familiekring blijven. Dat zou tot loyaliteitsconflicten
en gevoelens van schaamte kunnen leiden in plaats van tot openheid en
motivatie.
Hoewel Glen Mills bedoeld is voor jongeren met een ernstig crimineel
verleden, valt op dat binnen die groep weinig onderscheid wordt gemaakt.
Als belangrijkste toelatingscriterium geldt dat een jongere vatbaar is voor
een groepsbenadering. Tussen autochtone en allochtone jongeren wordt
geen onderscheid gemaakt, ook al twijfelt Glen Mills nog aan de
geschiktheid voor migrantenjongeren.
Het bereik van JPP wordt duidelijk bepaald door riskant gedrag zoals de
politie dat waarneemt. Daarmee valt de groep met minder zichtbare
problemen af, tenzij de hulpverlening via een ander kind het gezin
binnenkomt. De preventieve werking van JPP is daarmee beperkt tot de
groep die overlast geeft. Daarnaast is JPP als enige heel expliciet in het
aanpassen van het aanbod aan migrantenjongeren en is de effectiviteit bij
deze doelgroep ook zichtbaar. In die zin werkt een duidelijke keuze van de
doelgroep verhelderend.
VT heeft als enige een duidelijke screeningsprocedure ontwikkeld.
Jongeren worden in twee rondes geselecteerd, eerst op het
92
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 93
thuisloosheidsrisico en vervolgens op de geschiktheid van de methode in
hun situatie. Als individuele methode houdt VT wel rekening met culturele
verschillen, maar die vormen geen criterium bij de selectie van deelnemers.
Zoals gezegd is CTC op zich al een strategie die betrokkenen tot een
duidelijke keuze dwingt. Dat betekent niet dat voor iedere doelgroep die
risico loopt meteen iets op touw wordt gezet, maar wel dat iedere keuze
breed wordt gedragen, wordt onderbouwd op grond van prioriteiten en
onderzoek en vervolgens leidt tot de keuze van een geschikt aanbod.
Idealiter is de programmakeuze afgestemd op de doelgroep, dus ook op
de culturele achtergrond van die doelgroep. Vervolgens kunnen binnen
CTC allerlei vormen van preventie en interventie worden toegepast, van
opvoedingsondersteuning en Families First tot JPP, YAR en VT.
Stigmatiserend
Op het punt van de doelgroep wreekt zich het feit dat er geen algemene
onderzoeksgegevens beschikbaar zijn over culturele verschillen wat
betreft de risicofactoren en protectieve factoren. Daarnaast kent de
jeugdzorg te weinig registratie om vergelijkingen tussen verschillende
groepen jongeren mogelijk te maken.
Dit gebrek aan gegevens heeft tot gevolg dat alleen achteraf te bepalen is
of een methode geschikt is voor het voorkomen van delinquentie of
thuisloosheid onder migrantenjongeren. Als dan blijkt dat bij gebrek aan
kennis bepaalde factoren over het hoofd zijn gezien en migrantenjongeren daardoor niet de meest adequate hulp hebben gekregen, kan de
jeugdzorg niet bepaald van vernieuwing of vooruitgang spreken.
Cilia Kleijwegt van het ministerie van VWS wijst echter op de grote
bezwaren die er zijn tegen onderzoek naar specifieke doelgroepen omdat
dat stigmatiserend werkt. Dat neemt volgens haar niet weg dat
interessante ervaringen zijn opgedaan in vernieuwende projecten voor
specifieke doelgroepen zoals Nieuwe Perspectieven in Amsterdam, waarin
de netwerkbenadering een prominente plaats inneemt. Op een indirecte
manier zijn wel conclusies te trekken over methoden die succes hebben bij
migrantengroepen.
Werken aan een doorbraak
Wat zijn de ‘werkzame bestanddelen’ van de beschreven projecten
voorzover het de jongeren zelf betreft?
In de ambulante sector valt de voorkeur op voor ‘kortdurend en intensief ’.
Zowel JPP als VT kiezen voor tien tot twaalf weken intensieve
professionele begeleiding. YAR duurt langer, maakt minder gebruik van
93
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 94
beroepskrachten, maar zorgt wel voor een vrij hoge frequentie in de
contacten van de jongeren met hun begeleiders.
Het achterliggende idee van die intensiteit is het vasthouden van de
vorderingen in het veranderingsproces. Het is ook een duidelijke reactie
op het gebrek aan resultaat van minder intensieve, maar langer durende
methoden. Uit onderzoek van het Paedologisch Instituut in Duivendrecht
is ook gebleken dat een aanbod dat langer dan acht tot tien weken duurt
geen zin heeft en dat zelfs een boemerangeffect kan optreden als een
training langer doorgaat. Als jongeren te lang moeten oefenen, gaan de
vaardigheden die ze leren hen tegenstaan en zijn ze niet meer geneigd ze
toe te passen.
Als het gaat om de effectiviteit van methoden bij jongeren zelf, valt
regelmatig de term ‘doorbraak’. Die term suggereert dat er flinke druk
nodig is om te zorgen dat deelnemers over bepaalde drempels heen gaan
en op die manier een zee van ruimte en mogelijkheden voor zichzelf
bereiken.
Bij VT gaat dit proces nog het meest geleidelijk, omdat de trainer bewust
gebruikmaakt van de motiverende werking van concrete resultaten. Na
afloop moet zowel een aantal algemene als een aantal persoonlijke doelen
zijn gerealiseerd waar de jongere direct profijt van heeft.
Bij YAR is dit motiverende moment geconcentreerd in de residentie, de
week die aan het begeleidingstraject voorafgaat. YAR profileert zich ook
sterk met dit gegeven en vindt dat andere methoden te veel op gedragsverandering gericht zijn en daardoor minder goed beklijven. Bij YAR
formuleert de jongere na de residentie drie concrete doelen voor het
begeleidingstraject. De motivatie lijkt dan een kwestie van ‘onderhoud’.
Bij JPP is het motiverende element in de methode wat minder uitgesproken, al zou je ook kunnen zeggen dat de bemoeienis van de politie
daarvoor doorslaggevend is. De belangrijkste ‘beloning’ na afloop van JPP
is dat de jongere niet meer op een negatieve manier met te politie te maken
krijgt en dat de omgeving meer aandacht voor hem heeft. Bovendien kan
het feit dat de gezinsleden meer bij elkaar betrokken raken op de langere
termijn ook vruchten afwerpen.
In de residentiële omgeving van de Glen Millsschool krijgen jongeren een
paar weken de tijd om radicaal te breken met de negatieve groepscultuur
waar ze uit komen. Daarna moeten ze de keuze maken om zich al dan niet
te conformeren aan de normen van de school. De eerste weken in de
school zijn voor de meeste jongens een hel. De doorbraak komt in feite
neer op de keuze tussen een straatcultuur en een van de ‘upperclass’
afgeleide kostschoolcultuur. Hebben ze eenmaal voor het laatste gekozen,
dan wordt alles een stuk makkelijker omdat ze dan ook worden beloond.
94
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 95
CTC werkt op een ander niveau aan een doorbraak: sleutelfiguren uit de
gemeenschap worden ertoe aangezet om gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor kinderen en jongeren die riskant gedrag vertonen en
dreigen uit te vallen. Daarvoor kunnen zij verschillende methoden inzetten
die op hun beurt voor doorbraken op individueel niveau kunnen zorgen.
Nazorg
Bij het kortdurende en intensieve karakter van het ambulante aanbod
worden nauwelijks vraagtekens gezet. Dat is begrijpelijk in reactie op het
falen van minder intensieve werkwijzen, maar onverstandig als daarmee
de beperkingen van een kort, maar hevig aanbod uit het oog worden
verloren. In sommige gevallen is de nazorg minstens even doorslaggevend voor het resultaat als het aanbod zelf.
Bij VT blijkt bijvoorbeeld dat een kortdurend aanbod voor sommige
jongeren ontoereikend is, omdat zij meer tijd nodig hebben om profijt te
hebben van de begeleiding of omdat zij met een bepaalde regelmaat op
iemand moeten kunnen terugvallen. Dit laatste is met name het geval bij
ex-verslaafden, ex-psychiatrische patiënten en jongeren met ontwikkelingsachterstanden. Als zorg op maat het streven is van de jeugdzorg,
moet voor deze categorie een langer durend ambulant aanbod beschikbaar zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een buddysysteem.
De rol van de omgeving
Zowel bij Glen Mills als bij YAR is de nieuwe omgeving die voor de jongere
gecreeërd wordt het meest dwingende en motiverende element. Glen
Mills speelt in op de behoefte van de jongeren om binnen de school bij de
groep te horen en daarin status te verwerven. Binnen de muren van de
Glen Millsschool wordt weinig aan het toeval overgelaten. Scherpere
selectiecriteria zouden bij Glen Mills op z’n plaats zijn, omdat dat op z’n
minst de verwijzers dwingt om heel nauwkeurig te kijken naar de
problematiek van de jongere en niet toe te geven aan de neiging om elke
nieuwe trend uit te proberen. Bovendien zou het een prikkel kunnen zijn
voor de rest van de residentiële sector om na te denken over de
afstemming van de methoden op de doelgroepen die er verblijven. Een
interessante vraag voor de toekomst is of GMS tot een werkelijke
vernieuwing van het groepswerk kan leiden.
Ook bij YAR wordt de groep als drukmiddel gebruikt, vooral tijdens het
verblijf in de residentie. In het vervolgtraject zijn het met name de coach en
tot op zekere hoogte ook de andere jongeren op de groepsbijeenkomsten,
die de groepsdruk blijven uitdragen. Op dit moment is moeilijk uit te
maken wanneer de YAR-aanpak meer geschikt is voor een jongere dan
95
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 96
GMS en vice versa.
Als strategie maakt CTC per definitie gebruik van de druk die de omgeving
kan uitoefenen. In die zin voegt CTC aan elke methode die binnen een wijk
wordt toegepast zowel sociale druk als sociale steun toe.
Op zoek naar sociale steun
Met het oog op het voorkomen van maatschappelijke uitval van jongeren is
het belangrijk om naast redelijke materiële omstandigheden te zorgen
voor voldoende sociale steun in hun eigen omgeving. Allevier beschreven
projecten zijn daar op een bepaalde manier mee bezig.
De VertrekTraining is zowel gericht op risicofactoren als op protectieve
factoren zoals het vergroten van de sociale competentie van de jongere,
het versterken van zijn sociaal netwerk en het werken aan concrete doelen
zoals zinvolle dagbesteding in de vorm van opleiding of werk.
Van alle projecten is de Glen Millsschool er het meest op gericht de steun
van leeftijdgenoten in de residentiële situatie te versterken. Doel is de
jongeren binnen de muren van de instelling een nieuwe sociale omgeving
te bieden en daardoor individuele gedragsveranderingen te
bewerkstelligen. Bij gebrek aan Glen Millstraditie in Nederland is de
jongere na zijn vertrek uit de school aangewezen op zijn eigen netwerk.
Om dat op te bouwen gebruikt de Nederlandse Glen Millsvariant onder
andere de VertrekTraining.
Youth at Risk is gericht op individuele jongeren die al met politie en
justitie in aanraking zijn gekomen. Het doel is in eerste instantie het
veranderen van hun persoonlijke motivatie en vervolgens het veranderen
van hun dagelijks leven. Voor zover de sociale omgeving een rol speelt,
gaat het met name om de houding van de jongere ten opzichte van die
omgeving. Omdat het activeren van de omgeving pas in het laatste
stadium concreet aan de orde is, kan de Nederlandse YAR daarvan nog
geen duidelijk beeld geven.
JPP Eindhoven probeert zo veel mogelijk positieve krachten in het gezin en
de directe leefomgeving van kinderen en jongeren te mobiliseren om te
voorkomen dat ze uit die omgeving weg moeten. In die zin is de
doelstelling van het project in twee opzichten preventief: het voorkomt
een ernstige scheidingservaring – een duidelijke risicofactor – en het
organiseert de sociale steun in de omgeving – een protectieve factor.
Als preventiestrategie is CTC bij uitstek gericht op de sociale omgeving,
zowel door het versterken van positieve krachten in de gemeenschap als
door het verbeteren van de kwaliteit van de interventies die in die
omgeving worden gepleegd.
96
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 97
Een soort oom
De nieuwe projecten hebben stuk voor stuk sterke kanten die iets kunnen
toevoegen aan de Nederlandse jeugdzorg. Het groepselement van Glen
Mills is interessant, maar het is nog de vraag wat daar in Nederland van
terechtkomt, zeker in de beginperiode waarin de verhouding tussen
‘positieve’ en ‘negatieve’ leiders nog onevenwichtig is. In Amerika is Glen
Mills een soort mengvorm van een college, een studentenvereniging en
een firma met een sterke identiteit zoals MacDonald’s. Het idee is daar dat
een jongere Glen Millser lid wordt en blijft van het ‘old boys’-netwerk.
Jongeren krijgen daardoor een soort alternatieve familie. Als ze daarna
bijvoorbeeld naar Chicago gaan, kunnen ze contact opnemen met een
soort oom die twintig jaar geleden op Glen Mills heeft gezeten. Het lijkt
een beetje op de Rotary: ook al kennen mensen elkaar niet, ze voelen zich
vertrouwd met elkaar omdat ze lid zijn van dezelfde ‘club’. Dat is een
fenomeen dat in het Nederlandse project voorlopig nog ontbreekt.
Misschien is daarvoor een andere voorziening nodig, bijvoorbeeld een
buddysysteem waardoor jongeren toch een netwerk, een soort familie
krijgen.
De intensieve begeleiding door een trainer, vrijwillige coach of hulpverlener brengt wel het gevaar mee dat de jongere hem of haar als vast
onderdeel van zijn nieuwe sociaal netwerk gaat beschouwen. Als het goed
gaat, is het bijna onvermijdelijk dat de trainer bij VT zelf een vip voor de
jongere wordt of dat de coach bij YAR of de hulpverlener bij JPP zelf een
onmisbaar onderdeel van het sociaal netwerk van de jongere wordt. De
vraag is of de trainer of coach die rol op tijd kan loslaten en kan overdragen aan andere vip’s, buddy’s of hulpverleners in de buurt. In ieder
geval is het nog een reden om het aanbod kort te houden. De jongere moet
na het verbreken van contacten met de oude ‘negatieve’ vriendenkring wel
een alternatieve sociale structuur kunnen vinden. Op de schaal van een
klein land als Nederland, waar een jongere bovendien bijna altijd terug
naar huis moet, kunnen buddysystemen een heel belangrijke rol spelen.
Rituelen en beloningen
Wat vooral bij YAR opvalt is dat bewust gewerkt wordt met een
overgangsritueel tussen de residentie en de terugkeer naar huis. Jongeren
krijgen een soort welkomstfeestje in hun eigen omgeving dat in het teken
staat van acceptatie en misschien ook wel vergeving. De bedoeling is dat
de jongere een bevestiging krijgt dat hij met een schone lei kan beginnen
en dat hij ‘erbij hoort’.
In VT is zo’n ritueel veel minder nadrukkelijk aanwezig en veel minder een
groepsevenement, maar krijgt de jongere tijdens de laatste bijeenkomst
97
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 98
vaak wel een afscheidscadeautje. Dit markeert het einde van de training en
het doel dat de jongere bereikt heeft. Bij VT zit al in een eerdere fase een
vorm van acceptatie door familie en bekenden ingebouwd, omdat de trainer
samen met de jongere het contact met een aantal belangrijke mensen
probeert te herstellen. Als dat lukt, is dat meteen een vorm van beloning.
De Glen Millsschool maakt ook expliciet gebruik van beloningen en
rituelen in de vorm van privileges en functies binnen de schoolgemeenschap. De aandacht die aan inrichting, materiaal en kleding wordt
besteed, getuigt van het belang dat gehecht wordt aan de materiële
uitingen van de ‘positieve’ groepscultuur.
In Nederland wordt vaak nogal schamper gedaan over het effect van
expliciete rituelen, beloningen en materiële omstandigheden, maar
misschien wijzen deze voorbeelden wel op een heel basale menselijke
behoefte waar juist in het leven van deze jongeren te weinig aandacht aan
is besteed. Het positieve effect van rituelen, beloningen en andere vormen
van persoonlijke aandacht op jongeren die zelden of nooit complimenten
krijgen, die geen diploma’s hebben gehaald of wedstrijden hebben
gewonnen en nooit op een andere positieve manier het middelpunt van de
belangstelling zijn geweest, zou wel eens groter kunnen zijn dan wij in
Nederland geneigd zijn te geloven. Dit effect moet echter om dezelfde
reden ook niet worden overschat. Jongeren voelen vaak feilloos aan als een
compliment of een beloning vooral bedoeld is om iets van hen gedaan te
krijgen. Zo kan ook het te vroeg of te kunstmatig inzetten van rituelen of
beloningen als middel om bepaald gedrag af te dwingen, een
boemerangeffect veroorzaken.
China
In JPP en YAR spelen politie en justitie een prominente rol in het selecteren
van potentiële klanten. Bij die ontwikkeling zijn wel vraagtekens te zetten.
Het inzetten van de wijkagent als bemiddelaar is bijvoorbeeld geen
garantie voor succes als het al de gewoonte is dat het arrestatieteam
optreedt zo gauw er een echt probleem is. In andere gevallen kan het juist
goed zijn dat wijkagenten in feite optreden als sociaal werker in uniform,
omdat veel problemen met gezinnen hulpverleningsproblemen zijn en
straffen vaak helemaal niet helpt. Aan alles zit twee kanten. Het
schrikbeeld is de politiestaat of China ten tijde van de culturele revolutie,
met buurtcomités die iedereen bewaken.
Met overdreven bemoeizucht schiet niemand in Nederland iets op, maar
soms zijn pragmatische oplossingen de beste. Als een agent in sommige
gezinnen een betere toegang heeft en een vader daardoor eerder geneigd
is om mee te werken in het belang van zijn kinderen, is het waarschijnlijk
98
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 99
beter om het contact aan die agent over te laten. Welzijnswerkers worden
soms niet serieus genomen. Het wordt echter dubieus als politieagenten
in een bepaalde wijk de enigen zijn die hulpverlening bieden, want
daarvoor zijn ze niet opgeleid. Het risico bestaat dat ze dan alle fouten
herhalen die hulpverleners in het verleden al gemaakt hebben. Dat Justitie
tegenwoordig als ‘keeper’ van jeugddelinquentie meer aandacht heeft
voor de noodzaak van sociale binding en de introductie van CTC steunt, is
een opvallende ontwikkeling. Daaruit blijkt dat Justitie ‘het sociale’ erkent
en de eigen verantwoordelijkheid van gemeenschappen voor hun eigen
veiligheid stimuleert. Het is ook een teken dat de positieve en negatieve
mensbeelden van welzijn en Justitie naar elkaar toe groeien.
Stevigheid gevraagd
Zijn de nieuwe initiatieven in de jeugdzorg die dwang niet schuwen koren
op de molen van Justitie? De medewerkers van de directie Preventie-,
Jeugd- en Sanctiebeleid van het ministerie van Justitie reageren terughoudend. Mieke Kleiman: ‘Over het algemeen stappen wij niet zomaar in
iets waarvan wij niet weten of het gefundeerd is, of het een goeie methode
is. Wij willen eerst de evaluatie afwachten die de universiteit van Leiden
maakt van de Glen Millsmethode zoals die momenteel draait in Samster.
Wij blijven dat goed volgen en als dat succesvol blijkt, zou dat misschien
ook geïntroduceerd kunnen worden voor strafrechtelijke justitieklanten.’
Hans Boutellier gelooft persoonlijk wel in de aanpak van Glen Mills: ‘Het
aardige vind ik dat het een warme methode is: het is niet negatief, het
straft niet af, het maakt gebruik van positieve krachten tussen die
jongeren. Het is normatief vrij sterk, maar dat is puur een privé-opvatting,
want er zijn nog geen termen waardoor je die aanpak vanuit Justitie kunt
beoordelen. Wat me argwanend maakt is dat ze in Amerika helemaal geen
school hebben gemaakt. Het is één instituut dat steeds groter is
geworden, maar het systeem is verder bijna nergens overgenomen. Als het
zo’n succesvolle methode is, vind ik het een beetje gek dat hij in Amerika
verder niet verspreid is. Naar de effectiviteit is ook in Amerika geen goed
onderzoek gedaan. Het is een sympathieke methode en puur privé geloof
ik er wel in, maar meer ook niet.’ Mieke Kleiman zet vraagtekens bij de
overdraagbaarheid naar de Nederlandse situatie: ‘Amerika heeft bendes.
Die hebben een heel andere structuur en invloed dan groepen criminele
jongeren in Nederland, waar we eigenlijk nog niet zo heel veel van weten.
Op dit moment wordt onderzoek gedaan naar de vraag of er in Nederland
bendes zijn en wat de structuur daarvan is. Vanuit die kennis kunnen we
misschien een idee krijgen of die Glen Millsmethode goed aansluit bij dat
soort groepen.’
99
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 100
Wel signaleren, geen intake
Bij de plannen van JPP Eindhoven vraagt Mieke Kleiman zich af hoe de
aanpak zich verhoudt tot het streven naar één toegang in de jeugdzorg:
‘De politie doet daar de intake. Men zegt dat het goed werkt, maar ik vraag
me af of het zo moet. Dat is een verschil met JPP in Cuyck, waar de politie
alleen een signalerende functie heeft en de intake overlaat aan
professionele hulpverleners. In het Eindhovense model heeft de politie
een dubbele taak. De subsidieaanvraag voor het trainen van politieagenten
voor de intake gaat mij daarom te ver.’ Hans Boutellier is het daarmee
eens: ‘In het laatste politiebeleidsplan is de lijn om iets terughoudender te
zijn en weer iets meer terug te gaan naar de echte politietaken. De politie
moet wel signaleren, maar de intake doen gaat dan wel wat ver. Dat het
gebeurt is er meer een voorbeeld van dat de politie steeds meer in het gat
gesprongen is dat de hulpverlening heeft laten vallen.’
Op basis van de summiere informatie die hij over de VertrekTraining heeft,
vindt Hans Boutellier dat wel een interessante formule. Hij vindt het op
zich niet erg dat er zo veel projecten in de jeugdzorg zijn: ‘Eigenlijk vind ik
het wel mooi, al die projecten en programma’s. Er wordt wel vaak cynisch
over gedaan en het is ook wel een beetje een vorm van hollanditis, maar ik
vind het ook wel een teken van beschaving dat we ze hebben. Hier op het
departement hebben wij de neiging om te vragen of het werkt. Die
stevigheid zouden we eigenlijk in het welzijnswerk willen brengen.’ Mieke
Kleiman vindt het een voorwaarde dat de initiatiefnemers van nieuwe
projecten hun keuzes goed funderen: ‘Als een keus gebaseerd is op
welwillendheid van lokale mensen zonder goed na te denken over de
doelgroep, loop je bijvoorbeeld het risico dat je een zware interventie op
een lichte doelgroep zet en dat werkt dan juist averechts. Ik vind dat we
met dat soort inzichten meer rekening moeten houden.’ Hans Boutellier
stelt voor om bij de beoordeling van nieuwe methoden een praktische
richtlijn aan te houden: ‘Een goed operationeel criterium is dat je jongeren
weer in de reguliere instituties krijgt. Als het jou gelukt is om jongeren
gewoon weer naar school te krijgen, is dat geweldig. Jongeren die uit die
rails zijn gelopen, weer terugzetten op de rails van de reguliere instituties,
zodat die weer vat op die jongeren hebben, vind ik een groot succes.’
OP ZOEK NAAR ONDERLINGE SAMENHANG
In vernieuwingsprocessen zijn vaak twee patronen te zien. Het ene bestaat
uit een radicale breuk met bestaande werkwijzen en een sterke focus op de
‘zuivere’ toepassing van de nieuwe methode. Zoals gezegd vertoont dit
patroon soms sektarische trekjes met weinig begrip voor andere
benaderingen. Het andere patroon behelst een combinatie van een nieuwe
100
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 101
benadering met beproefde en succesvolle elementen uit het verleden.
Critici noemen dit een ratjetoe, aanhangers zeggen dat je het kind niet met
het badwater moet weggooien.
Van beide patronen zijn voorbeelden te vinden onder de vier beschreven
projecten. Met name de ‘geïmporteerde’ methoden wekken de indruk van
een radicale ommezwaai. Toch is er wat dat betreft een duidelijk verschil
tussen YAR en Glen Mills: YAR wil een zo zuiver mogelijke kopie in
Nederland realiseren, terwijl Glen Mills de intentie heeft een typisch
Nederlandse variant te ontwikkelen, ook al is de vorm bij de start nog puur
naar Amerikaans voorbeeld, compleet met Amerikaanse termen en
schooluniforms.
Wat ook verschil maakt, is de context waarin de initiatiefnemers van deze
projecten opereren. YAR wordt opgezet in nieuwe samenwerkingsverbanden, terwijl Glen Mills onderdeel is en blijft van de Hoenderloogroep. De goede ervaringen binnen de Hoenderloogroep met bijvoorbeeld
de VertrekTraining worden meegenomen naar de Glen Millsschool.
YAR wordt meer gepresenteerd als een totaalpakket, terwijl de doelgroep
net zo goed baat zou kunnen hebben bij een JPP-variant voor jongeren die
al vaker met de politie in aanraking zijn geweest. Zo kan ook de
‘voordeurvariant’ van VT een geschikt alternatief zijn voor de YARdoelgroep. Op preventief gebied biedt CTC een goed raamwerk om te
bepalen wat voor wie en wanneer de beste aanpak is.
De bureaus Jeugdzorg overzien in principe het totale gebied, inclusief de
residentiële sector en zouden net zo gedegen als CTC de stand van zaken
in hun werkgebied moeten volgen, risicofactoren en beschermende
factoren kunnen aanwijzen om daar hun zorgprogramma’s op te baseren.
Het is niet realistisch om te streven naar de alomtegenwoordige
beschikbaarheid van allevier methoden. Voorlopig is er maar één Glen
Millsschool en zal lang niet iedere gemeente een groep kunnen vormen
die groot genoeg is voor het organiseren van een YAR-project. Wel kunnen
jongeren uit verschillende gemeenten meedoen aan de landelijke
residentiële week om vervolgens door lokale buddy’s begeleid te worden.
Zo zullen ook op heel veel plaatsen individuele jongeren rondlopen die
baat hebben bij een JPP of een VT. Het gaat er niet om te bepalen wat de
beste methode is, maar met welke methoden bij welke jongeren en in
welke situaties de beste resultaten te behalen zijn.
Een droom
Het NIZW zou het liefst een aantal goede elementen uit verschillende
methoden bij elkaar brengen in een vaste vorm. Dat is heel on-Nederlands,
omdat iedereen z’n eigen winkeltje wil en denkt: dat bepaal ik zelf wel. Die
101
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 102
houding heeft aan de ene kant een zekere charme, maar aan de andere
kant blijft daardoor onduidelijk of iets echt kwaliteit heeft. Soms doet die
houding er zelfs afbreuk aan. Je hoeft het niet met een methode eens te
zijn om deze interessant te vinden. Het veld moet zelf beslissen waar ze
mee aan de gang gaan, maar ondertussen kan wel gezamenlijk vastgesteld
worden waar een zwaarder programma met verschillende modules uit zou
moeten bestaan en welke modules beschikbaar zijn. Een strategie als
Communities That Care bouwt de gezamenlijke discussie met alle
betrokkenen op lokaal niveau in en is daarom in dit verband een
aantrekkelijke nieuwe aanpak.
De afstemming van methoden op verschillende doelgroepen is een
kwestie van dosering. Voor sommige jongeren moet je bij wijze van spreken werken met een onsje meer vaardigheden en voor anderen met een
onsje meer sociale activering. In feite moeten de methoden afhankelijk
van de situatie worden gekozen. Zover zijn eigenlijk al die methodieken
nog niet in Nederland, noch beleidsmatig noch professioneel. Een mooie
droom voor de toekomst is dat al die verschillende elementen nog verder
uitgekristalliseerd zijn en dat beroepskrachten in staat zijn om een hoger
niveau te bereiken, dat ze bijvoorbeeld kunnen zeggen: de VertrekTraining
behelst dit, maar de elementen daaruit kun je ook ergens anders
gebruiken. YAR is niet alleen interessant vanwege de plaats in het aanbod,
maar ook omdat er elementen in zitten die ergens anders het werk kunnen
bevruchten. Een aantal elementen van de VertrekTraining past waarschijnlijk heel goed in YAR. Het individuele begeleidingstraject van VT zou
bijvoorbeeld in plaats van de begeleiding door vrijwilligers kunnen
komen. Om zulke combinaties op hun geschiktheid te kunnen beoordelen
is wel een kader nodig zoals het balansmodel.
Het is echter ook niet wezenlijk dat beleidsmakers te veel zelf in de
methoden gaan ‘shoppen’. De werking van de VertrekTraining zoals die
nu wordt uitgevoerd, is aangetoond. Als er te snel onderdelen uit gehaald
worden, is het niet helemaal zeker meer dat hetzelfde effect optreedt.
Daarom moeten voor andere toepassingen kwaliteitscriteria gelden en
moet begeleidend onderzoek worden gedaan naar de resultaten.
Samenhangend onderzoek wordt in de toekomst wellicht een noodzaak,
omdat de jeugdzorg steeds meer verplicht wordt om aan kwaliteitseisen te
voldoen, het primaire proces te registreren en instrumenten meer te ijken.
Dat is nu allemaal nog ver weg. Wel kan de komende jaren met CTC
ervaring worden opgedaan met het samenstellen van wijkgerichte
programma’s. De vraag blijft wel of uitvoerend werkers en andere directbetrokkenen de tijd en het geduld hebben om mee te werken aan een
strategie die pas na verloop van tijd concrete effecten heeft.
102
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 103
Het circuitmodel
Een van de doelstellingen van Regie in de jeugdzorg is te zorgen dat jongeren
een hulpverleningsaanbod op maat krijgen dat niet afhankelijk is van wat
de instellingen in de regio toevallig te bieden hebben. Het
hulpverleningsaanbod volgt met andere woorden de jongere en niet
andersom. Voor de organisatie van de jeugdzorg betekent dit dat er sprake
moet zijn van een ambulant en een residentieel aanbod dat zowel
tegelijkertijd als na elkaar in verschillende volgorden kan plaatsvinden.
Om zo’n circuitmodel te realiseren moeten verschillende methoden in de
vorm van preventieve en curatieve modules op verschillende momenten
voor jongeren kunnen worden ingezet. Een jongere die op de Glen
Millsschool of in een andere residentiële voorziening heeft gezeten zou bij
zijn vertrek VT kunnen krijgen, maar als dat hem niet voldoende sociale
steun oplevert, zou hij bij wijze van spreken op lokaal niveau een beroep
moeten kunnen doen op een vrijwillige begeleider zoals in YAR gebeurt.
Afgezien van het feit dat dat laatste op dit moment om ideologische
redenen onmogelijk is, gaapt er op dit moment nog een enorme kloof
tussen landelijk, provinciaal en lokaal jeugdbeleid en tussen justitiële
voorzieningen, jeugdhulpverlening en de geestelijke gezondheidszorg
voor de jeugd. Bovendien staan op veel plaatsen nog dikke schotten tussen
preventie en curatie. Dat is jammer, want uit alle projecten zijn elementen
te halen die op alle niveaus bruikbaar zijn. Een jongere die na verblijf in
een residentiële voorziening teruggaat naar huis, kan als vorm van nazorg
baat hebben bij de gezinsbegeleiding zoals maatschappelijk werkers van
JPP die geven. VT kan ook ingezet worden als een jongere nog thuis
woont, maar om wat voor reden dan ook binnen afzienbare tijd
zelfstandig moet leren wonen. In Maastricht start de jeugdzorg
binnenkort ook met YAR en daardoor zullen de medewerkers bijna vanzelf
nog meer dwarsverbanden kunnen leggen tussen het residentiële en het
ambulante aanbod op lokaal en regionaal niveau.
Makkelijker gezegd dan gedaan
Maastricht is een van de eerste steden die de voorwaarden voor een
circuitmodel in huis heeft gehaald en is daarmee een goed voorbeeld voor
steden van vergelijkbare omvang. In kleinere gemeenten zal het circuit
rond het Bureau Jeugdzorg een meer regionaal karakter moeten krijgen.
JPP Eindhoven laat zien hoe de introductie van een nieuwe methode in
kleinschalige gebieden gepaard kan gaan met het opbouwen van lokale
netwerken.
Uit de ervaringen met VT in een landelijke instelling, de Hoenderloogroep, blijkt dat er ook nog veel te wensen over blijft. Zo zouden lokale
103
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 104
hulpverleners eigenlijk de begeleiding van jongeren die de landelijke
instelling verlaten, moeten overnemen in de vorm van een soort
integratieprogramma, als follow-up voor de VertrekTraining. Diezelfde
lokale mensen zouden dat werk weer kunnen combineren met
VertrekTrainingachtige preventieve activiteiten voor jongeren die van huis
dreigen weg te lopen. Dat blijkt makkelijker gezegd dan gedaan, omdat de
financiering van die verschillende hulpverleningsvormen nog over drie
bestuurslagen verdeeld is. Bovendien is er een scherpe scheiding tussen
de twee compartimenten in de jeugdzorg: het goedkopere, vrij
toegankelijke ambulante deel en het duurdere, residentiële deel waarvoor
indicatiecriteria gelden. Vanuit het streven naar meer kwaliteit in de
jeugdzorg geredeneerd zouden beide compartimenten goed gevuld
moeten zijn en met duidelijke indicatiecriteria moeten werken, zodat niet
het budget, maar de behoefte van de jongere centraal komt te staan.
Nog niet sluitend
In het streven naar kwaliteit hoort ook meer aandacht voor de doelgroepen
die tot nu toe buiten de doelstellingen van de projecten vallen. Met
uitzondering van de VertrekTraining zijn alle beschreven projecten sterk
gericht op kinderen en jongeren die door delinquent gedrag met de politie
of de kinderbescherming in aanraking zijn gekomen. Enerzijds is dat
noodzakelijk gezien de (over)last die zij veroorzaken, anderzijds is het
riskant omdat duidelijk is dat ook andere jongeren ernstige psychische
problemen hebben of weglopen als gevolg van verwaarlozing, mishandeling, seksueel geweld of verslaving van henzelf of van hun ouders.
Zij vallen misschien minder op, maar wanneer zij niet tijdig en goed
worden geholpen, komen ze vaak uiteindelijk ook wel met politie en
justitie in aanraking. Het is op z’n zachtst gezegd nogal wrang om daarop
te wachten. Een andere doelgroep die naar verhouding weinig aandacht
krijgt, zijn jongeren met een contra-indicatie voor de genoemde projecten.
Bijna overal gelden verslaving en zware psychiatrische problemen als
grond om jongeren niet toe te laten. Onduidelijk is of voor deze groepen
ook alternatieven worden ontwikkeld die beter werken dan de bestaande
methoden en thuisloosheid helpen voorkomen. Wreekt zich hier wellicht
de traditionele scheiding tussen de welzijnssector en de gezondheidszorg?
Beleidsmedewerker Mary Gorren van het ministerie van VWS bevestigt dat
het aanbod op dit punt waarschijnlijk nog niet sluitend is: ‘Als je iets zoekt
voor jongeren met psychiatrische problematiek kom je heel snel in het
GGZ/AWBZ-aanbod terecht, maar dat heeft ook bepaalde grenzen.
Jongeren hoeven maar net iets “te goed” te zijn, of ze vallen daar ook weer
104
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 105
buiten de boot. Dat is het probleem van de verkokering die er nu nog is en
die moet worden opgelost door het systeem van integrale jeugdzorg dat
we nastreven. Een vergelijkbaar verhaal geldt voor de verslavingszorg. In
Amsterdam en Rotterdam zijn al sociale pensions voor die groepen
jongeren, maar daar hebben wij niet zoveel mee te maken, omdat ze
grotendeels onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten vallen.
Eigenlijk zou je op lokaal niveau een netwerk rond zo’n doelgroep moeten
organiseren om te zorgen dat daar niemand tussen wal en schip belandt.
Overigens zijn we van plan om dit jaar te laten onderzoeken hoeveel
drugsverslaafden en jongeren met psychiatrische problemen zich
bevinden onder de thuisloze jongeren. Niet alleen om aantallen boven
tafel te halen, maar ook om gemeenten en provincies te bevragen over het
aanbod dat ze voor die doelgroep ontwikkelen.’
De fricties tussen Justitie, jeugdzorg en jeugd-GGZ op het gebied van de
nazorg die genoemd zijn door de medewerkers van het ministerie van
Justitie zijn in de toekomst waarschijnlijk op te lossen door de invoering
van zorgprogramma’s en daaraan gekoppelde programmabudgetten,
waar alledrie sectoren een bijdrage aan leveren. Voor het zover is, valt er
over en weer nog heel wat uit te leggen en uit te praten. Het gezamenlijke
experiment rond CTC biedt daar in ieder geval volop gelegenheid voor.
EEN HEEL EIND OP WEG?
Overal liggen bouwstenen voor nieuw beleid. Dat heeft deze verkenning
wel duidelijk gemaakt. Iedereen lijkt het erover eens te zijn dat je nooit te
vroeg kunt beginnen om een kind een goed nest te geven, maar ook dat het
nooit te laat is om een jongere er een te bezorgen. Ondanks de materiële
welvaart blijken échte veiligheid en bescherming schaarse goederen te
zijn. Gezinnen kunnen daar niet alleen voor zorgen. De basis voor sociale
binding en competentie moet ook in het onderwijs, de kinderopvang en
het jeugdwerk te vinden zijn. Aanzetten daartoe worden op dit moment
gegeven in het lokaal preventief jeugdbeleid. Voor zwaardere
problematiek lanceert het NIZW nieuwe werkvormen op het gebied van
opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering, kortweg O&O,
en Communities That Care, een nieuwe, ‘strenge’ vorm van samenlevingsopbouw gericht op het versterken van de sociale steun aan
kinderen en jongeren die risico’s lopen. Het ontwikkelen van specifieke
programma’s op het gebied van het lichamelijk en geestelijk welbevinden
van kinderen en jongeren is een taak die vanuit de gezondheidszorg moet
worden opgepakt.
105
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 106
Zorgprogrammering
Voor de vijf beschreven initiatieven geldt dat ze allemaal elementen
bevatten die geschikt zijn om de sociale binding te versterken via
huisvesting, opleiding en werk, de competentie te vergroten, het sociaal
netwerk te versterken en geschikt zijn voor de tijdelijke opvang van
jongeren die het risico lopen binnen afzienbare termijn delinquent of
thuisloos te worden. Als die elementen goed te onderscheiden, te
combineren en te indiceren zijn, kan dat de zorgprogrammering in de
jeugdzorg een heel eind op weg helpen.
Zover is het echter nog niet. CTC staat in Nederland nog in de
kinderschoenen. Om JPP op een verantwoorde manier overdraagbaar te
maken en varianten te ontwikkelen ontbreekt een goede methodiekbeschrijving. Voor de Nederlandse versies van YAR en Glen Mills is het
wachten op de concrete uitvoering en de resultaten daarvan. In dit
stadium is het belangrijk om te zorgen voor heldere indicatiecriteria en
systematisch gegevens vast te leggen die het mogelijk maken om de
effecten te onderzoeken. Ten slotte lijkt de tijd rijp voor het uitwerken en
uitproberen van varianten op VT zoals de ‘voordeurvariant’.
Voor al het onderzoek op dit gebied geldt dat de instrumenten zo snel
mogelijk moeten worden aangepast aan culturele verschillen. Het is
onverantwoord om in de theorievorming de diversiteit nog langer buiten
beschouwing te laten, enkel en alleen omdat de meetinstrumenten op dit
punt niet zijn aangepast.
Onderbouwd
Door de gezamenlijke steun aan nieuwe programma’s zoals CTC en YAR
lijkt het erop dat de werelden van justitie en welzijn toenadering tot elkaar
zoeken en elkaar kunnen vinden in één theoretisch model van
risicofactoren en beschermende factoren. De mensbeelden mogen
misschien nog verschillen, criminologen en pedagogen komen elkaar in
de praktijk te vaak tegen om elkaars deskundigheid en visie te negeren of
af te wijzen. De ‘strenge preventie’ die justitie voorstaat, is in de
verzakelijkte welzijnswereld niet langer absoluut taboe. De reorganisatie
in de jeugdzorg moet ervoor zorgen dat kinderen, jongeren en gezinnen
het juiste aanbod op het juiste moment en op de juiste plaats krijgen. Als
alles goed gaat kunnen de discussies tussen de ministeries van Justitie en
VWS in de volgende eeuw met cijfers onderbouwd worden. Uit die cijfers
moet dan ook blijken wat de methoden opleveren die hier beschreven zijn.
Helemaal nieuw zijn die methoden natuurlijk niet. In de geschiedenis van
zorg en welzijn is het accent al vaker op sociale binding en sociale steun
gelegd. In de jaren vijftig lag bijvoorbeeld nog sterke nadruk op de
106
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 107
waarden en normen van de gemeenschap en had het welzijnswerk ook een
veel disciplinerender karakter dan in de decennia erna. Het verschil in
invulling van het begrip sociale binding ligt in de rol van het individu. Het
individu is niet langer ondergeschikt aan de belangen van de gemeenschap zoals in de jaren vijftig, maar wordt ook niet meer als slachtoffer
gezien zoals in de decennia daarna vaak het geval was. Tegenwoordig gaat
het in de vernieuwing van zorg en welzijn veel meer om het zoeken van een
balans tussen individuele competenties bevorderen, de mogelijkheden tot
ondersteuning door de sociale omgeving vergroten en zorgen voor
optimale maatschappelijke voorwaarden zoals huisvesting, opleiding en
werk. Misschien is het mensbeeld daarachter ook te positief en suggereert
het balansmodel te veel dat iedereen wel te motiveren is.
Voor wat, hoort wat
Het lijkt nogal tegenstrijdig om sociale binding te propageren op het
moment dat die nauwelijks meer bestaat. De roep om sociale binding kan
echter ook juist een teken zijn dat het kerngezin kennelijk z’n langste tijd
heeft gehad en dat mensen juist als gevolg van de individualisering steeds
meer op anderen zijn aangewezen. Misschien versterkt de
individualisering wel het besef dat er grenzen zitten aan de vrijheid en dat
kinderen en jongeren toch ergens waarden en normen moeten leren. De
afgelopen jaren zijn niet alleen filosofen, maar ook mensen in de praktijk
van de jeugdzorg openlijk gaan nadenken over het belang van waarden en
normen en van ‘het sociale’. De voorbeelden van nieuwe benaderingen in
dit boek zijn daar allemaal uitdrukkingen van.
Nu sociale binding geen verplichting meer is maar een behoefte, blijken er
ook voorwaarden aan te worden verbonden. Overal klinkt een ‘voor wat,
hoort wat’-filosofie in door: als jongeren zich laten aanspreken op hun
eigen verantwoordelijkheid is hun omgeving ook eerder bereid om in hen
te investeren. Hulp wordt minder vrijblijvend en dat maakt het ook weer
makkelijker om vrijwilligers, buurtbewoners en familieleden bij die hulp
te betrekken. Het is mooi als daardoor minder kinderen en jongeren zijn
aangewezen op tehuizen, maar dat betekent natuurlijk ook weer niet dat
voortaan alles wel binnen de sociale verbanden van de familie, de buurt en
het vrijwilligerswerk opgelost kan worden. Wel zullen instellingen hun
aanbod beter moeten afstemmen op de behoeften waarin de directe
sociale omgeving van kinderen en jongeren niet voldoende kan voorzien,
bijvoorbeeld op het gebied van opleiding, arbeidstoeleiding, huisvesting
en vrijetijdsbesteding met leeftijdgenoten. Het is interessant om daarbij
naar buitenlandse, en dan vooral naar Amerikaanse voorbeelden te kijken,
omdat een aantal ontwikkelingen zich daar eerder heeft voorgedaan dan
107
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 108
hier en daar snelle en adequate oplossingen zijn bedacht in de vorm van
doortimmerde programma’s. Nederland kan zich daaraan spiegelen en er
zijn voordeel mee doen.
Blinde vlekken
Wat de komende jaren in Nederland een punt van zorg blijft, is de
samenwerking tussen jeugdzorg, justitie en gezondheidszorg. Van
geïntegreerd beleid is nog geen sprake, terwijl juist jongeren met riskant
en regeloverschrijdend gedrag vaak problemen hebben met hun
geestelijke en lichamelijke gezondheid. Zolang deze samenhang
onvoldoende erkend wordt, houdt de jeugdzorg nog steeds blinde
vlekken. Jongeren die verslaafd zijn, krijgen in de praktijk vaak een contraindicatie voor vormen van hulpverlening waarmee ze hun leven weer een
beetje op de rails kunnen krijgen. Ze zouden waarschijnlijk meer geholpen
zijn als ze tijdens het zoeken naar huisvesting en dagbesteding leren hun
alcohol- of drugsgebruik onder controle te krijgen.
Ook kunnen nieuwe blinde vlekken ontstaan. Hoe mooi ook het streven,
het is een illusie om te denken dat iedereen in zijn eigen omgeving te
helpen is. Net als in de psychiatrie en in de dak- en thuislozenzorg zullen
er wel altijd jongeren blijven die tijdelijk of langdurig zijn aangewezen op
speciale opvangvoorzieningen en extra zorg.
Die voorzieningen afschaffen zou rampzalige gevolgen hebben. Wel zou
de begeleiding tijdens het verblijf in een opvanghuis of jeugdinrichting
meer gericht moeten zijn op het leren van sociale vaardigheden en het
aangaan van positieve sociale bindingen. Hoe riskant hun gedrag ook is
geweest, voor al deze jongeren geldt: hoe eerder ze ‘naar huis’ kunnen,
hoe beter.
108
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 109
Geraadpleegde literatuur
Anker A. e.a.
Moeilijke jeugd. Naar een samenhangend aanbod van zorg en welzijn voor jongeren
met meervoudige problemen. Utrecht: SWP, 1994
Bakker I. e.a.
O+O=O2. Naar een samenhangend beleid en aanbod van opvoedingsondersteuning
en ontwikkelingsstimulering voor kinderen en ouders in risicosituaties. Utrecht:
NIZW, 1997
Bakker K., M. Pannebakker en J. Snijders
Kwetsbaar en competent. Sociale participatie van kwetsbare jeugd: theorie, beleid en
praktijk. Utrecht: NIZW, 1999
Developmental Research and Programs, Inc.
Communities That Care. Risk-Focused Prevention Using the Social Development
Strategy. An approach to Reducing Adolescent Problem Behaviors. Seattle (USA):
DRP, 1993
Directie Jeugdbeleid VWS
Plan van aanpak Zorgprogrammering. Regeringsstandpunt. Rijswijk: Ministerie
van Volksgezondheid Welzijn en Sport, directie Jeugdbeleid, 1997
Haaster, A., M.C. van der Veldt en P. van den Bogaart
Vertrektraining ter voorkoming van thuisloosheid bij jongeren. De empirische
evaluatie van de ontwikkeling van een nieuw trainingsprogramma. Leiden:
Centrum Onderzoek Jeugdhulpverlening (COJ), 1997
109
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 110
Junger-Tas, J.
Jeugd en Gezin II. Naar een effectief preventiebeleid. Den Haag: Ministerie van
Justitie, directie Beleid, 1997
Junger-Tas, J.
Jeugd en Gezin. Preventie vanuit een justitieel perspectief. Den Haag: Ministerie
van Justitie, directie Beleid, 1996
Loeber, R.
Ontwikkelingspaden en risicopatronen voor ernstige jeugddelinquentie en hun relevantie voor interventies: nooit te vroeg en nooit te laat. Rede uitgesproken bij de
aanvaarding van het ambt van gewoon hoogleraar ontwikkelingspathologie aan de faculteit der psychologie en pedagogiek van de Vrije Universiteit te Amsterdam op 23 oktober 1997. Amsterdam: Vrije Universiteit, 1997
Meeus, W. (red.)
Adolescentie. Een psychosociale benadering. Groningen: Wolters-Noordhoff,
1994
Nota P., R. van der Schaft en T. van Yperen
Toegang tot de jeugdzorg. Functies en systeemeisen. Rijswijk: Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, projectgroep Toegang, 1997
Ploeg, J. van der, en E. Scholte
Lastposten of slachtoffers van de samenleving. Rotterdam: Lemniscaat, 1990
Schuyt, C. J. M.
Kwetsbare jongeren en hun toekomst. Rijswijk: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 1995
Smit, M.
Hoe gaat het met jongeren na een tehuisverblijf ? Resultaten uit een
empirisch onderzoek vergeleken met gegevens over Nederlandse jongeren
in het algemeen. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, nr. 33, 1994
Thomeer-Bouwens, M., L. Tavecchio en W. Meeus
Zonder thuis-zonder toekomst? Een empirisch onderzoek naar ontwikkelingsantecedenten van thuisloosheid bij jongeren. Utrecht: NIZW, 1996
Van Yperen, T. en E. van Rest (red.)
Voortbouwen aan programma’s in de jeugdzorg. Utrecht: NIZW en GGZN, 1998
110
Riskant leven BW 2011:Riskant leven BW
16-05-2011
13:05
Pagina 111
Nederlands Instituut voor
Zorg en Welzijn / NIZW
et Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn / NIZW is het onafhankelijk instituut dat instellingen en beroepskrachten in de sector zorg
en welzijn helpt op maatschappelijke ontwikkelingen in te spelen en
de kwaliteit van het werk te waarborgen. In nauwe samenwerking met
andere instellingen ontwikkelt het NIZW methoden waarmee het werkveld adequaat kan reageren op nieuwe vragen van cliënten. Dit resulteert
in boeken, nieuwsbrieven, congressen, leertrajecten, databanken, video’s
en cd-rom’s. Daarnaast stelt het instituut zich ten doel de sector als geheel
te versterken. Hiermee houden vooral het Centrum voor Beroeps- en
Opleidingsvraagstukken en het Informatiecentrum Zorg en Welzijn zich
bezig. Het International Centre bemiddelt en ondersteunt bij internationale samenwerking.
H
De activiteiten van het NIZW richten zich op verschillende terreinen zoals
kinderopvang, jeugdzorg, maatschappelijk werk, ouderendienstverlening, sociaal-cultureel werk, maatschappelijke opvang, verzorgings- en
verpleeghuizen, thuiszorg en hulpverlening aan mensen met een
lichamelijke of verstandelijke handicap.
In de sector zorg en welzijn werken meer dan 400.000 beroepskrachten en
vele vrijwilligers. Voor hen zijn de producten van het NIZW bedoeld. In
toenemende mate wendt het NIZW zich met zijn informatie ook
rechtstreeks tot de daadwerkelijke consumenten van voorzieningen in de
sector.
111
Riskant leven omslag:Riskant leven omslag
16-05-2011
13:07
Pagina 1
In dit boek worden vijf benaderingen, die recent in Nederland zijn
geïntroduceerd, beschreven en van commentaar voorzien en wordt een
perspectief geschetst voor nieuwe manieren om maatschappelijke uitval van
jongeren te voorkomen.
olanda Keesom Kees Bakker Saskia Warmer
De afgelopen jaren is in de praktijk, bij onderzoeken en in het beleid veel
aandacht besteed aan de oorzaken van maatschappelijke uitval onder
jongeren. Ontwikkelingspsychologen, criminologen en pedagogen hebben
beter zicht gekregen op de factoren die bijdragen aan het ontstaan van
criminaliteit en andere vormen van probleemgedrag van jongeren, waarvan
thuisloosheid een van de meest extreme en trieste uitkomsten is. Terwijl
beleidsmakers in verschillende bestuurslagen hun eigen conclusies trekken,
werken beroepskrachten op diverse plaatsen in het land hard aan de
introductie van nieuwe vormen van jeugdzorg. Een opvallend centraal
element in die nieuwe vormen van jeugdzorg is de versterking van sociale
bindingen om te zorgen dat jongeren zich beter in hun eigen leefomgeving
kunnen handhaven. Uit onderzoek blijkt dat juist in de puberteit de steun
van mensen buiten het gezin daarvoor belangrijk is.
De vraag is of nieuwe hulpverleningsinitiatieven jongeren die steun bieden
en zo ja, op welke wijze dat gebeurt.
JR i s k a n t l e v e n
Hoe komt het dat jongeren in een welvarend land als Nederland een
zwervend bestaan gaan leiden of in de criminaliteit terechtkomen? Wat valt
er nog te doen voor jongeren die zich door hun extreme gedrag min of meer
buiten de samenleving hebben geplaatst? Kunnen ze hun leven nog wezenlijk
veranderen?
Jolanda Keesom
Kees Bakker
Saskia Warmer
Riskant
leven
Over jongeren en
sociale binding
Jolanda Keesom is andragoog en werkt sinds 1985 als journalist en
tekstschrijver.
Kees Bakker is manager jeugdzorg en- welzijn bij het Nederlands Instituut
voor Zorg en Welzijn.
Saskia Warmer is als coördinator bij het Nederlands Instituut voor Zorg en
Welzijn onder meer betrokken bij de ontwikkeling en implementatie van de
projecten Vertrektraining en Youth at Risk.
BARCODE
ISBN 90 5050 411 6
NIZW
N I Z W
Download