Regelingen en voorzieningen CODE 1.5.3.41 Gezamenlijke huishouding en toepasselijke norm Overzicht jurisprudentie bronnen rechtspraak.nl, Ontwikkelingen in de jurisprudentie 2015 Hoofdverblijf In het arrest van 13 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:556 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de toepassing van artikel 3, derde lid, van de WWB niet maatgevend is de vraag of in feite wordt samengewoond. Volgens de Hoge Raad zal in een geval waarin sprake is van twee personen aan wie ieder een woning ter beschikking staat en die ieder afwisselend in deze beide woningen verblijven ten aanzien van ieder afzonderlijk dienen te worden beoordeeld in welke van die woningen hij zijn hoofdverblijf heeft. Deze beoordeling dient plaats te vinden op basis van de feitelijke omstandigheden, waarbij het erop aankomt in welke van die woningen zich het zwaartepunt van het persoonlijke leven van de betrokkene bevindt. De Hoge Raad voegt daaraan nog toe dat de mogelijkheid bestaat dat voor ieder van de betrokken personen dit zwaartepunt zich bevindt in de woning van hemzelf, zodat zij hun hoofdverblijf niet in dezelfde woning hebben. Die mogelijkheid bestaat ook indien deze personen het grootste deel van de tijd gezamenlijk doorbrengen, zelfs indien die situatie in feite is te duiden als samenwonen. Na terugwijzing door de Hoge Raad, heeft de Raad in de uitspraak van 27 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3723 geconcludeerd dat niet aannemelijk is gemaakt dat het zwaartepunt van het persoonlijke leven van de ene betrokkene tijdens de te beoordelen periode op het adres was waar de andere betrokkene zijn hoofdverblijf had. In gelijke zin heeft de Raad geoordeeld in de uitspraak van eveneens 27 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3796: bij het aanhouden van afzonderlijke adressen zal aannemelijk moeten zijn dat hetzelfde adres als hoofdverblijf van beiden geldt. In de uitspraak van 12 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1499 heeft de Raad geoordeeld dat er geen sprake was van het verzwijgen van een gezamenlijke huishouding door op het aanvraagformulier niet te vermelden dat een betrokkene op het uitkeringsadres woont. Aan het woord ‘wonen’, komt zeker in het alledaagse spraakgebruik, niet dezelfde betekenis toe als aan het woord ‘hoofdverblijf’ in het kader van een gezamenlijke huishouding. Wederzijdse zorg In de uitspraak van 27 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3792 ging het om een inwonende zus en was aan de orde of tevens sprake was van wederzijdse zorg. Niet in geschil was dat de onderdak biedende zus zorg droeg voor betrokkene. Dat betrokkene ook zorg droeg voor haar zus was gebaseerd op de verklaring van betrokkene dat zij af en toe kookt voor haar zus, dat zij en haar zus gezamenlijk boodschappen doen en dat zij haar zus soms een geringe financiële bijdrage geeft. Omdat het louter gezamenlijk boodschappen doen te duiden is als een voornamelijk sociale activiteit en de overige (zorg)elementen van onvoldoende gewicht zijn, is er naar het oordeel van de Raad geen sprake van wederzijdse zorg en dus niet voldaan aan de vereisten van een gezamenlijke huishouding, Het begrip woning Bij de uitleg van het begrip ‘woning’ in de gemeentelijke (Toeslagen)verordening dient aansluiting gezocht te worden bij de invulling van dit begrip in de WWB. Met een woning in de WWB wordt overeenkomstig de voorheen geldende Huursubsidiewet een zelfstandige woning bedoeld, dat wil zeggen een woning voorzien van een eigen toegang, waarbij geen wezenlijke woonfuncties zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met anderen worden gedeeld. Eigen toegang houdt in dat men de woonruimte kan bereiken zonder daarbij vertrekken of gangen te hoeven passeren waarover anderen zeggenschap hebben, omdat zij huurder of eigenaar zijn. In de uitspraak van 20 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:79 heeft de Raad, gezien genoemde uitleg van het begrip woning, geconcludeerd dat, gelet op de woonsituatie van betrokkene en haar moeder, de woonruimte van betrokkene niet kan worden aangemerkt als zelfstandige woning. 1 CODE 1.5.3.41 Regelingen en voorzieningen In de uitspraak van 21 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1370 heeft de Raad geoordeeld dat de toercaravan in de gegeven omstandigheden niet als een zelfstandige woning kan worden aangemerkt, maar moet worden beschouwd als een uitbreiding van, dan wel bijgebouw bij, de woning op het uitkeringsadres. Hierbij is van belang dat de toercaravan niet is aangesloten op nutsvoorzieningen en dus niet kan worden bewoond zonder de elementaire voorzieningen van elders, in dit geval van de woning van betrokkene, daarbij te betrekken. Onweerlegbaar rechtsvermoeden In de uitspraak van 29 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3307 heeft de Raad, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 29 januari 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AE165 geoordeeld dat artikel 3, vierde lid, van de WWB niet in strijd is met de beginselen van een eerlijk proces en meer in het bijzonder niet met de uit artikel 6, eerste lid,1 van het Europees Verdrag inzake de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) voorvloeiende eis van “equality of arms”. Duurzaam gescheiden leven Ter staving van zijn stelling dat hij niet gehuwd was, heeft betrokkene een door het Consulaat-Generaal van het Koninkrijk Marokko te Utrecht afgegeven administratieve ongehuwdverklaring overgelegd. Deze verklaring is, zo staat daarin letterlijk, op grond van het uittreksel van het bevolkingsregister van de gemeente Rhenen afgegeven op 26 juni 2009. De Raad heeft in de uitspraak van 12 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1487 overwogen dat uit de ongehuwd verklaring zelf niet blijkt dat deze verklaring mede is gebaseerd op gegevens afkomstig uit officiële bronnen uit Marokko. Voor de stelling van betrokkenen dat daarvan zonder meer kan worden uitgegaan, is noch in de ongehuwdverklaring zelf noch anderszins enig aanknopingspunt te vinden. Betrokkenen moesten dan ook worden beschouwd als zijnde met elkaar gehuwd. Afwijzing nieuwe aanvraag na intrekking wegens gezamenlijke huishouding Indien betrokkene een nieuwe aanvraag om bijstand naar de norm voor een alleenstaande (ouder) indient, nadat de bijstand eerder is beëindigd, herzien of ingetrokken wegens het voeren van een gezamenlijke huishouding en hij of zij volhoudt dat geen sprake is of is geweest van een gezamenlijke huishouding, kan hij of zij in beginsel volstaan met de onderbouwde stelling dat de (vermeende) partner op een ander adres woont. Het is vervolgens aan het college om nader onderzoek te verrichten, indien aan de juistheid van deze stelling wordt getwijfeld. In de uitspraak van 17 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:459 is de stelling van betrokkene dat in haar woning geen spullen van de partner zullen worden aangetroffen, naar het oordeel van de Raad, een relevante gewijzigde omstandigheid. Deze omstandigheid is concreet en verifieerbaar voor het college, terwijl betrokkene deze omstandigheid niet verder kan aantonen. Nu betrokkene volhield geen gezamenlijke huishouding te voeren, had het op de weg van het college gelegen nader onderzoek in te stellen naar de woon- en leefsituatie van betrokkene en in dat kader in de eerste plaats te onderzoeken of de door betrokkene gestelde gewijzigde omstandigheid zich daadwerkelijk voordeed. 2