Macro-economisch scorebord 2017K1 Saldo lopende rekening Netto extern vermogen Reële effectieve wisselkoers als % bbp als % bbp (36 handelspartners) 3-jaars voortschrijdend gemiddelde 3-jaars mutatie in % (Waarneming: 2016K4) Exportmarktaandeel als % Nominale loonkosten van de mondiale export per eenheid product 5-jaars mutatie in % 3-jaarsmutatie in % jaarmutie in % Kredietstroom private Schuld private sector Overheidsschuld sector als % bbp als % bbp (EMU-schuld) als % bbp 1 Reële huizenprijsindex Werkloosheidspercentage Totale schuld financiële Bruto arbeidsparticipatie van sector 15-64 jarigen 3-jaars voortschrijdend gemiddelde jaarmutatie in % 3-jaars mutatie in % Langdurige werkloosheid van Jeugdwerkloosheid 15-74 jarigen 3-jaars mutatie in % 3-jaars mutatie in % (Waarneming: 2016K4) 2 Toelichting op het Macro-economisch scorebord van Nederland Het macro-economisch scorebord is een instrument gericht op de vroegtijdige identificatie van macroeconomische onevenwichtigheden die op de korte termijn optreden ofwel het gevolg zijn van structurele trends en lange termijntrends. Het scorebord bevat daartoe een klein aantal relevante, praktische, eenvoudige, meetbare en beschikbare macro-economische en macro-financiële indicatoren. Het scorebord bevat tevens indicatieve drempelwaarden voor de indicatoren, die dienen als waarschuwingsniveaus. Op basis van het scorebord stelt de Europese Commissie jaarlijks een rapport op met een kwalitatieve economische en financiële beoordeling van de ontwikkeling van onevenwichtigheden. Daarbij worden indien nodig ook andere economische en financiële indicatoren betrokken die relevant zijn voor de beoordeling. Aan de gegevens van het scorebord mogen geen automatische conclusies worden verbonden. De Commissie beoordeelt op regelmatige basis de geschiktheid van het scorebord, en brengt indien nodig wijzigingen aan. 1. SALDO LOPENDE REKENING ALS % BBP Het saldo van de lopende rekening is opgebouwd uit drie onderdelen: Het handelssaldo, de waarde van de uitvoer van goederen en diensten minus de waarde van de invoer van goederen en diensten; Het saldo van de aan het buitenland betaalde en uit het buitenland ontvangen primaire inkomens. De primaire inkomens omvatten belastingen en subsidies op productie en invoer, beloning van werknemers en inkomen uit vermogen, zoals rente en dividend; Het saldo van de aan het buitenland betaalde en uit het buitenland ontvangen inkomensoverdrachten. De inkomensoverdrachten omvatten onder andere de dividendbelasting, de premies en uitkeringen sociale verzekering en de overige inkomensoverdrachten. 1.1 Bronnen Het saldo van de lopende rekening is gebaseerd op de betalingsbalans zoals vastgesteld door De Nederlandsche Bank (DNB). Het bruto binnenlands product (bbp) wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op basis van de haar beschikbare bronnen. 1.2 Berekening van de scoreboard indicator Het saldo van de lopende rekening wordt berekend als percentage van het bbp. Vervolgens wordt een 3jaars voortschrijdend gemiddelde berekend. 1.3 Interpretatie van de indicator Een overschot op de lopende rekening betekent in de meeste gevallen dat een economie een positief handelssaldo heeft en dus meer exporteert dan importeert. Een positief handelssaldo draagt bij aan de economische groei en kan het gevolg zijn van een sterke internationale concurrentiepositie. Meestal gaat een overschot op de lopende rekening gepaard met een netto kapitaaluitstroom zodat de netto externe vermogenspositie van de economie verbetert. Andersom zal een langdurig tekort op de lopende rekening gepaard gaan met een netto kapitaalinstroom. Hiermee kan de economie kwetsbaar worden voor de sentimenten van buitenlandse investeerders. 1.4 Grenswaarde(n) De Europese Commissie hanteert voor de indicator als ondergrens - 4 % en als bovengrens + 6 %. 3 2. NETTO EXTERN VERMOGEN ALS % BBP Het saldo extern vermogen is de waarde van de financiële bezittingen en vorderingen van Nederlandse burgers, bedrijven en overheid in het buitenland verminderd met de financiële bezittingen en vorderingen van niet-ingezetenen in Nederland. Het saldo extern vermogen kan worden opgesplitst in: 2.1 Het saldo directe investeringen; Het saldo effecten; Het saldo financiële derivaten; De officiële reserves; Het saldo overig financieel verkeer. Bronnen Het netto extern vermogen is gebaseerd op de betalingsbalans zoals vastgesteld door De Nederlandsche Bank (DNB). Het bruto binnenlands product (bbp) wordt vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) op basis van de haar beschikbare bronnen. 2.2 Berekening van de scorebord indicator Het netto extern vermogen wordt berekend als percentage van het bbp. 2.3 Interpretatie van de indicator Het netto externe vermogen geeft inzicht in de vermogenspositie van een land. Als het externe vermogen negatief is dan is een land schuldplichtig ten opzichte van het buitenland. Een hoog negatief extern vermogen betekent dat een land gevoelig is voor ontwikkelingen op de internationale kapitaalmarkten. De samenstelling van de bezittingen en de schulden is daarbij wel van kritisch belang. Als Nederlandse aandelenbeleggers slechter presteren in het buitenland dan buitenlandse aandelenbeleggers in Nederland dan daalt weliswaar het netto Nederlandse externe vermogen maar dit leidt niet tot een toename van de Nederlandse kwetsbaarheid. Dat is wel het geval als het netto externe vermogen daalt omdat meer in het buitenland wordt geleend. 2.4 Grenswaarde(n) De Europese Commissie hanteert voor de indicator als ondergrens - 35%. 3. REËLE EFFECTIEVE WISSELKOERS De reële effectieve wisselkoers is gedefinieerd als de (nominale) effectieve wisselkoers gecorrigeerd voor inflatieverschillen. De nominale effectieve wisselkoers is de met handelsgewichten gewogen wisselkoers van een munteenheid ten opzichte van een aantal voor die economie belangrijke andere valuta’s. Voor het scorebord wordt de effectieve wisselkoers met 42 handelspartners berekend. De berekening van deze indicator loopt achter, waardoor er meestal geen grafische weergave is van de indicator, maar een ‘.’ te zien is. In de CBS tabel, gepubliceerd op statline.cbs.nl zijn de voorgaande bekende waarnemingen wel te zien. 4 3.1 Bronnen De reële effectieve wisselkoers is gebaseerd op de gegevens en berekeningen van de Europese Commissie (DG ECFIN) en wordt gepubliceerd door Eurostat. Op de website van Eurostat is meer informatie te vinden ten aanzien van de berekening van de reële effectieve wisselkoers. 3.2 Berekening van de scorebord indicator Voor het scorebord wordt de reële effectieve wisselkoers voor Nederland met 41 handelspartners als uitgangspunt genomen (bron: Eurostat). Hiervan wordt vervolgens de procentuele mutatie berekend ten opzichte van 3 jaar eerder. 3.3 Interpretatie van de indicator De reële effectieve wisselkoers geeft zowel de relatieve prijsontwikkeling als de ontwikkeling van de wisselkoers weer. Een negatieve mutatie duidt op een verbetering van de prijsconcurrentiepositie en een positieve positieve mutatie op een verslechtering. 3.4 Grenswaarde(n) De Europese Commissie hanteert voor de indicator als ondergrens - 5 % en als bovengrens + 5 %. 4. EXPORTMARKTAANDEEL ALS % MONDIALE EXPORT Het exportmarktaandeel is gedefinieerd als de waarde van de uitvoer van goederen en diensten van Nederland als percentage van de waarde van de mondiale export. De waarde van de uitvoer van goederen en diensten van Nederland is gebaseerd op de betalingsbalans zoals vastgesteld door De Nederlandsche Bank (DNB). 4.1 Bronnen De waarde van de mondiale export is gebaseerd op gegevens van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). De gegevens van het IMF zijn alleen op jaarbasis beschikbaar. Voor de kwartalen wordt voor de mondiale export een interpolatie gemaakt op basis van de volume- en de prijsindices (in dollars) wereldexport uit de wereldhandelsmonitor van het CPB. Tevens wordt er gebruik gemaakt van data van De Nederlandsche Bank over de euro-dollarkoers. 4.2 Berekening van de scorebord indicator De uitvoer van goederen en diensten wordt berekend als percentage van de mondiale export. Hiervan wordt de procentuele mutatie berekend ten opzichte van vijf jaar eerder. 4.3 Interpretatie van de indicator De export van goederen of diensten is een bron van inkomsten voor een land. Veranderingen in het exportmarktaandeel in de mondiale export duidt op een relatieve verandering in de concurrentiepositie van een land op de wereldmarkt. 4.4 Grenswaarde(n) De Europese Commissie hanteert voor de indicator als ondergrens - 6 %. 5 5. NOMINALE LOONKOSTEN PER EENHEID PRODUCT De nominale loonkosten per eenheid product is de verhouding van de nominale loonkosten per werknemer en de arbeidsproductiviteit. De nominale loonkosten per werknemer worden berekend als de nominale lonen gedeeld door het aantal werknemers. De arbeidsproductiviteit wordt berekend als het reëel bruto binnenlands product (het BBP volume) gedeeld door het aantal werkzame personen. 5.1 Bronnen De gegevens zijn ontleend aan de Nationale Rekeningen zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). 5.2 Berekening van de scorebord indicator De nominale loonkosten per eenheid product worden berekend op basis van de beschikbare gegevens; nominale loonkosten, bruto binnenlands product (volume), aantal werknemers en aantal werkzame personen. Hiervan wordt de procentuele mutatie ten opzicht van drie jaar eerder berekend. 5.3 Interpretatie van de indicator Een positieve mutatie betekent dat de loonkosten sneller stijgen dan de arbeidsproductiviteit en dit kan op termijn negatief zijn voor de concurrentiepositie. 5.4 Grenswaarde(n) De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 9 % voor Eurogroep landen en +12 % voor niet-Eurogroep landen. 6. REËLE HUIZENPRIJSINDEX De reële huizenprijsindex is de huizenprijsindex gedefleerd met de prijsindex van de consumptie van huishoudens. De huizenprijsindex geeft de gemiddelde prijsontwikkeling weer van alle koopwoningen, zowel bestaande woningen als nieuwbouwwoningen, die bestemd zijn voor permanente bewoning door een particulier. De prijsindex van de consumptie van huishoudens geeft de gemiddelde prijsontwikkeling weer van de consumptieve uitgaven door huishoudens (inclusief Instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens). Deze prijsindex is vergelijkbaar met, maar niet identiek aan de consumentenprijsindex (CPI). 6.1 Bronnen De huizenprijsindex wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De hier gebruikte huizenprijsindex wordt door het CBS nog niet gepubliceerd. Wel publiceert het CBS de prijsindex van bestaande koopwoningen op kwartaalbasis. 6 Op de website van Eurostat is meer informatie met betrekking tot de huizenprijsindex te vinden. De prijsindex van de consumptie van huishoudens wordt ontleend aan de Nationale Rekeningen zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). 6.2 Berekening van de scorebord indicator De huizenprijsindex wordt gedeeld door de prijsindex van de consumptie van huishoudens. Vervolgens wordt hiervan de procentuele mutatie ten opzichte van een jaar eerder berekend. 6.3 Interpretatie van de indicator De indicator vergelijkt de huizenprijsontwikkeling met de ontwikkeling van de gemiddelde consumptieprijs voor huishoudens. Een positieve mutatie betekent dat de huizenprijzen sterker stijgen dan de consumptieprijzen. Op termijn kan dit wijzen op een prijsbubbel op de huizenmarkt. 6.4 Grenswaarde(n) De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 6 %. 7. KREDIETSTROOM PRIVATE SECTOR ALS % BBP De particuliere kredietstroom geeft weer hoeveel de schulden van de sectoren huishoudens, instellingen zonder winstoogmerk en niet-financiële bedrijven zijn toegenomen (of afgenomen), waarbij prijsveranderingen van obligaties en geldmarktpapier niet worden meegerekend. Voor de schulden worden alleen effecten (exclusief aandelen en derivaten) en leningen meegerekend. De schulden zijn geconsolideerd: dit betekent dat de schulden binnen dezelfde sector niet worden meegerekend. 7.1 Bronnen De gegevens zijn ontleend aan de Nationale Rekeningen zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). 7.2 Berekening van de scorebord indicator De particuliere kredietstroom wordt berekend als percentage van het bruto binnenlands product (bbp). 7.3 Interpretatie van de indicator Een hoge kredietstroom aan de private sector, bestaande uit de niet-financiële vennootschappen, de huishoudens en de instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens, vergroot de kwetsbaarheid van de betrokken sectoren voor veranderingen in de conjunctuur, rentestanden en inflatie. Ook sterke prijsveranderingen in financiële en niet-financiële activa kunnen hun oorsprong hebben in hoge kredietverlening aan de private sector. 7.4 Grenswaarde(n) De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 14 %. 7 8. SCHULD PRIVATE SECTOR ALS % BBP De schuld van de private sector omvat de totale schulden van de sectoren huishoudens, instellingen zonder winstoogmerk en niet-financiële bedrijven. Voor de schulden worden alleen effecten (exclusief aandelen en derivaten) en leningen meegerekend. De schulden zijn geconsolideerd: dit betekent dat de schulden binnen dezelfde sector niet worden meegerekend. 8.1 Bronnen De gegevens zijn ontleend aan de Nationale Rekeningen zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). 8.2 Berekening van de scorebord indicator De schuld van de private sector wordt berekend als percentage van het bruto binnenlands product (bbp). 8.3 Interpretatie van de indicator Een hoge schuldpositie vergroot de kwetsbaarheid van de private sector voor veranderingen in de conjunctuur, rentestanden of inflatie. Een gedeelte van de uitstaande schuld moet periodiek geherfinancierd worden. Een stijging van de rente kan er toe leiden dat kredietnemers voor hogere periodieke rentelasten komen te staan. Een verslechtering van de conjunctuur kan banken er toe bewegen strengere eisen te stellen m.b.t. onderpand. Dit kan er toe leiden dat huishoudens minder hypotheek kunnen krijgen met potentiële gevolgen voor de ontwikkelingen op de woningmarkt en in de bouwsector. 8.4 Grenswaarde(n) De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 133 %. 9. OVERHEIDSSCHULD (EMU-SCHULD) ALS % BBP De geconsolideerde schuld van de overheid (gewaardeerd tegen de nominale waarde) exclusief de transitorische schuld en de schuld op de financiële derivaten, uitgedrukt als percentage van het bbp. Voor de overheid is de overheidsschuld geconsolideerd. Dit wil zeggen dat schulden en vorderingen tussen overheden onderling niet meetellen in de schuld van de totale overheid. Door het verschil in waarderingsgrondslag is de som van de schuldtitels van de overheidsschuld (nominaal) niet gelijk aan de som van de schuldtitels in de nationale rekeningen (marktwaarde). De schuld bestaat uit de financiële instrumenten: chartaal geld, kortlopende waardepapieren, obligaties, kortlopende leningen en langlopende leningen. De overheidsschuld (ook wel EMU-schuld genoemd) is één van de onderdelen van het Groei- en Stabiliteitspact. EMU staat voor Economische en Monetaire Unie. 9.1 Bronnen De gegevens zijn ontleend aan de Nationale Rekeningen zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). 9.2 Berekening van de scorebord indicator De overheidsschuld wordt berekend als percentage van het bruto binnenlands product (bbp). 8 9.3 Interpretatie van de indicator Een hoge overheidsschuld vermindert de bewegingsruimte van de overheid. Het betekent dat de overheid jaarlijks een groot gedeelte van haar inkomsten kwijt is aan rentebetalingen en dat de overheid mogelijk niet in staat is contra-cyclisch beleid te voeren of om in geval van een financiële crisis garanties te verstrekken aan financiële instellingen. 9.4 Grenswaarde(n) De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 60 %. 10. WERKLOOSHEIDSPERCENTAGE Het werkloosheidspercentage wordt gedefinieerd als de werkloze beroepsbevolking als percentage van de totale beroepsbevolking. Hier wordt de internationale definitie (ILO-definitie) van werkloosheid gebruikt. Deze omvat alle personen tussen 15 en 75 jaar zonder betaald werk die actief op zoek zijn naar werk en daar voor ook beschikbaar zijn. Volgens de nationale definitie is iemand werkloos als hij tussen 15 en 65 jaar oud is, zonder werk ( of met werk voor minder dan 12 uur per week) die actief op zoek is naar werk voor 12 uur of meer per week en daarvoor ook beschikbaar is. 10.1 Bronnen De gegevens worden berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS publiceert het werkloosheidspercentage voor Nederland op maandbasis, zowel volgens de internationale als de nationale definitie. 10.2 Berekening van de scorebord indicator Het werkloosheidspercentage op maandbasis wordt als uitgangspunt genomen. Op basis hiervan wordt een 3-jaars voortschrijdend gemiddelde berekend. 10.3 Interpretatie van de indicator De werkloosheid is naast de economische groei en de inflatie één van de belangrijkste macroeconomische indicatoren. Een stijging van de werkloosheid betekent behalve een sociaal probleem, ook dat de uitgaven van de overheid aan sociale uitkeringen stijgen en dat de belastinginkomsten dalen. Verder heeft een stijging van de werkloosheid negatieve gevolgen voor de consumptie. Een hoge en persistente werkloosheid kan duiden op een gebrek aan aanpassingsvermogen van een economie. 10.4 Grenswaarde(n) De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 10 %. 9 11. TOTALE SCHULD FINANCIËLE SECTOR Deze indicator geeft het totaal van alle financiële verplichtingen van de financiële sector weer. Hieronder vallen onder meer deposito’s, leningen, obligaties, aandelen, verzekeringstechnische reserves. De schuld is niet-geconsolideerd: dit betekent dat schulden van financiële instellingen onderling worden meegerekend. 11.1 Bronnen De gegevens zijn ontleend aan de Nationale Rekeningen zoals vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). 11.2 Berekening van de scorebord indicator De totale schuld van de financiële sector wordt berekend. Vervolgens wordt hiervan de procentuele mutatie berekend ten opzichte van een jaar eerder. 11.3 Interpretatie van de indicator De omvang van de schuld van de financiële sector is een teken van de mate van blootstelling aan potentiële schokken in de financiële of reële economie. Een verandering in de schuld van de financiële sector duidt op een verandering in de kwetsbaarheid voor veranderingen in de conjunctuur, rente of inflatie. 11.4 Grenswaarde(n) De Europese Commissie hanteert voor de indicator als bovengrens + 16,5 %. 12. BRUTO ARBEIDSPARTICIPATIE VAN 15-64 JARIGEN Deze indicator betreft de mutatie van de bruto arbeidsparticipatie in procentpunten ten opzichte van drie jaar eerder. De bruto arbeidsparticipatie wordt gedefinieerd als de beroepsbevolking van 15 tot en met 64 jaar als percentage van de totale bevolking in die leeftijdscategorie. De beroepsbevolking is de som van de werkloze en de werkzame beroepsbevolking. Het gaat dus zowel om mensen van 15 tot en met 64 jaar zonder betaald werk die wel actief op zoek zijn naar werk als om werkzame personen. Iemand wordt beschouwd als werkzaam persoon als hij per week één uur of meer betaald werk verricht. Iemand wordt beschouwd als werkloos als diegene geen betaald werk verricht, maar wel actief op zoek is naar werk van één uur per week of meer en daarvoor ook beschikbaar is. 12.1 Bronnen De gegevens zijn bepaald door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). 12.2 Berekening van de scorebord indicator De bruto arbeidsparticipatie wordt elk kwartaal bepaald. Vervolgens wordt een voortschrijdend vierkwartaalsgemiddelde berekend. Hetzelfde wordt gedaan voor drie jaar eerder. Tot slot wordt de verandering in procentpunten van deze twee vierkwartaalsgemiddelden berekend en gepubliceerd. 10 12.3 Interpretatie van de indicator De bruto arbeidsparticipatie geeft aan welk percentage van de bevolking zich aanbiedt op de arbeidsmarkt. Een positieve mutatie betekent dan ook dat meer personen zich zijn gaan aanbieden op de arbeidsmarkt, en een negatieve dat minder mensen zich op de arbeidsmarkt begeven. 12.4 Grenswaarden De Europese Commissie hanteert voor de indicator een ondergrens van -0,2 %. 13. LANGDURIGE WERKLOOSHEID VAN 15-74 JARIGEN Deze indicator geeft de mutatie van het langdurig werkloosheidspercentage in procentpunten ten opzichte van drie jaar eerder weer. Het langdurig werkloosheidspercentage wordt gedefinieerd als het percentage van de beroepsbevolking van 15 tot en met 74 jaar dat werkloos is en al een jaar of langer op zoek is naar werk. De beroepsbevolking is de som van de werkloze en de werkzame beroepsbevolking. Iemand wordt beschouwd als werkzaam persoon als hij per week één uur of meer betaald werk verricht. Iemand wordt beschouwd als werkloos als diegene geen betaald werk verricht, maar wel actief op zoek is naar werk van één uur per week of meer en daarvoor ook beschikbaar is. Overigens definieert de Europese Commissie de langdurige werkloosheid ietwat anders dan het CBS in de tabel “Werkloze beroepsbevolking, werkloosheidsduur en persoonskenmerken”. Dit komt doordat Eurostat alle werklozen die 12 maanden of langer op zoek zijn naar een baan meetelt, onafhankelijk van het moment waarop zij hun laatste baan verloren. In de tabel “Werkloze beroepsbevolking, werkloosheidsduur en persoonskenmerken” gaat het om het aantal mensen dat al daadwerkelijk 12 maanden of meer werkloos is. In deze tabel wordt het cijfer volgens de definitie van Eurostat en de Europese Commissie weergegeven. 13.1 Bronnen De gegevens worden samengesteld door Eurostat, gebaseerd op dataleveringen van het CBS. 13.2 Berekening van de scorebord-indicator De langdurige werkloosheid wordt bepaald door het aantal langdurig werklozen te delen door de totale beroepsbevolking. Vervolgens wordt van het vierkwartaalsgemiddelde of het jaarcijfer de mutatie in procentpunten ten opzichte van drie jaar eerder berekend. 13.3 Interpretatie van de indicator De langdurige werkloosheid geeft aan hoe groot de groep mensen is die al lange tijd geen baan kan vinden. Een hoge langdurige werkloosheid wijst op aanhoudende onevenwichtigheden tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Een toename van de langdurige werkloosheid geeft een indicatie dat deze onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt groter worden. 13.4 Grenswaarden De Europese Commissie hanteert voor de indicator een bovengrens van 0,5 %. 11 14. JEUGDWERKLOOSHEID Deze indicator geeft de mutatie van de jeugdwerkloosheid als percentage van de beroepsbevolking ten opzichte van drie jaar eerder weer, uitgedrukt in procentpunten. De jeugdwerkloosheid als percentage van de beroepsbevolking wordt gedefinieerd als het aantal werkloze personen van 15 tot en met 24 jaar oud gedeeld door de totale beroepsbevolking in die leeftijdscategorie. De beroepsbevolking is de som van de werkloze en de werkzame beroepsbevolking. Iemand wordt beschouwd als werkzaam persoon als hij per week één uur of meer betaald werk verricht. Iemand wordt beschouwd als werkloos als diegene geen betaald werk verricht, maar wel actief op zoek is naar werk van één uur per week of meer en daarvoor ook beschikbaar is. 14.1 Bronnen De cijfers worden samengesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek. 14.2 Berekening van de scorebord-indicator De jeugdwerkloosheid wordt op kwartaalbasis bepaald. Daarbij wordt het aantal werklozen van 15 tot en met 24 jaar gedeeld door de beroepsbevolking in die leeftijdscategorie. Vervolgens wordt het vierkwartaalsgemiddelde bepaald. Vervolgens wordt de mutatie in procentpunten ten opzichte van drie jaar eerder berekend. 14.3 Interpretatie van de indicator Een hoge jeugdwerkloosheid is een indicatie dat jongeren moeilijk aan werk kunnen komen. Doorgaans stijgt de werkloosheid onder jongeren in tijden van laagconjunctuur eerder dan de werkloosheid in andere leeftijdscategorieën. Een stijgende werkloosheid onder jongeren is doorgaans een indicatie dat de vraag op de arbeidsmarkt afneemt. 14.4 Grenswaarden De Europese Commissie heeft een bovengrens bepaald van + 2,0 %. 12