WERKDRUK, REGELMOGELIJKHEDEN, ARBEIDSORIENTATIE EN ARBEIDSTEVREDENHEID Tevreden ondanks de hoge werkdruk. De rol van de arbeidsoriëntatie van leraren in de relatie tussen werkdruk en arbeidstevredenheid. Greetje van den Heiligenberg Studentnummer 305271 Drs. L.F.J. Jetten Dr. J.F.K. Braster Tevreden ondanks de hoge werkdruk Voorwoord Voor u ligt mijn masterthesis ter afronding van de studie sociologie, richting Arbeid, Organisatie en Management aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Mijn affiniteit met het onderwijs en mijn waardering voor degenen die dagelijks bijdragen aan de ontwikkeling van leerlingen, zijn bepalend geweest voor mijn keuze de werkdruk, de arbeidsoriëntatie en de arbeidstevredenheid van leraren te onderzoeken. Vanuit mijn overtuiging dat leraren die het beste uit zichzelf halen ook het beste met hun leerlingen bereiken, besteed ik ook in de toekomst graag aandacht aan het welzijn in het onderwijs. De studie heeft me in meerdere opzichten verrijkt. Het was een geweldig leerzame ervaring en met veel plezier heb ik nogal wat avonden doorgebracht in de collegezaal of met mijn neus in de boeken. De gezelligheid met medestudenten heeft dit plezier nog eens versterkt. Marleen, Joost, Michiel, Hans, Caspar, Pleuni, Tamar en Rosanne bedankt! Graag bedank ik het bestuur, de directies en alle leraren van KPO Roosendaal voor de medewerking aan het onderzoek. Wat een mooie respons! Tijdens dit afstudeertraject heb ik veel gehad aan de samenwerking met mijn oud collega en tevens medestudent Annabeth Rinkel. Samen hebben we die afstudeerberen toch maar mooi van de weg geruimd… Daarnaast dank ik Gert Jan, die regelmatig mijn vraagbaak was. Uiteraard gaat vooral veel van mijn dank uit naar mijn scriptiebegeleider Bert Jetten. Zijn kritische blik en heldere feedback (in begrijpelijke taal maar onduidelijke aantekeningen), hebben het mij mogelijk gemaakt dit onderzoek binnen een relatief korte tijd te volbrengen. Daarnaast dank ik Sjaak Braster, die als tweede beoordelaar zelfs in het weekend klaarstond. Verschillende mensen hebben mij geïnspireerd en uitgedaagd op zoek te gaan naar theoretische en praktische verdieping. Ton, hier ben jij er zeker één van! Maar een studie naast een baan betekent prioriteiten stellen. Ik dank dan ook mijn familie en vrienden voor hun begrip, interesse en steun. In het bijzonder Niels: dankjewel voor de ruimte die je me altijd hebt gegeven. Super dat we nu bijna gelijktijdig afstuderen! Tot slot noem ik Pleun. Bij aanvang van deze studie had ik nooit gedacht dat ik met een ondeugende peuter op schoot de laatste woorden van mijn scriptie zou typen. Dankjewel! Breda, juni 2012 Greetje van den Heiligenberg 2 Tevreden ondanks de hoge werkdruk Samenvatting Speelt de arbeidsoriëntatie van leraren een modererende rol in de relatie tussen werkdruk en regelmogelijkheden enerzijds en de intrinsieke en extrinsieke arbeidstevredenheid anderzijds? Deze vraag is onderzocht op basis van een online survey binnen de stichting voor Katholiek Primair Onderwijs Roosendaal (N=221). Op grond van veronderstellingen afgeleid van het JD-C model (Karasek, 1979) werd een interactie effect tussen werkdruk en regelmogelijkheden verwacht. Dit veronderstelde effect werd niet gevonden, daarentegen werd een positief direct verband tussen regelmogelijkheden en intrinsieke en extrinsieke arbeidstevredenheid aangetoond. Het verwachte moderatie effect van de arbeidsoriëntatie werd binnen deze studie eveneens niet gevonden. De arbeidsoriëntatie versterkt het positieve effect van regelmogelijkheden op de relatie tussen werkdruk en arbeidstevredenheid niet. Met dit onderzoek is bevestigd dat werkkenmerken de belangrijkste voorspellers zijn voor de arbeidstevredenheid. Abstract Does teacher work orientation moderate the relationship between job demands and autonomy on one side and intrinsic and extrinsic job satisfaction on the other? This question has been studied in an online survey in an organization for Catholic Primary Education in Roosendaal (N=221). Based on assumptions of the JD-C model (Karasek, 1979) an interaction effect between job demands and autonomy was expected. The assumed effect was not found, but a direct positive relationship between autonomy and intrinsic and extrinsic job satisfaction has been demonstrated. The expected moderation effect between work orientation was not found either. Work orientation does not boost the positive effect of autonomy in the relationship between job demands and job satisfaction. This study confirms work characteristics to be the strongest predictors of job satisfaction. Inleiding en probleemstelling Onderwijsmensen zijn blij met hun baan. Arbeidstevredenheidsonderzoeken wijzen uit dat leraren over het algemeen tevreden zijn over het werk (Research voor Beleid, Tussenmeting convenant LeerKracht, 2011). Maar de druk is hoog. De veranderingen die zich de laatste jaren zowel in het onderwijs als binnen de samenleving hebben voltrokken hebben de druk op leraren doen toenemen (Ploeg & Scholte, 2003). Hoewel de meeste scholen maatregelen nemen, zoals minder vergadertijd, taak- en functiedifferentiatie en de inzet van onderwijsassistenten, ervaart onderwijspersoneel een relatief hoge werkdruk (Personeel- en mobiliteitsonderzoek BZK, 2009). Binnen de wetenschappelijke literatuur bestaat veel aandacht voor de negatieve gevolgen van werkdruk. In dit kader is het verband tussen werkdruk en arbeidstevredenheid door verschillende onderzoekers onderzocht (zie o.a. Karasek, 1979; Christis, 1998; Schaufeli & Enzman, 1998; Spector, 1997) en over het algemeen blijkt hieruit dat werkdruk negatief samenhangt met arbeidstevredenheid. Ofwel: werknemers die een hoge mate van werkdruk ervaren, zijn minder tevreden met het werk. Dit geldt echter niet voor leraren. Zij beleven plezier in het werk ondanks de hoge werkdruk die zij binnen de dagelijkse onderwijspraktijk ervaren. Hoe is dit verschijnsel te verklaren? 3 Tevreden ondanks de hoge werkdruk Uitgaande van het populaire model van Karasek (JD-C model, 1979) en de sociotechniek (De Sitter, 1998) kan de mate van autonomie waarover leraren in de uitvoering van hun werkzaamheden beschikken een mogelijke verklaring bieden. Voldoende ruimte om zelf beslissingen te nemen stelt hen namelijk in staat het werk aan te passen aan de problematische kenmerken van het werk, waardoor het negatieve effect van werkdruk op de arbeidstevredenheid kan worden opgevangen (Karasek, 1979). Karasek toont op basis van empirische toetsing aan dat er een verband bestaat tussen werkkenmerken en de arbeidstevredenheid. Individuele verschillen tussen mensen worden hierbij als niet belangrijk voor de effecten van werkkenmerken beschouwd (Schaufeli, 2007). Er verschijnt echter steeds meer empirisch onderzoek waaruit blijkt dat persoonskenmerken een rol spelen in de relatie tussen werkdruk en de arbeidstevredenheid (zie o.a. Schaufeli, 2007; Spector & O’Connel, 1994). In deze studie wordt binnen de context van Karaseks theorie onderzocht of de arbeidsoriëntatie van individuele leraren zo’n modererende factor is. Welke specifieke werkaspecten vinden zij belangrijk en beïnvloeden deze voorkeuren het veronderstelde negatieve effect van werkdruk op de arbeidstevredenheid? Bij de uitwerking van de arbeidsoriëntatie als moderatorvariabele wordt een tweedeling gehanteerd: een intrinsieke en een extrinsieke arbeidsoriëntatie (Herzberg, 1959; Godschalk, 1978; Van Ruysseveldt et al., 2004). Werknemers met een intrinsieke arbeidsoriëntatie kennen voornamelijk waarde toe aan de inhoudelijke aspecten van het werk, zoals ontplooiingsmogelijkheden, variatie en autonomie. Het werk is het doel op zich, men haalt voldoening in de eerste plaats uit het werk zelf. Hiermee in contrast impliceert een extrinsieke arbeidsoriëntatie een sterke gerichtheid op de opbrengsten van het werk, zoals inkomen, sociale contacten, status en gunstige vakantieregelingen (Van Ruysseveldt et al., 2009). De centrale onderzoeksvraag luidt: Kan de relatie tussen werkdruk en arbeidstevredenheid van leraren worden verklaard op basis van de arbeidsoriëntatie? Door binnen het kader van het JD-C model de arbeidsoriëntatie van leraren te onderzoeken, wordt inzicht verkregen in de vraag of individuele verschillen tussen werknemers het effect van werkkenmerken beïnvloeden. Aandacht voor de werkdruk en arbeidstevredenheid in het onderwijs is tevens om praktische redenen van belang. Een goede leraar kan aanzienlijk verschil maken in de scores van een gemiddelde leerling in een enkel schooljaar (Staiger & Rockoff, 2010: Onderwijsraad). Maar wie met tegenzin naar zijn werk gaat of in zijn werk grote druk ervaart, zal grote moeite hebben om op betrokken en gemotiveerde wijze leerlingen te begeleiden in het proces naar volwassenheid en kennis aan hen over te dragen (Ploeg & Scholte, 2003). De overheid hecht grote waarde aan het verder verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs (Nota werken in het onderwijs 2012: ministerie van OC&W, 2011) en zet daarom in op verdergaande professionalisering van leraren en het bevorderen van de aantrekkelijkheid van het beroep. Het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap stelt in haar nota ‘Werken in het onderwijs 2012’ dat leraren die tevreden zijn over hun baan en de school of instelling waar zij werken gemotiveerder en productiever zijn dan ontevreden leraren. Om de kwaliteit van het onderwijs te verhogen zijn dus tevreden leraren nodig: leraren die zich, ondanks het gebrek aan carrièreperspectieven en de hoge werkdruk, gedurende hun gehele onderwijsloopbaan inzetten om te voldoen aan de maatschappelijke verwachtingen. Als laatste is er een economisch belang. De werkdruk die leraren ervaren gaat gepaard met een 4 Tevreden ondanks de hoge werkdruk verzuimpercentage van gemiddeld 6 tot 7,5 procent. Een kwart van dit verzuimpercentage is werk gerelateerd, waarvan iets meer dan de helft wordt veroorzaakt door werkdruk (Sector Bestuur Onderwijs, Arbeidsmarktanalyse Primair onderwijs 2011). Dit nadelige gevolg van werkdruk kost de samenleving veel geld en kan bovendien onderwijskundige ontwikkelingen belemmeren. Werkdruk en arbeidstevredenheid Veel mensen werken het beste wanneer zij werkdruk ervaren (Stichting van de Arbeid, 2000). Problematisch wordt werkdruk echter wanneer medewerkers gedurende een langere periode niet, of slechts met grote moeite, aan de eisen die vanuit de organisatie worden gesteld kunnen voldoen (Kuiper, 2005). Deze eisen kunnen variëren in hoeveelheid, kwaliteit en werktempo. Werkdruk kent een kwalitatieve en een kwantitatieve exponent (De Sitter,1982,1995). Kwantitatieve werkdruk verwijst naar de druk die ontstaat door een te hoge hoeveelheid aan taken die de werknemer dient uit te voeren en de kwalitatieve werkdruk impliceert de druk die ontstaat door het gebrek aan regelmogelijkheden voor het oplossen van problemen waarmee de werknemer tijdens de uitvoering van zijn takenpakket wordt geconfronteerd (Christis,1992). Gerelateerd aan het onderwijs komt de eerste vorm van werkdruk vooral voor met betrekking tot niet-lesgebonden taken en heeft de kwalitatieve werkdruk voornamelijk betrekking op de lesgevende taken zelf (Christis 1992; Bakker, 2003). Aanhoudende werkdruk kan leiden tot allerlei nadelige gevolgen voor de werknemer, waaronder een afname van de arbeidstevredenheid en zelfs stress. Omdat de termen werkdruk en werkstress nogal eens voor verwarring zorgen, is een nadere afbakening van deze begrippen zinvol. Werkdruk beschrijft het totaal aan kenmerken van het werk en de werkomgeving die het belastende karakter van het werk bepalen (Jetten, 2003). Werkstress daarentegen indiceert de onaangename negatieve emoties zoals spanning, frustratie of depressie, als reactie op (psychische) overbelasting in het werk (Van Veldhoven, 2002; Kyriacou & Sutcliffe, 1977). Om de reden dat deze studie zich uitsluitend richt op de relatie tussen werkdruk en arbeidstevredenheid, wordt niet ingegaan op bestaande inzichten omtrent werkstress. Hiernaast dient het verschil tussen objectieve werkdruk en subjectieve werkdruk te worden opgemerkt. Waar een objectieve werkdruk wordt gemeten door een inventarisatie van de feitelijke werklast gekoppeld aan een bepaalde tijdseenheid, staat bij de subjectieve werkdruk de beleving van de werknemer centraal (Jetten, Braster & Pat, 1999). Omdat de ervaren werkdruk bepalend is voor de nadelige gevolgen van het werk, wordt de subjectieve werkdruk van leraren onderzocht. Binnen empirisch onderzoek is meerdere malen vastgesteld dat werkkenmerken de belangrijkste voorspeller zijn van arbeidstevredenheid (Van Ruysseveldt, 2009). Hieruit blijkt dat werkdruk negatief in relatie staat met arbeidstevredenheid (Schaufeli & Enzmann, 1998; Spector, 1997). Hoewel de relatie tussen werkdruk en arbeidstevredenheid binnen een verscheidenheid aan onderzoek op dit terrein inconsistent is (Steenvoorden, 2009), wijst de onderzoeksliteratuur hoofdzakelijk uit dat werkdruk en gebrek aan regelmogelijkheden negatief samenhangen met arbeidstevredenheid (zie o.a. Schaufeli & Enzmann, 1998; Spector, 1997, Karsten et al., 2005; Jamal, 1990). Arbeidstevredenheid wordt in de literatuur opgevat als de attitude die men heeft ten aanzien van de arbeid die wordt verricht (zie o.a. 5 Tevreden ondanks de hoge werkdruk Berting & De Sitter, 1971; Locke, 1976; Vogelaar, 1990, Van de Parre, 1996, Van der Ploeg & Scholte, 2003). De tevredenheid die men ervaart ten opzichte van de verschillende werkaspecten kan dan ook worden beschouwd als een subjectieve, emotionele reactie op de werksituatie (Luthans, 1998). Arbeidstevredenheid is een veel onderzocht thema en veel onderzoek op dit terrein is gericht op de determinanten hiervan. Uit deze onderzoeken is gebleken dat individuele factoren, zoals leeftijd en geslacht niet of nauwelijks een rol spelen (Reiner & Zhao, 1999; Ting, 1997, in Steijn, 2003) en dat vooral de werkcontext van belang is. Nadat de werkcontext door Herzberg (1966) werd uitgewerkt door intrinsieke factoren (zoals de taakinhoud) en extrinsieke factoren (zoals de beloning) te onderscheiden, zijn verschillende determinantenmodellen ontwikkeld en toegepast. Het voornaamste kenmerk dat deze modellen van elkaar onderscheidt is de mate waarin de focus zich al dan niet beperkt tot de objectief aanwezige kenmerken van de arbeidsomgeving (zie o.a. Hackham & Oldham 1975; 1980; Ten Horn, 1983; Van der Parre,1996; Hacker & Lawman, 1971). In dit onderzoek staat de arbeidstevredenheid van leraren centraal. Hierbij wordt de tweedeling ‘intrinsieke en extrinsieke arbeidstevredenheid’ gehanteerd. Op basis van de bestaande inzichten wordt een negatief effect van werkdruk op zowel de intrinsieke als de extrinsieke arbeidstevredenheid van leraren verwacht. De eerste twee hypothesen luiden: H1: Werkdruk heeft een negatief hoofdeffect op de intrinsieke arbeidstevredenheid van leraren. H2: Werkdruk heeft een negatief hoofdeffect op de extrinsieke arbeidstevredenheid van leraren. De interactie tussen taakeisen en regelmogelijkheden als voorspeller van arbeidstevredenheid Het onderzoeksmodel van dit onderzoek steunt op de basisassumptie van het job demands control model (JD-C model, Karasek, 1979). Zoals in de inleiding besproken veronderstelt dit model dat controle over de uitvoering van taken het ongewenste effect van werkdruk op de arbeidstevredenheid kan opvangen. Karasek gaat hierbij uit van twee interacterende variabelen: de eisen die het werk aan de medewerkers stelt (taakeisen) en de zelfstandigheid of de regelmogelijkheden waarover medewerkers beschikken bij de uitvoering van het werk (controle). Op basis hiervan worden vier categorieën taken en functies onderscheiden die iets zeggen over de gevolgen van het werk (Karasek, 1979). Hiervan zijn ‘slopend werk’ en ‘eenvoudig werk’ de twee uitersten: wanneer de taakeisen hoog zijn en de regelmogelijkheden laag (slopend werk), wordt een ongunstig effect op de arbeidstevredenheid verwacht. Voor functies met lage taakeisen en veel regelmogelijkheden (eenvoudig werk) kan als gevolg van verveling eveneens een negatief effect worden voorspeld (Karasek, 1979). Als reactie op de kritiek dat geen rekening wordt houden met interacties tussen mensen en de sociale ondersteuning door leidinggevenden en collega’s, is aan het JD-C model een derde dimensie toegevoegd: sociale steun op de werkplek (JDCS model, Karasek & Theorell, 1990). Echter wordt het veronderstelde interactie effect tussen de drie werkkenmerken (taakeisen, controle en sociale steun) niet vaak gevonden en als deze interactie optreedt dan is deze zwak en anders dan het JDCS model veronderstelt (Hausser et al., 2010; Schaufeli, 2003). Dit model in zijn 6 Tevreden ondanks de hoge werkdruk uitgebreide vorm kan daarom eerder worden gezien als een uitbreiding, dan een inhoudelijke verandering van de oorspronkelijke variant (Taris, Kompier, Lange, Schaufeli, Schreurs, 2003). Om deze reden is ervoor gekozen de derde dimensie ‘sociale steun’ niet op te nemen in dit onderzoek. Karaseks model is in Nederland bijzonder populair, met name onder organisatiepsychologen en sociologen (Schaufeli, 2007; Mooij & Warmerdam, 1998; De Lange, Taris, Kompier, Houtman & Bongers, 2003). Het ‘eenvoudige’ idee dat de verhouding tussen taakeisen en regelmogelijkheden de gezondheidsrisico’s voor werknemers en hun beoordeling van de arbeid voorspelt vormt de basis van bekende wetenschappelijke stromingen met betrekking tot de arbeidskwaliteit, waaronder de sociotechniek (De Sitter, 1994). Het model is verder uitgewerkt en verbonden met een aantal centrale begrippen uit de moderne sociotechniek, gericht op verbetering van de kwaliteit van de arbeid en organisatie (Projectgroep WEBA, 1989; Kompier & Pot, 1992). De kernassumptie van het JD-C model is verscheidene keren in empirisch onderzoek getoetst (zie o.a. De Jonge et al., 1999; De Croon et al. 2002; De Lange et al., 2002; Taris et al. 2004) en de plausibiliteit staat inmiddels buiten discussie. De verhouding tussen taakeisen en regelmogelijkheden zoals het JD-C model (Karasek, 2009) beschrijft, is in dit onderzoek gebruikt als het criterium waarmee de welzijnsrisico’s van leraren zijn geïdentificeerd. Echter is bij de uitwerking hiervan geen gebruik gemaakt van het instrumentarium zoals dat is ontwikkeld door Karasek (1979) omdat de algemene aard van de vragen zou hebben geleid tot een verlies aan informatie en niet-relevante items. In navolging van Jetten, Braster en Pat is het begrip werkdruk nader gedefinieerd op basis van de vier werkdrukcomponenten: taakeisen, verantwoordelijkheid, regelproblemen en mentale belasting (Jetten, Braster & Pat, 1999). Hieraan is nog een vijfde component, emotionele belasting, toegevoegd (Van Veldhoven et al., 2002). Door werkdruk op deze wijze te operationaliseren wordt duidelijk dat naast het werktempo en de werkhoeveelheid de mate van verantwoordelijkheid, de mentale belasting en bepaalde emotionele factoren medebepalend zijn voor de mate van werkdruk die wordt ervaren (Pat, 2002). De definitie van regelmogelijkheden is ontleend aan de componenten die Christis op basis van de sociotechniek onderscheidt: autonomie, ondersteuningsmogelijkheden, functionele contacten en werkoverleg (Christis, 1998). Op basis van de veronderstelling die uitgaat van het JD-C model wordt een positief effect van regelmogelijkheden op de relatie tussen werkdruk en de arbeidstevredenheid voorspeld. Ofwel: naar verwachting wordt het negatieve effect van werkdruk op de intrinsieke en de extrinsieke arbeidstevredenheid afgezwakt door de regelmogelijkheden waarover leraren beschikken. Dit leidt tot de volgende twee hypothesen: H3: Een hoge mate van regelmogelijkheden verzwakt het negatieve hoofdeffect van werkdruk op de intrinsieke arbeidstevredenheid van leraren. H4: Een hoge mate van regelmogelijkheden verzwakt het negatieve hoofdeffect van werkdruk op de extrinsieke arbeidstevredenheid van leraren. 7 Tevreden ondanks de hoge werkdruk Wanneer het JD-C model wordt vertaald naar het onderwijs, ontstaat het volgende beeld. De taakeisen van leraren zijn hoog. Zowel in hun primaire taken zoals lesgeven en lesgebonden werkzaamheden, als in de secundaire taken zoals deelname aan werkgroepen en vergaderingen, ervaren zij tijdstekort om hun werk goed uit te kunnen voeren (Klerks, 2010). Dit geldt tevens voor het bijbenen van veranderingen en vernieuwingen, zoals het aanleren van nieuwe methodes en nieuwe vakgebieden (Klerks, 2010). Bovendien is sprake van een hoog ambitieniveau en als gevolg van de toenemende media-aandacht voor het onderwijs betekent dit dat veel partijen ‘met de neus bovenop het onderwijs zitten’ (Inspectie van het Onderwijs 2002). Tegenover de taakeisen staan de regelmogelijkheden. Wanneer de taakeisen hoog zijn, is het volgens het JD-C model van belang dat het werk de werknemer voldoende regelmogelijkheden biedt om aan die eisen tegemoet te komen. De regelmogelijkheden van leraren komen enerzijds voort uit werk gerelateerde factoren, zoals de ruimte om zelf te beslissen over de uitvoering van de werkzaamheden (autonomie) en de mogelijkheid om samen met anderen structurele oplossingen te bedenken voor steeds terugkerende problemen (overleg) (Christis, 1992). Anderzijds kan worden gesteld dat leraren zelf ook een cruciale rol spelen ten aanzien van de regelmogelijkheden. Zij zijn zelf immers evenzogoed verantwoordelijk voor het ontwikkelen en behouden van competenties, waardoor hun handelingsrepertoire en daarmee hun mogelijkheid om regelend op te treden en het werk zelf te plannen, worden vergroot (Onderwijsraad, 2002). Daarnaast is het goed denkbaar dat de mate waarin men de beschikbare regelmogelijkheden optimaal benut samenhangt met bepaalde persoonskenmerken, zoals de oriëntatie op werk. Deze conclusie trekken Van Ruysseveldt et al. (2009) op basis van hun onderzoek naar de rol van arbeidsoriëntaties als persoonsgebonden energiebron binnen het kader van het job demand-resources model (JD-R model, Bakker & Demerouti, 2001, 2007). Dit model komt in grote lijn overeen met het JD-C model en veronderstelt dat werkgebonden energiebronnen zoals autonomie, complexiteit en ontplooiingsmogelijkheden het ongewenste effect van werkdruk kunnen opvangen. In een omvangrijke steekproef onder de Nederlandse beroepsbevolking vonden zij een moderatie effect: een intrinsieke arbeidsoriëntatie versterkt de positieve samenhang tussen de genoemde energiebronnen en de arbeidstevredenheid (Van Ruysseveldt et al., 2009). Dit effect van een intrinsieke arbeidsoriëntatie op de relatie tussen werkdruk en energiebronnen enerzijds en arbeidstevredenheid anderzijds, wordt door de onderzoekers verklaard door de veronderstelling dat intrinsiek georiënteerde werknemers de beschikbare energiebronnen beter waarnemen en daardoor beter in staat zijn om de mogelijkheden tot autonomie en persoonlijke ontwikkeling optimaal te benutten. Daarnaast achten zij het denkbaar dat intrinsiek georiënteerde werknemers meer geneigd zijn zich in te spannen om de autonomie en ontwikkelingsmogelijkheden in het werk te bevorderen, af te dwingen of zelf tot stand te brengen (Van Ruysseveldt et al., 2009). Wat maakt werk de moeite waard? De waarde aan de hand waarvan mensen werk beoordelen verschilt. De één zal eerst het salaris noemen of de carrièremogelijkheden, terwijl de ander uitdaging, zelfstandigheid en ontplooiingsmogelijkheden noemt. Het belang dat men toekent aan de verschillende aspecten van het werk wordt ‘arbeidsoriëntatie’ genoemd (Van Hoof, 2002). Binnen de literatuur over arbeidsoriëntaties wordt een onderscheid gemaakt tussen een intrinsieke en een extrinsieke oriëntatie op werk (Herzberg, 1959; Godschalk, 1978; Van 8 Tevreden ondanks de hoge werkdruk Ruysseveldt et al., 2004). Werknemers met een intrinsieke arbeidsoriëntatie kennen voornamelijk waarde toe aan de inhoudelijke aspecten van het werk. Het werk is het doel op zich. Bij een extrinsieke oriëntatie op het werk ziet de werknemer het werk vooral als middel om buiten het werk gelegen doelen te realiseren. Beide arbeidsoriëntaties sluiten elkaar overigens niet uit. Werknemers kunnen gelijktijdig waarde hechten aan zowel intrinsieke als extrinsieke aspecten van het werk. Om deze reden maakt Van der Parre naast de intrinsieke en extrinsieke arbeidsoriëntatie een verdergaande onderverdeling in de egocentrische en sociocentrische arbeidsoriëntatie (Van der Parre, 1996). De egocentrische oriëntatie houdt in dat het individu centraal staat: de werknemer hecht veel waarde aan zelfontplooiing en beloning van de arbeidsprestaties. Binnen een sociocentrische arbeidsoriëntatie staat daarentegen het proces en het resultaat van de organisatie centraal (Van der Parre, 1996). In dit onderzoek wordt de invloed van de arbeidsoriëntatie op de relatie tussen werkdruk en arbeidstevredenheid onderzocht. Omwille van de aansluiting bij het onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke tevredenheid, wordt hierbij geen gebruik gemaakt van de vierdeling van Van der Parre (1996). Dit betekent dat de tweedeling ‘intrinsieke en extrinsieke arbeidsoriëntatie’ wordt gehanteerd. Met uitzondering van de genoemde studie van Van Ruysseveldt et al. (2009) zijn de meeste onderzoeken op het terrein van arbeidsoriëntaties voornamelijk gericht op de betekenis van de arbeidsoriëntatie voor arbeidstevredenheid (zie o.a. Houkes, Janssen, De Jonge & Bakker, 2003; Achterberg et al., 2003). Meestal wordt daarbij de match tussen de arbeidsoriëntatie en de aanwezigheid van taakaspecten bestudeerd (Taris & Feij, 2001; Boer, De Jonge & Hamers, 2003; Evers et al., 2006). In deze onderzoeken is echter slechts een beperkt effect van de fit tussen werkkenmerken en de bijbehorende werkwaarde op de arbeidstevredenheid gevonden. De rol van arbeidsoriëntaties in het ontstaan van werkstress is in Nederland nog maar weinig onderzocht (Van Ruysseveldt & Smulders, 2008). Desalniettemin tonen buitenlandse onderzoeken een significant negatief effect van intrinsieke arbeidsoriëntatie op stress: werknemers die een grote waarde toekennen aan inhoudelijk interessant, uitdagend werk met veel ontwikkelingsmogelijkheden, gaan beter om met hoge taakeisen en zijn weerbaarder tegen de negatieve gevolgen van werkdruk (Warr, 1994; Lu, 1999; Knoop, 2001; Baker, 2004; Van Steenkiste et al., 2007, in Van Ruysseveldt & Smulders, 2008). De Boer et al. (2003) deden onder werknemers in de zorgsector onderzoek naar de rol van arbeidsoriëntaties in de relatie tussen werkkenmerken en arbeidstevredenheid en vonden in de helft van de veronderstelde gevallen (vier van de acht) een significant modererend effect (in Van Ruysseveldt et al., 2009). In lijn met de inzichten uit de genoemde studies (Van Ruysseveldt et al., 2009; Warr, 1994; 2009; Lu, 199; Knoop, 2001; Baker 2004; De Boer; et al., 2003) wordt een modererend effect van de arbeidsoriëntatie op de relatie tussen werkdruk en arbeidstevredenheid verwacht. Overeenkomstig de conclusies van Van Ruysseveldt (Van Ruysseveldt et al., 2009) wordt verondersteld dat leraren met een intrinsieke arbeidsoriëntatie weerbaarder zijn tegen hoge taakeisen doordat zij de beschikbare regelmogelijkheden (autonomie, functionele contacten, overleg en ondersteuning) beter waarnemen en benutten. Naar verwachting versterkt een intrinsieke arbeidsoriëntatie het positieve effect van regelmogelijkheden op de negatieve relatie tussen werkdruk en tevredenheid. Ofwel: intrinsiek georiënteerde leraren ervaren minder negatieve gevolgen van werkdruk op de intrinsieke en extrinsieke arbeidstevredenheid als gevolg van het positieve effect van de regelmogelijkheden waarover zij 9 Tevreden ondanks de hoge werkdruk beschikken. Extrinsiek georiënteerde leraren kennen voornamelijk waarde toe aan de opbrengsten van het werk, waaronder sociale contacten. Sociale contacten, geformuleerd als ‘functionele contacten’, maken onderdeel uit van de regelmogelijkheden zoals deze op basis van de theorie zijn onderscheiden. In aansluiting bij het bovenstaande kan worden verondersteld dat leraren met een extrinsieke arbeidsoriëntatie deze component van regelmogelijkheden herkennen en benutten, waardoor zij beter bestand zijn tegen hoge taakeisen. Ofwel: extrinsiek georiënteerde leraren ervaren minder negatieve gevolgen van werkdruk op de intrinsieke en extrinsieke arbeidstevredenheid als gevolg van het positieve effect van de regelmogelijkheden waarover zij beschikken. Dit leidt tot de volgende vier hypothesen: H5: Een intrinsieke arbeidsoriëntatie versterkt het positieve effect van regelmogelijkheden op de negatieve relatie tussen werkdruk en de intrinsieke arbeidstevredenheid van leraren. H6: Een extrinsieke arbeidsoriëntatie versterkt het positieve effect van regelmogelijkheden op de negatieve relatie tussen werkdruk en de intrinsieke arbeidstevredenheid van leraren. H7: Een intrinsieke arbeidsoriëntatie versterkt het positieve effect van regelmogelijkheden op de negatieve relatie tussen werkdruk en de extrinsieke arbeidstevredenheid van leraren. H8: Een extrinsieke arbeidsoriëntatie versterkt het positieve effect van regelmogelijkheden op de negatieve relatie tussen werkdruk en de extrinsieke arbeidstevredenheid van leraren. Methode Dataverzameling Dit onderzoek is uitgevoerd binnen de stichting KPO Roosendaal. KPO biedt basisonderwijs aan ongeveer 5800 leerlingen in de gemeente Roosendaal op eenentwintig locaties, waarvan twee scholen voor speciaal (basis)onderwijs. Alle leraren met een vast dienstverband vormen tezamen de onderzoekspopulatie. Vanwege afwijkende werkzaamheden zijn leraren in de vervangingspool, onderwijsassistenten, stagiaires en leidinggevenden niet meegenomen in dit onderzoek. De scholen verschillen onderling in onderwijstype, leerlingenpopulatie en grootte, dit maakt de onderzoekspopulatie een reële afspiegeling van de totale sector primair onderwijs. Van de 364 aangeschreven leraren hebben 221 een online vragenlijst ingevuld (netto respons: 61%), waarvan 14% man, 49% voltijds werkt en 100% een vaste aanstelling heeft. De gemiddelde leeftijd bedraagt 42,8 jaar (sd =11.23). Meetinstrumenten Werkdruk Werkdruk is gedefinieerd aan de hand van vijf componenten: taakeisen, regelproblemen, verantwoordelijkheid, mentale belasting en emotionele belasting. Deze onafhankelijke variabele is gemeten op basis van 34 items die zijn afgeleid van de NOVA WEBA (Dhondt & Houtman, 1997) en de WEBO (Christis, 1995), vragenlijsten voor welzijnsrisico’s in het werk. Voorbeeldvragen zijn: ‘Ik werk onder 10 Tevreden ondanks de hoge werkdruk tijdsdruk’ en ‘Het werk loopt vaak anders dan gepland’ De meting is verricht op basis van een vierpunts Likertschaal, met antwoordcategorieën variërend van ‘zeer mee oneens’ (1) tot ‘zeer mee eens’ (4). Regelmogelijkheden Deze onafhankelijke variabele bestaat uit de componenten: autonomie, ondersteuningsmogelijkheden, functionele contacten en werkoverleg en is gemeten aan de hand van 24 items die zijn ontleend aan de NOVA WEBA vragenlijst. Hierbij zijn vier antwoordcategorieen variërend van ‘zeer mee oneens’ (1) tot ‘zeer mee eens’ (4) gehanteerd. Een voorbeelditem is: ‘Ik kan een eigen werkwijze kiezen.’ Arbeidstevredenheid Op basis van de beoordeling van relevante aspecten van het werk en de werksituatie is de arbeidstevredenheid gemeten. Hiervoor is gebruik gemaakt van een gedeelte van de werkdruk vragenlijst zoals ontwikkeld door sociaal-wetenschappelijk onderzoeksbureau SatisFakt in samenwerking met de Erasmus Universiteit (Zandbergen-Pronk, 2010), waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen intrinsieke en extrinsieke tevredenheid. De vragen over de intrinsieke arbeidstevredenheid hebben betrekking op de werkinhoudelijke aspecten en vinden aansluiting bij de uitgangspunten het JD-C model (Karasek, 1979). Een voorbeeldvraag is: ‘Bent u tevreden met de vrijheid van handelen in uw functie?’. De extrinsieke tevredenheid van leraren is gemeten op basis van vragen met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden en de arbeidsomstandigheden. Een voorbeeldvraag is: ‘Bent u tevreden met uw salaris?’. De antwoordmogelijkheden beslaan een vijfpuntspunts Likert schaal, oplopend van ‘zeer ontevreden’ (1) tot ‘zeer tevreden’ (5). Arbeidsoriëntatie Arbeidsoriëntatie bestaat uit een intrinsieke en extrinsieke component. Intrinsieke arbeidsoriëntatie is gemeten als de mate waarin de respondent de volgende werkaspecten waardeert: autonomie, ontplooiingsmogelijkheden, interessant en uitdagend werk, afwisseling, leer- en groeimogelijkheden en iets bereiken. Extrinsieke arbeidsoriëntatie is gemeten als het belang dat de respondent hecht aan de werkaspecten: beloning, secundaire arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, werkzekerheid, geschikte werktijden en sociale contacten. De waarde die hieraan wordt toegekend is vastgesteld op basis van paarsgewijs vergelijken: de respondenten hebben twaalf keer een keuze gemaakt uit twee banen. Hierbij kregen zij de keuze uit vijf antwoordmogelijkheden: sterke voorkeur baan A, lichte voorkeur baan A, geen voorkeur, lichte voorkeur baan B en sterke voorkeur baan B. Controlevariabelen Bepaalde sociaaldemografische kenmerken hebben mogelijk een effect op de arbeidstevredenheid (Van Ruysseveldt & Smulders, 2009). Ten einde valide conclusies te kunnen trekken over de geconstateerde causale verbanden is in de statistische analyses daarom steeds gecontroleerd voor leeftijd en geslacht. 11 Tevreden ondanks de hoge werkdruk Analyses Allereerst is de interne consistentie van de gehanteerde schalen gecontroleerd op basis van factoranalyse. Van de samengestelde variabelen (werkdruk, regelmogelijkheden en tevredenheid) zijn subschalen gemaakt en de betrouwbaarheid is gemeten. De subschalen verantwoordelijkheid en ondersteuning zijn met een Chronbach’s alpha net onder de .60 beperkt betrouwbaar. De andere variabelen zijn met een Chronbach’s alpha tussen .64 en .88 als betrouwbaar te bestempelen. De hypothesen zijn getoetst op basis van regressieanalyses. Op grond van variance inflating factors (VIF) is multicollineariteit vastgesteld. VIF scores >5 worden beschouwd als indicatie voor multicollineariteit (Tabachnick & Fidell, 2000). Om multicollineariteit te vermijden zijn de interactietermen en de onafhankelijke variabelen gecentreerd. Resultaten Beschrijvende statistiek De scores op de variabelen zijn gemeten op een schaal 0 tot 10. Ofwel: een hoge score (>5) betekent veel werkdruk, veel regelmogelijkheden en een hoge arbeidstevredenheid. Bij de arbeidsoriëntatie staat een score van 0 tot 5 voor een intrinsieke arbeidsoriëntatie en hoger dan 5 voor een extrinsieke arbeidsoriëntatie. De 5 geeft een neutrale score weer. Uit tabel 1 blijkt dat de respondenten een relatief hoge werkdruk (M=5.38, sd=0.90) ervaren. In overeenkomst met het verschijnsel dat in de inleiding van dit onderzoek aan de orde is gesteld (ondanks de hoge werkdruk ervaren leraren een hoge arbeidstevredenheid) scoren zij hoog op intrinsieke en extrinsieke arbeidstevredenheid (M=6.45, sd=1.45 en M=6.35, sd=1.23) en beschikken zij over een groot aantal regelmogelijkheden (M=5.71, sd=0.83). De gemiddelde score op de arbeidsoriëntatie geeft een overwegend intrinsieke arbeidsoriëntatie weer (M=4.04, sd=1.83). In de tabel zijn de correlaties tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen weergegeven. Zoals verwacht vertoont werkdruk een significante negatieve samenhang met intrinsieke en extrinsieke arbeidstevredenheid. Dit betekent dat hypothesen 1 en 2 zijn bevestigd. Tabel 1. Gemiddelden (M), standaarddeviaties (sd) en intercorrelaties tussen werkdruk, regelmogelijkheden, arbeidsoriëntatie, intrinsieke arbeidstevredenheid en extrinsieke tevredenheid (Chronbach’s alpha op diagonaal). M sd 1. Werkdruk (totaal) 5.38 0.90 1 2 3 4 5 6 2. taakeisen 3. regelproblemen 4. verantwoordelijkheid 5. mentale belasting 6. emotionele belasting 6.33 4.75 5.58 7.46 2.75 7. Regelmogelijkheden (totaal) 7 8 9 10 1.82 1.18 1.16 1.48 1.52 .64** .77** .47** .59** .70** (.88) .32** n.s. .36** n.s. (.73) .27** .37** .55** (.56) .28** n.s. (.79) n.s. (.81) 5.71 0.83 -.31** -.39** -.24** n.s. .16** -.12* 8. autonomie 9. ondersteuning 10. functionele contacten en overleg 4.34 6.50 6.29 1.40 1.08 1.00 -.23** -.17** -.24** -.47** ns -.20** ns -.21** -.32** n.s. n.s. n.s. .-17* n.s. .47** 11. Arbeidsoriëntatie 4.04 1.83 n.s. .19** n.s. n.s. 6.45 6.53 1.45 1.23 -.29** -.33** -.50** -.44** -.18** -.29** n.s. n.s. 11 n.s. .18** -.23** .71** .66** .76 (.83) n.s. .28** (.59) .47** (.78) n.s. n.s. -.15* -.22** n.s. -.14* (.84) -.15* -.15* n.s. n.s. .58** .51** .54** .34** .18** .31** .49** .45** -.27** -.20** 12 13 Arbeidstevredenheid 12. intrinsieke arbeidstevredenheid 13. extrinsieke arbeidstevredenheid **.01 of minder; *.05 of minder, N=221 12 (.80) .62** (.64) Tevreden ondanks de hoge werkdruk Interactie analyses Hypothesen 3 en 4 veronderstellen een interactie effect tussen regelmogelijkheden en werkdruk. Op basis hiervan wordt verwacht dat bij een hoge aanwezigheid van regelmogelijkheden de negatieve relatie tussen werkdruk enerzijds en de intrinsieke en extrinsieke arbeidstevredenheid anderzijds afzwakt. In tabel 2 zijn de resultaten voor de multipele regressieanalyse voor de afhankelijke variabele intrinsieke arbeidstevredenheid en in tabel 3 die voor de afhankelijke variabele extrinsieke arbeidstevredenheid weergegeven. De veronderstelling geformuleerd in hypothesen 3 en 4 krijgt geen empirische ondersteuning. Werkdruk vertoont geen significante interactie met regelmogelijkheden in het voorspellen van de arbeidstevredenheid. Dit betekent dat het veronderstelde effect van regelmogelijkheden op de negatieve relatie tussen werkdruk en arbeidstevredenheid niet wordt aangetoond. Daarentegen is sprake van een direct positief verband tussen regelmogelijkheden en zowel de intrinsieke als de extrinsieke arbeidstevredenheid (β=.55; p <.01 en β=.45; p <.01). Ofwel: respondenten die hoog scoren op regelmogelijkheden ervaren een hogere intrinsieke en extrinsieke arbeidstevredenheid. Dit effect van regelmogelijkheden is het sterkst voor de intrinsieke arbeidstevredenheid. De onafhankelijke variabelen verklaren samen 37% van de totale variantie in intrinsieke arbeidstevredenheid en 30% van de totale variantie in extrinsieke arbeidstevredenheid. Voor hypothesen 5 tot en met 8 is geen empirische bevestiging gevonden. Zowel een intrinsieke als een extrinsieke arbeidsoriëntatie heeft geen significant versterkend effect op de relatie tussen de interactievariabele werkdruk x regelmogelijkheden enerzijds en de intrinsieke en extrinsieke arbeidstevredenheid anderzijds. Dit betekent dat het verwachte moderatie effect van de arbeidsoriëntatie niet optreedt. Daarentegen is sprake van een direct verband tussen de arbeidsoriëntatie en de arbeidstevredenheid. Sterk intrinsiek georiënteerde leraren scoren hoger op zowel de intrinsieke als de extrinsieke tevredenheid (β=-.17; p <.01 en β=-.13; p <.05). De onafhankelijke variabelen verklaren samen 41% van de variantie in de intrinsieke arbeidstevredenheid en 32% van de variantie in de extrinsieke arbeidstevredenheid. In tegenstelling tot de tweeweg interactieanalyse in model 2 wordt het veronderstelde interactie effect tussen werkdruk en regelmogelijkheden gevonden wanneer wordt gecontroleerd voor een moderatie effect van de arbeidsoriëntatie (model 3). Dit geldt echter alleen voor de intrinsieke arbeidstevredenheid (β=-.15; p <.05). Ofwel: het negatieve effect van werkdruk op de intrinsieke arbeidstevredenheid (r=-.29; p <.01) zwakt af naarmate de respondent over meer regelmogelijkheden beschikt. 13 Tevreden ondanks de hoge werkdruk Tabel 2. Hiërarchische regressieanalyse met intrinsieke arbeidstevredenheid als afhankelijke variabele (N = 221) Model 1 Model 2 Model 3 β β β leeftijd .00 n.s. .02 n.s. geslacht .17** .15* werkdruk .11 n.s. -.10 n.s. regelmogelijkheden -.13* .55** regelmogelijkheden x werkdruk -.02 n.s. .47** -.09 n.s. -.15* arbeidsoriëntatie -.17** arbeidsoriëntatie x werkdruk .04 n.s. arbeidsoriëntatie x regelmogelijkheden -.10 n.s. arbeidsoriëntatie x regelmogelijkheden x werkdruk Adj. R² -.07 n.s. .02 .37 .41 ** p < .01 of minder; * p < .05 of minder Tabel 3. Hiërarchische regressieanalyse met extrinsieke arbeidstevredenheid als afhankelijke variabele (N = 221) Model 1 Model 2 Model 3 β β β leeftijd .05 n.s. -.06 n.s. .04 n.s. geslacht .15* . 13* .11 n.s. werkdruk -.19 n.s. -.21** regelmogelijkheden .45** .39** regelmogelijkheden x werkdruk -.03 n.s. -.09 n.s. arbeidsoriëntatie -.13* arbeidsoriëntatie x werkdruk .04 n.s. arbeidsoriëntatie x regelmogelijkheden -.01 n.s. arbeidsoriëntatie x regelmogelijkheden x werkdruk Adj. R² -.13 n.s. .01 .30 .32 *** p < .01 of minder; * p < .05 of minder Conclusies en discussie In deze studie is de rol van de arbeidsoriëntatie in de relatie tussen werkdruk en regelmogelijkheden enerzijds en de intrinsieke en extrinsieke arbeidstevredenheid anderzijds onderzocht. In theoretisch opzicht is aangesloten bij het JD-C model (Karasek, 1979). Op basis hiervan werd verwacht dat de hoge arbeidstevredenheid van leraren deels zou zijn te verklaren op basis van de hoge regelmogelijkheden waarover zij beschikken. Binnen dit kader werd vervolgens de invloed van een derde onafhankelijke variabele op deze relatie onderzocht: de arbeidsoriëntatie. Dit betekent dat de traditionele werkkenmerkenbenadering (Karasek, 1979) is verlaten. Op grond van bestaande studies op dit terrein (Van Ruysseveldt et al., 2009; Warr, 1994; 2009; Lu, 199; Knoop, 2001; Baker 2004; De Boer; et al., 2003) werd een versterkend effect van de arbeidsoriëntatie op het positieve effect van regelmogelijkheden verondersteld. Hypothesen 1 en 2 zijn geheel bevestigd: werkdruk heeft een significant negatief effect op zowel de intrinsieke als de extrinsieke arbeidstevredenheid. Het interactie effect tussen werkdruk en regelmogelijkheden zoals verondersteld door het JD-C model is daarentegen niet aangetoond. Het negatieve effect van werkdruk op de intrinsieke en extrinsieke arbeidstevredenheid wordt niet afgezwakt door de regelmogelijkheden. Dit betekent dat hypothesen 3 en 4 zijn verworpen. Echter is wel sprake van een direct verband tussen regelmogelijkheden en de arbeidstevredenheid. Deze positieve relatie tussen regelmogelijkheden en arbeidstevredenheid biedt een verklaring voor de hoge tevredenheid van leraren 14 Tevreden ondanks de hoge werkdruk ondanks de hoge werkdruk die zij ervaren. Zowel hypothesen 5 en 6 als hypothesen 7 en 8 krijgen geen empirische ondersteuning: de hoge arbeidstevredenheid kan niet worden verklaard op basis van de intrinsieke en extrinsieke arbeidsoriëntatie als moderatorvariabelen. Daarentegen draagt een intrinsieke arbeidsoriëntatie wel direct positief bij aan de arbeidstevredenheid: sterk intrinsiek georiënteerde leraren ervaren een hogere intrinsieke en extrinsieke arbeidstevredenheid. Overigens blijkt het voorspelde interactie effect van regelmogelijkheden in de relatie tussen werkdruk en arbeidstevredenheid (hypothesen 3 en 4) in het laatste model wel op te treden. Leeftijd en geslacht zijn niet of nauwelijks een voorspeller van de arbeidstevredenheid. Implicaties voor theorie en praktijk In aansluiting bij de onderzoeksliteratuur bevestigt dit onderzoek de negatieve relatie tussen werkdruk en arbeidstevredenheid (zie o.a. Karasek, 1979; Christis, 1998; Schaufeli & Enzman, 1998; Spector, 1997). Daarnaast is empirische steun gevonden voor het door verscheidene auteurs veronderstelde effect van regelmogelijkheden op de arbeidstevredenheid (zie o.a. Schaufeli & Enzmann, 1998; Spector, 1997, Karsten et al., 2005; Jamal, 1990). De regelmogelijkheden hangen inderdaad sterk positief samen met zowel de intrinsieke als de extrinsieke arbeidstevredenheid. Bij een gebrek aan regelmogelijkheden kan dus een beperkte arbeidstevredenheid worden verwacht. Het onderzoeksmodel van deze studie steunt echter in grote mate op het JD-C model (Karasek, 1979), dat juist een indirecte invloed van regelmogelijkheden veronderstelt. Deze theorie wordt op basis van de interactieanalyse verworpen: de negatieve relatie tussen werkdruk op de arbeidstevredenheid zwakt niet af naarmate men over meer regelmogelijkheden beschikt. Steeds meer onderzoekers achten onderzoek naar de invloed van persoonskenmerken in de relatie tussen werkdruk en arbeidstevredenheid van belang (zie o.a. Schaufeli, 2007; Spector & O’Connel, 1994). Binnen dit kader werd de invloed van de arbeidsoriëntatie onderzocht. Echter is het veronderstelde moderatie effect niet gevonden. Hoewel de resultaten wel een direct verband tussen arbeidsoriëntatie en arbeidstevredenheid aantonen, blijkt dat vooral de kenmerken van het werk bepalend zijn voor de arbeidstevredenheid. De werkkenmerken met de grootste invloed op de intrinsieke en de extrinsieke arbeidstevredenheid zijn taakeisen, autonomie, functionele contacten en overleg. In dit opzicht worden de onderzoekuitkomsten van onder andere Schaufeli & Enzmann (1998), Spector (1997), Karsten et al. (2005) en Jamal (1990) bevestigd. In aansluiting bij Reiner & Zhao, (1999) en Ting (1997) blijken ook de individuele factoren leeftijd en geslacht niet of nauwelijks een rol te spelen. Tot slot is een behoorlijke correlatie gevonden tussen intrinsieke een extrinsieke arbeidstevredenheid. Deze componenten van arbeidstevredenheid overlappen elkaar echter niet helemaal. Wanneer men tevreden is over de extrinsieke aspecten van het werk, zoals de arbeidsvoorwaarden en status, is men niet automatisch tevreden over de intrinsieke aspecten, zoals ontwikkelingsmogelijkheden en autonomie. De data van dit onderzoek zijn tot stand gekomen op basis van zelfrapportage door respondenten, waardoor de bekende beperkingen van survey-onderzoek in ogenschouw dienen te worden genomen: een risico op overschatting van de aangetroffen verbanden als gevolg van common method variance en het gebrek aan inzicht in de causaliteit van deze relaties. Dit maakt verdergaande toetsing van de 15 Tevreden ondanks de hoge werkdruk veronderstelde en gevonden verbanden middels longitudinaal en (quasi-)experimenteel onderzoek gewenst (Van Ruysseveldt et al., 2009). Ten aanzien van de interventiepraktijk is het van belang te benadrukken dat werkkenmerken de belangrijkste voorspellers van de arbeidstevredenheid van leraren zijn. Dit betekent dat bij het bevorderen van die tevredenheid interventies in het werk zelf noodzakelijk zijn. Door het beschikbaar stellen van meer regelmogelijkheden kan de arbeidstevredenheid worden verhoogd. Met name van het verbeteren van de autonomie en de functionele contacten mag de meeste winst worden verwacht. Literatuur Aiken, L.S., West, S.G. (1991). Multiple regression: testing and interpreting interactions. Newbury Park, CA: Sage Publications. Achterberg, P. (2008). Het vrolijke handboek. Kudelstaart. Backbier, E. (2000). Taakbesteding en taakbelasting van leraren. Beleidsonderzoek Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit Onderwijspersoneel 66, in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Bakhuis Roozenboom, M., Vroome, E., Smulders, P., Bossche, S. (2007). Trends in de arbeid in Nederland tussen 2000 en 2004. TNO Kwaliteit van Leven. Bakker, A.B. (2003). Bevlogen aan het Werk: Hoe Nederland haar eigen energiebronnen kan creëren. In Verhaar, K. (Red.), Sociale Verkenningen 4: Waarden en normen, 119-141. Bakker, A.B. (2003). Bevlogen aan het Werk: Hoe Nederland haar eigen energiebronnen kan creëren. In K. Verhaar (Red.), Sociale Verkenningen 4: Waarden en normen, 119-141. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Berting, J., & L.U. de Sitter (1971). Arbeidssatis- factie. Theorie, methodiek, feiten. Van Gorcum, Assen. Boer, F., De Jonge, J., & Hamers, J. (2003). De relatie van werkkenmerken en bijpassende persoonskenmerken met psychisch welbevinden. Gedrag & Organisatie, 16, 221-236. Braster, J.F.A. (2000). De kern van casestudy’s. Van Gorcum & Comp. BV. Assen. Bruijn, G. (2011). Does action planning moderate the intention-habit interaction in the exercise domain? A three-way interaction analysis investigation. Journal of Behavioral Medicine. Bustamante, E.A., J. P. Bliss, J.P. & Anderson B. L. (2007). Effects of varying the threshold of alarm systems and workload on human performance. Journal Ergonomics, Volume 50, Issue 7, 1127 – 1147. Christis, J. (1995). Taakbelasting en taakverdeling in het basisonderwijs. Heerlen. Christis, J. (1998). Arbeid, organisatie en stress – een visie vanuit de sociotechnische arbeids- en organisatiekunde, Amsterdam: Het Spinhuis. Delarue, A. (2003). Welzijn op het werk wel te meten? Het meten van stress en de stress van het meten. De beoordeling van kwaliteit van de arbeid: een confrontatie met methodologische strategieën. Tijdschrift voor sociologie, 24, 4. Dhondt, S. & Houtman, I., (1997). Nova-Weba handleiding: een vragenlijst om welzijnsknelpunten op te sporen. Amsterdam. 16 Tevreden ondanks de hoge werkdruk Dwyer, D.J., Fox, M.L. (2001). The Relationship Among Work Stressors and Key Performance Indicators: A Test of the Moderating Effects of Control and Customer Service Training in Call Centers. Ph. D. Thesis. Field, A. (2000). Discovering Statistics: using SPSS for Windows. SAGE Publications. Fox, M.L., Dwyer D.J., Ganster, D.C. (1993). Effects of stressful job demands and control on physiological and attitudinal outcomes in a hospital setting. Academy of Management Journal 1993, 36, 2, 289318. Frielink, S.J., Backbier, E., Simons, J., Groeneveld, M., Franck, E. (2001). Taakbesteding en taakbelasting van leraren. Onderzoek in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Geelhoed, R. (2009). Werkdrukklachten in het Onderwijs. Rotterdam: Erasmus Universiteit, Masterscriptie Sociologie. Herzberg, F. (1959). The motivation to work. Jotn Wiley, New York. Jamal, M. (1990). Relationship of job stress and type-A behavior to employees’ job satisfaction, organizational commitment, psychosomatic health problems, and turnover motivation. Human Relations, 43, 2, 531-541. Jetten, B., Pat. M.J. (1999). Werkdruk en welzijn in het werk. Assen: Van Gorcum. Jetten, B., Braster, J.F.A., Pat, M. J. (1999). Werkdruk en welzijn van onderwijsbeleidsadviseurs. Van Gorcum. Kaaij, H., Kruif, F. (1998). Werkdruk & werkstress. Kluwer serie OR-Praktijk: 22. Karasek, R.A. jr (1979). Job Demands, Job decision Latitude, and mental strain: implications for job redesign. Administrative Science Quarterly 24, 285-308. Karasek, R.A., Brisson, C., Kawakami, N., Houtman, I. Bongers, P., Amick, B. (1998). The Job Content Questionnaire (JCQ): An instrument for internationally comparative assessments of psychosocial job characteristics. Journal of Occupational Health Psychology ,3, 4, 322-355. Karsten, S., Koning, I., de & Schooten, E. van (2005). Werkomstandigheden, stress en arbeidssatisfactie op Nederlandse basisscholen. Pedagogische Studiën, 82, 223-237. Knoop, F., Schouteten, R. (2006). Arbeidstevredenheid als maat voor de kwaliteit van de arbeid. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 22, 4. Korzilius, H. (2008). De kern van surveys. Assen: Van Gorcum & Comp. BV. Parre, P. (2003). Zonder arbeid geen zegen. Kwaliteit van de arbeid, arbeidsoriëntaties, arbeidssatisfactie en het zoekgedrag op de arbeidsmarkt, Delft. Ploeg, J., Scholte, E. (2003). Arbeidssatisfactie onder leerkrachten. Pedagogiek, 23, 4, 276-290. Proost, K., De Witte, H., De Witte, K. & Evers, G. (2004). Burnout among nurses: Extending the Job Demand-Control-Support model with work-home interference. Psychologica, Belgica, 4, 4, 269288. Roe, R.A., Zinovieva, I.L., Dienes, E. & Ten Horn, L.A. (2000). Test of a model of work motivation in Bulgaria, Hungary and the Netherlands. Applied Psychology - An international review, 49, 4, 658687. Schaufeli, W.B., & Bakker, A.B. (Red.) (2007). De psychologie van arbeid en gezondheid. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. 17 Tevreden ondanks de hoge werkdruk Schaufeli, W.B., & Enzmann, D. (1998). The burnout companion to study and practice: A critical analysis. Padstowe, UK: T.J. International. Schreurs, P., Schaufeli, W., Calj, D., & Kroon, T. (1995). Het meten van psychosociale arbeidsbelasting.. In: R. Sanderman, C.M.H. Hosman & M. Mulder (Red.). Het meten van determinanten van gezondheid: Een overzicht van beschikbare meetinstrumenten. Assen, Van Gorcum. Sitter, L.U. (1994) Synergetisch produceren, Human Resources Mobilisation in de productie: Een inleiding in structuurbouw, Van Gorcum & Comp. Assen. Steijn, B. (2001). Werken in de informatiesamenleving, Assen. Spector, P.E. (1997). Job satisfaction. Thousand Oaks: Sage Publications. Steenvoorden, B. (2010). De Invloed van Werkdruk en Existentiële Zingeving op de Arbeidstevredenheid van medewerkers van KPN. Open Universiteit, Masterscriptie Psychologie. Taris, T., Kompier, M.A.J., De Lange, A., Schaufeli, W.B. & Schreurs, P.J.G. (2003). Learning new behaviour patterns: a longitudinal test of Karasek’s active learning hypothesis among Dutch teachers. Work & Stress, 17, 1, 1-20. Taris, T., Schaufeli, W.B., Schreurs P., Caljé, D. (2000). Opgebrand in het onderwijs: stress, psychische vermoeidheid en ziekteverzuim onder leraren. In: Houtman, I.L.D., Schaufeli, W .B., Taris, T. (red.) Psychische vermoeidheid en werk. NWO/Samsom, Alphen aan de Rijn. Ten Horn, L.A. (1983). Behoeften, werksituatie en arbeidsbeleving [Needs, work situation and work attitudes]. Dissertation, Delft University of Technology, Pijnacker, the Netherlands: Delft Efficiency Bureau. Troost, M. (2010). En, hoe tevreden ben jij nu eigenlijk? Een onderzoek naar de paradox van de arbeidssatisfactie bij docenten in het voortgezet onderwijs. Rotterdam: Erasmus Universiteit, Masterscriptie Sociologie. Van Ruysseveldt, J., de Witte, M., en Grumbkow, J. (1998). Organiseren van mens en arbeid. Hedendaagse benaderingen van de kwaliteit van arbeid. Kluwer. Van Ruysseveldt, J., van Hoof, J. (2006). Arbeid in Verandering. Kluwer. Van Ruysseveldt, J. van, Smulders, P. & Taverniers, J. (2008). De invloed van werkeisen en hulpbronnen op uitputting en bevlogenheid. W321Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 2, 4, 226-243. Van Ruysseveldt, J., & Smulders, P. (2009). Bevordert een intrinsieke arbeidsorientatie de bevlogenheid en de arbeidstevredenheid van werknemers? Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 24, 266-287. Vogels, R., Bronneman-Helmers, R. (2006). Wie werken er in het onderwijs? Op zoek naar het eigene van de onderwijsprofessional. Sociaal Cultureel Planbureau, Den Haag. Vroome, E.M.M., Smulders P.G.W., Houtman, I.L.D. (2010). Longitudinale studie naar oorzaken en effecten van presenteïsme. Gedrag & Organisatie 2010-23, 3. Warr, P. (1994). A conceptual framework for the study of work and mental health. Work & Stress, 8, 84-97. Wielers, R.J.J. & Koster, F. (2011). Welvaart en arbeidsmotivatie. Een internationale vergelijking. Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 27, 10, 9-24. Zandbergen-Pronk, I. (2010). Een onderzoek naar de invloed van werknemersbetrokkenheid op de relatie arbeidstevredenheid en arbeidsklachten. Rotterdam: Erasmus Universiteit, Masterscriptie Sociologie. 18 Tevreden ondanks de hoge werkdruk 19