HET STANDPUNT VAN MEDICA OVER DE ORGANISATIE VAN DE GEZONDHEIDSZORG De eerste bekommernis van Medica is een goede kwaliteit van de gezondheidszorg. Daarom pleiten wij voor een globaal beleid ter herstructurering van de gezondheidszorg om haar kwaliteit en efficiëntie te verbeteren. Daarbij moet het belang van de patiënt centraal staan en niet dat van de artsen of de studenten. De visie van Medica over dit globaal beleid wordt in de onderstaande tekst voorgesteld. Tegelijkertijd zijn wij ons bewust van de stijgende kosten in de gezondheidszorg. Er zijn maatregelen nodig om het budget efficiënter te verdelen, omdat wij willen dat de bevolking ook in de toekomst de kosten van de gezondheidszorg kan dragen. 1. Herstructurering van de toegang tot de gezondheidszorg. A. Echelonnering Met echelonnering wordt een ‘trapsgewijze’ toegang tot de gezondheidszorg bedoeld. In andere landen is dit systeem al enkele jaren in gebruik en het blijkt dat 90% van de patiënten geholpen kan worden op het eerste niveau, namelijk dat van de huisarts. Echelonnering geeft een herwaardering van het huisartsberoep; het brengt het “huisarts zijn” terug tot zijn oorspronkelijke waarde. De huisarts beslist dan over het al dan niet doorverwijzen naar het tweede niveau, de specialist. Het derde niveau, dat van ‘superspecialist’, kan pas worden bereikt na het consulteren van een huisarts en een specialist. Omgekeerd moeten de hogere niveaus de patiënten voor opvolging terugsturen naar de lagere niveaus. Deze maatregel moet “medical-shopping” tegen gaan, wat de maatschappij ontzettend veel geld kan besparen. De echelonnering is de meest logische en economische weg in de organisatie van de gezondheidszorg. Vandaag wordt deze echter eerder ontmoedigd en afgeremd. Wij pleiten voor een taakafbakening tussen huisartsen, specialisten en superspecialisten. Dit moet leiden tot een meer complementaire in plaats van concurrentiële opstelling tussen huisartsen en specialisten. Wij vragen dan ook adequate financieringsmodellen: de raadpleging van een specialist via een doorverwijzing door een huisarts dient in de terugbetaling te worden aangemoedigd. Een rechtstreekse raadpleging moet financieel ontmoedigd worden. B. Het centraal medisch dossier Het centraal medisch dossier is onontbeerlijk in het systeem van echelonnering. Zo behoudt de huisarts, uitgekozen door de patiënt voor het beheer van zijn medisch dossier, ten allen tijde een totaalvisie op de patiënt. Dit bevordert enerzijds de vertrouwensrelatie tussen de patiënt en zijn huisarts. Anderzijds zullen “medical-shopping” en dubbele onderzoeken ingedijkt worden. Daarom lijkt het ons logisch dat de patiënten die trouw dezelfde huisarts raadplegen een verlaging van het remgeld krijgen. De patiënt moet wel de vrijheid behouden om van vaste huisarts te kunnen veranderen. 2. Het aantal artsen A. Inleiding Een overaanbod aan artsen leidt tot minder patiënten per arts. Op die manier ontstaan er artsenpraktijken die te klein zijn om voldoende vaardigheid en ervaring op te bouwen. Bovendien is dit één van de factoren die tot overconsumptie leidt in de gezondheidszorg. Een arts die in moordende concurrentie verwikkeld zit, zal eerder geneigd zijn onnodige onderzoeken te verrichten en aan te vragen om zich van zijn inkomen te verzekeren. Hij zal het ook moeilijker hebben om niet in te gaan op zinloze eisen van de patiënt, zelfs als deze niet in diens voordeel zijn. Anderzijds is een tekort aan artsen even nefast. Dit leidt immers tot te lange wachttijden voor patiënten en een onaanvaardbaar hoge werkdruk voor de arts. Hierdoor dreigt de vlotte toegang tot de zorgverstrekking gecompromitteerd te worden. Ook dan komt de kwaliteit van onze gezondheidszorg in het gedrang. Medica vindt dus dat in de gezondheidszorg gestreefd moet worden naar een zo goed mogelijke verhouding tussen het aantal artsen en patiënten B. Maatregelen om een overaanbod van artsen te beperken: contingentering Medica stelt een jaarlijkse evaluatie van het aantal artsen voor, in het kader van een goede arts-patiënt verhouding. Het onderzoeksorgaan dat hiervoor moet instaan, moet bestaan uit vertegenwoordigers van de verschillende betrokken ministeries, het RIZIV, de mutualiteiten, de artsensyndicaten, de universiteiten en de studenten geneeskunde. Zij moeten alle informatie bijeenbrengen en ordenen. Hierbij moet rekening gehouden worden met de herstructurering van de gezondheidszorg zoals eerder besproken (cfr. supra) en met de socioculturele en demografische veranderingen in onze maatschappij. Deze gegevens zijn immers van essentieel belang in de besluitvorming omtrent artsenaantallen. Aan de hand van de behoefte zou er jaarlijks een richtgetal bepaald moeten worden dat de nood aan nieuwe artsen weerspiegelt. Dit getal moet blijvend geëvalueerd worden om zo goed mogelijk op de noden van onze maatschappij in te spelen. In de huidige maatschappelijke context blijkt contingentering een noodzakelijk kwaad om een goede én betaalbare gezondheidszorg te realiseren. Zoals eerder aangehaald, dient de bepaling van het contingent te gebeuren op basis van betrouwbare en jaarlijks geactualiseerde cijfers. Aangezien contingentering nog steeds federale materie is, eisen wij dan ook dat deze consequent wordt toegepast in álle gemeenschappen. Bevorderen van de uitstroom Meer uitstroom biedt een mogelijkheid tot inkrimping van het totaal aantal artsen. Daarom pleiten wij om een pensionering van de artsen na 40 jaar loopbaan aan te moedigen. Hoewel pensionering bij vrije beroepen niet gebruikelijk is, zijn wij toch van mening dat een kwalitatieve gezondheidszorg hierom vraagt. Samenwerkingsverbanden Samenwerkingsverbanden (bijvoorbeeld groepspraktijken en associaties tussen jonge en oudere, meer ervaren, artsen) helpen niet alleen het overaanbod in te dijken, maar bevorderen bovendien de kwaliteit van onze gezondheidszorg. Overleg tussen verschillende artsen en kennisoverdracht tussen jonge en oudere artsen komt zowel arts als patiënt ten goede. Op deze manier wordt hopelijk ook deeltijds werken en een “normaler” gezinsleven minder onoverkomelijk voor sommige artsen. Een financiële aanmoediging voor associaties tussen artsen is hier dan ook op zijn plaats. Wij zouden ook graag een nog meer doorgedreven samenwerking tussen artsen, verplegend personeel, paramedici, psychologen en sociaal werkers aangemoedigd zien. Instroombeperking Omdat de hoger vernoemde maatregelen voorlopig niet toereikend lijken om de te hoge artsenpopulatie aan te pakken, beseffen we dat een beperking van het aantal beginnende studenten als ultieme maatregel nodig is. Deze instroombeperking blijft voor ons wel noodzakelijk gekoppeld aan de eerder vernoemde maatregelen (bevorderen van uitstroom, aanmoedigen van samenwerkingsverbanden). Ook een totaalvisie én een globaal beleid ter herstructurering van de gezondheidszorg zoals eerder aangehaald, moet voor ons absoluut centraal blijven staan. Medica vindt een toelatingsexamen om de opleiding arts te mogen starten verre van ideaal, maar de actuele situatie in onze gezondheidszorg biedt ons echter weinig alternatief. Medica, hier als vertegenwoordiger van de Leuvense studenten geneeskunde, vindt het essentieel dat de studenten geneeskunde die toegelaten worden tot de opleiding, de garantie krijgen dat zij na hun studies het beroep kunnen uitoefenen (in casu, het verkrijgen van een RIZIV nummer). Geneeskunde is immers een lange en zeer specifieke opleiding waar de verscheidenheid aan uitstroommogelijkheden achteraf heel beperkt is. Uitstroombeperking na de opleiding is voor ons absoluut uit den boze. Waarom geen toelatingsexamen na de eerste bachelor geneeskunde – tandheelkunde? 1) De vraag stelt zich of deze selectiemethode verantwoord is ten opzichte van studenten die slagen in hun eerste bachelorjaar, maar toch niet naar hun tweede jaar mogen overgaan, enkel en alleen omwille van het niet slagen voor het toelatingsexamen. a) Aangezien een verloren jaar universitaire studies een te vermijden zware financiële last voor zowel de student als de gemeenschap betekent, zou dit een zeer dure selectiemethode worden. b) Bovendien mag de impact van een verloren jaar op de student als mens niet onderschat worden. c) Daarenboven heeft de specificiteit van het curriculum als gevolg dat uitwijkingsmogelijkheden reeds na eerste bachelor sterk beperkt zijn. d) Als men na een succesvol afgerond bachelorjaar, de studie toch niet mag verderzetten, kan men zich de vraag stellen wat de waarde nog is van dat universitaire opleidingsjaar. 2) Een selectie-examen na eerste bachelor zal de reeds bestaande hoge studiedruk nog meer doen toenemen. Daarenboven zal een nationaal examen de competitie tussen de universiteiten verder in de hand werken. Hierbij dreigt de eerste bachelor geneeskunde te vervallen tot een voorbereidingsjaar op het toegangsexamen en aan relevantie in te boeten binnen het curriculum. Besluit Als er een beperking moet zijn, dan best aan het begin van de opleiding en niet tijdens of na de studie. Een toelatingsexamen voor aanvang van de eerste bachelor lijkt ons dan ook de minst slechte oplossing Medica beseft dat het aantal afstuderende artsen gestuurd moet kunnen worden om een kwalitatieve zorgverlening te waarborgen. Een beperking die een tekort aan artsen zou genereren, is al even slecht als een ongecontroleerde toegang die leidt tot een teveel aan artsen. Het richtgetal voor het aantal beginnende artsen, door het onderzoeksorgaan (cfr. supra) bepaald, mag echter enkel en alleen als richtgetal dienen. Er zouden immers elk jaar mineure aanpassingen mogelijk moeten zijn om de kleine verschillen tussen het theoretisch beoogde aantal nieuwe artsen en het aantal dat in praktijk afstudeert, te compenseren. Het is immers onmogelijk om het exacte aantal studenten in te schatten dat voor het toegangsexamen slaagt maar niet aan de opleiding start, onderweg stopt, overstapt van de opleiding biomedische wetenschappen of dat bijvoorbeeld een bisjaar moet inlassen. Door doeltreffende statistiek moet het mogelijk zijn aan dit gegeven zoveel mogelijk tegemoet te komen. De ministers van onderwijs van de gemeenschappen moeten hier samen met het onderzoeksorgaan over waken. Voor Medica blijft dus van primordiaal belang dat al wie aan de opleiding start, uitzicht heeft op een RIZIV nummer wanneer hij of zij de opleiding tot een goed einde brengt. Opmerking: De voorbeelden in verband met de discrepanties tussen het theoretisch beoogde aantal nieuwe artsen en hun aantal in praktijk na zeven jaar, geven meteen ook onze bezwaren tegen een numerus fixus weer. 3. De opleiding tot basisarts De verdere hervorming van de opleiding geneeskunde moet kaderen in het globale beleid betreffende de organisatie van de gezondheidszorg. Het streefdoel moet steeds een opleiding tot basisarts zijn. Andere uitwijkmogelijkheden moeten ook gestimuleerd worden. De structuren hiervoor (en hun financiering) moeten uitgebouwd worden. Het accent van de medische opleiding moet meer liggen op de klinische en sociale vaardigheden en op het klinische denken zelf, dan op een overdreven doorgedreven theoretische en technische kennis. Dit vereist dat de ingeslagen weg van curriculumhervormingen zeker verder gevolgd moet worden. 4. Kwaliteit van de artsen A. Accreditering Accreditering houdt in dat artsen die aan bepaalde criteria voldoen, bijvoorbeeld zich voldoende bijscholen, een centraal medisch dossier bijhouden... hiervoor financieel beloond worden. Dit is een kwaliteitsverhogende maatregel in het belang van de patiënt en gunstig voor gezondheidszorg in het algemeen. De verantwoordelijk voor de kwaliteit van de accreditering ligt bij de overheid. Ze waakt er bijvoorbeeld over dat deze geen formaliteit wordt of vervalt tot een drukmiddel om een verhoging van het honorarium te verkrijgen voor alle artsen. B. Alternatieve geneeswijzen Een kwalitatieve en goed georganiseerde gezondheidszorg heeft altijd als doel dat de patiënten efficiënt en goed geholpen worden. Daarom hechten wij belang aan “Evidence Based Medicine”. Als alternatieve geneeswijzen erkend (of zelfs terugbetaald) willen worden, moeten ook zij bewijzen dat mensen dankzij hun genezen. Ook verwachten wij dat zij zich invoegen in de geldende structuren van de gezondheidszorg en vooral dat zij zich aan een controleorgaan van de overheid onderwerpen. Dit orgaan gaat dan na of zij voldoen aan die eisen vastgelegd voor erkenning. Bij het niet naleven van deze eisen verliezen zij uiteraard deze erkenning. De medicamenten die door hen voorgeschreven worden, kunnen pas terugbetaald worden op voorwaarde dat ook zij de loodzware procedures volgen die de veiligheid en effectiviteit van alle “klassieke”medicamenten die op de markt komen, garanderen. Tenslotte moeten ook de beoefenaars van de alternatieve geneeswijzen hun patiënt doorverwijzen naar instanties waar men deze wel kan helpen, wanneer de nodige kennis om hem of haar adequaat te behandelen hen ontbreekt.