In hoeverre zijn framing en kanspresentatie van invloed op de persuasiviteit van een voorlichtingstekst over chlamydia-preventie? Deze scriptie is afkomstig van: http://www.studiosus.nl Online Scripties & Verslagen 18 April 2005 Minke Visser Bachelor eindwerkstuk, Universiteit Utrecht Taal en Cultuurstudies Communicatiekunde Begeleidende docenten: Bregje Holleman en Henk Pandermaat 1 Samenvatting In dit rapport worden de resultaten gepresenteerd van een kwalitatief experimenteel onderzoek naar de invloed van twee perspectiefgerelateerde tekstuele aspecten, namelijk framing en kanspresentatie, op de persuasiviteit van een voorlichtingstekst. De context van het onderzoek is een gezondheidsgerelateerde waarin de promotie van preventiegedrag centraal staat. Voor het onderzoek is een niet-bestaande tekst gemanipuleerd, waardoor vier verschillende versies zijn ontstaan die elk, samen met een vragenlijst, aan 30 proefpersonen is voorgelegd. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat framing en kanspresentatie niet overtuigend van invloed zijn op de persuasiviteit van de tekst, maar dat enkele opvallende andere resultaten zeker aandacht verdienen. 2 INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1 Inleiding 3 Hoofdstuk 2 Theoretisch kader 5 Framing Framing en kanspresentatie Veilig vrijen 5 6 9 Hoofdstuk 3 Hypothesen 15 Hoofdstuk 4 Operationalisering 16 Hoofdstuk 5 Methode van onderzoek 18 Onderzoeksontwerp Proefpersonen Onderzoeksmateriaal 18 18 19 Resultaten 22 Gelijkheid condities Betrouwbaarheid Resultaten na statistische analyse 22 25 27 Hoofdstuk 7 Conclusies 37 Hoofdstuk 8 Discussie en aanbevelingen 39 2.1 2.2 2.3 5.1 5.2 5.3 Hoofdstuk 6 6.1 6.2 6.3 Literatuur 42 Bijlagen: 44 1 2 3 Gemanipuleerde teksten Vragenlijst Pre-test 44 48 50 3 Hoofdstuk 1 Inleiding Recent Nederlands onderzoek wijst uit dat nog niet alle jongeren consequent veilig vrijen. Met behulp van voorlichtingscampagnes probeert men hier al jaren iets aan te doen, maar blijkbaar zonder het gewenste effectieve resultaat. Voorlichtingscampagnes in de vorm van persuasieve boodschappen, zoals in brochures en reclames, hebben tot doel een gedragsverandering teweeg te brengen bij de ontvanger. Nu is er veel onderzoek gedaan naar de determinanten van een daadwerkelijke gedragsverandering in de preventieve gezondheidssfeer. Uit deze onderzoeken blijkt dat in het geval van veilig vrijen de intentie tot veilig vrijen de beste voorspeller is van het daadwerkelijke gedrag: condoomgebruik. Samen met overtuigingen en attitudes ten aanzien van het gedrag, is met de factor intentie de overtuigingskracht van een tekst te meten. Kortom, met deze variabelen dient rekening gehouden te worden bij het ontwerpen van campagnes ter aansporing van condoomgebruik, of meer specifiek: ter preventie van Seksueel Overdraagbare Aandoeningen zoals chlamydia. In dit onderzoek wordt de volgende vraagstelling onderzocht: In hoeverre zijn framing en kanspresentatie van invloed op de persuasiviteit van een tekst over chlamydia-preventie? Framing is de wijze waarop informatie in een tekst wordt geformuleerd. In de meeste theorieën komt het erop neer dat framing twee vormen kan aannemen: die van een positieve formulering en die van een negatieve formulering. Bij een positieve formulering van een persuasieve boodschap worden de wenselijke gevolgen van het gepropageerde gedrag benadrukt. Hieronder een voorbeeld hiervan uit Hoeken (1998: pagina 122). Als u uw lenzen dagelijks reinigt, gaan ze langer mee. De levensduur wordt dan verlengd. Bij de negatieve formulering van dezelfde boodschap worden de onwenselijke gevolgen van het nalaten van het gepropageerde gedrag benadrukt: Als u uw lenzen niet dagelijks reinigt, gaan ze minder lang mee. De levensduur wordt dan bekort. 4 Framing is een bekend onderwerp binnen theorieën over beslissen en besluitvorming en acceptatie en afweging van argumenten door een lezer van persuasieve documenten. De invloed die framing heeft op het keuzegedrag van een lezer van een persuasieve tekst wordt het framingeffect genoemd. Voor voorlichtingsdoeleinden is het erg belangrijk te weten welke stijlstrategie in een bepaalde context het meest effectief zal zijn ten aanzien van het doel van de voorlichting (de lezer aanzetten tot bepaald gedrag). Zoals in de theoretische onderbouwing nader zal worden toegelicht, blijkt uit onderzoek naar framing dat in sommige gevallen het benadrukken van de wenselijke gevolgen en de voordelen van het gedrag effectiever is en in andere gevallen het benadrukken van de risico’s en nadelen van een bepaald gedrag. Dit maakt het noodzakelijk verschillende specifieke contexten te onderzoeken om te bepalen wat in een bepaalde context wel of juist geen effectieve stijlstrategie is met betrekking tot framing. In dit onderzoek wordt hieraan bijgedragen door een specifieke context te onderzoeken, namelijk de promotie van preventiegedrag in een gezondheidsgerelateerde context. 5 Hoofdstuk 2 Theoretisch kader Voor het onderzoek is het nuttig om de typen framing die hierin centraal staan toe te lichten en eerdere resultaten met betrekking tot framingonderzoek op een rijtje te zetten. Per onderwerp wordt in dit hoofdstuk relevante literatuur besproken. De genummerde verwijzingen tussen haakjes verwijzen naar theorieën die in de gelezen literatuur aangehaald worden (zie Literatuur achterin het rapport). 2.1 Framing In het artikel van Levin, Schneider en Gaeth (1998) worden onder andere drie verschillende vormen van framing onderscheiden, theorieën naast elkaar gezet en verschillen in resultaten van eerdere onderzoeken verklaard. Levin maakt onderscheid tussen risky choice framing, attribute framing en goal framing. Met name de laatstgenoemde is op het huidige onderzoek van toepassing, maar risky choice framing wordt hier toch ook even toegelicht. Risky choice framing houdt in dat er twee opties worden geboden van een beslissing of van bepaald gedrag die verschillen in de uitkomst ervan: de ene optie biedt een zekere en veilige uitkomst, de ander biedt een onzekere, risicovolle uitkomst. De keuze tussen de opties zou worden beïnvloed door de wijze waarop ze worden geformuleerd: positief, met de nadruk op winst, of negatief, met de nadruk op verlies. Nu bleek uit een van de eerste framingonderzoeken (1) dat wanneer mensen moeten kiezen uit een optie die zeker een wenselijk gevolg heeft en een optie die mogelijk een beter maar mogelijk ook een slechter gevolg heeft, ze dan kiezen voor de zekere winst (risico-mijdend gedrag). Maar wanneer ze moeten kiezen tussen een zeker onwenselijk gevolg en een mogelijk beter maar mogelijk ook slechter gevolg, dan kiezen ze voor de onzekere winst (risico-zoekend gedrag). Dit heeft ermee te maken dat men een bepaald referentiepunt kiest: het is moeilijk om je tegelijk de winst en het verlies van eenzelfde optie te realiseren. Het framingeffect is hier dus zichtbaar in het feit dat mensen afhankelijk van of de opties als winst of als verlies zijn geformuleerd, verschillende keuzes maken (een risicovolle bij verliesframing en een zekere bij winstframing). In het huidige onderzoek wordt de lezer echter niet zozeer twee keuzes voorgelegd. Wel wordt een bepaald gedrag gepropageerd. Dit is een kenmerk van de vorm goal framing: hier ligt de framing in de wijze waarop wordt geprobeerd iemand tot een bepaald gedrag aan te zetten. Namelijk ofwel door de wenselijke gevolgen van het uitvoeren van het gedrag te benadrukken, ofwel door de onwenselijke gevolgen van het nalaten van het gedrag te 6 benadrukken. In beide gevallen wordt hetzelfde gedrag gepropageerd; de vraag is welk frame (positief/winst of negatief/verlies) een grotere persuasieve invloed heeft op iemand om het gewenste gedrag over te nemen. Levin noemt een onderzoek (2) waaruit bleek dat vrouwen meer gemotiveerd waren om borstzelfonderzoek te doen wanneer zij informatie hierover hadden gelezen waarin de nadruk lag op de negatieve gevolgen van het niet uitvoeren van borstzelfonderzoek dan waarin de nadruk lag op de positieve gevolgen van het wel uitvoeren van borstzelfonderzoek. Negatieve of verliesframing bleek dus overtuigender dan positieve of winstframing. De verwachting van het huidige onderzoek dat de negatieve framingvariant overtuigender is dan de positieve variant, is geformuleerd naar aanleiding van dit onderzoek (zie Hypothesen). Denkbaar is echter dat er geen of zelfs een tegengesteld framingeffect wordt gevonden. In zijn artikel noemt Levin situaties en factoren die dit kunnen veroorzaken en verwijst hierbij naar andere literatuur. Enkele voorbeelden: Wanneer de betrokkenheid van de lezer laag is of wanneer men minder gemotiveerd is om te lezen en de tekst dus minder intensief wordt verwerkt (3), of wanneer de dreiging van het ongewenste effect of de kans daarop erg klein is (Block en Keller, 1995) zal geen framingeffect plaatsvinden. Volgens deze literatuur is de variatie in onderzoeksresultaten met betrekking tot goal framing vaak te wijten aan de verschillende operationaliseringen (denk aan de context) en manipulaties van framing. 2.2 Framing en kanspresentatie In een Nederlands onderzoek dat is uitgevoerd door Welkenhuysen et al. (2001) werd het effect onderzocht van de variabelen die ook in dit onderzoek centraal staan: kanspresentatie (verbaal versus numeriek) en framing (positief versus negatief). De context betrof eveneens een gezondheidsprobleem, namelijk de erfelijke taaislijmziekte. Het preventieve gedrag waarop men een effect beoogde te vinden, was een prenataal onderzoek. De proefpersonen (studenten geneeskunde) werd gevraagd wat hun beslissing zou zijn met betrekking tot het kiezen voor prenataal onderzoek in de hypothetische situatie dat zij en hun partner dragers bleken te zijn van de taaislijmziekte tijdens de zwangerschap. Bij een dergelijk onderzoek zou vastgesteld kunnen worden of het ongeboren kind de ziekte had geërfd, opdat de ouders dan een beslissing konden nemen ten aanzien van de zwangerschap. Voordat zij de vragenlijst onder ogen kregen, moesten de studenten een tekst lezen met informatie over de taaislijmziekte. Het onderzoeksontwerp betrof een 2x2 design met vier condities: in de condities verschilden slechts de teksten. In de verbale positief geframede tekst werden bijvoorbeeld de kansen op een kind zonder taaislijmziekte in woorden 7 beschreven. In de numerieke negatief geframede tekst werden de kansen op een kind met taaislijmziekte in statistische cijfers beschreven. Door middel van een pretest waren de beste verbale equivalenten van de betreffende numerieke kansen gekozen. De resultaten van het onderzoek lieten geen hoofdeffecten zien, maar wel een interactieeffect. Alleen in de condities met verbale informatie was een framingeffect aanwezig: negatieve framing zorgde voor een sterkere keuze voor prenataal onderzoek dan positieve framing. Welkenhuysen et al. verklaren dit resultaat met het type context, namelijk een genetische risico-situatie. Een kenmerk van deze en andere medische risico-situaties, is de gerichtheid op het vóórkomen van een gezondheidsprobleem in plaats van het niet aanwezig zijn ervan. Mensen gaan immers over het algemeen naar een dokter wanneer ze bezorgd zijn over het mogelijk aanwezig zijn van een probleem of ziekte. Deze risico-gerichtheid is in hun onderzoek nog eens versterkt door de achtergrond van de proefpersonen (studenten geneeskunde). En wanneer de motivatie door angst of dreiging (voor een mogelijke ziekte) wordt gevoed, neigen mensen naar een risico-aversieve of preventieve keuze (4). In hun verklaring voor het uitblijven van een framingeffect in de numerieke conditie vergelijken ze de relatie tussen het vóórkomen van een probleem en het uitblijven van een probleem met de “figure-groundrelatie van perceptie” die zegt dat men zich moeilijk op beide aspecten tegelijk kan richten. Nu is het volgens hen mogelijk dat door de probleemgerichtheid van de tekst en de statistische gegevens daarin, men makkelijker de kans op een positieve uitkomst om kan zetten in de kans op een negatieve uitkomst. Oftewel: niet alleen in de negatieve maar ook in de positieve variant is men gericht op het risico op taaislijmziekte in plaats van op de mogelijkheid dat het kind gezond geboren wordt. Deze negatieve mentale representatie van het probleem zou het framingeffect dus onderdrukken. In hun artikel raden ze echter niet aan om uitsluitend gebruik te maken van verbale kanspresentaties in risico-communicatie. Welkenhuysen et al. realiseren zich goed dat verbale beschrijvingen van kansen soms vaag en ambigue kunnen zijn en zouden kunnen leiden tot drastische of haastige beslissingen in een negatief geformuleerde tekst. Dit gevaar is wellicht afhankelijk van de emotionele moeilijkheidsgraad van een beslissing. Bovendien geeft de theorie genoeg voorbeelden van situaties waarin mensen de voorkeur geven aan numeriek gepresenteerde kansen (5). Uitsluitend gebruik van statistische kansen wordt echter eveneens afgeraden: dit zou een illusie van zekerheid veroorzaken (6). Een andere relevante studie is die van Cox en Cox (2001). Zij onderzochten de effecten van framing en argumentpresentatie op de overtuigingen en attitudes van consumenten ten 8 aanzien van een gezondheid gerelateerde detectiemethode voor borstkanker, de mammografie. Omdat uit onderzoek is gebleken dat ondanks de grote voordelen van detectiegedrag consumenten vaak niet positief staan tegenover producten betreffende detectiegedrag (7a,7b), wilden Cox en Cox met name onderzoeken of het framingeffect beïnvloed wordt door de perceptie die consumenten hebben ten aanzien van het doelgedrag. Het onderzoeksontwerp betrof een 2x2design: de variabele framing werd gemanipuleerd door de informatie in termen van verlies of winst te formuleren. De variabele argumentpresentatie werd gemanipuleerd door de informatie met behulp van statistische of anekdotische argumenten aan te bieden. Dit resulteerde in 4 condities met elk een verschillende versie van een advertentie met informatie over de mammografie. Daarnaast was er een controlegroep om een mogelijk boemerangeffect waar te nemen. Behalve het experiment werden ook nog diepte-interviews met de proefpersonen gehouden. In navolging van een studie (8) waaruit bleek dat de betrokkenheid van de ontvanger een rol speelt bij het effect van framing én naar aanleiding van de theorie die zegt dat anekdotische informatie lezers meer betrokken maakt (9), hebben Cox en Cox met behulp van een pretest bewezen dat de anekdotische conditie ook wel de betrokken conditie genoemd mag worden en de statistische conditie de laagbetrokken conditie. Hun artikel rapporteert het resultaat dat in de betrokken conditie positieve framing heeft gezorgd voor negatievere evaluaties van de advertentie en het gepropageerde detectiegedrag (de mammografie). In de laagbetrokken conditie was er geen sprake van een framingeffect. Zij verklaren de afwezigheid van een framingeffect in de laagbetrokken conditie met het boemerangeffect. Uit hun data bleek dat proefpersonen vinden dat een mammografie zwaarwegende negatieve korte-termijngevolgen heeft. De positief geformuleerde argumenten werden door de proefpersonen als zwak geëvalueerd en konden hen niet overhalen om zich over de onwenselijke korte-termijngevolgen van het doelgedrag heen te zetten: de zwakke argumenten veroorzaakten zelfs een attitudeverandering in negatieve richting ten aanzien van het doelgedrag (dit is gecontroleerd met de controlegroep). Aan de negatief geformuleerde argumenten daarentegen werd deze sterke overtuigingskracht wel toegeschreven. De verwachting in het huidige onderzoek dat er een interactie-effect wordt gevonden tussen kanspresentatie en framing in de verbale variant ten gunste van de negatieve geframede tekst, is naar aanleiding van het onderzoek van Welkenhuysen et al. en het onderzoek van Cox en Cox geformuleerd. Echter, er is een verschil tussen het onderzoek van Cox en Cox en het huidige onderzoek, namelijk de operationalisering van de variabele argumentpresentatie. Cox en Cox gebruiken 9 anekdotische informatie als tegenhanger van statistische informatie: de ervaring van één persoon met het doelgedrag wordt uitgelicht tegenover algemene cijfers over de bevolking en het doelgedrag. In het huidige onderzoek zal, zoals in Welkenhuysen et al. ook het geval was, verbale informatie de equivalent van statistische informatie zijn. De in cijfers gepresenteerde kansen op de negatieve of positieve gevolgen van het doelgedrag zullen in de verbale variant in woorden worden gepresenteerd (zie Operationalisering). Een ander verschil met het huidige onderzoek is dat, gelijk het hiervoor behandelde onderzoek, het onderzoek van Cox en Cox een situatie betreft van detectiegedrag in plaats van preventiegedrag. Het verschil tussen beide gezondheidsmethoden kan groot zijn. De keuze om een detectieprocedure te ondergaan is, zoals in het vorige voorbeeld reeds ter sprake kwam, risicovol. Ongeacht welke ziekte of aandoening een dergelijke detectietest beoogt te ontdekken, zullen mensen, die geloven dat ze niets onder de leden hebben, geen reden zien om een dergelijke test uit te voeren. Mensen die daarentegen bezorgd zijn over hun gezondheid, zijn bang voor de uitkomst van de test die hun angst wel eens zou kunnen bevestigen en zullen ook huiverig zijn om een dergelijke test uitvoeren. Ook al zijn de lange termijn voordelen van het vroeg detecteren van een gezondheidsprobleem vaak groot, de korte termijn nadelen kunnen erg vervelend zijn (10). Cox en Cox benadrukken het belang van dit verschil waarmee in verder onderzoek rekening gehouden zou moeten worden. Zij twijfelen aan de uitspraak van Rothman en Salovey (8) die stelt dat het verschil tussen detectie- en preventiegedrag zit in de negatieve gevolgen ervan: preventiegedrag zou in de ogen van de consument meer negatieve gevolgen hebben dan detectiegedrag waardoor zij meer beïnvloed zouden worden door positief geformuleerde informatie in preventiebetogen. Preventiegedrag zou ook vaker een zekere, gewenste uitkomst hebben. De drempel om preventiegedrag aan te nemen ligt inderdaad soms lager: een zonnebrandolie smeren ter voorkoming van huidkanker is geen grote moeite en ook het gebruik van kinderzitjes in de auto brengt weinig hoge kosten of grote emotionele offers met zich mee. Echter, er zijn genoeg voorbeelden van preventiegedrag waarbij de korte termijn nadelen zwaar kunnen wegen. Denk hierbij aan vaccinaties, condoomgebruik en stoppen met roken. In navolging van het onderzoek van Cox en Cox wordt in het huidige onderzoek het framingeffect onderzocht in een situatie van preventiegedrag, waar voor consumenten op korte termijn kosten aan verbonden zijn. 2.3 Veilig vrijen Voorlichting over AIDS en condoomgebruik wordt vaak gebaseerd op de veronderstelling dat feitelijke informatie over AIDS leidt tot positievere attitudes ten aanzien van veilig vrijen en tot 10 vermijding van riskant seksueel gedrag (11). Uit verschillende onderzoeken is echter gebleken dat door voorlichting opgedane kennis doorgaans niet voldoende is om attitude- en gedragsverandering te bewerkstelligen (Bakker, 1995). Wil voorlichting over veilig vrijen effectief zijn, dan zal deze moeten aansluiten op de wijze waarop mensen via een proces van waarneming en interpretatie van informatie besluiten om AIDS-preventief gedrag te vertonen. Welke factoren kunnen een rol spelen bij de beslissing om veilig te vrijen en hoe maken mensen gebruik van de informatie die voorhanden is? Bakker vergelijkt de volgende modellen op het voorspellen van de intentie tot condoomgebruik. - Health belief model (12) - Protectie-motivatie model (13) - Model van gepland gedrag (14) Ook het Elaboration Likelihood Model (15), waar hier niet verder op ingegaan wordt, wordt onder andere gebruikt om na te gaan op welke manier voorlichting over condoomgebruik van invloed is op de attitude ten aanzien van dit gedrag. Concreet: in hoeverre wordt de overtuigingskracht van AIDS-voorlichting bepaald door de waargenomen extremiteit van de boodschap en door de motivatie om de informatie inhoudelijk te verwerken? Health belief model De bereidheid tot gezondheidsbeschermend gedrag hangt af van ten eerste de waargenomen dreiging van een ziekte. Deze wordt volgens dit model bepaald door drie factoren: de waargenomen kwetsbaarheid voor de ziekte, de waargenomen ernst van de gezondheidsbedreiging en relevante signalen die het gevaar van de ziekte interessant maken (bijv. de ziekte van een familielid of vriend en voorlichtingcampagnes). Ten tweede speelt het resultaat van een ‘kosten-batenanalyse’ van het mogelijke gedrag een rol bij de bereidheid tot gezondheidsbeschermend gedrag. Dit is de afweging van de nadelen en de voordelen van het vertonen van preventief. Nadelen zijn bijvoorbeeld fysieke, financiële en psychologische kosten. Voordelen van preventief gedrag omvatten in het geval van condoomgebruik vaak het verlaagde risico op besmetting van HIV en het voorkomen van ongewenste zwangerschap. Het health belief model voorspelt dat hoe groter de waargenomen dreiging van een bepaalde ziekte, en hoe groter de waargenomen voordelen van preventief gedrag, des te sterker iemands intentie zal zijn om zichzelf te beschermen. 11 Sommige onderzoekers twijfelen aan de bruikbaarheid van dit model, omdat uit verschillende studies is gebleken dat enkele factoren uit het model, niet of nauwelijks de intentie tot condoomgebruik verklaarde. Het probleem zit hem wellicht in de per onderzoek variërende operationalisering van de verschillende factoren uit het model. Protectie-motivatie model Is gebaseerd op een theorie die ervan uitgaat dat protectie-motivatie het resultaat is van twee beoordelingsprocessen: een proces waarin de dreiging wordt ingeschat en een proces waarin de gedragsmogelijkheden worden ingeschat om de dreiging af te wenden. Deze percepties worden bepaald door factoren die een versterkende werking en factoren die een remmende werking hebben protectie-motivatie. Preventief gedrag wordt volgens dit model aangemoedigd door: de overtuiging dat het gedrag de kans op ziekte vermindert (respons-effectiviteit) en door de overtuiging dat men in staat is dit gedrag uit te voeren (gedragscontrole). Weigeren van preventief gedrag zou aangemoedigd worden door: de voordelen die mensen daaraan verbinden. Volgens het model speelt angst via kwetsbaarheid en ernst een rol bij de protectie-motivatie. Protectie-motivatie wordt gemeten in termen van de intentie om voorzorgsmaatregelen te nemen. Intentie op haar beurt voorspelt weer gedrag. Dit model is eerder gebruikt in gezondheidsbeschermend gedragsonderzoek zoals stoppen met roken, beperken van alcoholconsumptie en verrichten van borstonderzoek door vrouwen in verband met kanker. Deze onderzoeken, die gericht waren op het beïnvloeden van de verschillende variabelen in het model, geven empirische steun voor het belang van de meeste afzonderlijke factoren uit het model. Empirisch bewijs voor de predictieve waarde van het protectie-motivatie model voor AIDS-preventief gedrag is echter nog nauwelijks voorhanden (in 1995). Model van gepland gedrag Komt rechtstreeks voort uit het empirisch sterk gefundeerde model van beredeneerd gedrag (16). Volgend het model van gepland gedrag is de intentie tot een bepaald gedrag de beste voorspeller van dat gedrag. Deze intentie wordt direct beïnvloed door: de attitude, de sociale norm en de waargenomen gedragscontrole. Die laatste is vergelijkbaar met het concept persoonlijke effectiviteit (self-efficacy) en betekent de overtuiging van mensen dat ze controle kunnen uitoefenen over hun eigen motivatie, gedrag en omgeving en dat ze het gedrag succesvol kunnen uitvoeren. 12 Dit model voorspelt dat hoe positiever de attitude, hoe sterker de invloed van de sociale noem en hoe groter de waargenomen controle ten aanzien van bepaald gedrag is, des te sterker iemands intentie zal zijn om dat gedrag uit te voeren. Steeds meer onderzoeken ondersteunen dit model empirisch. Het model is succesvol gebleken bij het voorspellen van gezondheidsbeschermend gedrag zoals gewichtsverlies, zelfzorg door diabeten en stoppen met roken. Ook blijkt het model van gepland gedrag blijkt ook in het algemeen een redelijke voorspeller van AIDS-preventief gedrag, hoewel het belang van de verschillende factoren varieert over verschillende populaties. Uit een groot veldonderzoek bij heteroseksuelen kwam naar voren dat het model van gepland gedrag een betere beschrijving gaf van de beslissing tot condoomgebruik dan het health belief model en het protectie-motivatie model (Bakker, Buunk & Siero, 1993a). Het onderzoek had echter enkele beperkingen: de operationalisaties van een aantal modelfactoren waren niet geheel adequaat en het onderwerp ‘veilig vrijen’ was voor de populaties in de de onderzoeksgroep verschillend relevant. In het onderzoek van Bakker worden de drie modellen op een betere manier vergeleken: voor hetzelfde gedrag, in dezelfde populatie. Een model is ondersteund als alle factoren uit het model een onafhankelijke, significante bijdrage leveren aan de variantie die wordt verklaard in het criterium. De voorspellende waarde van een model is af te leiden uit de hoeveel variantie die wordt verklaard. Met de resultaten van het onderzoek van Bakker kon op de volgende vraag antwoord worden gegeven: Op welke variabelen zou de nadruk moeten liggen bij voorlichting aan de algemene bevolking? - de ervaren controle over condoomgebruik - de sociale norm - de waargenomen nadelen van condoomgebruik Deze variabelen bleken van invloed op de intentie tot condoomgebruik. Vooral vrouwen laten zich o.a leiden door de sociale norm. Nu is het moeilijk om in voorlichting de verwachtingen van de referentiegroep te benadrukken, maar het ‘veilig vrijgedrag’ van vergelijkbare anderen kan wel gebruikt worden. Bijvoorbeeld mensen met dezelfde leeftijd, sekse en sociale achtergrond als de campagnedoelgroep. 13 Overig onderzoek Bakker - Overtuigingskracht van een voorlichtingsboodschap is afhankelijk van de waargenomen extremiteit van het gepropageerde standpunt en van de betrokkenheid van de ontvanger. - Hoogbetrokkenen veranderden meer van attitude naar aanleiding van een boodschap die een middelmatige afstand innam tot hun oorspronkelijke (eigen) attitude, dan naar aanleiding van een boodschap die een kleine of een grote afstand innam. Dit is te verklaren met het Elaboration Likelihood Model, wanneer we ervan uitgaan dat hoogbetrokkenen meer gemotiveerd zijn om de boodschap inhoudelijk te verwerken dan laagbetrokkenen. Praktische relevantie onderzoek: voorlichting waarin condoomgebruik wordt gepropageerd om AIDS te voorkomen en die door de doelgroep als te extreem wordt waargenomen, is waarschijnlijk niet effectief. Voorlichting ‘op maat’, afgestemd op de doelgroep is belangrijk. Bakker geeft hier o.a aan dat variabelen die de waargenomen dreiging van AIDS bepalen slechts een beperkte rol blijken te spelen in de voorspelling van de intentie tot condoomgebruik. De perceptie dat AIDS een ernstige ziekte is en dat onbeschermde seksuele contacten een risico vormen voor de gezondheid lijken eerder voorwaarden voor de werkzaamheid van het health belief model dan directe voorspellers van AIDS-preventief gedrag. In toekomstig onderzoek zou moeten worden nagegaan of deze variabelen op een andere manier kunnen worden gebruikt om de intentie tot gezondheidsbeschermend gedrag te voorspellen, bijvoorbeeld door vast te stellen in hoeverre mensen een ziekte persoonlijk relevant vinden. Daarbij lijkt het wenselijk om na te gaan of de specifieke operationalisaties van deze constructen kunnen worden verbeterd. Ook zou kunnen worden nagegaan of er niet andere dimensies zijn die bepalen of men een bepaalde ziekte als bedreigend waarneemt, zoals bijv. de bekendheid van de ziekte. Ook de termijn waarop de gevolgen van onaangepast gedrag zich voordoen zou van invloed kunnen zijn op de waargenomen dreiging van een ziekte (17). Niet alle factoren in de modellen verklaren echter (de intentie tot) daadwerkelijk condoomgebruik. Rademakers et al. (1992) stellen dat het hierbij interessant kan zijn het verschil tussen off-line en on-line cognities. Off-line cognities betreffen gedachten of opvattingen over veilig vrijen die mensen in de loop der tijd hebben aangeleerd en die men zal uiten wanneer daarnaar wordt gevraagd. On-line cognities betreffen gedachten over veilig vrijen die gedurende een concreet seksueel contact door iemands hoofd spelen. De 14 verhoogde staat van opwinding bij het seksuele contact kan van invloed zijn op de waardering van de mogelijke uitkomsten van het preventieve gedrag. On-line zou een veel grotere waarde worden toegekend aan de korte termijnbehoefte aan onbeschermde geslachtsgemeenschap (onmiddellijke bevrediging) dan aan de mogelijke negatieve, schadelijke lange termijngevolgen van dit gedrag. Off-line daarentegen zullen de lange termijngevolgen saillanter zijn en hoger worden gewaardeerd. Dit effect kan on-line zelfs zo groot zijn, dat men gemotiveerd gaat redeneren en het onveilige gedrag gaat rechtvaardigen. Voor nader onderzoek is het belangrijk dat rekening wordt gehouden met dit verschil tussen on- en off-line cognities om, indien mogelijk, on-line cognities te beïnvloeden door middel van voorlichting. Belangrijk bij het ontwerpen van een onderzoek is het verschil tussen SOA en AIDS. Veel onderzoeken richten zich of op alleen AIDS of op beide negatieve gevolgen van geen condoomgebruik. Het risico op AIDS weegt soms zwaarder dan het risico op SOA, vanwege het ongeneeslijke karakter van de ziekte. De kans op SOA daarentegen wordt meestal groter geacht dan de kans op AIDS, maar de angst hiervoor is weer kleiner (te genezen). Rademakers benadrukt het belang om in onderzoek met name SOA te onderzoeken: dit is momenteel ook actueel in voorlichtingscampagnes. Hij doet de volgende aanbevelingen voor voorlichting en onderzoek: - het besef dat een seksueel contact een onderhandelingssituatie is, moet duidelijker in de voorlichtingsprogramma’s verwerkt worden - risico-inschatting wordt vaak achteraf gemaakt: meer nadruk op de geanticipeerde spijt (zoals nu ook in de campagne “wie laat zich dan ook naaien zonder condoom?!”) - meer aandacht voor de lange termijngevolgen van SOA, aangezien dit geen grote dreiging vormt vanwege het geneeslijke karakter van de ziekten in tegenstelling tot AIDS (bijv. onvruchtbaarheid) Vooral de laatste aanbeveling is in dit onderzoek ter harte genomen. 15 Hoofdstuk 3 Hypothesen De vraagstelling die centraal staat in dit onderzoek luidt, nogmaals: In hoeverre zijn framing en kanspresentatie van invloed op de persuasiviteit van een tekst ter promotie van condoomgebruik ten behoeve van de preventie van chlamydia? In deze hoofdvraag vormen framing en kanspresentatie de onafhankelijke variabelen. De afhankelijke variabele is persuasiviteit, die weer door de variabelen overtuigingen, attitudes en intentie wordt gevormd (zie Operationalisering). De hypothesen die naar aanleiding van de besproken literatuur zijn geformuleerd, worden hieronder nog even op een rijtje gezet: H1: Er is een hoofdeffect van framing op de persuasiviteit van de tekst in het voordeel van de negatief geformuleerde tekst. H2: Er is een sprake van een interactie-effect tussen framing en kanspresentatie: in de verbale variant is de negatieve variant meer overtuigend dan de positieve variant. In de numerieke variant daartegen heeft framing weinig tot geen effect op de persuasiviteit van de tekst. 16 Hoofdstuk 4 Operationalisering Om onduidelijkheden te voorkomen en ter afbakening van het onderzoeksgebied, worden in dit hoofdstuk de begrippen die in dit onderzoek een belangrijke rol spelen, toegelicht. Kanspresentatie (verbaal versus numeriek) De wijze waarop de tekst de kans op een bepaald gevolg presenteert (van zowel het opvolgen als het nalaten van het doelgedrag). Bijvoorbeeld: de kans op besmetting met chlamydia wanneer men geen condoom gebruikt. In de verbale variant wordt in woorden de kans weergegeven die in de numerieke variant in procenten wordt uitgedrukt. Framing (negatief versus positief) De wijze waarop de tekst de argumenten voor het doelgedrag formuleert: door de negatieve gevolgen van het niet gebruiken van een condoom te benadrukken of door de positieve gevolgen van het wel gebruiken van een condoom te benadrukken. Persuasiviteit van de tekst Hiermee wordt de overtuigingskracht van de tekst bedoeld. Determinanten hiervan zijn: de attitude ten aanzien van condoomgebruik, de overtuigingen ten aanzien van condoomgebruik en de intentie tot condoomgebruik. Attitude ten aanzien van condoomgebruik Dit wordt gemeten aan de hand van enkele stellingen in de vragenlijst waarmee voornamelijk de mening van de respondent over de nadelen van condoomgebruik wordt getoetst. Deze variabele wordt niet verwacht te worden beïnvloed door de manipulaties in de tekst, omdat mogelijke nadelen van condoomgebruik in de tekst niet worden behandeld (laat staan gemanipuleerd). Overtuigingen ten aanzien van condoomgebruik Dit wordt eveneens gemeten aan de hand van enkele stellingen in de vragenlijst betreffende de effectiviteit van condoomgebruik. Het is denkbaar dat de in dit onderzoek gebruikte manipulaties van invloed zijn op de overtuigingen van de lezer ten aanzien van condoomgebruik. 17 Intentie tot condoomgebruik De mate waarin men denkt dat hij/zij voortaan altijd een condoom zal gebruiken. Intentie is de beste voorspeller van daadwerkelijk gedrag en geeft een indicatie of het doel van de tekst is bereikt (de lezer altijd een condoom laten gebruiken). Wanneer framing en kanspresentatie van invloed blijken op de variabele intentie, kan ook worden gesproken van een effect hiervan op de persuasiviteit van de tekst. 18 Hoofdstuk 5 Methode van onderzoek Dit onderzoek betreft een kwantitatief onderzoek. Met behulp van een experiment en gemanipuleerd onderzoeksmateriaal wordt getracht bepaalde effecten te vinden. In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens het onderzoeksontwerp, de proefpersonen, het onderzoeksmateriaal en de procedure besproken. 5.1 Onderzoeksontwerp Dit onderzoek is van kwantitatieve aard en heeft de vorm van een 2x2 ontwerp: er is sprake van twee onafhankelijke variabelen die elk in twee gedaanten kunnen voorkomen. Als onderdeel van de elektronische enquête is een tekst geconstrueerd waarvan bovengenoemde variabelen zijn gemanipuleerd. Dit heeft geresulteerd in de volgende 4 tekstvarianten (zie Bijlage 1). versie 1 Een positief geformuleerde tekst met numerieke kansen op de positieve gevolgen van condoomgebruik. versie 2 Een positief geformuleerde tekst met verbale kansen op de positieve gevolgen van condoomgebruik. versie 3 Een negatief geformuleerde tekst met numerieke kansen op de negatieve gevolgen van geen condoomgebruik versie 4 Een negatief geformuleerde tekst met verbale kansen op de negatieve gevolgen van condoomgebruik. Meer over de teksten vindt u in paragraaf 5.3 Onderzoeksmateriaal. 5.2 Proefpersonen Via de website www.studentenonderzoek.com hebben 120 jongeren meegewerkt aan het onderzoek, waardoor elke tekstvariant door 30 proefpersonen is gelezen. Op Student&Onderzoek kunnen studenten eenvoudig en gratis een online enquête maken en laten hosten. Tevens beheert Student&Onderzoek een grote database met respondenten die willen meewerken aan (markt)onderzoeken uitgevoerd door studenten ten behoeve van hun 19 studie. Er werd gegarandeerd dat de enquêtes zo worden verspreid, dat één respondent ook slechts één versie toegestuurd zou krijgen. De leeftijd en het geslacht van de proefpersoon is bekend, omdat hiernaar wordt gevraagd in de enquête. Andere achtergrondinformatie, zoals bezigheid (studie of werk), over de proefpersonen is niet beschikbaar. De randomisatie van de proefpersonen en de betrouwbaarheid en generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten zijn aannames, maar worden gecontroleerd in paragraaf 6.1 Gelijkheid condities. Bovendien kan gezien het aantal proefpersonen worden verondersteld dat eventuele variatie in dergelijke achtergrondfactoren gelijk is verdeeld over de condities en dus te verwaarlozen is. Het is op deze manier uiteraard nooit te controleren of respondenten de tekst daadwerkelijk hebben gelezen. Maar de motivatie van de proefpersonen om serieus aan het onderzoek deel te nemen wordt hoog verondersteld, aangezien zij zelf hebben aangegeven bij Student&Onderzoek af en toe mee te willen werken aan een onderzoek. Proefpersonen worden op deze manier minder onverwacht benaderd voor onderzoek en voelen zich minder gedwongen om mee te werken dan bijvoorbeeld studenten die in de Universiteitskantines worden benaderd. 5.3 Onderzoeksmateriaal Tekst Naar aanleiding van eerdere onderzoeken (zie Theoretisch kader) was al gauw duidelijk dat dit onderzoek zich zou moeten richten op preventief gedrag. De volgende stap was om een persuasieve tekst te kiezen waarvan de inhoud gemanipuleerd kon worden op de variabelen framing en kanspresentatie. Een eerste gedachte was om het doelgedrag ‘stoppen met roken’ te kiezen voor de tekst. Een praktisch probleem hierbij is echter, dat de onderzoeksdoelgroep sterk gereduceerd wordt: als proefpersonen zouden alleen rokers kunnen worden gebruikt. Gezien de beschikbare tijd voor de uitvoering van het onderzoek en het vereiste aantal proefpersonen, is besloten om van dit onderwerp af te zien. Toen werd het onderwerp SOA voor de tekst bedacht. Dit is in tegenstelling tot roken, een relevant onderwerp voor vrijwel alle jongeren. Echter, het is ook een bekend en misschien zelfs uitgekauwd onderwerp voor jongeren. Om te tekst zo interessant en de motivatie van de proefpersonen zo hoog mogelijk te houden, is uiteindelijk gekozen voor een specifieke SOA als onderwerp voor de tekst, namelijk chlamydia. Chlamydia is een van de meest voorkomende SOA, maar het is denkbaar dat nog lang niet alle jongeren met de risico’s en gevolgen van deze aandoening bekend zijn. Het vinden van een korte persuasieve tekst over chlamydia (-preventie) die geschikt is voor manipulatie, bleek echter niet zo gemakkelijk. Daarom is ervoor gekozen om een nietbestaande tekst te gebruiken als materiaal voor dit onderzoek. Aan de hand van informatie 20 op verschillende internetsites over SOA is een tekst ontworpen die niet erg lang was maar waarin voldoende informatie gemanipuleerd kon worden. Het omvormen van positief geformuleerde argumenten in negatieve zinsneden is gebeurd met behulp van ontkenningen, zoals ‘besmet raken’ versus ‘niet besmet raken’ en tegenovergestelde betekenissen, zoals ‘chlamydia oplopen’ versus ‘chlamydia voorkomen’. Daarnaast is één kopje gemanipuleerd: ‘Handel snel!’ in de positieve variant en ‘Loop er niet mee door!’ in de negatieve variant. De statistische informatie die in de numerieke versies van de tekst is gebruikt, is verzonnen, maar de verbale tegenhangers van de statistieken zijn naar eigen intuïtie en met behulp van het onderzoek van Welkenhuysen et al. (2001) gekozen. Naar aanleiding van een kleine pre-test, die verderop in dit hoofdstuk zal worden besproken, en verschillende commentaren van de begeleidende docente, zijn de verschillende versies van de ontworpen tekst inhoudelijk en op hun manipulaties aangepast en verbeterd totdat ze hun definitieve vorm hadden (zie Bijlage 1). Vragenlijst Omdat met de gekozen manier van onderzoeksafname geen informatie over de respondenten beschikbaar is, dienen de eerste vragen van de enquête om de achtergrond van de respondenten te bepalen (vóór het lezen van de tekst). De factoren leeftijd en geslacht zijn hiervan de basis-achtergrondvariabelen. Daarnaast is het voor dit onderzoek interessant om de achtergrond van respondenten in de steekproef betreffende hun seksueel gedrag te kunnen bepalen. Hiertoe zijn in de enquête vragen opgenomen over: het aantal seksuele partners in de afgelopen 3 jaar, het hebben van een vaste partner momenteel en het huidige condoomgebruik van de respondent. In tegenstelling tot de rest, moet deze laatste vraag beantwoord worden op een 7-punts Likertschaal. De voornaamste reden waarom gekozen is voor deze schaal, is omdat deze ook werd gebruikt in de onderzoeken uit de gelezen literatuur, waar dit onderzoek op voortbouwt. De rest van de vragen, die na het lezen van de tekst beantwoord zouden worden, dienen met name om de te onderzoeken afhankelijke variabelen te kunnen meten. Er zijn sets vragen geformuleerd die de factoren overtuigingen, attitude en intentie ten aanzien van condoomgebruik beogen te meten. Want zoals in de theoretische achtergrond al is toegelicht, zijn dit de determinanten van de variabele ‘persuasiviteit van de tekst’. Ook de vragenlijst is met behulp van een kleine pre-test gecontroleerd op onduidelijkheden, niet-eenduidige vragen etc en heeft geleid tot de definitieve vorm zoals in Bijlage 2. De pretests worden hieronder besproken. Pre-tests De tekst is vooraf door vier mensen getest op met name argumentkwaliteit en manipulatiekwaliteit door middel van de vragenlijst in Bijlage 3. Elk van deze vier respondenten werd 21 gevraagd twee versies te lezen en over elke tekst apart vragen te beantwoorden betreffende de leesbaarheid, de overtuigingskracht en de toon van de tekst. Ten slotte werd hen gevraagd welke van de twee teksten zij beter vonden als voorlichtingstekst voor jongeren. De resultaten worden hier op een rijtje gezet. - De variabele framing was geslaagd gemanipuleerd in de teksten: de positieve varianten werden duidelijk positiever gevonden dan de negatieve varianten. - Van de positieve varianten werd de numerieke overtuigender, maar iets minder geloofwaardig gevonden dan de verbale. Ook wordt deze versie meer geschikt geacht vanwege het confronterende karakter van statistische argumenten (en jongeren moeten geconfronteerd worden). - Van de negatieve varianten werd ook de numerieke iets overtuigender, maar zakelijker gevonden dan de verbale. De persoonlijke verbale versie wordt iets geschikter geacht, maar beter nog is een combinatie van statistiek en verbaal. - Van de verbale varianten werd de negatieve overtuigender gevonden dan de positieve. Ook werd deze versie geschikter geacht vanwege de harde toon die jongeren nodig zouden hebben. - Van de numerieke varianten worden wordt zowel de positieve als de negatieve versie overtuigend gevonden. De negatieve versies wordt iets geschikter geacht vanwege de beangstigende cijfers in plaats van geruststellende cijfers. Kortom: numeriek is in zowel de positieve als de negatieve versie overtuigender dan verbaal en negatief is dit alleen in de verbale versies. In de numerieke versie worden de verschillend geframede tekst ongeveer gelijk gewaardeerd. Na deze pre-test bleek dat de manipulaties voor voldoende verschillen zorgen en op die manier geslaagd genoemd kunnen worden. Naar aanleiding van de pre-test van de vragenlijst is in de formulering van de vragen meer rekening gehouden met respondenten die een vaste relatie hebben. Zij gebruiken hoogstwaarschijnlijk niet consequent een condoom en voelen zich niet aangesproken door vragen over risico’s op besmetting met chlamydia. In de definitieve versie wordt deze respondenten gevraagd zich in te leven in iemand die wel eens losse seksuele contacten heeft, bijvoorbeeld door een formulering als ‘Stel:…’. 22 Hoofdstuk 6 6.1 Resultaten Gelijkheid condities In onderstaande tabellen worden de descriptieve resultaten van 4 van de eerste 5 vragen van de enquête gepresenteerd (zie bijlage 1). Deze vragen representeren nominale factoren aan de hand waarvan de gelijkheid van de verdeling van de proefpersonen over de condities bepaald kan worden. In de bijbehorende grafieken wordt deze verdeling per vraag (of factor) in kaart gebracht. Dit gebeurt op de volgende factoren: leeftijd, aantal seksuele partners in de afgelopen 3 jaar, vaste partner en condoomgebruik bij een nieuwe seksuele partner. De factor geslacht (vraag 2) is handmatig gelijk gehouden (15 mannen en 15 vrouwen per conditie). Met behulp van een Chi-kwadraattoets in het statistische computerprogramma SPSS is de Pearson Chi Square berekend, om te laten zien dat er geen significante verschillen zijn op de factoren tussen de verschillende condities. Dit is gemeten bij een betrouwbaarheidsinterval van 95% en een significantieniveau van .05. Een p-waarde lager dan .05 betekent dat de Ho-verwachting verworpen moet worden, die zegt dat er geen verschil is tussen de condities: door de verschillen in de groepen kunnen resultaten minder goed vergeleken en gegeneraliseerd worden. Vraag 1 Wat is j e le eftij d? versie winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek verlies /verbaal Totaal 18-22 23 21 19 21 20 21 22 21 84 84 aantal verw. aantal aantal verw. aantal aantal verw. aantal aantal verw. aantal aantal verw. aantal 23-26 7 8 8 8 10 8 8 8 33 33 ouder dan 26 0 1 3 1 0 1 0 1 3 3 Totaal 30 30 30 30 30 30 30 30 120 120 Chi-kwadraattoets x² Pearson Chi-kwadraat 10,05 df p 6 ,12 Gezien de p-waarde in bovenstaande tabel kan gesteld worden dat de leeftijden van de proefpersonen gelijk zijn verdeeld over de verschillende condities. 23 Vraag 2 Wat is je geslacht? Zoals eerder vermeld, is de factor geslacht in dit onderzoek gelijk houden: in elke conditie zitten 15 mannen en 15 vrouwen. Vraag 3 Hoeveel seksuele partners heb je de afgelopen 3 jaar gehad? 2 of minder 14 20 24 20 19 20 21 20 78 78 geen versie winst/numeriek winst/verbaal verlies/numeriek verlies/verbaal Totaal aantal verw. aantal aantal verw. aantal aantal verw. aantal aantal verw. aantal aantal verw. aantal 3 2 1 2 3 2 2 2 9 9 3-5 10 7 3 7 7 7 6 7 26 26 6-10 2 2 2 2 1 2 1 2 6 6 meer dan 10 1 0 0 0 0 0 0 0 1 1 Totaal 30 30 30 30 30 30 30 30 120 120 Chi-kwadraattoets x² Pearson Chi-kwadraat df 11,45 p 12 ,49 Duidelijk is dat de proefpersonen in de conditie winst/verbaal afwijken: er zijn meer jongeren in die conditie die 2 of minder seksuele partners hebben gehad in de afgelopen 3 jaar dan in de andere condities (verwachte waarde: 20). Daarentegen zijn er minder jongeren in die conditie die 3 tot 5 seksuele partners hebben gehad in de afgelopen 3 jaar dan in de andere condities (verwachte waarde 7). Maar volgens de Chi-kwadraattoets zijn de verschillen niet significant genoeg om Ho te verwerpen. Vraag 4 Heb je m om ente el e en vaste partner? ja versie winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek verlies /verbaal Totaal aantal verw. aantal aantal verw. aantal aantal verw. aantal aantal verw. aantal aantal verw. aantal nee 18 19 22 19 17 19 17 19 74 74 12 12 8 12 13 12 13 12 46 46 Totaal 30 30 30 30 30 30 30 30 120 120 24 Chi-kwadraattoets x² Pearson Chi-kwadraat df 2,40 p 3 ,49 De conditie winst/verbaal wijkt weer iets af van de andere condities op de factor vaste partner: in deze conditie zijn er meer jongeren met een vaste partner (verwachte waarde: 19) en minder jongeren zonder vaste partner (verwachte waarde: 12) dan in de andere condities. Maar de verschillen zijn weer niet significant, dus kan toch gesproken worden van gelijkheid van condities. Vraag 5 Hoe vaak gebruik je een condoom bij seks met een nieuwe partner (of hoe vaak zou je dat doen)? 1 versie winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek verlies /verbaal Totaal aantal verw. aantal aantal verw. aantal aantal verw. aantal aantal verw. aantal aantal verw. aantal 2 1 2 1 2 2 2 2 2 6 6 3 2 1 0 1 1 1 1 1 4 4 4 0 1 1 1 2 1 0 1 3 3 2 3 1 3 4 3 4 3 11 11 5 5 3 3 3 2 3 1 3 11 11 6 5 6 12 6 4 6 2 6 23 23 7 15 16 12 16 15 16 20 16 62 62 Chi-kwadraattoets x² Pearson Chi-kwadraat 23,97 df p 18 ,16 Deze vraag is beantwoord op een 7-punts Likertschaal waarbij score 1 stond voor nooit en score 7 voor altijd. Relevant zijn de scores 4 tot 7, aangezien de meeste proefpersonen deze antwoorden hebben gekozen. Duidelijk is dat op elk van die antwoorden een andere conditie steeds een beetje afwijkt van de rest. Condoomgebruik blijkt dus iets afwijkend per conditie, maar dit is niet significant. Dit kan wellicht verklaard worden door de wijze van vraagstelling die verschillend geïnterpreteerd wordt. Jongeren zonder vaste partner kunnen de vraag naar ervaring invullen. Maar het is niet ondenkbaar dat door jongeren met een vaste partner de vraag wordt beantwoord als een hypothetische situatie. Het grotere aantal jongeren met een vaste partner in de conditie winst/verbaal (zie vorig resultaat) kan de gelijke verdeling van de Totaal 30 30 30 30 30 30 30 30 120 120 25 antwoordscores 5 en 7 wellicht verklaren. In de andere condities, waarin het aantal jongeren met vaste partner gelijk is aan het aantal vrijgezelle jongeren, is duidelijk te zien dat de meeste jongeren altijd een condoom gebruiken bij seks met een nieuwe partner. Ondanks kleine niet-significante verschillen, blijken de achtergrondvariabelen leeftijd, aantal seksuele partners in de afgelopen 3 jaar, vaste partner en condoomgebruik bij een nieuwe seksuele partner, gelijk verdeeld te zijn over de condities. Dit betekent dat de randomisatie van de steekproef geslaagd is. De condities kunnen nu zonder problemen vergeleken kunnen worden en conclusies betreffende manipulatie-effecten kunnen straks veilig getrokken worden. Eventuele verschillen in resultaten op de rest van de enquêtevragen kunnen niet veroorzaakt worden door één van de in deze paragraaf behandelde factoren. 6.2 Betrouwbaarheid In dit onderzoek zijn enkele variabelen met gebruik van meerdere vragen gemeten. Het gaat om de variabelen attitude, overtuigingen en intentie ten aanzien van condoomgebruik (deze worden ook wel constructen genoemd). Met behulp van de Reliabilitytoets in het statistische computerprogramma SPSS wordt de betrouwbaarheid van de vragen die eenzelfde construct beogen te meten, gecontroleerd. Wanneer de Cronbach’s Alpha .80 of hoger is, is er sprake van een hoge onderlinge betrouwbaarheid van die vragen: een bepaald antwoord op de ene vraag verondersteld dan met recht hetzelfde antwoord op de andere vraag. Het construct of de variabele ‘overtuigingen ten aanzien van condoomgebruik’ wordt in de enquête gemeten met behulp van onderstaande vragen. De respondenten kozen hun antwoord op een 7-punts Likertschaal waarbij 1 staat voor zeer mee oneens en 7 voor zeer mee eens. Vraag 15: Als ik vrij met condoom, loop ik geen kans om chlamydia te krijgen. Vraag 16: Als ik vrij met condoom, voorkom ik ongewenste zwangerschap. Vraag 17: Als ik vrij met condoom, ben ik minder bang om chlamydia te krijgen. De Cronbach’s Alpha voor deze vragen blijkt na toetsing .68, maar .80 wanneer vraag 17 buiten beschouwing wordt gelaten. Dit kan verklaard worden door de aard van de vragen: vraag 15 en 16 gaan over de effectiviteit van condoomgebruik. Vraag 18 behandeld eigenlijk een ander aspect, namelijk angst. Bij uitsluiting van deze vraag zijn bovenstaande vragen betrouwbaar en meten zij inderdaad allebei het construct ‘overtuigingen ten aanzien van condoomgebruik’. 26 Het construct ‘attitude ten aanzien van condoomgebruik’ (algemeen en bij seks met een nieuwe partner) wordt in de enquête gemeten met behulp van twee sets vragen die voornamelijk de nadelen van condoomgebruik bespreken. De respondenten kozen hun antwoord weer op een 7-punts Likertschaal waarbij 1 staat voor zeer mee oneens en 7 voor zeer mee eens (dit geld ook voor vraag 20 na hercodering). Vraag 12: Vrijen met condoom is minder lekker. Vraag 13: Vrijen met condoom vermindert de spontaniteit van het vrijen. Vraag 14: Vrijen met condoom vermindert de intensiteit van een orgasme. De Cronbach’s Alpha voor deze vragen blijkt na toetsing .56. De betrouwbaarheid van deze vragen is dus niet erg hoog. De verschillende vragen lijken dus niet hetzelfde construct, namelijk ‘attitude ten aanzien van condoomgebruik te meten’. Vraag 18: Altijd een condoom gebruiken bij seks met een nieuwe partner vind ik/lijkt mij lastig. Vraag 19: Altijd een condoom gebruiken bij seks met een nieuwe partner vind ik/lijkt mij overdreven. Vraag 20: Altijd een condoom gebruiken bij seks met een nieuwe partner vind ik/lijkt mij belangrijk. De Cronbach’s Alpha voor bovenstaande vragen blijkt na toetsing .62, maar .69 na uitsluiting van vraag 20. Maar zelfs dan is voor deze vragen de betrouwbaarheid niet erg hoog te noemen. Tot slot het construct ‘intentie tot condoomgebruik’. Die wordt gemeten met de laatste twee vragen van de enquête. De respondenten kozen hun antwoord op een 7-punts Likertschaal waarbij 1 staat voor zeer onwaarschijnlijk en 7 voor zeer waarschijnlijk. Vraag 21: Ik heb voortaan altijd een condoom op zak. Vraag 22: Ik zal voortaan altijd een condoom gebruiken bij seks met een nieuwe partner. De Cronbach’s Alpha voor deze vragen blijkt na toetsing .34. Dit is erg laag en dus erg onbetrouwbaar. De vragen meten dus niet hetzelfde construct, maar twee verschillende vormen van intentie. In de Discussie zal verder op deze resultaten worden ingegaan. 27 6.3 Resultaten na statistische analyse In onderstaande tabellen worden per conditie de gemiddelde antwoorden van de proefpersonen gepresenteerd op de 17 enquêtevragen die ze na het lezen van de tekst moesten invullen. Dit gebeurt pet set vragen die hetzelfde construct meten. Ook wordt de standaarddeviatie van de betreffende vraag per conditie weergegeven. Daarnaast wordt met behulp van met name de General Lineair Model Univariate Analyse in spss gekeken of er significante verschillen zijn die kunnen worden toegeschreven aan de manipulaties in de teksten. De toetsen worden uitgevoerd bij een betrouwbaarheidsinterval van 95% en een significantieniveau van .05. De F in de analysetabellen staat voor de toetsingsgrootheid, df staat voor het aantal vrijheidsgraden en p is de kans dat de geconstateerde verschillen in gemiddelden en standaarddeviaties te wijten zijn aan steekproeffluctuaties wanner Ho waar is (er is geen verschil). Wanneer die kans onder het significantieniveau ligt, moet de Ho verworpen worden en is er dus wel degelijk (en geen toevallig) verschil tussen de groepen. Een univariate analyse zal alleen worden gepresenteerd wanneer er grote verschillen in de gemiddelden lijken te zijn. De descriptieve resultaten op de eerste 5 vragen van de enquête zijn in de paragraaf Gelijkheid condities reeds behandeld en zullen hier niet meer aan bod komen. Vraag 6, 7 en 8: de tekst Deze vragen gaan over de gelezen tekst. De gemiddelde scores op deze vragen per conditie staan in de volgende tabel. Over de tekst N De teks t heeft een positieve toon De teks t bevat voor mij nieuwe feiten De teks t lijkt mij effectief als voorlichtings teks t winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek verlies /verbaal winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek verlies /verbaal winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek verlies /verbaal 30 30 30 30 30 29 30 30 30 30 30 30 Gemidd. 4,4 3,8 3,2 3,3 3,5 4,0 3,8 3,2 5,0 4,7 5,3 4,7 Std. Deviatie 1,14 1,56 1,39 1,41 1,78 1,84 2,14 1,89 1,35 1,35 1,12 1,75 28 Opvallend aan deze resultaten is dat alle versies van de tekst behoorlijk effectief worden gevonden als voorlichtingstekst met gemiddelden tussen de 4.7 en 5.3 op de 7-punts Likertschaal. Daarnaast blijkt de tekst gemiddeld wel nieuwe feiten te bevatten voor de respondent. Uit de tabel blijkt verder dat er vooral bij vraag 6 en 8 verschillen in gemiddelden en standaarddeviaties zijn geconstateerd tussen de verschillende condities: In de winstversies wordt de toon van de tekst positiever gevonden dan in de verliesversies en de numerieke versies worden effectiever gevonden als voorlichtingstekst dan de verbale versies. Met behulp van een One-Way ANOVA toets in spss wordt nagegaan of deze verschillen significant zijn en toe te wijzen aan het verschil in versie. De resultaten staan in de volgende tabel. ANOVA df De tek st heeft een positieve toon De tek st bevat voor mij nieuwe feiten De tek st lijkt mij effectief als voorlichtings tek st Tussen groepen Tussen groepen Tussen groepen 3 3 3 F 5,30 ,85 1,44 p ,00 ,47 ,24 Alleen de verschillen op vraag 6 blijken significant bij een p-waarde van .00. De verschillen worden dus niet door toeval veroorzaakt, maar door de manipulaties in de teksten die de condities onderscheid. Maar welke manipulatie speelt de grootste rol in dit verschil? Oftewel: is dit verschil een hoofdeffect van framing of kanspresentatie of een interactie-effect van beide? Met behulp van een Univariate Analyse in spss kan antwoord worden gegeven op deze vraag. Analyse op hoofd- en interactie-effecten Dependent Variable: De teks t heeft een positieve toon Effect framing kanspresentatie framing * kanspres entatie df 1 1 1 F 12,69 1,11 2,11 p ,00 ,29 ,15 De tabel laat zien dat er een hoofdeffect is van de manipulatie framing. Deze manipulatie is dus geslaagd geweest: de toon van de tekst in de winstversies waarin de voordelen van condoomgebruik worden benadrukt, wordt inderdaad positiever gevonden dan in de verliesversies, waarin de nadelen van het niet gebruiken van een condoom worden benadrukt. 29 Ondanks dat de verschillen in vraag 8 niet significant bleken, is toch een Univariate Analyse uitgevoerd om te toetsen op eventuele hoofdeffecten. Analyse op hoofd- en interactie-effecten Dependent Variable: De teks t lijkt mij effectief als voorlichtingstekst Effect framing kanspresentatie framing * kanspres entatie df F 1 1 1 p ,27 3,77 ,27 ,61 ,05 ,61 Uit de analyse blijkt dat de verschillende scores op deze vraag toch significant zijn bij een pwaarde van .05: er is dus een hoofdeffect van de manipulatie kanspresentatie. Teksten waarin de argumenten in cijfers worden gepresenteerd, worden effectiever gevonden als voorlichtingstekst dan teksten waarin de argumenten in woorden worden gepresenteerd. Opmerking: Bij de volgende vragen zal steeds direct een Univariate Analyse worden uitgevoerd, omdat deze toets dezelfde informatie biedt als ANOVA en bovendien gelijk op hoofd- en interactie-effecten controleert. Vraag 9 en 10: risico-inschatting Deze vragen in de enquête gaan over risico-inschatting. Score 1 op de 7-punts Likertschaal staat bij deze vragen voor zeer klein en score 7 zeer groot. De resultaten staan weer in de tabel. Risico-inschatting N Stel: je hebt onveilig gevreeen. Hoe groot s chat je dan het ris ico dat jij besmet bent geraakt met chlamydia? Stel: je hebt onveilig gevreeen. Hoe groot s chat je dan het ris ico op zwangerschap? winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek verlies /verbaal winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek verlies /verbaal 30 30 30 30 30 30 30 30 Gemidd. 3,3 3,1 3,0 3,5 3,9 4,4 2,1 3,8 Std. Deviatie 1,32 1,21 ,98 1,43 1,57 1,83 ,97 1,88 Het gemiddelde antwoord op vraag 9 ligt in elke conditie onder de middelste score 4 (op de 7-puntsschaal). Dit betekent dat de respondenten gemiddeld het risico op besmetting met chlamydia na onveilige seks niet groot en ook niet klein schatten. Er zijn geen grote verschillen tussen de condities; er zijn dan ook geen significante effecten geconstateerd met behulp van de Univariate Analyse. 30 De gemiddelde scores op vraag 10 zijn meer verdeeld. Het risico op zwangerschap lijkt met uitzondering van de verlies/numerieke versie over het algemeen wel groter geschat te worden dan het risico op besmetting met chlamydia. Verder is in de winst/verbale versie de risico-inschatting met betrekking tot zwangerschap gemiddeld het hoogst, in de verlies/numerieke versie is deze het laagst. Uit de Univariate Analyse blijkt dat de verschillen zeer significant zijn. Analyse van hoofd- en interactie-effecten Dependent Variable: Stel: je hebt onveilig gevreeen. Hoe groot schat je dan het risico op zwangerschap? Effect framing kanspresentatie framing * kanspres entatie df F 15,87 14,98 3,74 1 1 1 p ,00 ,00 ,06 Er blijkt zowel een hoofdeffect van framing te zijn als van kanspresentatie. Een positief geformuleerde tekst blijkt invloed te hebben op de risico-inschatting betreffende zwangerschap: het risico op zwangerschap wordt in dit geval groter geschat. In de verliesversies wordt dit risico kleiner geschat. Daarnaast blijken de verbale versies te zorgen voor een grotere risico-inschatting dan de numerieke versies. Dit is een beetje afhankelijk van de interactie met de framingvariant, maar het interactie-effect is niet significant (p=.06). Vraag 11 en 17: angst Vraag 11 is gerelateerd aan de vragen over risico-inschatting, maar wordt hier behandeld in combinatie met vraag 17. Vraag 17 wordt niet bij overtuigingen (effectiviteit) besproken, omdat uit de betrouwbaarheidstoets bleek dat deze vraag daar beter buiten beschouwing kan worden gelaten. De gemiddelde scores op deze vragen per conditie staan in de volgende tabel. Bij de eerste vraag in de tabel (vraag 11) stond score 1 op de 7-punts Likertschaal voor zeer klein en 7 voor zeer groot. Bij vraag 17 was dit respectievelijk zeer mee oneens en zeer mee eens. Angst N Hoe groot is over het algemeen jouw angst om chlamydia op te lopen? Als ik vrij met condoom, ben ik minder bang om chlamydia te krijgen. winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek verlies /verbaal winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek verlies /verbaal 30 30 30 30 30 30 30 30 Gemidd. 2,7 3,0 2,2 2,6 5,1 5,4 5,9 5,1 Std. Deviatie 1,60 1,63 1,07 1,92 1,89 1,74 1,41 2,08 31 Opvallend aan deze resultaten is dat de gemiddelde angst van de respondenten om chlamydia op te lopen over het algemeen tamelijk klein is, maar er wordt wel sterk toegegeven dat men minder bang is voor chlamydia wanneer men een condoom gebruikt. De gemiddelde scores per conditie blijken voor beide vragen zowel op het eerste oog als na analyse niet erg (en niet significant) te verschillen. Vraag 12, 13 en 14: attitude (nadelen condoomgebruik) In deze vragen wordt de respondenten gevraagd in hoeverre ze het eens zijn met enkele nadelen van condoomgebruik. Op de 7-punts Likertschaal betekent score 1 zeer mee oneens en score 7 zeer mee eens. In de tabel worden de gemiddelde scores van de verschillende varianten gepresenteerd. Attitude: nadelen condoomgebruik N Vrijen met condoom is minder lekker. Vrijen met condoom vermindert de s pontaniteit van het vrijen. Vrijen met condoom vermindert de intens iteit van een orgasme. winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek verlies /verbaal winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek verlies /verbaal winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek 30 30 30 30 30 30 30 30 30 30 Gemidd. 5,3 4,8 5,1 4,6 5,1 4,9 4,8 5,1 4,1 3,7 Std. Deviatie 1,39 1,62 1,72 1,96 1,66 1,74 1,94 1,54 1,43 1,71 30 3,7 1,39 verlies /verbaal 29 3,1 1,48 Over het algemeen kan gezegd worden dat de respondenten het behoorlijk eens zijn met de eerste twee stellingen (gemiddelden boven de 4.6). Met de derde stelling is men het gemiddeld iets minder eens (gemiddelden onder de 4.1). Met name op de eerste vraag lijken de gemiddelden iets van elkaar af te wijken: in de numerieke versies is men het meer eens met de stelling dan in de verliesversies. We verwachtten echter geen verschil op deze vragen, aangezien het om attitudes gaat, die op geen enkele manier besproken, laat staan gemanipuleerd, worden in de tekstvarianten. Uit onderstaande tabel blijkt dat de verschillen in de gemiddelde scores op de eerste vraag niet significant zijn. 32 Analyse van hoofd- en interactie-effecten Dependent Variable: Vrijen met condoom is minder lekker. df framing kanspresentatie framing * kanspres entatie F 1 1 1 p ,58 2,30 ,01 ,45 ,13 ,91 Vraag 15 en 16: overtuigingen In deze vragen wordt de respondenten gevraagd in hoeverre ze het eens zijn met stellingen betreffende de effectiviteit van condoomgebruik. De scores op de 7-punts Likertschaal representeren dezelfde waarden als in de vorige vraag. Overtuigingen N Als ik vrij met condoom, loop ik geen kans om chlamydia te krijgen. Als ik vrij met condoom, voorkom ik ongewenste zwangerschap. winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek verlies /verbaal winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek verlies /verbaal 30 30 30 30 30 30 30 30 Gemidd. 5,1 5,2 5,2 4,9 5,6 5,6 5,5 5,4 Std. Deviatie 1,76 1,46 1,67 1,84 1,35 1,65 1,66 1,77 Respondenten blijken behoorlijk overtuigd te zijn van de effectiviteit van condoomgebruik (gemiddelden boven 4.9 in de eerste vraag en zelfs boven 5.4 in de tweede vraag). Er zijn vrijwel geen verschillen tussen de gemiddelden van de verschillende varianten op deze vragen. De manipulaties hebben dus geen verandering in overtuigingen teweeg gebracht bij de respondent (dit was ook niet de hypothese, maar een dergelijk effect is natuurlijk denkbaar). Vraag 18, 19 en 20: attitude (ten aanzien van condoomgebruik bij seks met een nieuwe partner) De volgende vragen behandelen nogmaals de attitude van de respondent, maar nu ten aanzien van condoomgebruik specifiek bij seks met een nieuwe partner. Vraag 20 is in tegenstelling tot vraag 18 en 19 in de enquête positief geformuleerd: bij interpretatie van de tabel moet hiermee rekeningen worden gehouden. Score 1 op de 7punts Likertschaal betekent bij deze vragen zeer mee oneens en score 7 zeer mee eens. 33 Attitude ten aanzien van condoomgebruik bij seks met een nieuwe partner N Altijd een condoom gebruiken bij seks met een nieuwe partner vind ik lastig. Altijd een condoom gebruiken bij seks met een nieuwe partner vind ik overdreven. Altijd een condoom gebruiken bij seks met een nieuwe partner vind ik belangrijk. winst/numeriek winst/verbaal verlies/numeriek verlies/verbaal winst/numeriek winst/verbaal 30 29 30 30 30 Gemidd. 3,4 2,9 2,7 2,7 2,3 Std. Deviatie 1,94 1,75 1,66 1,86 1,39 30 2,5 1,66 verlies/numeriek 30 1,6 ,81 verlies/verbaal 30 1,8 1,19 winst/numeriek winst/verbaal verlies/numeriek 30 30 5,7 5,7 1,42 1,40 30 6,1 ,84 30 5,6 1,99 verlies/verbaal Respondenten zijn het over het algemeen oneens met de eerste twee negatief geformuleerde stellingen. Op dezelfde manier zijn ze het behoorlijk eens met de positieve laatste stelling. Alleen bij vraag 19 (tweede vraag in de tabel) lijken er tamelijk grote verschillen te zijn in de gemiddelde scores. In de verliesversies zijn de respondenten het meer oneens met de stelling dan in de winstversies. Zijn deze verschillen ook significant? In de volgende tabel wordt dit duidelijk. Analyse van hoofd- en interactie-effecten Dependent Variable: Altijd een condoom gebruiken bij seks met een nieuwe partner vind ik overdreven. df framing kanspresentatie framing * kanspres entatie 1 1 1 F 7,90 ,49 ,02 p ,01 ,48 ,89 Ja. Er is inderdaad een hoofdeffect van framing geconstateerd voor deze vraag. Eigenlijk is dit onverwacht, omdat het een attitude betreft en in dit onderzoek niet wordt beoogt met framingmanipulatie een attitude te beïnvloeden (in de Discussie wordt hier verder op ingegaan). 34 Vraag 21 en 22: intentie De laatste twee vragen van de enquête meten de intentie van de respondenten op twee soorten gedrag (deze vragen bleken niet hetzelfde construct te meten, zie paragraaf 6.2 Betrouwbaarheid). Score 1 op de 7-punts Likertschaal betekent bij deze vragen zeer onwaarschijnlijk en score 7 zeer waarschijnlijk. Intenti e N Ik heb voortaan altijd een condoom op zak. Ik zal voort aan altijd een condoom gebruik en bij seks met een nieuwe partner. winst/numeriek winst/verbaal verlies/ numeriek verlies/ verbaal winst/numeriek winst/verbaal 30 30 30 30 30 Gemidd. 2,9 3,3 2,8 3,3 5,5 St d. Deviat ie 2,36 2,14 1,85 2,36 1,70 30 5,5 1,68 verlies/ numeriek 30 6,1 1,17 verlies/ verbaal 30 5,8 1,29 De intentie om voortaan altijd een condoom op zak te hebben blijkt over het algemeen niet groot (gemiddelden liggen onder 3.3). De intentie om voortaan altijd een condoom te gebruiken is veel groter (gemiddelden liggen boven 5.5). Bij de eerste vraag in de tabel lijkt er een verschil in gemiddelden te zijn tussen de verbale en de numerieke varianten: in de verbale varianten is de intentie van respondenten om voortaan altijd een condoom op zak te hebben gemiddeld groter dan in de numerieke varianten. Analyse van hoofd- en interactie-effecten Dependent Variable: Ik heb voortaan altijd een condoom op zak. df framing kanspresentatie framing * kanspres entatie F 1 1 1 ,03 1,37 ,00 p ,87 ,24 1,00 Dit verschil blijkt echter na analyse niet significant: er is geen hoofdeffect geconstateerd van kanspresentatie (p=.24 > .05). Bij de tweede vraag in de tabel lijkt er een verschil in gemiddelden te zijn tussen de verliesversies en de winstversies: in de negatieve varianten is de intentie van respondenten om voortaan altijd een condoom te gebruiken bij seks met een nieuwe partner groter dan in de positieve varianten. 35 Analyse van hoofd- en interactie-effecten Dependent Variable: Ik zal voortaan altijd een condoom gebruiken bij seks met een nieuwe partner. df framing kanspresentatie framing * kanspres entatie 1 1 1 F 3,68 ,31 ,31 p ,06 ,58 ,58 Een hoofdeffect van framing blijkt na analyse net niet significant aanwezig (p=.06 > .05). Met betrekking tot condoomgebruik is het interessant om het huidige gedrag van de respondenten te vergelijken met hun intentie tot consequent condoomgebruik bij seks met een nieuwe partner. Hiertoe worden hieronder de gemiddelde scores op vraag 5 en vraag 22 per tekstvariant nog even naast elkaar gezet: Hoe vaak gebruik je een condoom bij seks met een nieuwe partner (of hoe vaak zou je dat doen)? winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek verlies /verbaal N 30 30 Gemidd. 5,8 6,0 Std. Deviatie 1,70 1,35 30 5,5 1,94 30 5,9 1,88 Ik zal voortaan altijd een condoom gebruiken bij seks met een nieuwe partner. winst/numeriek winst/verbaal verlies /numeriek verlies /verbaal N 30 30 Gemidd. 5,5 5,5 Std. Deviatie 1,70 1,68 30 6,1 1,17 30 5,8 1,29 Alleen in de verlies/numerieke variant blijkt de gemiddelde intentie tot condoomgebruik bij seks met een nieuwe partner groter dan het daadwerkelijke gemiddelde condoomgebruik bij seks met een nieuwe partner. Dit komt overeen met de hiervoor gepresenteerde ‘bijnasignificantie’ van een hoofdeffect van framing voor vraag 22 in deze variant. In de andere varianten is het gemiddelde zelfs lager geworden. Zie Conclusie en Discussie voor bespreking van dit resultaat. In het volgende hoofdstuk worden conclusies getrokken met betrekking tot de eerder opgestelde hypothesen. 36 Hoofdstuk 7 Conclusies In dit kwalitatieve experimentele onderzoek is onderzocht welke invloed framing en kanspresentatie hebben op de persuasiviteit van een voorlichtingstekst over chlamydia waarin condoomgebruik als doelgedrag wordt gepropageerd. Naar aanleiding van relevante literatuur zijn aan het begin van het onderzoek de volgende hypothesen opgesteld: H1: Er is een hoofdeffect van framing op de persuasiviteit van de tekst in het voordeel van de negatief geformuleerde tekst. H2: Er is een sprake van een interactie-effect tussen framing en kanspresentatie: in de verbale variant is de negatieve variant meer overtuigend dan de positieve variant. In de numerieke variant daartegen heeft framing weinig tot geen effect op de persuasiviteit van de tekst. Tekst Omdat in de bestudeerde literatuur de aanwezigheid van een hoofdeffect van kanspresentatie niet werd bewezen, is in het huidige onderzoek hierover geen hypothese geformuleerd. In de resultaten op vraag 8 in de enquête (De tekst lijkt mij effectief als voorlichtingstekst) is echter wel een significant hoofdeffect van kanspresentatie geconstateerd: de teksten waarin de argumenten in cijfers worden gepresenteerd worden effectiever gevonden als voorlichtingstekst dan de teksten waarin de argumenten in woorden worden gepresenteerd. Zoals in sommige literatuur wordt opgemerkt, hangt de voorkeur voor verbale of statistische argumentpresentatie voor een groot deel af van de context en de argumentkwaliteit. Het is ook zeker niet ondenkbaar dat in een bepaalde context lezers de voorkeur geven aan verbale presentatie, zodat ze zich goed kunnen inleven in een situatie, maar dat ze in een andere context liever een globaal overzicht willen van de werkelijke kansen op bepaalde consequenties. Gezien de geslaagde randomisatie van de steekproef kan naar aanleiding van dit resultaat worden geconcludeerd dat in een context van schriftelijke chlamydiavoorlichting kansen en risico’s het best kunnen worden gepresenteerd in statistieken. Attitude en overtuigingen Jongeren delen over het algemeen de mening dat vrijen met condoom minder lekker is, dat vrijen met condoom de spontaniteit vermindert en dat het lastig, maar wel belangrijk is om bij seks met een nieuwe partner altijd een condoom te gebruiken. Over het effect van een condoom op de intensiteit van een orgasme zijn ze minder negatief. Op één uitzondering na (zie Discussie) was er geen effect van framing of kanspresentatie op deze vragen. Wat de tweede determinant van persuasiviteit kan geconcludeerd worden dat jongeren erg overtuigd 37 zijn van de effectieve preventieve werking van condoomgebruik, maar dat framing of kanspresentatie ook hierop geen invloed heeft. De hypothesen zijn hiermee niet bewezen. Intentie Geconcludeerd kan worden dat de intentie onder jongeren om voortaan altijd een condoom op zak te hebben niet erg groot is. De intentie om voortaan altijd een condoom te gebruiken bij seks met een nieuwe partner is wél groot en lijkt te worden beïnvloed door de framingmanipulatie: in met name de negatief/numerieke variant is deze intentie het grootst. Ook het verschil tussen het gemiddelde daadwerkelijke condoomgebruik bij seks met een nieuwe partner en de intentie daartoe is in deze variant het grootst. Aangezien intentie een belangrijke voorspeller is van gedrag, lijkt het erop dat negatieve framing (in combinatie met numerieke kanspresentatie) het meest effectief is voor de persuasiviteit van een voorlichtingstekst over chlamydia. Helaas is dit effect in dit onderzoek net niet significant gebleken en is de eerste hypothese dus niet bewezen. Risico-inschatting Een opvallende en verontrustende conclusie is dat het risico op besmetting met chlamydia na onveilige seks door de jongeren veel lager wordt geschat dan het risico op zwangerschap. Framing en kanspresentatie hebben hierop ook geen enkele invloed. In het geval van het risico op zwangerschap daarentegen kan geconcludeerd worden dat in deze context een positieve boodschap met verbale kanspresentatie zorgt voor de grootste risicoinschatting voor zwangerschap en een negatieve boodschap met numerieke kanspresentatie voor de kleinste. Omdat het hier een achtergrondvariabele betreft, is geen hypothese opgesteld betreffende risico-inschatting. Het is een onverwachte maar interessante uitkomst, die zeker nader onderzoek verdient. Angst De enige conclusie die kan worden getrokken met betrekking tot de tweede achtergrondvariabele is dat de gemiddelde angst van jongeren om chlamydia op te lopen over het algemeen tamelijk klein is, maar dat er wel wordt sterk toegegeven dat men minder bang is voor chlamydia wanneer men een condoom gebruikt. Persuasiviteit Gezien het voorgaande moet helaas geconcludeerd worden dat de hypothesen met de huidige onderzoeksresultaten niet statistisch zijn bewezen. Framing en kanspresentatie zijn niet overtuigend van invloed op de persuasiviteit van een voorlichtingstekst over chlamydiapreventie. 38 Hoofdstuk 8 Discussie en aanbevelingen Een belangrijk discussiepunt heeft te maken met de betrouwbaarheid van vragen die in de vragenlijst hetzelfde construct beogen te meten. In paragraaf 6.2 is al duidelijk gemaakt waarom vraag 17, als onderdeel van de set vragen die overtuigingen ten aanzien van condoomgebruik beoogt te meten, niet geschikt is. Deze vraag zou meer de variabele angst meten dan overtuigingen met betrekking tot de effectiviteit van condoomgebruik. De onbetrouwbaarheid van de sets vragen die attitude ten aanzien van condoomgebruik (in het algemeen en specifiek bij seks met een nieuwe partner) is minder makkelijk te interpreteren. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat deze vragen zeer verschillende vormen van ongemakken van condoomgebruik verwoorden. Een negatieve attitude ten aanzien van de ene stelling, betekent niet per definitie een negatieve attitude ten aanzien van een andere stelling. Hetzelfde geldt voor de vragen die het construct intentie beogen te meten. De betrouwbaarheid van deze vragen zou erg laag kunnen zijn vanwege de verschillende soorten gedrag die hierin worden gepresenteerd (een condoom op zak hebben versus een condoom gebruiken). Het verdient aanbeveling in verder onderzoek een hogere betrouwbaarheid te waarborgen door vragen te ontwerpen die wel hetzelfde construct meten. Een ander discussiepunt betreft de beantwoording van de onderzoeksvraag. De afhankelijke variabele persuasiviteit is in dit onderzoek geoperationaliseerd met de variabelen attitude, overtuigingen en intentie ten aanzien van condoomgebruik. Maar wanneer kan nu gesproken worden van een effect op de persuasiviteit van de tekst? In de operationalisering is al aangegeven dat intentie de belangrijkste determinant is van persuasiviteit en de beste voorspeller is van gedrag: daarom mag in dit onderzoek een effect op deze variabele vertaald worden naar een effect op de persuasiviteit van de tekst. De twee vragen in de enquête die het intentieconstruct beoogden te meten zijn onderling niet betrouwbaar gebleken, maar dit hoeft geen ernstige consequenties te hebben. De intentie om voortaan altijd een condoom te gebruiken lijkt zelfs met recht belangrijker dan de intentie om er voortaan altijd een op zak te hebben. Helaas is een framingeffect op intentie niet significant gebleken en gezien het uitblijven van effecten op overtuigingen ten aanzien van condoomgebruik, moet inderdaad geconcludeerd worden dat framing en kanspresentatie geen duidelijke invloed hebben op de persuasiviteit van een voorlichtingstekst over chlamydia. Op de variabele attitude ten aanzien van condoomgebruik werd geen effect verwacht. Toch is er een hoofdeffect van framing gevonden op de vraag die de stelling bevatte Altijd een condoom gebruiken bij seks met een nieuwe partner vind ik/lijkt mij overdreven. 39 In de winstversies is men het namelijk minder oneens met deze stelling dan in de verliesversies. Nu zijn die versies wel positief en wellicht geruststellend van toon, maar duidelijk wordt toch wel gemaakt dat je pas gerust kunt zijn wanneer je veilig vrijt. Een verklaring voor dit resultaat heb ik dan ook niet voor u. Tot slot wordt in de conclusie met betrekking tot de achtergrondvariabele risico-inschatting een opmerkelijk resultaat aangehaald. De risico-inschatting van zwangerschap is niet alleen veel groter dan die van besmetting met chlamydia, ook zijn framing en kanspresentatie beide hierop van invloed. Een positieve tekst met verbale kanspresentatie vergroot de risicoinschatting van zwangerschap. Een verklaring waarom wel een effect wordt gevonden bij de risico-inschatting van zwangerschap en geen effect wordt gevonden bij de risico-inschatting op besmetting met chlamydia (waaraan in de tekst meer aandacht wordt besteed) kan liggen in de aard van het onwenselijke gevolg. Chlamydia wordt wellicht minder ernstig geacht, gezien het geneeslijke karakter van de aandoening. Zwangerschap daarentegen heeft voor jongeren veel grotere gevolgen die minder gemakkelijk terug te draaien zijn. Een verklaring waarom dan, in tegenspraak met de literatuur, de positief geframede tekst hierop van invloed is, moet ik u helaas schuldig blijven. Het verdient zeker aanbeveling om dit resultaat in nader onderzoek verder te analyseren. Nader onderzoek zou zich naar mijn mening in de eerste plaats moeten richten op het definiëren van de risico- en ernstperceptie van verschillende soorten gezondheidsbedreigend gedrag en consequenties. Verder dient zoveel mogelijk onderzoek te worden verricht in verschillende contexten, om een goed beeld te krijgen van wanneer framing en kanspresentatie van invloed zijn op het bereiken van het doel van een tekst en wanneer niet. 40 Literatuur Bakker, Arnold. B., 1995. Denk na, vrij veilig: Descriptief en experimenteel onderzoek naar attitudes tegenover condoomgebruik. Ridderkerk: Offsetkdrukkerij Ridderprint B.V. Block, Lauren G., Punam Anand Keller, (1995). When tot accentuate the negative: The effects of perceived efficacy and message framing on intentions to perform a health-related behavior. Journal of Marketing Research, May. Cox, D., & Anthony D. Cox, (2001). Communicating the consequences of early detection: The role of evidence and framing. Journal of Marketing, (July). Hoeken, H. (1998). Het ontwerp van overtuigende teksten: Wat onderzoek leert over de opzet van effectieve reclame en voorlichting. Bussum: Uitgeverij Coutinho B.V. Levin, I.P., Sandra L. Schneider, Gary J. Geath, (1998). All Frames Are Not Created Equal: A Typology and Critical Analysis of Framing Effects. Organizational behaviour and human decision processes, Vol. 76, No. 2. November, pp. 149-188. Rademakers, J., J.B. Luijkx, G. van Zessen, W. Zijlmans, C. Straver, G. van der Rijt, (1992). AIDS-preventie in heteroseksuele contacten: Risico-inschatting, voornemen en interactie. Amsterdam/Lisse: Swets & Zeitlinger B.V. Welkenhuysen, M., Evers-Kieboom, G., d’Ydewalle, G., (2001). The language of uncertainty in genetic risk communication: framing and verbal versus numerical information. Patient Education and Counseling, 43, 179-187. Verwijzingen binnen de literatuur In Levin, Schneider en Gaeth (1998): 1. Kahneman, D., & Tversky, A. (1979). Prospect theory: An analysis of decision under risk. Econometrica, 47, 263-291. 2. Meyerowitz, B. E., & Chaiken, S. (1987). The effect of message framing on breast selfexamination attitudes, intentions, and behaviour. Journal of Personality and Social Psychology, 52, 500-510. 3. Maheswaran, D. and Joan Meyers-Levy (1990), “The influence of Message Framing and Issue Involvement,”Journal of Marketing Research, 27 (August), 361-67 In Welkenhuysen et al. (2001): 4. McNeil, B.J., Pauker, S.G., Sox, H.C., Tversky, A., (1982). On the elicitation of preferences for alternative therapies. New England: J Med, 306, 1259-62. 5. Errev, I., Cohen, B. L., (1990). Verbal versus numerical probabilities: efficiency biases and the preference paradox. Organ Behav Hum Dec, 45, 1-18. 41 6. Budescu, D.V., Wallsten, T.S., (1987). Subjective estimation of precise and vague uncertainties. In: Wright, G., Ayton, P., editors. Subjective probability. Chichester, UK: Wiley, p63-82. In Cox en Cox (2001): 7a. Andreasen, Jenni (1998), Marketing Social Change: Changing Behavior tot Promote Health, Social Development and the Environment. San Francisco: Jossey-Bass. 7b. Elder, Jonhn, E. Scott Geller, Melbourne Hovell, and Joni Mayer (1994), Motivating Health Behavior. New York: Delmar Publishers. 8. Rothman, Alexander and Peter Salovey (1997), “Shaping Perceptions to Motivate Healthy Behavior: The Role of Message Framing,” Psychological Bulletin, 121 (1), 3-19 9. Maheswaran, D. and Joan Meyers-Levy (1990), “The influence of Message Framing and Issue Involvement,”Journal of Marketing Research, 27 (August), 361-67 10. McCaul, Kevin, Patricia Reid, Richard Rathge, and Beverly Martinson (1996), “Does Concern About Breast Cancer Inhibit or Promote Breast Cancer Screening?” Basic and Applied Social Psychology, 18 (2), 183-94. In Bakker (1995): 11. Becker, M., & Joseph, J. (1988). AIDS and behavorial change tot reduce risk. American Journal of Public Health, 78, 394-410. 12. Janz, N. & Becker, M. (1984). The health belief model: A decade later. Health Education Quarterly, 11, 1-47. 13. Rogers, R.W. (1983). Cognitive and Physiological Processes in fear appeals and attitude change: A revised theory of protection motivation. In J.T. Cavioppo & R.E. Petty (Eds.), Social Psychophysiology (pp 153-176). New York: The Guilford Press. 14. Ajzen, I. (1991). The theory of planned behaviour. Organizational Behavior and Human Decision Processes, 50, 179-211. 15. Petty, R.E., & Cacioppo, J.T. (1986). The elaboriation likelihood model of persuasion. In L. Berkowitz (Ed.), Advances in experimental social psychology (Volume 19; pp. 123-205). Irkabdim Fl.: Academic Press. 16. Ajzen, I., & Fishbein, M. (1980). Understanding attitudes and predicting social behavior. Englewoord Cliffs, NJ: Prentice-Hall. 17. Weinstein, N.D., (1993). Testing four competing theories of health-protective behavior. Health Psychology, 12, 235-245. 42 Bijlage 1 Gemanipuleerde teksten Winst-framed, numerieke kanspresentatie Chlamydia: dé killer van de SOA Als je veilig vrijt, is er een kans van meer dan 98 procent dat je niet besmet raakt met een Seksueel Overdraagbare Aandoening zoals HIV, herpes genitalis, syfilis, gonorroe en chlamydia. Bovendien is er een kans van 95 procent dat je zwangerschap voorkomt, als je bij het vrijen een condoom gebruikt. Wat is chlamydia? Chlamydia wordt veroorzaakt door een bacterie en wordt ook wel ‘de killer van de SOA’ genoemd. Het is de meest gevaarlijke SOA, omdat de kans op besmetting met chlamydia 50 procent groter is dan de kans op besmetting met andere SOA. Daarnaast zijn de symptomen vaak onzichtbaar. Zelfs zonder dat je het weet kun jij dus je partner besmetten! Maar bovenal zijn de gevolgen van chlamydia voor je gezondheid zeer ernstig. Handel snel! Wanneer je als vrouw op tijd voor chlamydia wordt behandeld, zal de infectie in 90 procent van de gevallen niet leiden tot een ontsteking van de baarmoederwand of de eileiders. Je wordt er dan niet onvruchtbaar van! Wanneer je als man chlamydia tijdig laat behandelen is er een kans van 95 procent dat je geen pijnlijke ontsteking van de bijbal of de prostaat krijgt. Als je dus toch onveilige seks hebt gehad, laat je dan direct testen bij je huisarts, de GGD of een SOA-polikliniek in een ziekenhuis. Blijf er in ieder geval nóóit mee doorlopen! Kortom, gebruik altijd een condoom bij het vrijen: dan is er een kans van meer dan 98 procent dat je chlamydia voorkomt. Zo breng je de gezondheid van jezelf én die van je partner niet in gevaar! 43 Winst-framed, verbale kanspresentatie Chlamydia: dé killer van de SOA Als je veilig vrijt, is de kans zeer groot dat je niet besmet raakt met een Seksueel Overdraagbare Aandoening zoals HIV, herpes genitalis, syfilis, gonorroe en chlamydia. Bovendien is er een zeer grote kans dat je zwangerschap voorkomt, als je bij het vrijen een condoom gebruikt. Wat is chlamydia? Chlamydia wordt veroorzaakt door een bacterie en wordt ook wel ‘de killer van de SOA’ genoemd. Het is de meest gevaarlijke SOA, omdat de kans op besmetting met chlamydia aanzienlijk groter is dan de kans op besmetting met andere SOA. Daarnaast zijn de symptomen vaak onzichtbaar. Zelfs zonder dat je het weet kun jij dus je partner besmetten! Maar bovenal zijn de gevolgen van chlamydia voor je gezondheid zeer ernstig. Handel snel! Wanneer je als vrouw op tijd voor chlamydia wordt behandeld, zal de infectie in de meeste gevallen niet leiden tot een ontsteking van de baarmoederwand of de eileiders. Je wordt er dan niet onvruchtbaar van! Wanneer je als man chlamydia tijdig laat behandelen is er een zeer grote kans dat je geen pijnlijke ontsteking van de bijbal of de prostaat krijgt. Als je dus toch onveilige seks hebt gehad, laat je dan direct testen bij je huisarts, de GGD of een SOA-polikliniek in een ziekenhuis. Blijf er in ieder geval nóóit mee doorlopen! Kortom, gebruik altijd een condoom bij het vrijen: dan is er een zeer grote kans dat je chlamydia voorkomt. Zo breng je de gezondheid van jezelf én die van je partner niet in gevaar! 44 Verlies-framed, numerieke kanspresentatie Chlamydia: dé killer van de SOA Als je onveilig vrijt, is er een kans van 50 procent dat je besmet raakt met een Seksueel Overdraagbare Aandoening zoals HIV, herpes genitalis, syfilis, gonorroe en chlamydia. Bovendien is er een kans van 25 procent op zwangerschap, als je bij het vrijen geen condoom gebruikt. Wat is chlamydia? Chlamydia wordt veroorzaakt door een bacterie en wordt ook wel ‘de killer van de SOA’ genoemd. Het is de meest gevaarlijke SOA, omdat de kans op besmetting met chlamydia 50 procent groter is dan de kans op besmetting met andere SOA. Daarnaast zijn de symptomen vaak onzichtbaar. Zelfs zonder dat je het weet kun jij dus je partner besmetten! Maar bovenal zijn de gevolgen van chlamydia voor je gezondheid zeer ernstig. Loop er niet mee door! Wanneer je als vrouw niet op tijd voor chlamydia wordt behandeld, zal de infectie in 50 procent van de gevallen leiden tot een ontsteking van de baarmoederwand of de eileiders. Je kunt er dan, zoals gemiddeld 1000 vrouwen per jaar overkomt, onvruchtbaar van worden! Wanneer je als man chlamydia niet tijdig laat behandelen is er een kans van 30 procent dat je een pijnlijke ontsteking van de bijbal of de prostaat krijgt. Als je dus toch onveilige seks hebt gehad, laat je dan direct testen bij je huisarts, de GGD of een SOA-polikliniek in een ziekenhuis. Blijf er in ieder geval nóóit mee doorlopen! Kortom, gebruik je geen condoom bij het vrijen, dan is er een kans van 50 procent dat je chlamydia oploopt. Zo breng je de gezondheid van jezelf én die van je partner in gevaar! 45 Verlies-framed, verbale kanspresentatie Chlamydia: dé killer van de SOA Als je onveilig vrijt, is er een grote kans dat je besmet raakt met een Seksueel Overdraagbare Aandoening zoals HIV, herpes genitalis, syfilis, gonorroe en chlamydia. Bovendien is er een reële kans op zwangerschap, als je bij het vrijen geen condoom gebruikt. Wat is chlamydia? Chlamydia wordt veroorzaakt door een bacterie en wordt ook wel ‘de killer van de SOA’ genoemd. Het is de meest gevaarlijke SOA, omdat de kans op besmetting met chlamydia aanzienlijk groter is dan de kans op besmetting met andere SOA. Daarnaast zijn de symptomen vaak onzichtbaar. Zelfs zonder dat je het weet kun jij dus je partner besmetten! Maar bovenal zijn de gevolgen van chlamydia voor je gezondheid zeer ernstig. Loop er niet mee door! Wanneer je als vrouw niet op tijd voor chlamydia wordt behandeld, zal de infectie in veel gevallen leiden tot een ontsteking van de baarmoederwand of de eileiders. Je kunt er dan, zoals veel vrouwen per jaar overkomt, onvruchtbaar van worden! Wanneer je als man chlamydia niet tijdig laat behandelen is er een reële kans dat je een pijnlijke ontsteking van de bijbal of de prostaat krijgt. Als je dus toch onveilige seks hebt gehad, laat je dan direct testen bij je huisarts, de GGD of een SOA-polikliniek in een ziekenhuis. Blijf er in ieder geval nóóit mee doorlopen! Kortom, gebruik je geen condoom bij het vrijen, dan is er een grote kans dat je chlamydia oploopt. Zo breng je de gezondheid van jezelf én die van je partner in gevaar! 46 Bijlage 2 Vragenlijst ---------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Onderzoek over SOA-voorlichting Mijn naam is Minke Visser en ik ben dit onderzoek over SOA-voorlichting gestart als eindscriptie voor mijn Bachelordiploma Communicatiekunde. Met jouw hulp hoop ik uiteindelijk een bijdrage te kunnen leveren aan vraagstukken omtrent het ontwerp en de kwaliteit van SOA-voorlichtingscampagnes. Succes met invullen en alvast bedankt! ------------------------------------------------------------------------------------------------1. Wat is je leeftijd? O jonger dan 18 jaar O 18 – 22 jaar O 23 – 26 jaar O ouder dan 26 jaar 2. Wat is je geslacht? O man O vrouw 3. Hoeveel verschillende seksuele partners heb je de afgelopen 3 jaar gehad? O geen O 2 of minder O3-5 O 6 - 10 O meer dan 10 4. Heb je momenteel een vaste partner? O ja O nee 5. Hoe vaak gebruik je een condoom bij seks met een nieuwe partner? (of als je een vaste partner hebt: hoe vaak zou je een condoom gebruiken?) nooit 1 2 3 4 5 6 7 altijd --------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- Lees nu onderstaande tekst: … … ------------------------------------------------------------------------------------------------- 47 Geef aan in hoeverre je het eens bent met de volgende stellingen (lees niet terug!): 6. De tekst heeft een positieve toon. 7. De tekst bevat voor mijn nieuwe feiten. 8. De tekst lijkt mij effectief als voorlichtingstekst. zeer mee oneens 1 2 1 2 1 2 3 3 3 zeer mee eens 4 5 6 7 4 5 6 7 4 5 6 7 Geef aan welk antwoord het meest op jou van toepassing is. 9. Stel: je hebt onveilig gevreeën. Hoe groot schat jij dan het risico dat jij besmet bent geraakt met chlamydia? zeer klein 1 2 3 4 5 6 7 zeer groot 10. Stel: je hebt onveilig gevreeën. Hoe groot schat je dan het risico op zwangerschap? zeer klein 1 2 3 4 5 6 7 zeer groot 11. Hoe groot is over het algemeen jouw angst om chlamydia op te lopen? zeer klein 1 2 3 4 5 6 7 zeer groot Geef aan in hoeverre je het eens bent met de volgende stellingen: zeer mee oneens zeer mee eens 4. Vrijen met een condoom is minder lekker. 5. Vrijen met een condoom vermindert de spontaniteit van het vrijen. 6. Vrijen met een condoom vermindert de intensiteit van een orgasme. 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 7. Als ik vrij met condoom, loop ik geen kans om chlamydia te krijgen. 8. Als ik vrij met condoom, voorkom ik ongewenste zwangerschap. 9. Als ik vrij met condoom, ben ik minder bang om chlamydia te krijgen. 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 10. Altijd een condoom gebruiken bij seks met een nieuwe partner vind ik/lijkt mij lastig. 11. Altijd een condoom gebruiken bij seks met een nieuwe partner vind ik/lijkt mij overdreven. 12. Altijd een condoom gebruiken bij seks met een nieuwe partner vind ik/lijkt mij belangrijk. 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 1 2 3 4 5 6 7 Geef aan in hoeverre de volgende stellingen op jou van toepassing zijn: zeer onwaarschijnlijk zeer waarschijnlijk 13. Ik heb voortaan altijd een condoom op zak. 1 2 3 4 5 6 7 14. Ik zal voortaan altijd een condoom gebruiken bij seks met een nieuwe partner. 1 2 3 4 5 6 7 Bedankt voor je medewerking! 48 Bijlage 3 Pre-test Tekst 1 Vind je dit een duidelijke en prettige tekst om te lezen? Motiveer je antwoord. ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Vind je dit een overtuigende tekst (de argumenten etc.)? Motiveer je antwoord. ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Wat vind je van de toon van de tekst? Hoe komt de tekst op je over? (bijv. positief, negatief) Motiveer je antwoord. ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Tekst 2 Vind je dit een duidelijke en prettige tekst om te lezen? Motiveer je antwoord. ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Vind je dit een overtuigende tekst (de argumenten etc.)? Motiveer je antwoord. ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Wat vind je van de toon van de tekst? Hoe komt de tekst op je over? (bijv. positief, negatief) Motiveer je antwoord. ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… 49 Beide teksten Welke tekst vind je als voorlichtingstekst voor jongeren beter? Motiveer je antwoord. ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Overige opmerkingen kun je onder de teksten zelf eventueel kwijt. Bedankt! 50