Overzicht van de meestgebruikte stijlfiguren in het Latijn

advertisement
Overzicht van de meestgebruikte stijlfiguren in het Latijn
•
adiectivum pro genitivo: dichters gebruiken vaak een adjectief om de genitief van een
substantief te vervangen.
genae maduere seniles et patriae tremuere manus (Ovid. Metam. VIII 210-211)
•
alliteratie = beginrijm: (< ad + littera, letters bij elkaar) opvallende herhaling van
beginmedeklinker(s).
In tanta tamque corrupta civitate Catilina ... (Sall. DCC 14)
•
anakoloet: (< avnako,louqoj, niet volgend) een begonnen zinsconstructie wordt niet
verdergezet: men begint grammaticaal met één soort zin en doet verder met een andere.
Ante pleraque nobilitas invidia aestuabat, et (...) credebant... (Sall. DCC 23)
•
anafoor: (< avnafe,rw, herhalen) herhaling van een woord aan het begin van
opeenvolgende zinnen, zinsdelen of verzen.
Nihilne te nocturnum praesidium Palati, nihil urbis vigiliae, nihil timor populi,
nihil concursus bonorum omnium, nihil hic munitissimus habendi senatus locus,
nihil horum ora vultusque moverunt ? (Cic. IC 1)
•
anastrofe: (< avnastre,fw, omkeren) omkering van de volgorde voorzetsel + substantief.
Het voorzetsel staat dus achter het substantief.
Perditur haec inter lux (Horatius Sat II 6)
•
anticlimax: herhaling van woorden die telkens minder sterk zijn. (ø climax)
Ubinam gentium sumus ? Quam rem publicam habemus ? In qua urbe vivimus ?
(Cic. IC 1)
•
antithese: (< avnti,qesij, tegenstelling) sterke tegenstelling, door twee begrippen sterk
tegenover elkaar te plaatsen.
pro incerta spe certa praemia (Sall. DCC 41)
•
apostrofe: het aanspreken van een levenloos voorwerp alsof het een levende persoon is.
Deze stijlfiguur dient om de diepe emotie van de spreker/schrijver uit te drukken.
at tu, arbor, ... (Ovid. Metam.)
•
archaïsme: opzettelijk gebruik van oude vormen, woorden of klanken.
lubido maxuma (= libido maxima) (Sall. DCC 5)
1
•
assonantie = klinkerrijm:(< ad + sonare, klinken bij elkaar) rijm door gelijke klinkers
vergeten en vergeven
In tanta tamque... (Sall. DCC 14)
•
asyndeton (< avsu,ndetoj, niet verbonden) het ontbreken van voegwoorden.
satis eloquentiae, sapientiae parum (Sall. DCC 5)
veni, vidi, vici (Caesar)
•
chiasme = een kruisstelling: een kruising in woordschikking (naar betekenis, functie of
woordsoort) of klankschikking. Als je de woorden (of klanken) onder elkaar zet, krijg je
de Griekse letter c (chi), die er uitziet als een kruis.
satis eloquentiae
bijwoord
substantief
!
sapientiae parum
substantief
bijwoord
•
climax = gradatio: een herhaling van woorden die telkens sterker zijn (ø anticlimax).
Nihil agis, nihil moliris, nihil cogitas, quod ego non modo audiam sed etiam
videam planeque sentiam (Cic. IC 1)
•
dichterlijk meervoud: dichters gebruiken soms het meervoud waar het enkelvoud veel
logischer is. Vaak gebeurt dit metri causa, soms ook om nadruk te leggen.
Ceris alligat (Ovid. Metam. VIII 193)
•
ellips: (< evllei,pw, weglaten) het weglaten van een woord dat er logisch gesproken wel
zou moeten staan. Vooral het weglaten van esse komt zeer veel voor.
Corpus patiens inediae (Sall. DCC 5)
•
enjambement: een woord springt van het ene vers over naar het volgende: een woord
hoort dus naar inhoud duidelijk bij het ene vers, maar staat in het volgende vers.
Terras licet, inquit, et undas
obstruat, ... (Ovid. Metam. VIII 185-186)
•
epitheton ornans: een versierend adjectief.
epitheton = bijstelling ! adjectief
ornare =
ornans =
In de tekst is dit adjectief vaak overbodig. Vooral de Griekse dichter Homeros is er
bekend om.
de helmboswuivende Hector (ook al zit die in zijn bad)
de snelvoetige Achilles (ook al ligt die te slapen)
Iunonia Samos (Ovid. Metam. VIII 220-221)
2
O verzicht van de m eestgebruikte stijlfiguren in het Latijn
•
eufemisme: (< eu= fh,mi, goed spreken) een verzachtende manier om iets te zeggen.
hij is van ons heengegaan = hij is dood
pacare: letterlijk ‘tot vrede brengen’, vaak gebruikt voor ‘onderwerpen’
•
gradatio: zie climax
•
Graecisme: het gebruik van een Grieks woord, uitgang of constructie
Creten (Ovid. Metam. VIII 183)
•
hendiadys: ( < e]n dia. duoi/n, één door twee) twee nevengeschikte substantieven
(verbonden door een nevenschikkend voegwoord) drukken samen één begrip uit, waarbij
het ene substantief vaak ondergeschikt wordt aan het andere.
Creten longumque exsilium: zijn lange ballingschap op Kreta (Ovid. Metam. VIII
183)
•
homoioteleuton: (< o`moi,o te,loj, hetzelfde einde) opeenvolgende woorden hebben op
een opvallende manier dezelfde uitgangen.
satis eloquentiae, sapientiae parum (Sall. DCC 5)
•
hypallage: (< u`palla,gh, verwisseling) een adjectief staat grammaticaal bij een bepaald
substantief, terwijl het in betekenis beter bij een ander substantief past.
altae moenia Romae (Verg. Aeneis I) =
•
hyperbaton: (< u`perbato,j, verplaatst, overgestapt) afwijking van de gebruikelijke
volgorde van de woorden. Woorden die grammaticaal bij elkaar horen, zoals een
adjectief en een substantief, worden uit elkaar gezet. Dit komt zeer vaak voor bij
dichters, en kan twee redenen hebben:
- metrisch: om de versmaat te doen kloppen
- schilderend: om een klemtoon te leggen
Daedalus interea Creten longumque perosus exsilium... (Ovid. Metam. VIII 183)
•
hyperbool: (< u`perbolh,, overdrijving) opzettelijke overdrijving
Mille domos adiere (Ovid. Metam. VIII 628)
•
hysteron proteron: (< u[steron pro,teron, later eerder) de gewone volgorde van de
gebeurtenissen wordt omgekeerd, zodat wat eerst gebeurt, laatst staat.
Moriamur et in media arma ruamus (Verg. Aeneis II 353)
•
inversie: (< invertere, omkeren) de omkering van de groep onderwerp/persoonsvorm.
Om een woord meer nadruk te geven, wordt het naar voor of naar achter geschoven in
de zin.
Non possidet aera Minos (Ovid. Metam. VIII 187)
O verzicht van de m eestgebruikte stijlfiguren in het Latijn
3
•
klanknabootsing = onomatopee: het gebruik van woorden die geluiden nabootsen,
vaak uit de natuur.
murmur: gemurmel, gefluister
sussurus: suizen van de wind of gezoem van bijen
•
litotes: (< lito,thj, geringheid van spreken) ontkenning van het tegenovergestelde van
wat men bedoelt, als versterkend effect
niet bepaald slim = oerdom
alles behalve mager = behoorlijk dik
natus haud obscuro loco:
afkomstig uit een hooggeplaatste familie (Sall. DCC 23)
•
metafoor: een woord of uitdrukking is niet letterlijk op te vatten, maar wel figuurlijk.
Een metafoor is bijna altijd op een vergelijking gebaseerd.
het schip van de woestijn = kameel
de zomer vloog voorbij
incendium meum ruina restinguam (Sall. DCC 31)
•
metonymie: betekenisverschuiving of naamsverwisseling: een substantief wordt
vervangen door een ander substantief dat er in betekenis nauw verband mee houdt. Dit
kan op verschillende manieren:
- abstract in plaats van concreet: amicitia: vriendschap !
- concreet in plaats van abstract: ventre: met de buik !
- materiaal in plaats van het voorwerp: lino: met vlas !
- god in plaats van hetgeen waar de god voor staat: Mars !
( te vergelijken met merknaam ! product, bv. Bic of Kodak)
- deel in plaats van het geheel (= pars pro toto): tectum: dak !
- oorzaak in plaats van gevolg: caedis: moord !
- gevolg in plaats van oorzaak: metus: vrees !
•
oxymoron: (ovxuj, scherp) een scherpe, schijnbare tegenstelling tussen twee woorden
onderling
een levende dode
een jeugdige grijsaard
•
parallellisme: een parallel in woordschikking (naar betekenis, functie of woordsoort) of
klankschikking. Als je de woorden (of klanken) onder elkaar zet, krijg je twee parallelle
lijnen.
Rusten in het leven kan ik niet
Rusten in de dood wil ik niet
Mijn angst en wroeging ban ik niet
Mijn doffe klagen stil ik niet.
alieni
appetens
genitief
nominatief
genitief
nominatief
!
sui
4
profusus
O verzicht van de m eestgebruikte stijlfiguren in het Latijn
•
personificatie = verpersoonlijking: iets wat levenloos of abstract is, wordt voorgesteld
als een levend wezen met menselijke eigenschappen.
de lente strooit haar bloemen uit
signa tene (gaat over een boom) (Ovid. Metam. IV)
•
pleonasme = overtollig woordgebruik: (< ple,on, meer) het gebruik van één of meer
woorden die overbodig zijn en dus kunnen worden weggelaten zonder de betekenis van
de zin te veranderen.
natte regen
oscula non iterum repetenda (Ovid. Metam. VIII 211-212)
•
polysyndeton: (< polusu,ndetoj, met veel woorden verbonden) het veelvuldig gebruik
van voegwoorden, meestal om nadruk te leggen (opsomming).
paratos esse et obsides dare et imperata facere et oppidis recipere et frumento
ceterisque rebus iuvare (Caesar II, 3)
•
prolepsis: (< prolamba,nw, vooraf nemen) het vermelden van een eigenschap die pas later
zal voorkomen als gevolg van de handeling van het werkwoord.
longi perit labor irritus anni (Ovid. Metam. I 273)
•
retorische drieledigheid: het telkens gebruiken van serietjes van drie, zowel in
werkwoorden als adjectieven of substantieven, of zelfs ganse zinnetjes.
animus audax, subdolus, varius (Sall. DCC 5)
•
retorische vraag: vraag waarop geen antwoord wordt verwacht.
Quousque tandem, Catilina, abutere patientia nostra ? (Cic. In Catilinam I 1)
•
symmetrie: vaak streeft een schrijver ernaar in zijn zinsbouw een zekere
gelijklopendheid of symmetrie te steken.
In altera parte erat aes alienum, studium belli, magna merces in spe victoriae;
at in altera parte maiores opes, tuta consilia, pro incerta spe certa praemia (Sall
DCC 41)
•
synonymie: zie tautologie
•
syncope: uitstoting van een klinker of een medeklinker in een woord, vaak metri causa.
pericla =
•
tautologie = synonymie: ( to. auvto le,gw, hetzelfde zeggen) eenzelfde idee wordt
herhaald met andere woorden of uitdrukkingen. Men gebruikt twee synoniemen om
nadruk te leggen.
enkel en alleen
O verzicht van de m eestgebruikte stijlfiguren in het Latijn
5
par similisque (Sall. DCC 14)
•
traductio: het opvallende gebruik van hetzelfde woord maar in een andere vorm of
naamval.
Omnia possideat, non possidet aera Minos. (Ovid. Metam. VIII 186)
•
tmesis: (< te,mnw, snijden) wanneer men een samengesteld woord scheidt door er een
ander woord tussen te zetten.
cuius rei lubet simulator (Sall. DCC 5)
•
variatio: opzettelijk gebruik van verschillende grammaticale
gelijkwaardige zinsdelen.
incerta pro certis, bellum quam pacem (Sall. DCC 17)
•
zeugma: (< zeu,gma, verbinding) een eigenaardige, geforceerde verbinding van één
woord (meestal een werkwoord) met 2 andere woorden, hoewel het eigenlijk naar
betekenis alleen bij één van beide woorden past. In het Latijn moet dat woord (meestal
een werkwoord) dan op twee verschillende manieren vertaald worden.
Vader zette koffie en de vuilbak buiten.
Hij ging de trap af en dood.
Manibus sagulisque terram exhaurire cogebantur (Caesar DBG V 42)
6
O verzicht van de m eestgebruikte stijlfiguren in het Latijn
constructies
in
Download
Study collections