Oefensommen Omzet, Inkoopwaarde van de

advertisement
Oefensommen 1
1. 35 zakken koffie zijn er verkocht. Deze koffiezakken werden verkocht voor 12 gulden per zak.
Een zak koffie kostte 5,50 gulden toen deze werd ingekocht in Indië. Er waren nog overige
kosten als loon, voedsel en de kosten van het schip. Deze waren voor de 35 zakken koffie 112
gulden.
a. Wat is de afzet?
b. Wat is de omzet?
c. Wat is de inkoopwaarde?
d. Wat is de brutowinst?
e. Wat is de nettowinst?
2. 500 kilo suiker is verkocht. Deze suiker werd verkocht voor 3 gulden per zak. 1 kilo suiker
kostte 0,80 cent toen deze werd ingekocht in Indië. Er waren nog overige kosten als loon,
voedsel en de kosten van het schip. Deze waren voor 500 kilo suiker 350 gulden.
a. Wat is de omzet?
b. Wat is de inkoopwaarde?
c. Wat is de brutowinst?
d. Wat is de nettowinst?
3. 18 zakken peper zijn verkocht. Deze peper werd verkocht voor 21 gulden per zak. 1 zak peper
kostte in Indië tijdens de inkoop 11 gulden. Er waren nog overige kosten als loon, voedsel en de
kosten van het schip. Deze waren voor 18 zakken peper 75 gulden.
a. Wat is de omzet?
b. Wat is de inkoopwaarde?
c. Wat is de brutowinst?
d. Wat is de nettowinst?
4. 45 kilo foelie werd verkocht. Een kilo foelie werd verkocht voor 8 gulden per zak. 1 kilo foelie
kostte in Indië tijdens de inkoop 3,50 gulden. . Er waren nog overige kosten als loon, voedsel en
de kosten van het schip. Deze waren voor 45 kilo foelie 98 gulden.
a. Wat is de omzet?
b. Wat is de inkoopwaarde?
c. Wat is de brutowinst?
d. Wat is de nettowinst?
5. In de kassa vond Piet de handelaar 170 gulden. Hij zag dat er 10 zakken nootmuskaat verkocht
waren.
a. Wat is de afzet?
b. Wat is de omzet?
c. Wat is de verkoopprijs?
Piet zag op het bonnetje dat hij in Indië 85 gulden voor deze 10 zakken nootmuskaat moest
afrekenen.
d. Wat is de inkoopwaarde van de omzet?
e. Wat is de inkoopprijs?
f. Wat is de brutowinst?
Uiteindelijk hield hij 30 gulden aan nettowinst over.
g. Wat waren de bedrijfskosten?
6. In de kassa vond Piet de handelaar 880 gulden. Hij wist dat de verkoopprijs 8 gulden was.
a. Wat is de afzet?
Piet wist dat hij voor 1 zak peper 2,50 gulden heeft betaald in Indië.
b. Wat is de inkoopwaarde van de omzet?
c. Wat is de brutowinst?
Aan overige kosten was Piet 380 gulden kwijt.
d. Wat is de nettowinst?
Download