opinie Culturele validiteit en bruikbaarheid van DSM-5 bij etnische minderheden Samr ad G hane Inleiding Ruim 90% van de wereldbevolking is afkomstig uit landen en regio’s buiten Noord-Amerika en West-Europa. Hierbij dient zich de vraag aan in hoeverre een Amerikaans classificatiesysteem bruikbaar en valide is bij deze cultureel zeer diverse meerderheid. De relevantie van deze vraag voor de Nederlandse situatie is groot. Mede door grootschalige migratie heeft de etnische samenstelling van de Nederlandse bevolking grote veranderingen ondergaan. Niet-westerse etnische minderheden vormen ruim 11% van de totale bevolking en ongeveer 35% van de grootstedelijke bevolking in Nederland.1 Globalisering en acculturatieprocessen hebben daarnaast geleid tot vorming van vele verschillende vormen van hybride culturen en identiteiten onder met name de jongere generaties. Niet zelden vormt deze toename van culturele diversiteit een uitdaging voor de Nederlandse arbeids- en verzekeringsgeneeskunde. Zo is nog altijd sprake van oververtegenwoordiging van een aantal minderheidsgroepen in de populatie met een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Daarnaast ondervinden artsen relatief vaker moeilijkheden bij het beoordelen en begeleiden van etnische minderheden dan van autochtone Nederlanders.2 De vraag met betrekking tot de cross-culturele bruikbaarheid van de vijfde editie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5)3 is om tenminste twee redenen legitiem. Ten eerste kan de uiting van psychopathologie grote variaties vertonen in verschillende culturele groepen.4 Desondanks is het gros van wetenschappelijk onderzoek, dat tevens bij de revisie van de DSM geraadpleegd is, uitgevoerd in westerse landen, met daarbij een grote ondervertegenwoordiging van patiënten behorend tot etnische minderheidsgroepen.5 Het is daarom de vraag in hoeverre de DSM5 rekening houdt met (cultureel bepaalde) ziekte-presentatie bij patiënten met een niet Euro-Amerikaanse achtergrond. Ten tweede, en op een fundamenteler niveau, kan de DSM-5 evenals haar voorgaande edities, worden beschouwd als een cultureel product met veronderstellingen die sterk verankerd zijn in de westerse culturele opvattingen over ziekte en gezondheid.6 Zo veronderstelt de DSM dat psychopathologie (a) per definitie een natuurlijk verschijnsel is dat (b) veroorzaakt wordt door ‘dysfuncties in biologische, psychologische of ontwikkelingsprocessen’.3 p. 20 Deze veronderstellingen kunnen haaks staan op ziekte-opvattingen in vele andere culturen en subculturen die specifieke klachten eerder als morele of bovennatuurlijke problemen beschouwen. Het is dan ook de vraag in hoeverre de DSM-5 als product van westers psychiatrisch denken een goede basis vormt om met patiënten tot een gezamenlijke behandelvisie te komen. In deze bijdrage wordt ingegaan op de cross-culturele bruikbaarheid van de DSM-5. Allereerst volgt een korte schets van de plaats van cultuur in de voorgaande edities van de DSM. Hierna volgt een bespreking van een aantal belangrijke beperkingen van de DSM-5 in cross-cultureel opzicht. Vervolgens wordt ingegaan op een aantal positieve revisies in het handboek die de kwaliteit van interculturele diagnostiek en behandeling kunnen verbeteren. Tot slot wordt een aantal aanbevelingen gedaan over cultuursensitief werken met de DSM-5. Dr. S. Ghane is GZ-psycholoog en medisch antropoloog. Hij is als senior onderzoeker en specialismeleider interculturele psychiatrie verbonden aan i-psy en de Parnassia Groep, en als behandelaar werkzaam bij Equator Foundation, onderdeel van de Arq Psychotrauma Expert Groep. Correspondentieadres: [email protected] 488 tbv jaargang 23 | nr.10 | december 2015 opinie Aandacht voor cultuur in de voorgaande edities Het DSM-classificatiesysteem heeft zich van oudsher moeizaam verhouden tot de culturele psychiatrie. De beginselen van deze discipline staan vaak haaks op de (biomedische) aannames achter de vermeende universele DSM-criteria. Tot en met de DSM-III7 is er dan ook geen aandacht geweest voor mogelijke culturele verschillen in psychopathologie. Pas in de DSM-IV8, en als reactie op de toegenomen diversiteit in de Amerikaanse samenleving, zijn inzichten vanuit culturele psychiatrie en medische antropologie in bescheiden, maar structurele vorm geïncorporeerd in de tekst van het handboek. Wat thans wel in de DSM-IV over cultuur en diagnostiek staat is een korte referentie in de algemene inleiding, bescheiden informatie en korte teksten als aandachtspunt bij verschillende stoornissen, een overzicht van een aantal zogenaamde cultuurgebonden stoornissen en tot slot een beschrijving van Cultural Formulation of Diagnosis in de negende appendix van het handboek. De Cultural Formulation diende als een analyse van de culturele context en het perspectief van de patiënt als aanvulling op de standaard psychiatrische classificatie.9,10 De DSM-IV onderscheidde vijf verschillende dimensies die relevant werden gevonden voor deze analyse: a) de culturele identiteit van de p­ atiënt, inclusief zijn referentiegroepen, b) culturele verklaringsmodellen van ziekte, c) culturele factoren gerelateerd aan het functioneren en de psychosociale omgeving van het individu, d) culturele aspecten in de relatie tussen patiënt en hulpverlener en e) algemene formuleringen ten aanzien van diagnose en zorg. Deze dimensies zullen verderop in het artikel in meer details worden besproken. DSM-5: beperkingen vanuit een cross-cultureel opzicht Reeds werd vermeld dat uiting en ervaring van psychopathologie aan culturele verschillen onderhevig zijn. Deze verschillen kunnen te wijten zijn aan: a) culturele verschillen in de presentatie, frequentie en interpretatie van de volgens de DSM universele psychiatrische symptomen, zoals hallucinaties en dissociatieve verschijnselen, b) cultureel bepaalde constellatie van symptomen, c.q. syndromen, die al dan niet in combinatie met een DSM-stoornis kunnen optreden, zoals ataque de nervios in Latijn-Amerika, bestaande uit symptomen van dissociatie, angst en affectdisregulatie, en c) cultuurspecifieke expressievormen (i.e., idiomen) van lijdensdruk (idioms of distress) die ook als zodanig te herkennen zijn binnen specifieke culturele groepen. Voorbeelden van deze idioms zijn el weswes (negatieve gedachten toegeschreven aan bovennatuurlijke krachten) in de Marokkaanse culturen en depressie in veel westerse culturen. Hoe gaat de DSM-5 om met deze culturele variaties? Op theoretisch niveau lijkt de DSM-5 het bovenstaande volledig te erkennen (p. 758-759). Dit inzicht wordt echter tbv jaargang 23 | nr.10 | december 2015 onvoldoende uitgewerkt in de tekst en de diagnostische criteria van het handboek bij afzonderlijke stoornissen, waardoor de diagnostische beschrijvingen nog altijd weinig oog hebben voor de culturele verschillen in symptomatologie. Dit suggereert dat er problemen zijn met de inhoudsvaliditeit van de DSM-5 criteria; dat wil zeggen dat de diagnostische criteria onvoldoende overeenkomen met symptoompresentaties in verschillende culturele groepen. Het gaat hierbij vooral om twee problemen: overinclusie (de DSM-5 benadrukt symptomen die in andere culturen niet of nauwelijks gerapporteerd worden) en onderinclusie (belangrijke klachten in bepaalde culturele settings worden niet als zodanig erkend in de DSM-5).11 Een voorbeeld van overinclusie is het vermijdingscluster van de diagnose posttraumatische stressstoornis (PTSS) dat in sommige culturele groepen niet of nauwelijks gerapporteerd wordt.12 Posttraumatische stress kan daarentegen in veel culturen gepaard gaan met somatische symptomen12 die ondanks eerdere aanbevelingen niet in de criteria van PTSS opgenomen zijn (onderinclusie). Een ander voorbeeld van onderinclusie is het uitblijven van verschillende cultuurspecifieke somatische klachten, zoals sensatie van hitte (o.a. in Nigeria en Zuidelijk Azië) in de diagnose conversiestoornis.13 De over- en onderinclusie van symptomen zou minder problematisch zijn geweest, als in de tekst van de DSM-5 een adequate verwijzing was gemaakt naar culturele variaties in presentatie, frequentie en interpretatie van verschillende symptomen. De DSM-5 heeft wel bij de meeste stoornissen enige informatie opgenomen in speciale paragrafen genaamd Culture-related diagnostic issues. Hoewel aanzienlijk verbeterd ten opzichte van de voorgaande editie, bevatten deze paragrafen echter, uitzonderingen daargelaten, nogal summiere en minimaal bruikbare informatie voor een cultuursensitieve diagnostiek. Niet zelden wordt daarbij tevens een expliciete verwijzing naar specifieke culturele groepen achterwege gelaten. Dit maakt dat deze paragrafen vooral als bescheiden addenda fungeren op de met name westerse idiomen en syndromen in de rest van het handboek. Evenals bij de vorige editie ontbreken bovendien deze paragrafen in de beknopte versie van de DSM-5 die de meeste hulpverleners (zullen) gebruiken. Positieve ontwikkelingen in DSM-5 Een drietal positieve wijzigingen in de DSM-5 is in het bijzonder vermeldenswaardig. Ten eerste neemt de DSM5 een belangrijke stap door de invloed van cultuur op de ervaring en uiting van symptomen expliciet te erkennen in de algemene inleiding van het handboek (p. 14). Dit wordt gevolgd in sectie III door een verantwoorde uiteenzetting van het begrip ‘cultuur’ waarbij de dynamische aard daarvan en ieders unieke en persoonlijke ervaring van zijn of haar cultuur benadrukt worden. Daarbij wordt 489 opinie de hulpverlener gewaarschuwd voor overgeneralisatie en stereotypering (p. 749). Een tweede belangrijke revisie betreft het vervangen van de vaak bekritiseerde en weinig bruikbare sectie over cultuurgebonden stoornissen met een paragraaf over de Cultural concepts of distress (CCD). Deze verwijzen naar de manieren waarop culturele groepen klachten ervaren, begrijpen en communiceren. De DSM-5 onderscheidt drie al dan niet overlappende typen van CCD’s, namelijk culturele syndromen, culturele idioms of distress en culturele verklaringen, gedefinieerd als cultureel herkenbare labels en attributies die worden gebruikt om de ervaring van de klachten van betekenis te voorzien (p. 758). Voorbeelden van CCD’s zijn djinns (bovennatuurlijke wezens) en burn-out die beide de verschillende typen CCD’s in zich kunnen verenigen, i.e., als een constellatie van min of meer specifieke symptomen, als een manier om problemen met anderen te communiceren, en als culturele verklaringen van klachten en beperkingen. Aandacht voor CCD’s is belangrijk omdat bij een verkeerde interpretatie hiervan het risico op misdiagnose zal toenemen, bijvoorbeeld wanneer bovennatuurlijke verklaringen ten onrechte als uitingen van een psychose worden getypeerd. Ook kan aansluiting zoeken bij de CCD van de patiënt de therapeutische relatie en uiteindelijk de doelmatigheid van de behandeling ten goede komen. De derde en waarschijnlijk de meest innovatieve revisie in de DSM-5 is de toevoeging van het Cultural Formulation Interview (CFI). Het CFI is een semigestructureerd interview, bestaande uit 16 vragen, om de culturele formulering van de diagnose, c.q. de context en ervaring van de klachten in kaart te brengen. In het eerste deel van het interview wordt geïnformeerd naar de aanwezige klachten. De formulering van de vragen maakt hen tevens geschikt om daarmee eventuele culturele idiomen in kaart te brengen. Vervolgens wordt ingegaan op de gepercipieerde oorzaken voor de klachten, de aanwezige steun- en stressbronnen in de omgeving, de culturele identiteit, c.q. achtergrond van de patiënt in brede zin (afkomst, geslacht, leeftijd, seksuele geaardheid, etc.) en de invloed daarvan op de klachten, alsmede de coping van de patiënt. Het interview wordt afgesloten met enkele vragen naar eerder hulpzoekgedrag, behandelvoorkeuren en ervaren of geanticipeerde barrières voor behandeling, ook met betrekking tot de arts-patiënt relatie. Het CFI heeft een aantal voordelen in vergelijking met soortgelijke instrumenten, zoals het Cultureel Interview.9,14 Zo kent het CFI een veel kortere afnameduur. Door een logische opbouw (beginnend bij de klachten en eindigend in behandelvoorkeuren) is het CFI daarnaast goed in te passen in een klinische intakesituatie of beoordeling. Tot slot maken de items van het CFI geen spontane verwijzing naar de culturele achtergrond of de eventuele minderheidspositie van de patiënt, waardoor de afname als minder stigmati- 490 serend ervaren kan worden door etnische minderheden. Deze neutrale formulering maakt het CFI tegelijkertijd ook geschikt voor gebruik bij autochtone patiënten. Naast het standaard CFI is er verder een informantenversie opgenomen in de DSM-5 die bij een naastbetrokkene kan worden afgenomen. Tevens zijn er op de website van de DSM-5 acht aanvullende interviewmodulen beschikbaar met meer verdiepende vragen met betrekking tot specifieke thema’s, namelijk ‘verklaringsmodellen van ziekte’, ‘niveau van functioneren’, ‘sociaal netwerk’, ‘psychosociale stressoren’, ‘spiritualiteit, religie en morele tradities’, ‘culturele identiteit’, ‘coping en hulpzoekgedrag’ en ‘arts-patiënt relatie’. Tot slot zijn er vier aanvullende interviewmodulen met specifieke vragen ten behoeve van bijzondere doelgroepen, te weten: ‘schoolgaande kinderen en adolescenten’, ‘ouderen’, ‘migranten en vluchtelingen’ en ‘mantelzorgers’. Conclusie De DSM-5 bevat veel veranderingen ten opzichte van haar voorgaande editie met directe relevantie voor de interculturele diagnostiek in de bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde. Enerzijds lijkt de DSM-5 op sommige plaatsen een ware transculturele benadering te hanteren, met name in delen van de algemene inleiding en de sectie over de culturele formulering en CCD’s. Anderzijds is deze transculturele zienswijze niet of onvoldoende geïntegreerd in de tekst en de diagnostische criteria van het handboek, waardoor de universalistische kern van de DSM-IV ook in de huidige editie eenvoudig terug te vinden is. Vanwege deze tegenstrijdigheid is de vraag met betrekking tot de cross-culturele bruikbaarheid van de DSM-5 niet eenduidig te beantwoorden. Een en ander is afhankelijk van hoe het handboek wordt gebruikt. De DSM-5 is beperkt bruikbaar voor interculturele diagnostiek, als daarbij enkel uitgegaan wordt van de diagnostische criteria van het handboek. Toch reikt de DSM-5 ook een aantal belangrijke begrippen en instrumenten aan die de kwaliteit van interculturele diagnostiek kunnen verbeteren. Het is raadzaam bij het gebruik van de DSM-5 ook stil te staan bij de maatschappelijke en culturele context en ervaring van de klachten. Daarnaast is het van belang om oog te hebben voor mogelijke CCD’s en daarbij aansluiting te zoeken in de communicatie met de patiënt. Het CFI is in beginsel voor al deze doeleinden een geschikt instrument (Het CFI is gratis verkrijgbaar via http://www.dsm-5-nl.org/documenten/artikel/13/Cultural-Formulation-Interview. De aanvullende modulen zijn gratis (vooralsnog slechts in het Engels) verkrijgbaar via http://www.psychiatry.org/File%20Library/Psychiatrists/ Practice/DSM/APA_DSM5_Cultural-Formulation-Interview-Supplementary-Modules.pdf). Literatuur is op aanvraag verkrijgbaar bij de redactie, [email protected]. tbv jaargang 23 | nr.10 | december 2015