bionieuws 15, 30-09-2005 nieuws Eindelijk zijn paleontologen en genetici het eens Waarom blijven soorten constant terwijl ze genetisch zo flexibel zijn? Paleontoloog Niles Eldredge vertelt over de oplossing die hij met een chique werkgroep bedacht. ‘Genenuitwisseling vlakt variatie uit.’ Door Willy van Strien freelance auteur © bionieuws Een populatie planten of dieren kan heel snel nieuwe erfelijke eigenschappen aannemen, is de ervaring van populatie-genetici. Ze zien soms evolutie voor hun ogen gebeuren. In het fossiele archief zie je soorten meestal plotseling verschijnen, miljoenen jaren lang onveranderd blijven en dan weer verdwijnen, zeggen paleontologen. Die twee verschijnselen – veranderlijkheid en onveranderlijkheid – zijn moeilijk met elkaar te rijmen. ‘Het is een paradox,’ zegt paleontoloog prof. dr. Niles Eldredge (American Museum of National History). Vijf jaar geleden vormde hij samen met evolutionair-ecoloog prof. dr. John Thompson (Universiteit van Californië) een werkgroep van tien vooraanstaande, voornamelijk Amerikaanse evolutiebiologen om de paradox te lijf te gaan. Ze kozen vijf paleontologen en vijf, zoals ze noemden ‘neontologen’ (populatie-genetici en evolutionair-ecologen), die samen alle schaalniveaus van de evolutiebiologie bestrijken: van genoom tot massa-extincties. Het National Center for Ecological Analysis and Synthesis (NCEAS, Santa Barbara in Californië) bood financiële steun en na vijf jaarlijkse bijeenkomsten publiceerde de club onlangs een artikel in Paleobiology. Twee weken geleden waren de leden in Leiden op het symposium Extending the Synthesis; integrating micro- and macroevolutionary scales (16 september). Trilobieten Eldredge kent Thompson van een congres, waar hij met hem sprak tijdens diners en vogelexcursies, zo vertelt hij daags na het Leidse symposium. Eldredge had dertig jaar geleden met Stephen Jay Gould de theorie van onderbroken evenwichten (punctuated equilibria) gelanceerd. Op grond van zijn werk aan fossiele trilobieten, geleedpotige diertjes, stelde hij daarin dat lange perioden waarin soorten onveranderd blijven (stasis) afwisselen met korte episoden van snelle veranderingen en soortvorming. Toch was hij verrast toen Thompson vertelde hoe snel veranderingen kunnen optreden. Thompson werkt aan de complexe co-evolutie tussen een plant en een motje dat die plant bestuift én waarvan de larven de zaden eten. Thompson, op zijn beurt, was verbaasd dat Eldredge zo weinig verandering zag in zijn fossielen. De twee beseften dat micro-evolutie en macro-evolutie gescheiden werelden waren en dat niemand één alomvattend evolutieverhaal kon maken. Is macro-evolutie niets anders dan micro-evolutie in het groot en kun je alles, inclusief het ontstaan van de grote takken aan de stamboom van het leven, verklaren met het proces van natuurlijke selectie? Of spelen op macroniveau andere processen mee? ‘Vandaar ons idee om onderzoekers uit verschillende hoeken bijeen te brengen,’ zegt Eldredge. ‘En het eerste wat we moesten doen, was iedereen ervan te overtuigen dat soorten inderdaad miljoenen jaren onveranderd kunnen blijven. Vooral de neontologen geloofden dat gewoon niet.’ Een van hen was prof. dr. Paul Brakefield, hoogleraar evolutiebiologie in Leiden. Zijn groep werkt aan Afrikaanse zandoogjes en kan door kunstmatige selectie in ruwweg twintig generaties nieuwe varianten van de vlinders kweken met verschillende oogpatronen en vleugelmaten. ‘Dat gaat ongelooflijk snel,’ zegt hij. ‘Ik had dus twijfels over de onveranderlijkheid van soorten, ik dacht dat het fossiele archief niet betrouwbaar was.’ Maar Jeremy Jackson, marien paleontoloog (Universiteit van Californië), wist de club te overtuigen met een gedegen onderzoek aan fossiele en levende Bryozoa (mosdiertjes, kolonievormende, poliepachtige organismen). Jackson moest zelf overstag, want ook hij had verwacht dat alle soorten continu en geleidelijk in de tijd zouden veranderen; zo’n verandering zag hij echter maar bij één van 27 soorten. ‘Dat was de eerste van twee psychologisch belangrijke momenten die we meemaakten,’ vertelt Eldredge. Zo stonden de evolutiebiologen voor de taak te verklaren waarom er met soorten in evolutionair opzicht meestal helemaal niets gebeurt. Aanvankelijk zochten ze de verklaring in de genetica. Er waren misschien te weinig gunstige mutaties mogelijk, bijvoorbeeld omdat één gen (en dus een mutatie daarin) vaak meerdere effecten tegelijk heeft. Of er zou een onwaarschijnlijke combinatie van mutaties nodig zijn om een eigenschap te verbeteren. Of natuurlijke selectie straft nieuwe afwijkingen af en werkt behoudend. ‘We schreven drie schoolborden vol met processen die veranderingen mogelijk maken of tegenhouden,’ zegt Eldredge. Toen greep prof. dr. Richard Lenski (Michigan State University) in, hij bestudeert evolutie in het lab aan stammen van de bacterie Escherichia coli die hij al dertigduizend generaties volgt. Eldredge: ‘Hij liet twee van de drie borden doorstrepen, want alle genetische belemmeringen voor veranderingen die we bedacht hadden, waren volgens hem overkomelijk. Dat was het tweede beslissende moment. Genetische belemmeringen zijn het probleem niet en populaties kunnen inderdaad makkelijk veranderen; om de onveranderlijkheid van soorten te verklaren, moesten we verder kijken.’ Afvlakken Sindsdien zoekt de club de oorzaak van de stasis van soorten in hun geografische structuur. Veel soorten zijn wijdverspreid in een afwisselende omgeving en moeten dus aan verschillende eisen voldoen. Eldredge: ‘Denk maar aan koolmezen in Europa, die zowel in steden als allerlei typen bossen leven. Ze hebben daar te maken met ander voedsel, andere concurrenten, andere vijanden en andere ziekten. Een soort als geheel zal dan niet in één richting veranderen. Er ontstaan plaatselijke en tijdelijke variaties, maar door genenuitwisseling vlakken die steeds af.’ Dat zien paleontologen ook; wel plaatselijke en tijdelijke variaties in een soort, maar het nettoresultaat is vaak: geen verandering. Bij macro-evolutie spelen dus processen een rol op een niveau boven dat van populaties, ofwel; macro-evolutie is meer dan micro-evolutie in het groot. De onveranderlijkheid van soorten is nu min of meer verklaard; de publicatie in Paleobiology rondt deze gedachtevorming af en het geld is op. Brakefield haalde de club niet alleen voor het symposium naar Leiden, maar ook om te praten over een doorstart. Want de volgende vraag is duidelijk: wanneer gebeurt er dan wél iets? Wanneer en waar wijkt de onveranderlijkheid en ontstaan nieuwe vormen en soorten? Het patroon van onderbroken evenwichten dat Eldredge bij trilobieten ontdekte, is ook bij andere soortgroepen vastgesteld, en, wat sterker is, vaak tonen veel soortgroepen een gelijktijdige uitbarsting van verandering en soortvorming. Het idee is, dat zo’n uitbarsting volgt op een dramatische verandering in de fysieke omgeving, waarbij ecosys-temen teloor gaan. Eldredge: ‘We willen proberen subsidie en nieuwe deelnemers te krijgen om ons daar op te werpen.’