Ethische en rechtsfilosofische stromingen

advertisement
DROGREDENEN
Julie Kerckaert | Ethische en rechtsfilosofische stromingen | Academiejaar 2014-2015
Inhoudsopgave
Over alles wat fout kan gaan in argumentaties (of zien we dat fout?) ..................................... 2
1.
Valkuilen van het denken ...................................................................................................... 2
1.1
Sterke verhalen over cognitieve zwakheden ................................................................. 2
1.2
Biases en heuristieken ........................................................................................................ 2
1.3
En de kwaliteit van ons argumenteren? ......................................................................... 4
2.
Drogredenen of de valstrikken van het argumenteren .................................................. 4
2.1
Drogredenen in de confirmatio ........................................................................................ 5
2.2
Drogredenen in de refutatio ............................................................................................. 8
2.3
Drogredenen als ontwijking .............................................................................................. 9
3.
Deugdelijke drogredenen .................................................................................................... 10
3.1
Argumentum ad hominem .............................................................................................. 10
3.2
Argumentum ad ignorantiam ......................................................................................... 10
3.3
Argumentum ad verecundiam ......................................................................................... 11
4.
Juridische argumentatieschema’s ....................................................................................... 12
4.1
Argumentum a contrario .................................................................................................. 12
4.2
Argumentum a simile ........................................................................................................ 13
PAGINA 1
Over alles wat fout kan gaan in argumentaties (of zien
we dat fout?)
1. VALKUILEN VAN HET DENKEN
Deze samenvatting gaat over alles wat fout kan gaan in redenering en argumentaties. Ook zullen
we leren deze fouten te toetsen aan deugdelijkheidscriteria met als doel te waarschuwen voor
wat verkeerd is, maar dus ook te redden wat nog door de beugel kan.
1.1 Sterke verhalen over cognitieve zwakheden
Vanaf de jaren 70 werd er onderzoek verricht naar de kwaliteit van ons redeneer- en
oordeelsvermogen. De belangrijkste sociaalpsychologen in deze onderzoeken waren:
-
Daniel Kahneman
Amos Tversky
Lee Ross
Richard Nisbett
Nu volgt er een overzicht van de belangrijkste bevindingen uit dit onderzoeksgebied:
-
-
-
Waar rook is, is vuur. Dit was een onderzoek omtrent het effect van de insinuerende
vraag. De conclusie: een advocaat of aanklager heeft er alle belang bij om insinuerende,
op niets gebaseerde vragen te stellen. Ook al wordt die vraag niet beantwoord, een jury
gelooft kennelijk dat waar rook is, ook vuur is.
Wat heet typisch? In dit onderzoek ging men op zoek naar hoe mensen gebruik maken
van steekproefinformatie. Men concludeerden dat wat de deelnemers gezien hadden een
veel grotere indruk maakte, dan hoe zij het geziene op grond van statistische informatie
moesten duiden.
Ken uw medemens. Bij dit een onderzoek omtrent mensenkennis stelde men vast dat
het vertrouwen in de antwoorden groter was dan de accuraatheid.
1.2 Biases en heuristieken
Sociaalpsychologen hebben bepaalde mechanismen in kaart gebracht die aan de basis liggen
van onkritisch denken en irrationeel beslissen. Men maakt een onderscheid tussen biases en
heuristieken.
Biases (Richard Nisbett en Lee Ross)
Het onvertaalbare bias staat voor een stereotype neiging, een onbewuste tendens of een
verborgen vooroordeel. Het zijn cognitieve technieken waarmee we ons (terug) comfortabel
voelen.
Voorbeelden:
-
Fundamentele attributiefout
De inconsistente neiging om andermans afkeurenswaardig gedrag toe te schrijven of te
attribueren aan persoonlijke kenmerken, maar het eigen negatieve gedrag te wijten aan
situationele eigenschappen. Bij lovenswaardig gedrag gebeurt net het tegenovergestelde.
(Illustratie: het quizexperiment van Lee Ross)
PAGINA 2
-
Confirmatiebias
De hardnekkige neiging om vooral bevestigende informatie te zoeken, maar
ontkrachtende gegevens te negeren of te minimaliseren. (Illustratie: confrontatie van
voor- en tegenstanders van kernenergie met het ongeluk in de kerncentrale van Three
Miles Island)



-
Rebound effect: Men zou verwachten dat men een standpunt zou afzwakken
bij tegenargumenten, maar integendeel: neemt na afloop nog radicalere
standpunten in.
Prior belief effect: Het evalueren van argumenten gebeurt niet onafhankelijk
van opvattingen die we op voorhand al hadden.
Disconfirmation bias: Deze bias leidt tot de inconsistente neiging om
tegenargument veel langer, grondiger en kritischer te beoordelen dan de
onderbouwende argumenten.
Vals-consensuseffect
Dit is de neiging om te denken dat anderen denken zoals wijzelf.
-
Illusie van controle
Dit is de geruststellende, maar foutieve idee dat toevallige gebeurtenissen helemaal niet
zo toevallig zijn en dus controleerbaar zijn. (Illustratie: drogreden van de gokker)
-
Just world belief
Just world belief is de geruststellende, maar op niets gebaseerde vooronderstelling dat
de wereld rechtvaardig is en in elkaar steekt zoals het hoort.
Heuristieken (Daniel Kahneman en Amos Tversky)
Dit zijn vuistregels voor het verwerken van informatie waardoor we snel en eenvoudig, maar
vaak ook foutief beslissen. Heuristieken zijn dus cognitieve short-cuts die efficiëntie
verzekeren, maar GEEN accuraatheid.
Voorbeelden:
-
Representativiteit
De neiging om te geloven dat iets of iemand een typisch voorbeeld is van een groep,
soort of categorie, dit ondanks overweldigende informatie die het tegendeel bewijst.
(Illustratie: het cipierexperiment)
-
Beschikbaarheid
De tendens om de kans op een gebeurtenis te laten afhangen van het gemak waarmee
we ons die gebeurtenissen voor de geest kunnen halen. (Illustratie: het overschatten van
sterfgevallen bij een schietpartij en het onderschatten van de sterfgevallen ten gevolge van
kanker)
PAGINA 3
-
Voorstelling
De schrijnende vaststelling dat de wijze waarop je een probleem voorstelt invloed heeft
op de beslissing. (Illustratie: 80 procent slaagkans of 20 procent faalkans)
-
Verankering
De neiging om aan een eerste indruk vast te houden, ook al volgen er tegenstrijdige
impressies op deze indruk.
1.3 En de kwaliteit van ons argumenteren?
In de eerste plaats wordt de kwaliteit van ons redeneren en beslissen onderzocht. Zeldzaam zijn
de specifieke studies naar de kwaliteit van het rechtvaardigen van beslissingen en het
argumenteren.
Een uitzondering is psychologe Deanne Kuhn met haar onderzoek ‘The skills of argument’,
waarin ze de argumentatieve kwaliteiten onderzocht.
A.d.h.v. interviews kwam zij volgende zaken te weten:
-
Theories: Welke causale theorieën passen de deelnemers toe?
Supporting evidence: Welke bewijzen voeren ze aan?
Alternative theories: Welke alternatieve theorieën kennen ze?
Counterarguments: Welke bezwaren zien zij tegen hun eigen theorieën?
Rebuttals: Hoe weerleggen ze de bezwaren met tegenargumenten?
Kuhn vond aanwijzingen voor het bestaan van verschillende populaire kennistheorieën:

Absolutistische kennistheorie
Zowel aan eigen mening als aan de mening van deskundigen wordt een bijna
dogmatisch geloof gehecht.

Sceptische kennistheorie
Het geloof in de theorieën van deskundigen is verdwenen, men vertrouwt enkel nog
het eigen oordeel.

Evaluatieve kennistheorie
Men hecht meer waarde aan de theorie van een deskundige, maar men vertrouwt er
zeker niet blindelings op.
2. DROGREDENEN OF DE VALSTRIKKEN VAN HET
ARGUMENTEREN
Een drogreden is een argument dat ten onrechte overtuigt. Het Engelse ‘fallacy’ is echter een
betere term dan het Nederlandse ‘drogreden’. Het is een neutralere term. In het Engels maakt
men dan ook onderscheid tussen twee soorten:
-
Sophism: Het opzettelijke en tactische gebruik van een denkfout.
PAGINA 4
-
Error of thought: Het onopzettelijke gebruik van een denkfout (zonder dit te beseffen).
Benaming
De namen van de drogredenen zijn veelal aan het Latijn of het Engels ontleend.
-
Voorbeelden Latijnse benamingen



Argumentum ad hominem
Argumentum ad verecundiam (gezagsargument)
Argumentum ad ignoratiam (onwetendheidsargument)
Opmerking! De Latijnse benaming wijst niet op een al lang bestaan van de
drogreden.
Indeling
Wij rangschikken de verschillende drogredenen volgens hun dominante beweging of
dynamiek:
-
Drogredenen gebruikt in de confirmatio



-
De foutieve argumentatie heeft betrekking op de inferentie (metalogisch,
deductief, inductief of abductief).
De foutieve argumentatie heeft betrekking op de kennisbron.
De foutieve argumentatie heeft betrekking op de betekenis van de aangewende
termen.
Drogredenen gebruikt in de refutatio
Drogredenen gebruikt om een discussie te ontwijken
Met onderbouwende drogredenen wil men onze eigen mening geloofwaardiger
maken, met weerleggende drogredenen probeert men die van de tegenstander
ongeloofwaardig voor te stellen. Met de ontwijkende gaat men het debat uit de weg.
2.1 Drogredenen in de confirmatio
Drogredenen van de inferentie
-
Metalogische drogredenen
Er is algemeen genomen iets fout met de inferentie, waardoor de mening niet uit de
argumenten volgt. Metalogische drogredenen vormen een restcategorie.

Non sequitur (bij een deductieve argumentatie)

Hasty generalization of jumping to conclusions (bij een inductieve
argumentatie)

Cirkelredenering
De cirkelredenering kan drie gedaanten aannemen:
1. Herhaling: Het argument is gelijk of quasi-gelijk aan de mening.
PAGINA 5
2.
3.

Circulariteit: Men gebruikt de mening als rechtvaardiging voor het
argument.
Begging the question: Bij deze vorm geeft men argumenten die gebaseerd
zijn op inzichten controversieel zijn en juist ter discussie staan.
Anekdotische argumentatie
(Auto)biografische anekdotes willen iets aantonen, maar ze illustreren slecht de
mening en mogen dus niet gebruikt worden als argumentatie.
-
Deductieve drogredenen

Compositie/divisie
Bij een compositie draagt met kenmerken van de delen over op het geheel. Bij
een divisie draagt men kenmerken van het geheel over op de delen.
Belangrijk is hier het onderscheid tussen essentiële en accidentele
onderdelen.

Foute disjunctie/vals dilemma
Deze drogredenen hebben betrekking op de disjunctie of het samenvoegen van
twee beweringen.
Bij een foute disjunctie is er sprake van een verwarring tussen de inclusieve
disjunctie (= beide delen kunnen te gelijk waar zijn) en de exclusieve
disjunctie (= beide delen zijn nooit te gelijk waar). De disjunctie is exclusief
bedoeld, maar men begrijpt ze inclusief.
Bij een vals dilemma wordt er de indruk gewekt dat er slechts twee
mogelijkheden zijn (die bovendien onderling onverenigbaar zijn), terwijl er in
werkelijkheid meer mogelijkheden zijn of een combinatie mogelijk is.

Bevestiging van het gevolg
Dit houdt de foute toepassing van het modus ponens-schema in.
-
Inductieve drogredenen
In het dagelijkse leven maken we volop gebruik van (vaak foutieve) veralgemeningen en
inschattingen.

Base rate fallacy
Men houdt geen rekening met de omvang van of de verhouding tussen
populaties. Men laat zich misleiden door opvallende vertegenwoordigers of
kenmerken van een populatie.
PAGINA 6
-
Abductieve drogredenen

Puzzeldenkfout
Het geloof dat een sluitend verhaal niets anders dan een waar verhaal kan zijn.

Delphidenkfout
Het maken van een erg vage voorspellingen die, mits enige creatieve
interpretatie, altijd uitkomen.

Post hoc, ergo propter hoc/cum hoc, ergo propter hoc
Erna dus erdoor (= successieve correlatie). Tegelijkertijd dus erdoor (=
simultane correlatie).
Drogredenen van de kennisbron
De aard van de kennisbron wordt belangrijker dan de kennis zelf:

Argumentum ad populum
Een bepaalde mening wordt als de waarheid geacht omdat de grote massa deze
verkondigt.

Argumentum ad numerum
Een bepaalde mening wordt als de waarheid beschouwd omdat de
meerderheid deze volgt.

Argumentum ad antiquitatem
Een bepaalde mening wordt geacht als de juiste omdat deze volgt uit een oude
traditie.

Argumentum ad novitatem
Een bepaalde mening wordt aanvaard omdat een recentere bewering meer
waarheid zou bevatten.

Argumentum ad crumenam
Een mening wordt aanvaard als de juiste omdat deze uit een welvarende mond
komt.

Argamentum ad lazarem
Een bepaalde mening wordt gezien als de waarheid omdat deze afkomstig is uit
een arm milieu, wat zou wijzen op oprechtheid en deugdzaamheid.
PAGINA 7
Ook emoties begeleiden bepaalde beslissingen:

Argumentum ad misericordiam
Men probeert iemand te overtuigen door beroep te doen op medelijden.
Drogredenen van de betekenis

Misbruik van etymologie
Men verleent een mening een vanzelfsprekendheid of een authenticiteit die ze
eigenlijk niet bezit.

Equivocatie/amfibolie
Bij deze drogreden maakt men handig gebruik van dubbelzinnigheden.
Bij equivocatie heeft een begrip uit de mening of het argument verschillende
betekenissen. Bij amfibolie is er sprake van een zin of een zinsdeel met een
verwarrende of ambigue syntaxis.

Idiosyncratische taal
Hierbij gebruikt met een bepaalde term buiten zijn algemene of gewone
betekenis.
2.2 Drogredenen in de refutatio (= weerlegging)
De weerlegging is erg gevoelig voor drogredenen. Met weerleggende drogredenen neutraliseer je
de refutatio van je tegenstander:

Argumentum ad lapidem
Bij deze drogreden doet men alsof dat een bepaalde stelling de evidentie zelf is.
Dit kan ook omgekeerd werken: de argumentatie van je tegenstrever zou zo
absurd zijn dat ze geen argumentatie behoeft.

Argumentum ad baculum
Men doet beroep op de angst van de tegenpartij, om zo de partij onder druk te
zetten.

Argumentum ad hominem
Wanneer men spreekt van een argumentum ad hominem, heeft men te maken
met een persoonlijke aanval die gebruikt wordt als weerlegging. Er zijn
verschillende varianten:
PAGINA 8

1.
Beledigende variant (= directe persoonlijke aanval): Men trekt de
argumenten van een persoon in twijfel, omdat men de persoon in twijfel
trekt.
2.
Omstandigheidsvariant (= indirecte persoonlijke aanval): Men trekt
iemands motieven voor bepaalde argumenten in twijfel. Men wijst op een
verdachte positie of op een twijfelachtige kennisbron.
3.
Inconsistentievariant (= tu quoque): Een standpunt dat iemand inneemt
is strijdig met wat hij/zij vroeger heeft gedaan.
4.
Incompetentievariant: Men loochent dat de tegenstander niets van het
onderwerp afweet. Een bekende vorm hiervan is het insider argument.
Ontkenning van het antecedent
Hierbij vervormt men de implicatie in de argumentatie van de tegenstreven tot
een replicatie of een equivalentie. Men doet alsof men de implicatie heeft
weerlegd.

Stromanredenering
Men probeert het argument van de tegenstander te vertekenen of de
tegenstander een fictief standpunt in de schoenen te schuiven.

Hellend vlak (slippery slope)
Er wordt ten onrechte gesuggereerd dat we met een bepaalde maatregel
onherroepelijk van kwaad tot erger zullen vervallen, terwijl het helemaal niet
vaststaat dat de voorspelde kwalijke gevolgen werkelijk zullen intreden.

Dicto simpliciter (fallacy of accident)
Men ontkracht een bepaalde stelling door het geven van een specifiek
tegenvoorbeeld waarop de bewering niet van toepassing is. Men gebruikt het
exemplum in contrarium op een ongeoorloofde wijze.
2.3 Drogredenen als ontwijking
Met ontwijkende drogredenen zorg je ervoor dat lastige kwesties op het bord van je tegenstander
komen of dat je even terug op adem kunt komen.

Omkering van bewijslast
Men ontwijkt het debat door de bewijslast te verschuiven. Men houdt voor dat
de stelling van de tegenstander bewezen moet worden.

Shifting ground
Met shifting ground ontwijk je het debat door je mening bij te stellen.
PAGINA 9

Red herring (ignoratio elenchi)
Men haalt feiten aan of komt met argumenten op de proppen die niets of weinig
met de discussie te maken hebben, maar die toch de aandacht van de
tegenstander trekken.

Meervoudige vraag (many questions)
Men stelt een vraag waar men niet correct kan op antwoorden om er eigenlijk
meerdere vragen te gelijk worden gesteld.

Overprecisering (false precision)
Men eist oplossingen of definities voor kwesties of begrippen die niet essentieel
zijn voor het goed verloop van de discussie.

Relativisme-drogreden
De tegenargumenten zijn zo sterk dat ze niet te ontwijken zijn. Als laatste
middel kan men dan slecht teruggrijpen naar het relativisme. Men verklaart dat
beide standpunten waar zijn.
3. DEUGDELIJKE DROGREDENEN
3.1 Argumentum ad hominem
Bij een argumentum ad hominem speelt er steeds een zekere onzekerheid. Een argumentum ad
hominem is in sommige gevallen wél deugdelijk en kunnen bepaalde reputatie-deuken terecht
een invloed hebben op de geloofwaardigheid van een argumentatie.
Het argumentum ad hominem moet voldoen aan bepaalde deugdelijkheidscriteria om ook
daadwerkelijk deugdelijk te zijn:



De gegevens waarop het argument van de opponent steunt moeten waar zijn.
Het argument moet gericht zijn tegen de ethosvariabelen (= belangeloosheid,
eerlijkheid, …) waarvan de proponent profiteerde.
Het succesvolle gebruik mag niet leiden tot een weerlegging, maar mag enkel
het standpunt van de proponent herleiden tot een open uitspraak.
3.2 Argumentum ad ignorantiam
Volgens de standaardbenadering is het argumentum ad ignorantiam (=
onwetendheidsargument) een drogreden. Doch kent het onwetendheidsargument erg veel
deugdelijke uitzonderingen.
Premisse 1: Het is niet bekend (of niet bewezen) dat P = onwetendheidspremisse
Premisse 2: Als P het geval zou zijn, dan zijn er bewijzen voor P = bewijspremisse
Premisse 3: Men heeft naar bewijzen voor P gezocht, maar er zijn geen gevonden =
onderzoekspremisse
Conclusie: Niet P is het geval = ad ignorantiam-conclusie
PAGINA 10
Uit de onwetendheid over de juistheid van een positieve bewering concludeert men dat het
negatieve tegendeel waar is. De deugdelijkheid neemt toe naarmate:
-
Het positieve feit moeilijker te verbergen is. (= bewijspremisse)
Er grondig onderzoek verricht is naar het feit. (= onderzoekspremisse)
Er bestaat ook een negatieve argumentum ad ignorantiam:
Premisse 1: Het is niet bekend (of niet bewezen) dat niet P = negatieve
onwetendheidspremisse
Premisse 2: Als niet P het geval zou zijn, dan zijn er bewijzen voor niet P =
bewijspremisse
Premisse 3: Men heeft naar bewijzen voor niet P gezocht, maar er zijn geen gevonden =
onderzoekspremisse
Conclusie: P is het geval = negatieve ad ignorantiam-conclusie
Uit de onwetendheid over de juistheid van een negatieve bewering concludeert men dat het
positieve tegendeel waar is.
Nog een andere vorm van het argumentum ad ignorantiam is het argumentum ex silentio:
Premisse 1: Het is niet medegedeeld dat P = niet-mededelingspremisse
Premisse 2: Als P het geval zou zijn, dan zou P tot uitdrukking zijn gebracht =
uitdrukkingspremisse
Premisse 3: Men heeft naar uitdrukkingen voor P gezocht, maar er zijn geen gevonden =
onderzoekspremisse
Conclusie: Niet P is het geval = ex silentio-conclusie
Algemeen gelden voor een argumentum ad ignorantiam de volgende
deugdelijkheidsvoorwaarden:



De argumentatie wordt deugdelijker naarmate de tegenfeitelijke bewering in
de bewijs- of uitdrukkingspremisse waar is.
Het argument wordt deugdelijker naarmate een grondig onderzoek werd
verricht.
De deugdelijkheid zal toenemen naarmate de bewijslast evenwichtig verdeeld
is.
Opmerking! Wanneer aan de derde voorwaarde niet voldaan wordt krijgt men te
maken met de drogreden van omkering van bewijslast.
3.3 Argumentum ad verecundiam
Het argumentum ad verecundiam (= gezagsargument) is het voorbeeld bij uitstek van een
deugdelijke drogreden. Het argumentum ad verecundiam houdt in dat men beroep doet op een
bepaalde autoriteit om een bepaald standpunt te bewijzen.
Men maakt onderscheid tussen:
-
Een autoriteit met een speciale positie
Men maakt onderscheid tussen de facto autoriteit (bezit wel bijzondere kennis, maar
hebben die op een toevallige wijze verworven = ervaringsdeskundige) en de jure
PAGINA 11
autoriteit (bezit geen bijzondere kennis, maar is wel geautoriseerd bepaalde
handelingen uit te voeren).
-
Deskundige
Een (authentieke) deskundige bezit aangaande een bepaald domein achtergrondkennis
(= database). Hij herwerkt deze kennis tot een geheel van beweringen waarop hij zijn
mening baseert (= inferentie).
De deugdelijkheidsvoorwaarden van het argumentum ad verecundiam zijn eerder minimale
voorwaarden:




Een deskundige moet deskundig zijn (en niet zozeer populair of prestigieus).
Eveneens is een de jure autoriteit niet per se een de facto autoriteit.
Het deskundige oordeel moet binnen het specifieke vakgebied of specialisme
van de autoriteit vallen.
De expertmening moet duidelijk en correct zijn. Vage verwijzingen en
misleidende interpretaties (= quoting out of context) zijn niet toegestaan.
Het standpunt is niet de inzet van een vurig debat tussen deskundigen (experts
battle), waardoor de juistheid niet vast ligt.
4. JURIDISCHE ARGUMENTATIESCHEMA’S
Normerende systemen vragen om aparte argumentaties. Juristen grijpen dan ook terug naar
aparte argumentatieschema’s.
4.1 Argumentum a contrario
Premisse: In de expliciete rechtsregel leidt het vermelde object tot rechtsgevolg R
Conclusie: In de impliciete rechtsregel leidt het niet-vermelde object tot tegengesteld
rechtsgevolg niet-R
Uit een expliciete rechtsregel waarbij je aan het vermelde object bepaalde rechtsgevolgen
toekende, besluit je tot de niet-vermelde, a contrario-regel waarbij je de tegengestelde
rechtsgevolgen aan het niet-vermelde object toekent.
Strikt genomen is een a contrario-argument een drogreden (nl. een vorm van ontkenning van
het antecedent). De wetgever heeft zich beperkt tot een vereenvoudigde bewering die eruit ziet
als een implicatie, maar in werkelijkheid stelt deze een replicatie (= noodzakelijke
voorwaarde) of een equivalentie (= noodzakelijke en voldoende voorwaarde) voor. Hierdoor
wordt de a contrario-redenering toch geldend.
Soorten a contrario-redeneringen
-
Op basis van een impliciete of expliciete limitatieve opsomming
Op basis van een uitzonderingsregel (uit een uitzonderingsregel leidt men de algemene
regel af)
Bepaling van het contrast tussen de objecten
-
De objecten in de vermelde regel en in de a contrario-regel kunnen een contradictoire
tegenstelling vormen. Beide objecten kunnen in dit geval niet te gelijk waar zijn en niet
te gelijk vals zijn.
PAGINA 12
-
De objecten kunnen een contraire tegenstelling vormen. Hierbij kunnen beide
objecten niet te gelijk waar zijn, maar wel te gelijk vals zijn.
Opmerking! Beide soorten van tegenstellingen zijn echter geen eis. Het vermelde en
het niet-vermelde object moeten uiteraard van elkaar verschillen, maar de mate wordt
bepaald door de specifieke juridische context.
Opmerking! Een contradictoire tegenstelling is niet noodzakelijk bij het bepalen van
de objecten, dit is echter wel het geval bij het toekennen van de rechtsgevolgen.
Deugdelijkheidscriteria

De logische geldigheid
Een replicatie of equivalentie is noodzakelijk. Een contradictoire tegenstelling is
niet noodzakelijk bij de bepaling van de objecten, maar wel bij het toekennen
van de rechtsgevolgen!

Inhoudelijke juistheid
Logische geldigheid is niet voldoende. De beweringen moeten ook
onproblematisch zijn. De replicatie en het contrast moet juridisch onderbouwd
zijn. De replicatie wordt ondersteund door voorzienbaarheid. Bij de vergelijking
moet er sprake zijn van relevante verschillen (ratio legis).
4.2 Argumentum a simile
Het argumentum a simile wordt ook wel de analogieredenering, het argumentum per analogiam
of argumentum a pari genoemd.
Premisse 1: Onderwerp A is zoals analogon B = similariteitspremisse
Premisse 2: Alle leden van C waaronder A en B leiden tot rechtsgevolg R =
analogieregel
Conclusie: A leidt tot het rechtsgevolg R
Similariteitspremisse: Men vergelijkt onderwerp A met het vergelijkingsobject of analogon B.
Men plaatst A en B in een overkoepelende categorie C (= de analogiebasis).
Analogieregel: Aangezien de situaties van A en B gelijk zijn, moeten ook de rechtgevolgen
gelijk zijn.
Conclusie: Omwille van de similariteit moeten de rechtsgevolgen die van toepassing zijn op B
ook van toepassing zijn op A.
Opmerking! Wanneer de beslissing betrekking heeft op een situatie waarin tot heden
nog geen beslissing werd genomen, spreekt men van een precedent.
De analogieredenering kent twee grote zwakheden:
-
De analogieredenering berust louter op een aanname of vooronderstelling.
Men kiest zelf een analogiebasis, zonder te weten welke similariteiten noodzakelijk zijn.
PAGINA 13
Welke overeenkomsten zijn nu noodzakelijk? Er bestaan geen wetten voor de analogische
similariteit. Belangrijk is dat de analogieredenering bestand moet zijn tegen een relevant
verschilpunt.
Het gebeurt dat noch de vermeende gelijkenissen (proponent), noch de opgeworpen
verschilpunten (opponent) relevant zijn!
Soorten a simile-redeneringen
De analogieredenering wordt deugdelijker naarmate de analogieregel waarschijnlijker
wordt.
-
Argument naar voorbeeld
In dit argument is de analogieregel eigenlijk al uitdrukkelijk in een rechtsregel
geformuleerd, maar die is te algemeen of te vaag. Om dit probleem te verhelpen gaf de
wetgever enkele voorbeelden. Dit betekent echter niet dat de rechtsregel beperkt wordt
tot deze voorbeelden.
-
Minimale variant
Het analogon is een prototype van een bepaalde categorie. De regel vloeit als een totum
pro parte uit het voorbeeld voort. Wanneer het onderwerp dus een minimale variant is
van het analogon, kan het bijna niet anders dan dat de regel hierop ook van toepassing
is.
-
A fortiori-argument
Het onderwerp bezit een bepaald kenmerk in nog sterkere mate dan het analogon.
Opmerking! Zelfs wanneer de analogieredenering deugdelijk is, verwerpen rechters deze snel
en gemakkelijk. (In het strafrecht en in het fiscaalrecht spreekt men van een analogieverbod.)
Deugdelijkheidscriteria

Logische geldigheid
Er is similariteit tussen het onderwerp en het analogon. Men heeft te maken
met een niet deugdelijke analogieredenering in volgende gevallen:
-
Verkeerd voorbeeld: De similariteiten zijn schijnbaar, onduidelijk of irrelevant.
Valse analogie: De redenering is in dit geval niet opgewassen tegen relevante
verschilpunten.

Inhoudelijke juistheid
Soms volstaat de expliciete rechtsregel. Uitbreiding of verfijning is dan
uitgesloten. De voorzienbaarheid heeft hier de tegengestelde functie als bij het a
contrario-argument.

Juridische toelaatbaarheid
PAGINA 14
Download