DROGREDENEN Julie Kerckaert | Ethische en rechtsfilosofische stromingen | Academiejaar 2014-2015 Inhoudsopgave Over alles wat fout kan gaan in argumentaties (of zien we dat fout?) ..................................... 2 1. Valkuilen van het denken ...................................................................................................... 2 1.1 Sterke verhalen over cognitieve zwakheden ................................................................. 2 1.2 Biases en heuristieken ........................................................................................................ 2 1.3 En de kwaliteit van ons argumenteren? ......................................................................... 4 2. Drogredenen of de valstrikken van het argumenteren .................................................. 4 2.1 Drogredenen in de confirmatio ........................................................................................ 5 2.2 Drogredenen in de refutatio ............................................................................................. 8 2.3 Drogredenen als ontwijking .............................................................................................. 9 3. Deugdelijke drogredenen .................................................................................................... 10 3.1 Argumentum ad hominem .............................................................................................. 10 3.2 Argumentum ad ignorantiam ......................................................................................... 10 3.3 Argumentum ad verecundiam ......................................................................................... 11 4. Juridische argumentatieschema’s ....................................................................................... 12 4.1 Argumentum a contrario .................................................................................................. 12 4.2 Argumentum a simile ........................................................................................................ 13 PAGINA 1 Over alles wat fout kan gaan in argumentaties (of zien we dat fout?) 1. VALKUILEN VAN HET DENKEN Deze samenvatting gaat over alles wat fout kan gaan in redenering en argumentaties. Ook zullen we leren deze fouten te toetsen aan deugdelijkheidscriteria met als doel te waarschuwen voor wat verkeerd is, maar dus ook te redden wat nog door de beugel kan. 1.1 Sterke verhalen over cognitieve zwakheden Vanaf de jaren 70 werd er onderzoek verricht naar de kwaliteit van ons redeneer- en oordeelsvermogen. De belangrijkste sociaalpsychologen in deze onderzoeken waren: - Daniel Kahneman Amos Tversky Lee Ross Richard Nisbett Nu volgt er een overzicht van de belangrijkste bevindingen uit dit onderzoeksgebied: - - - Waar rook is, is vuur. Dit was een onderzoek omtrent het effect van de insinuerende vraag. De conclusie: een advocaat of aanklager heeft er alle belang bij om insinuerende, op niets gebaseerde vragen te stellen. Ook al wordt die vraag niet beantwoord, een jury gelooft kennelijk dat waar rook is, ook vuur is. Wat heet typisch? In dit onderzoek ging men op zoek naar hoe mensen gebruik maken van steekproefinformatie. Men concludeerden dat wat de deelnemers gezien hadden een veel grotere indruk maakte, dan hoe zij het geziene op grond van statistische informatie moesten duiden. Ken uw medemens. Bij dit een onderzoek omtrent mensenkennis stelde men vast dat het vertrouwen in de antwoorden groter was dan de accuraatheid. 1.2 Biases en heuristieken Sociaalpsychologen hebben bepaalde mechanismen in kaart gebracht die aan de basis liggen van onkritisch denken en irrationeel beslissen. Men maakt een onderscheid tussen biases en heuristieken. Biases (Richard Nisbett en Lee Ross) Het onvertaalbare bias staat voor een stereotype neiging, een onbewuste tendens of een verborgen vooroordeel. Het zijn cognitieve technieken waarmee we ons (terug) comfortabel voelen. Voorbeelden: - Fundamentele attributiefout De inconsistente neiging om andermans afkeurenswaardig gedrag toe te schrijven of te attribueren aan persoonlijke kenmerken, maar het eigen negatieve gedrag te wijten aan situationele eigenschappen. Bij lovenswaardig gedrag gebeurt net het tegenovergestelde. (Illustratie: het quizexperiment van Lee Ross) PAGINA 2 - Confirmatiebias De hardnekkige neiging om vooral bevestigende informatie te zoeken, maar ontkrachtende gegevens te negeren of te minimaliseren. (Illustratie: confrontatie van voor- en tegenstanders van kernenergie met het ongeluk in de kerncentrale van Three Miles Island) - Rebound effect: Men zou verwachten dat men een standpunt zou afzwakken bij tegenargumenten, maar integendeel: neemt na afloop nog radicalere standpunten in. Prior belief effect: Het evalueren van argumenten gebeurt niet onafhankelijk van opvattingen die we op voorhand al hadden. Disconfirmation bias: Deze bias leidt tot de inconsistente neiging om tegenargument veel langer, grondiger en kritischer te beoordelen dan de onderbouwende argumenten. Vals-consensuseffect Dit is de neiging om te denken dat anderen denken zoals wijzelf. - Illusie van controle Dit is de geruststellende, maar foutieve idee dat toevallige gebeurtenissen helemaal niet zo toevallig zijn en dus controleerbaar zijn. (Illustratie: drogreden van de gokker) - Just world belief Just world belief is de geruststellende, maar op niets gebaseerde vooronderstelling dat de wereld rechtvaardig is en in elkaar steekt zoals het hoort. Heuristieken (Daniel Kahneman en Amos Tversky) Dit zijn vuistregels voor het verwerken van informatie waardoor we snel en eenvoudig, maar vaak ook foutief beslissen. Heuristieken zijn dus cognitieve short-cuts die efficiëntie verzekeren, maar GEEN accuraatheid. Voorbeelden: - Representativiteit De neiging om te geloven dat iets of iemand een typisch voorbeeld is van een groep, soort of categorie, dit ondanks overweldigende informatie die het tegendeel bewijst. (Illustratie: het cipierexperiment) - Beschikbaarheid De tendens om de kans op een gebeurtenis te laten afhangen van het gemak waarmee we ons die gebeurtenissen voor de geest kunnen halen. (Illustratie: het overschatten van sterfgevallen bij een schietpartij en het onderschatten van de sterfgevallen ten gevolge van kanker) PAGINA 3 - Voorstelling De schrijnende vaststelling dat de wijze waarop je een probleem voorstelt invloed heeft op de beslissing. (Illustratie: 80 procent slaagkans of 20 procent faalkans) - Verankering De neiging om aan een eerste indruk vast te houden, ook al volgen er tegenstrijdige impressies op deze indruk. 1.3 En de kwaliteit van ons argumenteren? In de eerste plaats wordt de kwaliteit van ons redeneren en beslissen onderzocht. Zeldzaam zijn de specifieke studies naar de kwaliteit van het rechtvaardigen van beslissingen en het argumenteren. Een uitzondering is psychologe Deanne Kuhn met haar onderzoek ‘The skills of argument’, waarin ze de argumentatieve kwaliteiten onderzocht. A.d.h.v. interviews kwam zij volgende zaken te weten: - Theories: Welke causale theorieën passen de deelnemers toe? Supporting evidence: Welke bewijzen voeren ze aan? Alternative theories: Welke alternatieve theorieën kennen ze? Counterarguments: Welke bezwaren zien zij tegen hun eigen theorieën? Rebuttals: Hoe weerleggen ze de bezwaren met tegenargumenten? Kuhn vond aanwijzingen voor het bestaan van verschillende populaire kennistheorieën: Absolutistische kennistheorie Zowel aan eigen mening als aan de mening van deskundigen wordt een bijna dogmatisch geloof gehecht. Sceptische kennistheorie Het geloof in de theorieën van deskundigen is verdwenen, men vertrouwt enkel nog het eigen oordeel. Evaluatieve kennistheorie Men hecht meer waarde aan de theorie van een deskundige, maar men vertrouwt er zeker niet blindelings op. 2. DROGREDENEN OF DE VALSTRIKKEN VAN HET ARGUMENTEREN Een drogreden is een argument dat ten onrechte overtuigt. Het Engelse ‘fallacy’ is echter een betere term dan het Nederlandse ‘drogreden’. Het is een neutralere term. In het Engels maakt men dan ook onderscheid tussen twee soorten: - Sophism: Het opzettelijke en tactische gebruik van een denkfout. PAGINA 4 - Error of thought: Het onopzettelijke gebruik van een denkfout (zonder dit te beseffen). Benaming De namen van de drogredenen zijn veelal aan het Latijn of het Engels ontleend. - Voorbeelden Latijnse benamingen Argumentum ad hominem Argumentum ad verecundiam (gezagsargument) Argumentum ad ignoratiam (onwetendheidsargument) Opmerking! De Latijnse benaming wijst niet op een al lang bestaan van de drogreden. Indeling Wij rangschikken de verschillende drogredenen volgens hun dominante beweging of dynamiek: - Drogredenen gebruikt in de confirmatio - De foutieve argumentatie heeft betrekking op de inferentie (metalogisch, deductief, inductief of abductief). De foutieve argumentatie heeft betrekking op de kennisbron. De foutieve argumentatie heeft betrekking op de betekenis van de aangewende termen. Drogredenen gebruikt in de refutatio Drogredenen gebruikt om een discussie te ontwijken Met onderbouwende drogredenen wil men onze eigen mening geloofwaardiger maken, met weerleggende drogredenen probeert men die van de tegenstander ongeloofwaardig voor te stellen. Met de ontwijkende gaat men het debat uit de weg. 2.1 Drogredenen in de confirmatio Drogredenen van de inferentie - Metalogische drogredenen Er is algemeen genomen iets fout met de inferentie, waardoor de mening niet uit de argumenten volgt. Metalogische drogredenen vormen een restcategorie. Non sequitur (bij een deductieve argumentatie) Hasty generalization of jumping to conclusions (bij een inductieve argumentatie) Cirkelredenering De cirkelredenering kan drie gedaanten aannemen: 1. Herhaling: Het argument is gelijk of quasi-gelijk aan de mening. PAGINA 5 2. 3. Circulariteit: Men gebruikt de mening als rechtvaardiging voor het argument. Begging the question: Bij deze vorm geeft men argumenten die gebaseerd zijn op inzichten controversieel zijn en juist ter discussie staan. Anekdotische argumentatie (Auto)biografische anekdotes willen iets aantonen, maar ze illustreren slecht de mening en mogen dus niet gebruikt worden als argumentatie. - Deductieve drogredenen Compositie/divisie Bij een compositie draagt met kenmerken van de delen over op het geheel. Bij een divisie draagt men kenmerken van het geheel over op de delen. Belangrijk is hier het onderscheid tussen essentiële en accidentele onderdelen. Foute disjunctie/vals dilemma Deze drogredenen hebben betrekking op de disjunctie of het samenvoegen van twee beweringen. Bij een foute disjunctie is er sprake van een verwarring tussen de inclusieve disjunctie (= beide delen kunnen te gelijk waar zijn) en de exclusieve disjunctie (= beide delen zijn nooit te gelijk waar). De disjunctie is exclusief bedoeld, maar men begrijpt ze inclusief. Bij een vals dilemma wordt er de indruk gewekt dat er slechts twee mogelijkheden zijn (die bovendien onderling onverenigbaar zijn), terwijl er in werkelijkheid meer mogelijkheden zijn of een combinatie mogelijk is. Bevestiging van het gevolg Dit houdt de foute toepassing van het modus ponens-schema in. - Inductieve drogredenen In het dagelijkse leven maken we volop gebruik van (vaak foutieve) veralgemeningen en inschattingen. Base rate fallacy Men houdt geen rekening met de omvang van of de verhouding tussen populaties. Men laat zich misleiden door opvallende vertegenwoordigers of kenmerken van een populatie. PAGINA 6 - Abductieve drogredenen Puzzeldenkfout Het geloof dat een sluitend verhaal niets anders dan een waar verhaal kan zijn. Delphidenkfout Het maken van een erg vage voorspellingen die, mits enige creatieve interpretatie, altijd uitkomen. Post hoc, ergo propter hoc/cum hoc, ergo propter hoc Erna dus erdoor (= successieve correlatie). Tegelijkertijd dus erdoor (= simultane correlatie). Drogredenen van de kennisbron De aard van de kennisbron wordt belangrijker dan de kennis zelf: Argumentum ad populum Een bepaalde mening wordt als de waarheid geacht omdat de grote massa deze verkondigt. Argumentum ad numerum Een bepaalde mening wordt als de waarheid beschouwd omdat de meerderheid deze volgt. Argumentum ad antiquitatem Een bepaalde mening wordt geacht als de juiste omdat deze volgt uit een oude traditie. Argumentum ad novitatem Een bepaalde mening wordt aanvaard omdat een recentere bewering meer waarheid zou bevatten. Argumentum ad crumenam Een mening wordt aanvaard als de juiste omdat deze uit een welvarende mond komt. Argamentum ad lazarem Een bepaalde mening wordt gezien als de waarheid omdat deze afkomstig is uit een arm milieu, wat zou wijzen op oprechtheid en deugdzaamheid. PAGINA 7 Ook emoties begeleiden bepaalde beslissingen: Argumentum ad misericordiam Men probeert iemand te overtuigen door beroep te doen op medelijden. Drogredenen van de betekenis Misbruik van etymologie Men verleent een mening een vanzelfsprekendheid of een authenticiteit die ze eigenlijk niet bezit. Equivocatie/amfibolie Bij deze drogreden maakt men handig gebruik van dubbelzinnigheden. Bij equivocatie heeft een begrip uit de mening of het argument verschillende betekenissen. Bij amfibolie is er sprake van een zin of een zinsdeel met een verwarrende of ambigue syntaxis. Idiosyncratische taal Hierbij gebruikt met een bepaalde term buiten zijn algemene of gewone betekenis. 2.2 Drogredenen in de refutatio (= weerlegging) De weerlegging is erg gevoelig voor drogredenen. Met weerleggende drogredenen neutraliseer je de refutatio van je tegenstander: Argumentum ad lapidem Bij deze drogreden doet men alsof dat een bepaalde stelling de evidentie zelf is. Dit kan ook omgekeerd werken: de argumentatie van je tegenstrever zou zo absurd zijn dat ze geen argumentatie behoeft. Argumentum ad baculum Men doet beroep op de angst van de tegenpartij, om zo de partij onder druk te zetten. Argumentum ad hominem Wanneer men spreekt van een argumentum ad hominem, heeft men te maken met een persoonlijke aanval die gebruikt wordt als weerlegging. Er zijn verschillende varianten: PAGINA 8 1. Beledigende variant (= directe persoonlijke aanval): Men trekt de argumenten van een persoon in twijfel, omdat men de persoon in twijfel trekt. 2. Omstandigheidsvariant (= indirecte persoonlijke aanval): Men trekt iemands motieven voor bepaalde argumenten in twijfel. Men wijst op een verdachte positie of op een twijfelachtige kennisbron. 3. Inconsistentievariant (= tu quoque): Een standpunt dat iemand inneemt is strijdig met wat hij/zij vroeger heeft gedaan. 4. Incompetentievariant: Men loochent dat de tegenstander niets van het onderwerp afweet. Een bekende vorm hiervan is het insider argument. Ontkenning van het antecedent Hierbij vervormt men de implicatie in de argumentatie van de tegenstreven tot een replicatie of een equivalentie. Men doet alsof men de implicatie heeft weerlegd. Stromanredenering Men probeert het argument van de tegenstander te vertekenen of de tegenstander een fictief standpunt in de schoenen te schuiven. Hellend vlak (slippery slope) Er wordt ten onrechte gesuggereerd dat we met een bepaalde maatregel onherroepelijk van kwaad tot erger zullen vervallen, terwijl het helemaal niet vaststaat dat de voorspelde kwalijke gevolgen werkelijk zullen intreden. Dicto simpliciter (fallacy of accident) Men ontkracht een bepaalde stelling door het geven van een specifiek tegenvoorbeeld waarop de bewering niet van toepassing is. Men gebruikt het exemplum in contrarium op een ongeoorloofde wijze. 2.3 Drogredenen als ontwijking Met ontwijkende drogredenen zorg je ervoor dat lastige kwesties op het bord van je tegenstander komen of dat je even terug op adem kunt komen. Omkering van bewijslast Men ontwijkt het debat door de bewijslast te verschuiven. Men houdt voor dat de stelling van de tegenstander bewezen moet worden. Shifting ground Met shifting ground ontwijk je het debat door je mening bij te stellen. PAGINA 9 Red herring (ignoratio elenchi) Men haalt feiten aan of komt met argumenten op de proppen die niets of weinig met de discussie te maken hebben, maar die toch de aandacht van de tegenstander trekken. Meervoudige vraag (many questions) Men stelt een vraag waar men niet correct kan op antwoorden om er eigenlijk meerdere vragen te gelijk worden gesteld. Overprecisering (false precision) Men eist oplossingen of definities voor kwesties of begrippen die niet essentieel zijn voor het goed verloop van de discussie. Relativisme-drogreden De tegenargumenten zijn zo sterk dat ze niet te ontwijken zijn. Als laatste middel kan men dan slecht teruggrijpen naar het relativisme. Men verklaart dat beide standpunten waar zijn. 3. DEUGDELIJKE DROGREDENEN 3.1 Argumentum ad hominem Bij een argumentum ad hominem speelt er steeds een zekere onzekerheid. Een argumentum ad hominem is in sommige gevallen wél deugdelijk en kunnen bepaalde reputatie-deuken terecht een invloed hebben op de geloofwaardigheid van een argumentatie. Het argumentum ad hominem moet voldoen aan bepaalde deugdelijkheidscriteria om ook daadwerkelijk deugdelijk te zijn: De gegevens waarop het argument van de opponent steunt moeten waar zijn. Het argument moet gericht zijn tegen de ethosvariabelen (= belangeloosheid, eerlijkheid, …) waarvan de proponent profiteerde. Het succesvolle gebruik mag niet leiden tot een weerlegging, maar mag enkel het standpunt van de proponent herleiden tot een open uitspraak. 3.2 Argumentum ad ignorantiam Volgens de standaardbenadering is het argumentum ad ignorantiam (= onwetendheidsargument) een drogreden. Doch kent het onwetendheidsargument erg veel deugdelijke uitzonderingen. Premisse 1: Het is niet bekend (of niet bewezen) dat P = onwetendheidspremisse Premisse 2: Als P het geval zou zijn, dan zijn er bewijzen voor P = bewijspremisse Premisse 3: Men heeft naar bewijzen voor P gezocht, maar er zijn geen gevonden = onderzoekspremisse Conclusie: Niet P is het geval = ad ignorantiam-conclusie PAGINA 10 Uit de onwetendheid over de juistheid van een positieve bewering concludeert men dat het negatieve tegendeel waar is. De deugdelijkheid neemt toe naarmate: - Het positieve feit moeilijker te verbergen is. (= bewijspremisse) Er grondig onderzoek verricht is naar het feit. (= onderzoekspremisse) Er bestaat ook een negatieve argumentum ad ignorantiam: Premisse 1: Het is niet bekend (of niet bewezen) dat niet P = negatieve onwetendheidspremisse Premisse 2: Als niet P het geval zou zijn, dan zijn er bewijzen voor niet P = bewijspremisse Premisse 3: Men heeft naar bewijzen voor niet P gezocht, maar er zijn geen gevonden = onderzoekspremisse Conclusie: P is het geval = negatieve ad ignorantiam-conclusie Uit de onwetendheid over de juistheid van een negatieve bewering concludeert men dat het positieve tegendeel waar is. Nog een andere vorm van het argumentum ad ignorantiam is het argumentum ex silentio: Premisse 1: Het is niet medegedeeld dat P = niet-mededelingspremisse Premisse 2: Als P het geval zou zijn, dan zou P tot uitdrukking zijn gebracht = uitdrukkingspremisse Premisse 3: Men heeft naar uitdrukkingen voor P gezocht, maar er zijn geen gevonden = onderzoekspremisse Conclusie: Niet P is het geval = ex silentio-conclusie Algemeen gelden voor een argumentum ad ignorantiam de volgende deugdelijkheidsvoorwaarden: De argumentatie wordt deugdelijker naarmate de tegenfeitelijke bewering in de bewijs- of uitdrukkingspremisse waar is. Het argument wordt deugdelijker naarmate een grondig onderzoek werd verricht. De deugdelijkheid zal toenemen naarmate de bewijslast evenwichtig verdeeld is. Opmerking! Wanneer aan de derde voorwaarde niet voldaan wordt krijgt men te maken met de drogreden van omkering van bewijslast. 3.3 Argumentum ad verecundiam Het argumentum ad verecundiam (= gezagsargument) is het voorbeeld bij uitstek van een deugdelijke drogreden. Het argumentum ad verecundiam houdt in dat men beroep doet op een bepaalde autoriteit om een bepaald standpunt te bewijzen. Men maakt onderscheid tussen: - Een autoriteit met een speciale positie Men maakt onderscheid tussen de facto autoriteit (bezit wel bijzondere kennis, maar hebben die op een toevallige wijze verworven = ervaringsdeskundige) en de jure PAGINA 11 autoriteit (bezit geen bijzondere kennis, maar is wel geautoriseerd bepaalde handelingen uit te voeren). - Deskundige Een (authentieke) deskundige bezit aangaande een bepaald domein achtergrondkennis (= database). Hij herwerkt deze kennis tot een geheel van beweringen waarop hij zijn mening baseert (= inferentie). De deugdelijkheidsvoorwaarden van het argumentum ad verecundiam zijn eerder minimale voorwaarden: Een deskundige moet deskundig zijn (en niet zozeer populair of prestigieus). Eveneens is een de jure autoriteit niet per se een de facto autoriteit. Het deskundige oordeel moet binnen het specifieke vakgebied of specialisme van de autoriteit vallen. De expertmening moet duidelijk en correct zijn. Vage verwijzingen en misleidende interpretaties (= quoting out of context) zijn niet toegestaan. Het standpunt is niet de inzet van een vurig debat tussen deskundigen (experts battle), waardoor de juistheid niet vast ligt. 4. JURIDISCHE ARGUMENTATIESCHEMA’S Normerende systemen vragen om aparte argumentaties. Juristen grijpen dan ook terug naar aparte argumentatieschema’s. 4.1 Argumentum a contrario Premisse: In de expliciete rechtsregel leidt het vermelde object tot rechtsgevolg R Conclusie: In de impliciete rechtsregel leidt het niet-vermelde object tot tegengesteld rechtsgevolg niet-R Uit een expliciete rechtsregel waarbij je aan het vermelde object bepaalde rechtsgevolgen toekende, besluit je tot de niet-vermelde, a contrario-regel waarbij je de tegengestelde rechtsgevolgen aan het niet-vermelde object toekent. Strikt genomen is een a contrario-argument een drogreden (nl. een vorm van ontkenning van het antecedent). De wetgever heeft zich beperkt tot een vereenvoudigde bewering die eruit ziet als een implicatie, maar in werkelijkheid stelt deze een replicatie (= noodzakelijke voorwaarde) of een equivalentie (= noodzakelijke en voldoende voorwaarde) voor. Hierdoor wordt de a contrario-redenering toch geldend. Soorten a contrario-redeneringen - Op basis van een impliciete of expliciete limitatieve opsomming Op basis van een uitzonderingsregel (uit een uitzonderingsregel leidt men de algemene regel af) Bepaling van het contrast tussen de objecten - De objecten in de vermelde regel en in de a contrario-regel kunnen een contradictoire tegenstelling vormen. Beide objecten kunnen in dit geval niet te gelijk waar zijn en niet te gelijk vals zijn. PAGINA 12 - De objecten kunnen een contraire tegenstelling vormen. Hierbij kunnen beide objecten niet te gelijk waar zijn, maar wel te gelijk vals zijn. Opmerking! Beide soorten van tegenstellingen zijn echter geen eis. Het vermelde en het niet-vermelde object moeten uiteraard van elkaar verschillen, maar de mate wordt bepaald door de specifieke juridische context. Opmerking! Een contradictoire tegenstelling is niet noodzakelijk bij het bepalen van de objecten, dit is echter wel het geval bij het toekennen van de rechtsgevolgen. Deugdelijkheidscriteria De logische geldigheid Een replicatie of equivalentie is noodzakelijk. Een contradictoire tegenstelling is niet noodzakelijk bij de bepaling van de objecten, maar wel bij het toekennen van de rechtsgevolgen! Inhoudelijke juistheid Logische geldigheid is niet voldoende. De beweringen moeten ook onproblematisch zijn. De replicatie en het contrast moet juridisch onderbouwd zijn. De replicatie wordt ondersteund door voorzienbaarheid. Bij de vergelijking moet er sprake zijn van relevante verschillen (ratio legis). 4.2 Argumentum a simile Het argumentum a simile wordt ook wel de analogieredenering, het argumentum per analogiam of argumentum a pari genoemd. Premisse 1: Onderwerp A is zoals analogon B = similariteitspremisse Premisse 2: Alle leden van C waaronder A en B leiden tot rechtsgevolg R = analogieregel Conclusie: A leidt tot het rechtsgevolg R Similariteitspremisse: Men vergelijkt onderwerp A met het vergelijkingsobject of analogon B. Men plaatst A en B in een overkoepelende categorie C (= de analogiebasis). Analogieregel: Aangezien de situaties van A en B gelijk zijn, moeten ook de rechtgevolgen gelijk zijn. Conclusie: Omwille van de similariteit moeten de rechtsgevolgen die van toepassing zijn op B ook van toepassing zijn op A. Opmerking! Wanneer de beslissing betrekking heeft op een situatie waarin tot heden nog geen beslissing werd genomen, spreekt men van een precedent. De analogieredenering kent twee grote zwakheden: - De analogieredenering berust louter op een aanname of vooronderstelling. Men kiest zelf een analogiebasis, zonder te weten welke similariteiten noodzakelijk zijn. PAGINA 13 Welke overeenkomsten zijn nu noodzakelijk? Er bestaan geen wetten voor de analogische similariteit. Belangrijk is dat de analogieredenering bestand moet zijn tegen een relevant verschilpunt. Het gebeurt dat noch de vermeende gelijkenissen (proponent), noch de opgeworpen verschilpunten (opponent) relevant zijn! Soorten a simile-redeneringen De analogieredenering wordt deugdelijker naarmate de analogieregel waarschijnlijker wordt. - Argument naar voorbeeld In dit argument is de analogieregel eigenlijk al uitdrukkelijk in een rechtsregel geformuleerd, maar die is te algemeen of te vaag. Om dit probleem te verhelpen gaf de wetgever enkele voorbeelden. Dit betekent echter niet dat de rechtsregel beperkt wordt tot deze voorbeelden. - Minimale variant Het analogon is een prototype van een bepaalde categorie. De regel vloeit als een totum pro parte uit het voorbeeld voort. Wanneer het onderwerp dus een minimale variant is van het analogon, kan het bijna niet anders dan dat de regel hierop ook van toepassing is. - A fortiori-argument Het onderwerp bezit een bepaald kenmerk in nog sterkere mate dan het analogon. Opmerking! Zelfs wanneer de analogieredenering deugdelijk is, verwerpen rechters deze snel en gemakkelijk. (In het strafrecht en in het fiscaalrecht spreekt men van een analogieverbod.) Deugdelijkheidscriteria Logische geldigheid Er is similariteit tussen het onderwerp en het analogon. Men heeft te maken met een niet deugdelijke analogieredenering in volgende gevallen: - Verkeerd voorbeeld: De similariteiten zijn schijnbaar, onduidelijk of irrelevant. Valse analogie: De redenering is in dit geval niet opgewassen tegen relevante verschilpunten. Inhoudelijke juistheid Soms volstaat de expliciete rechtsregel. Uitbreiding of verfijning is dan uitgesloten. De voorzienbaarheid heeft hier de tegengestelde functie als bij het a contrario-argument. Juridische toelaatbaarheid PAGINA 14