De wereld op je bord Draaiboek voorlichting aan asielzoekers over voeding MOA Regio Oost Nederland, werkgroep voeding GGD Regio Stedendriehoek De wereld op je bord Draaiboek voorlichting aan asielzoekers over voeding Colofon Deventer, september 2003 Samenstelling en ontwikkeling MOA Oost Nederland; werkgroep Voeding GGD Regio Stedendriehoek Speciale dank gaat uit naar: NIGZ voor het beschikbaar stellen van methoden en aanvullende informatie, Corinne Embsen, stagiaire Gezondheidsvoorlichting en – bevordering Universiteit Maastricht voor haar bijdrage van het onderzoek onder AMA’s, en verder alle GVO verpleegkundigen en GGD-medewerkers die materialen hebben gestuurd, meegedacht en gelezen hebben. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 2 Voorwoord Op dit moment bevindt de MOA zich in een zeer dynamische omgeving. Er komen minder asielzoekers naar Nederland. Veel centra moeten sluiten en veel medewerkers moeten om die redenen een andere baan zoeken. Daarom is het extra belangrijk dat er goede richtlijnen met betrekking tot de onderwerpen uit de Service Agree Levels zijn cq. komen. Doordat mensen weggaan, zou een hoop opgedane kennis verloren kunnen gaan. Protocollen en draaiboeken kunnen dit kennisgat verkleinen. Verder zijn draaiboeken belangrijk omdat zij een leidraad kunnen vormen om een activiteit op te pakken. Hierdoor zal een activiteit planmatiger, doeltreffender en daardoor ook effectiever zijn. Dit voedingsdraaiboek heet een dynamisch document te zijn. Het document is in zo verre klaar, dat de kennis, inzichten, methoden en interventies die nu bekend zijn over voedingsvoorlichting bij asielzoekers zijn gebundeld in dit document. Wanneer methoden veranderen, nieuwe succesvolle interventies het daglicht zullen zien en er nieuwe materialen ontwikkeld worden, ook dan moet iedereen zich zo vrij voelen om dit aan te vullen, door materialen te plaatsen bij dit document op het GGD Kennisnet. We moeten met elkaar kennis delen, zodat kennis niet verloren gaat. Een belangrijke verantwoordelijkheid voor iedereen die werkzaam is bij de MOA en daarbuiten…. Dit draaiboek moet een soort van leidraad/handleiding zijn die gebruikt kan worden om een activiteit op te zetten op basis van de uitgangspunten van lokale gezondheidsbevordering: Intersectorale samenwerking Participatie Integrale benadering Gezondheidsbevordering is een kwestie van advies op maat. Dit draaiboek geeft kennis over veel voorkomende voedingsproblemen bij asielzoekers, geeft inzicht in voeding en cultuur en religie. Daarnaast geeft het draaiboek tips voor interventies en voor succesfactoren binnen interventies voor zowel voorlichting aan grotere groepen als voor individuele voorlichting. Het draaiboek voeding is ontwikkeld in Oost Nederland en daarna in de landelijke MOA-overlegstructuur besproken. Na positief advies van de landelijke werkgroep GVO en het MOA-zorgoverleg heeft de Bestuurscommissie MOA het vastgesteld als landelijk bruikbaar draaiboek voor voorlichting over voeding aan asielzoekers. Uit deze uitgave mag met bronvermelding worden gekopieerd voor educatieve doeleinden. MOA Oost Nederland blijft graag op de hoogte van uw ervaringen met dit draaiboek. Aanspreekpunten bij MOA Oost Nederland zijn: Marianne van Zuijlen via [email protected] Marthine Bos via [email protected] Kortom, een dynamisch document dat voor allerlei vormen van gezondheidsbevordering met betrekking tot voeding gebruikt kan worden. Deventer, september 2003, De voedingswerkgroep: Werkgroep MOA Oost Nederland: Marianne van Zuijlen (pilot en verkennend onderzoek) Babette Wagemakers , Marthine Bos, Inge Verdonk, Ilse Weenink, Marga Koenders, Mariken Gaakeer. Werkgroep GGD Stedendriehoek: Chantal Walg, Anja Ton en Jeanette Lezwijn Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 3 Inhoudsopgave 1 Inleiding..................................................................................................................................................................... 6 2 Algemene tips voor de voorlichter ......................................................................................................................... 7 3 Algemene randvoorwaarden bij voorlichting ........................................................................................................ 8 3.1 Budget.................................................................................................................................................................... 8 3.2 Tijd ......................................................................................................................................................................... 8 3.3 Menskracht ............................................................................................................................................................ 8 4 Probleemanalyse ...................................................................................................................................................... 9 4.1 Wat is het probleem? ............................................................................................................................................. 9 4.2 Voor wie is het een probleem en waarom? ........................................................................................................... 9 4.3 Wat zijn de oorzaken van het probleem (determinanten)? .................................................................................... 9 5 Doelgroepen ........................................................................................................................................................... 11 5.1 Algemene kenmerken van de doelgroep ............................................................................................................. 11 5.2 Specifieke kenmerken van de beoogde interventiegroep .................................................................................... 11 5.3 Inventarisatie van wensen, behoeften en mogelijkheden van de interventiegroep .............................................. 12 6 Doelen ..................................................................................................................................................................... 13 6.1 Subdoelen ............................................................................................................................................................ 13 7 Interventies ............................................................................................................................................................. 14 7.1 Achtergrond ......................................................................................................................................................... 14 7.2 Interventies .......................................................................................................................................................... 15 7.2.1 Lezing/cursus .............................................................................................................................................. 15 7.2.2 Voedingsles................................................................................................................................................. 16 7.2.3 Voedingswinkel ........................................................................................................................................... 16 7.2.4 Kooklessen.................................................................................................................................................. 17 7.2.5 (Super)marktbezoek .................................................................................................................................... 18 7.2.6 Informatiemarkt (voedingsstand) ................................................................................................................. 18 7.2.7 Ideeën voor nieuwe interventies.................................................................................................................. 19 7.3 Effectieve elementen ........................................................................................................................................... 19 8 Werving ................................................................................................................................................................... 21 8.1 8.2 8.3 8.4 9 Manier van werven............................................................................................................................................... 21 Betrokken bij werving ........................................................................................................................................... 21 Wanneer werven? ................................................................................................................................................ 21 Inhoud van de uitnodiging / aankondiging............................................................................................................ 21 Achtergrondinformatie over voeding ................................................................................................................... 22 9.1 Voeding en gezondheid ....................................................................................................................................... 22 9.2 Wat is gezonde voeding?..................................................................................................................................... 22 9.2.1 Voedingsstoffen .......................................................................................................................................... 22 9.2.2 Richtlijnen voor een gezonde voeding ........................................................................................................ 24 9.3 De Islam en de spijswetten (www.wau.nl)............................................................................................................ 26 9.3.1 Het Boeddhisme.......................................................................................................................................... 27 9.3.2 Het Hindoeïsme .......................................................................................................................................... 27 9.3.3 Het Jodendom ............................................................................................................................................. 28 9.3.4 De Mormonen ............................................................................................................................................. 29 9.3.5 De Zevende Dags Adventisten.................................................................................................................... 30 9.4 Voeding voor kinderen, zwangere vrouwen en ouderen ...................................................................................... 31 9.4.1 Kinderen ...................................................................................................................................................... 31 9.4.2 Zwangere vrouwen ...................................................................................................................................... 31 9.4.3 Ouderen ...................................................................................................................................................... 31 Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 4 9.5 Voeding en ziekte ................................................................................................................................................ 32 9.5.1 Diarree ........................................................................................................................................................ 32 9.5.2 Verstopping (obstipatie) .............................................................................................................................. 32 9.5.3 Overgewicht ................................................................................................................................................ 32 9.6 Voeding en hygiëne ............................................................................................................................................. 33 9.6.1 Bereiden van voedsel .................................................................................................................................. 33 9.6.2 Bewaren van voedsel .................................................................................................................................. 33 9.7 Voeding en mondgezondheid .............................................................................................................................. 34 9.7.1 Cariës .......................................................................................................................................................... 34 9.7.2 Tandvleesontsteking ................................................................................................................................... 34 9.7.3 Erosie .......................................................................................................................................................... 35 9.7.4 Tanden poetsen .......................................................................................................................................... 35 9.7.5 Tandarts ...................................................................................................................................................... 35 9.8 Goedkoop en gezond eten in Nederland ............................................................................................................. 36 9.8.1 Nederlandse voedingsmiddelen en -gewoonten ......................................................................................... 36 9.8.2 Goedkoop en gezond .................................................................................................................................. 36 10 Evaluatiemethoden ................................................................................................................................................ 37 10.1 Productevaluatie .................................................................................................................................................. 37 10.2 Procesevaluatie ................................................................................................................................................... 37 11 Literatuurlijst .......................................................................................................................................................... 38 Lijst van bijlagen: Bijlage 1: Preffi 1.0 Bijlage 2: Vitamine D-advies Bijlage 3: Voedingswijzer Bijlage 4: weegwijzer Bijlage 5: poetsmethode Bijlage 6: Evaluatiemethoden Bijlage 7: Ondersteunend materiaal /voorlichtingsmateriaal 1) Materialen 2) Folders 3) Uitgewerkte voorlichtingen / cursusboeken Bijlage 8: Sociale kaart Bijlage 9: Uitnodiging Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 5 1 Inleiding Eén van de taken van de Medische Opvang Asielzoekers (MOA) is het verzorgen van gezondheidsbevorderende projecten aan asielzoekers. Het COA (Centrale Orgaan opvang asielzoekers) heeft, in samenspraak met de MOA, besloten dat er een aantal onderwerpen zijn waarover in elk geval voorlichting dient te worden gegeven. Binnen de landelijke werkgroep GVO zijn deze onderwerpen vervolgens verdeeld over de verschillende MOA-regio’s. Elke regio heeft de taak om over dit specifieke onderwerp een werkdocument te schrijven, dat landelijk gebruikt kan worden als hulpmiddel voor het geven van voorlichting over dit onderwerp aan asielzoekers. Regio Oost Nederland heeft de taak gekregen een werkdocument te schrijven over het onderwerp voeding. Deze handleiding is ontwikkeld met behulp van de Preffi 1.0-methode (zie bijlage 1). De Preffi is een landelijk ontwikkeld instrument om de effectiviteit van preventieprojecten te verhogen. Het is tevens een garantie om methodisch en systematisch te werken. Op het moment dat dit document beschikbaar komt is er ook een Preffi 2.0 beschikbaar. Omdat dit document ontwikkeld is naar aanleiding van Preffi 1.0, is besloten om alleen deze op te nemen in de bijlage. In dit draaiboek is nog geen specifieke keuze gemaakt voor een voedingsprobleem, doel en doelgroep. Het draaiboek geeft slechts een overzicht van veel voorkomende problemen met voeding en van de doelgroepen die deze problemen ervaren. Daarbij geeft het document veel achtergrondinformatie over een gezonde voeding bij verschillende doelgroepen, over de rol van voeding bij verschillende religies, over voeding en ziekte, etc. Het draaiboek kan dus gebruikt worden als basis voor het geven van voorlichting over voeding aan asielzoekers. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 6 2 Algemene tips voor de voorlichter In dit hoofdstuk worden een aantal tips gegeven voor het voorbereiden van voorlichting aan asielzoekers over voeding: 1. Formuleer vooraf heel duidelijk de doelgroep en de te behalen doelen. Kies vervolgens een geschikte interventiemethode. Denk na over het inbouwen van effectieve elementen en geschikte evaluatiemethoden. Houd hierbij steeds rekening met de randvoorwaarden (zie hoofdstuk 3 en maak eventueel gebruik van het handboek Preffi (NIGZ) voor meer informatie); 2. Inventariseer vooraf de interesse en behoefte van de doelgroep; asielzoekers moeten zelf het belang inzien van de informatie en geïnteresseerd raken; 3. Sluit zo veel mogelijk aan bij de eigen voedingsgewoonten en reeds aanwezige kennis van de asielzoeker over voeding; 4. Houd rekening met cultureel bepaalde opvattingen over voeding (bijvoorbeeld: dik zijn kan als teken van welvaart worden gezien, bepaalde voedingsmiddelen worden om religieuze redenen niet gegeten, enz.); 5. De informatie moet kort en krachtig, gestructureerd aangeboden worden (maximaal 1,5 uur, incl. pauze). Doelen moeten afgebakend worden; 6. Maak gebruik van voorlichtingsmateriaal dat aansluit op de belevingswereld van de asielzoeker; 7. Zorg voor een geschikte (liefst voor de doelgroep vertrouwde) voorlichtingsruimte met de benodigde faciliteiten (o.a. video apparatuur, tv, flap-over, enz.); 8. Houd bij het kiezen van een datum en tijd voor de voorlichting rekening met andere activiteiten in en rondom het asielzoekerscentrum (zoals religieuze activiteiten, verplichtingen asielprocedure, schooltijden van de kinderen, Nederlandse les, voorkeur voor de middag, feestdagen en andere culturele activiteiten); 9. Zorg voor opvangmogelijkheden of spelmateriaal voor de kinderen en houd rekening met school en crèchetijden; 10. Zorg (eventueel) voor gescheiden mannen en vrouwengroepen. Zorg bij een vrouwengroep zo mogelijk voor een vrouwelijke voorlichter en tolk (of Vetc) en bij een mannengroep zo mogelijk voor een mannelijke tolk (of VETC) 11. De informatieoverdracht moet zo veel mogelijk plaatsvinden in een voor de asielzoeker vertrouwde taal. Dit kan door gebruik te maken van een tolk of een Vetc. Houdt rekening met eventuele taal of (sub)cultuurverschillen tussen de doelgroep en de tolk of Vetc; 12. Evalueer de voorafgestelde doelen. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 7 3 Algemene randvoorwaarden bij voorlichting Bij de voorbereiding van een voorlichting moeten beslissingen worden gemaakt over onder andere de interventiemethode. In de praktijk worden deze keuzes voor een groot deel gemaakt op grond van randvoorwaarden, zoals budget, tijd en menskracht. De randvoorwaarden geven het kader aan waarbinnen de voorlichting zich kan afspelen. Het is dus noodzakelijk voortdurend te bedenken wat deze randvoorwaarden zijn. 3.1 Budget Ga na hoeveel geld beschikbaar is voor de voorlichting; Maak van tevoren een begroting. Vooral aan de aanschaf en / of ontwikkeling van materialen zijn vaak kosten verbonden. Maar vergeet ook niet dat mankracht, catering en de huur van de ruimte geld kan kosten. 3.2 Tijd Bedenk vooraf hoeveel tijd een voorlichting gaat kosten. Niet alleen de uiteindelijke voorlichting kost tijd, maar vooral ook de voorbereiding en de evaluatie; Houd er rekening mee dat materialen, voorlichtingsruimten, kookruimten, vervoer en tolken op tijd gereserveerd, besproken of besteld moeten worden. 3.3 Menskracht Zorg ervoor dat er genoeg mensen zijn om de interventie uit te voeren. Bij sommige interventies kan het handig zijn een collega GVO-verpleegkundige, een diëtist , MOA –verpleegkundigen, OKZ-verpleegkundigen, leerkrachten, verloskundigen of eventueel vrijwilligers om ondersteuning te vragen of taken te verdelen; Zorg dat, zonodig, een tolk of Vetc beschikbaar is. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 8 4 Probleemanalyse 4.1 Wat is het probleem? Naar de voedingstoestand van asielzoekers is tot nu toe geen epidemiologisch onderzoek gedaan. Uit kleinschalige kwalitatieve onderzoeken en via signalen uit de praktijk blijkt dat lichamelijke klachten die samenhangen met voeding voor sommige asielzoekers een probleem zijn. Ook zijn er problemen met de aankoop, de bereiding en het gebruik van voedingsmiddelen. In kwalitatief onderzoek van Vera (1998) naar de problemen van vluchtelingen met gezondheid en gezondheidszorg in Nederland worden lichamelijke klachten, die direct of indirect verband houden met voeding, door vluchtelingen als probleem genoemd. Voorbeelden van dergelijke lichamelijke klachten zijn: maagklachten, hoge bloeddruk, hoog cholesterolgehalte, tand- en tandvleesproblemen, voedselallergie, suikerziekte en bloedarmoede. In de praktijk signaleren medewerkers van de MOA, die dagelijks met asielzoekers werken, ook allerlei (gezondheids)problemen die geheel of gedeeltelijk samenhangen met voeding. Problemen die veel voorkomen in de centra en in de regio, en door asielzoekers vaak niet direct gerelateerd worden aan voedingsproblemen, zijn onder andere: lichamelijke klachten, zoals maag- en darmklachten vb. obstipatie; vrouwen die klagen dat ze plotseling zo dik worden; tandcariës, met name bij kinderen; kinderen met eetproblemen, die veel snoepen, maar weinig gezonde voeding eten; de neiging van met name jongeren om veel ongezonde westerse voeding te eten, zoals bijvoorbeeld friet en andere snacks; geen of ongezond ontbijt /lunch voor schoolgaande kinderen, zoals bijvoorbeeld een glaasje cola en een reep chocola; gemis van vertrouwde producten (uit eigen land). Deze zijn niet of moeilijk te verkrijgen; betaalbaar voedsel kopen wordt moeilijk gevonden; AMA’s en jonge mannen die voor het eerst zelf moeten koken en dat niet kunnen (of willen); onbekend zijn met Nederlandse voedingsmiddelen en de bereiding hiervan; ondervoeding bij binnenkomst in Nederland; tekort aan vitamine D met als gevolg osteoporose; Kinderen die door ouders letterlijk zoet gehouden worden (krijgen snoep om onrust te voorkomen). 4.2 Voor wie is het een probleem en waarom? Het is voornamelijk een probleem voor de asielzoeker zelf. Gebrek aan kennis en vaardigheden rondom voeding kunnen gezondheidsproblemen opleveren bij volwassenen en kinderen. De groei en ontwikkeling van kinderen en jongeren kan bovendien negatief worden beïnvloed (Tjon A ten & Schulpen). Of asielzoekers het zelf als direct gezondheidsprobleem ervaren is niet altijd duidelijk. Daarnaast hebben dergelijke problemen gevolgen voor de kosten van de gezondheidszorg en kan het sociale problemen met zich meebrengen. 4.3 Wat zijn de oorzaken van het probleem (determinanten)? Bij het geven van voedingsvoorlichting aan asielzoekers is het belangrijk een inschatting te maken van de determinanten die van invloed zijn op de specifieke voedingsproblemen bij deze doelgroep. Aangezien er weinig onderzoek is gedaan naar voedingsproblemen bij asielzoekers is er ook weinig bekend over de determinanten van deze problemen. Naar de mogelijke determinanten van voeding in het algemeen is wel veel onderzoek gedaan. Hieruit zijn veel modellen ontstaan, die voedingsgedrag proberen te verklaren (zie Preffi handboek). Mogelijk zijn deze modellen ook in meer of mindere mate verklarend voor de voedingsproblemen van asielzoekers. Over het algemeen kan gesteld worden dat voedingsgedrag complex is en een combinatie is van gedragingen. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 9 Belangrijke determinanten van voedingsgedrag zijn: Inschatting van eigen voedingsgedrag mensen zijn zich er vaak niet bewust van of ze al dan niet gezond eten Kennis over voeding weinig kennis over gezonde voeding Vaardigheden om gezonde voeding te bereiden Gebrek aan vaardigheden om gezonde voeding te bereiden Houding (attitude) ten opzichte van goede voeding mensen vinden vaak dat gezond eten te veel tijd kost, te duur en/of minder lekker is Eigen effectiviteit mensen zijn er niet van overtuigd dat ze in staat zijn om gezond eten te bereiden, op te eten en dit vol te houden Steun van belangrijke mensen uit de omgeving (subjectieve norm) mensen zijn meer gemotiveerd om gezond te eten als voor hen belangrijke mensen uit de omgeving hen daarin steunen Naast deze individuele determinanten is ook de omgeving van invloed op voedingsgedrag. Het kopen van gezonde voeding hangt bijvoorbeeld ook af van het aanbod, persoonlijk budget en de prijs van voedingsmiddelen (van Raaij, 1984, Ajzen, 1991, Prochaska, 1994). Soms is wat gezond is ook duurder, zoals bijvoorbeeld seizoensgebonden groente in een ander seizoen. Veel asielzoekers wonen bijvoorbeeld ver weg van winkels (aanbod) en hebben weinig geld beschikbaar voor voeding (persoonlijk budget). Bij voorlichting aan asielzoekers zal over het algemeen voornamelijk geprobeerd worden individuele determinanten van een voedingsprobleem te beïnvloeden en niet zo zeer de omgevingsfactoren. Vaak is het ook niet mogelijk om deze omgevingsfactoren te beïnvloeden, maar het is dan wel noodzakelijk om problemen te signaleren. Uit een recent onderzoek blijkt dat veel mensen zich niet bewust zijn van hun eigen (mogelijk ongezonde) voedingsgedrag (De Bourdeauhuij, I en Brug, J. in druk). Om dat bewustzijn te vergroten is het noodzakelijk de kennis over gezonde voeding te vergroten, maar ook het inzicht in het eigen voedingsgedrag, zodat mensen zelf in staat zijn bewust te kiezen voor gezonde voeding. Gezondheidsvoorlichting aan asielzoekers is echter niet alleen het uitbreiden van kennis over gezondheidsonderwerpen, maar daarnaast ook veranderingen aanbrengen in de intentie om een bepaald gedrag uit te voeren. De intentie om een bepaald gedrag uit te voeren wordt onder andere bepaald door attitude, subjectieve norm en eigen effectiviteit ten opzichte van gedrag (Ajzen, 1991). Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 10 5 Doelgroepen 5.1 Algemene kenmerken van de doelgroep Asielzoekers zijn personen die om verschillende redenen (politiek, oorlogssituaties, etc.) hun eigen land onvrijwillig hebben verlaten en die asiel willen aanvragen of hebben aangevraagd. Asielzoekers verblijven in verschillende opvangmodaliteiten in Nederland. Ze komen binnen in een Opvang Centrum (OC) of in een Asielzoekers Centrum (AZC), waar ze enkele maanden tot jaren verblijven. In de verschillende opvanglocaties is vaak weinig privacy. Veel asielzoekers hebben geen bevredigende dagtaak en zijn financieel afhankelijk. Hoewel hierboven gesproken wordt over dé doelgroep asielzoekers is er geen sprake van een homogene groep. Binnen de doelgroep asielzoekers zijn vele nationaliteiten te onderscheiden. Zowel tussen de verschillende nationaliteiten als binnen één nationaliteit (etnische groepen) komen verschillen in opleidingsniveau, geloofsovertuiging, taal en cultuur voor. Ook het geslacht en de leeftijdscategorie van asielzoekers verschilt erg per nationaliteit. In bepaalde culturen neemt voeding een belangrijke sociale plaats in. 5.2 Specifieke kenmerken van de beoogde interventiegroep Binnen de doelgroep asielzoekers zijn meerdere interventiegroepen te onderscheiden. Elk van deze interventiegroepen heeft specifieke problemen die vragen om specifieke interventies. Helaas is er uit onderzoek te weinig kwantitatieve informatie beschikbaar over voedingsproblemen bij asielzoekers om een verantwoorde keuze te kunnen maken voor één bepaalde interventiegroep. De interventiegroep is dus in principe hetzelfde als de doelgroep. In de praktijk wordt regelmatig gekozen voor het uitnodigen van een groep asielzoekers aan de hand van het taalgebied. Vaak is het echter moeilijk om doelgroepgericht te werken binnen een bepaalde taal(groep). De groep met een zelfde probleem en taal (bijv. Frans sprekende asielzoekers die problemen hebben met overgewicht) binnen een AZC is dan te klein. Men kan kiezen voor een interventiegroep met asielzoekers die verschillende talen spreken, maar die wel hetzelfde probleem rondom voeding ervaren. Een voorlichting zal in dat geval, afhankelijk van het doel, in het Nederlands gegeven kunnen worden of eventueel met behulp van meerdere tolken. Op basis van geluiden uit de praktijk lijken de volgende doelgroepen geschikte interventiegroepen te zijn: Interventiegroep Probleem Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers (AMA’s) Kunnen vaak niet zelf koken en kiezen vaak voor ongezonde maaltijden Alleenstaande mannen Kunnen vaak niet zelf koken en eten daardoor ongezond Kinderen / jongeren Veel problemen met tandcariës, snoepen, ontbijt /lunch overslaan, eten van veel ongezonde ‘Westerse’ voeding Ouders van kinderen en jongeren Ouders geven jongere kinderen veelal zoethoudertjes. Dit kan cariës tot gevolg hebben Nieuw binnen gekomen asielzoekers (OC) Vaak veel vragen over beschikbaarheid van vertrouwde voedingsmiddelen uit eigen land, bereiding van Nederlandse voedingsmiddelen, Nederlandse voedingsgewoonten, rondkomen met beschikbare budget voor voeding Laag opgeleide asielzoekers Vaak weinig kennis over gezonde voeding Asielzoekers met overgewicht Asielzoekers hebben veel vragen over de oorzaken van overgewicht en manieren om af te vallen Oudere vrouwen (gesluierd / met een donkere huidskleur) Groot risico op tekort aan vitamine D; zij krijgen soms ook weinig vitamine D binnen via de voeding (eten bijvoorbeeld geen margarine of halvarine). Dit kan osteoporose tot gevolg hebben. Dit geldt mogelijk ook voor kinderen (zie voor vitamine D-advies: Bijlage 2) Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 11 5.3 Inventarisatie van wensen, behoeften en mogelijkheden van de interventiegroep Asielzoekers geven in verschillende onderzoeken (Vera, 1998 en Linck, 2001) aan behoefte te hebben aan concrete informatie over het onderwerp voeding. Er is vooral behoefte aan voorlichting over de onderwerpen gezonde voeding en het Nederlandse voedingspatroon. Uit een kleinschalig onderzoek van van Zuijlen (2001) blijkt dat bepaalde groepen asielzoekers graag informatie willen over de verkrijgbaarheid van vertrouwde producten uit eigen land. Vaak blijken deze producten moeilijk te verkrijgen of te duur te zijn. Veel asielzoekers gaven in dit onderzoek aan op zoek te zijn naar betaalbare voeding. Vaak is men ook erg geïnteresseerd in Nederlandse voedingsmiddelen en de bereidingswijze daarvan. Veel asielzoekers zeiden voldoende kennis te hebben over gezonde voeding. Toch zijn velen wel geïnteresseerd in meer kennis over dit onderwerp, omdat: het moeilijk wordt gevonden met Nederlandse producten een gezonde maaltijd samen te stellen er gezondheidsproblemen zijn die samen kunnen hangen met voeding men gezonde voeding voor de kinderen erg belangrijk vindt Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 12 6 Doelen Het is moeilijk om voor de doelgroep asielzoekers één algemeen doel van voedingsvoorlichting te formuleren. Binnen de doelgroep asielzoekers komen veel verschillen voor in onder andere opleidingsniveau, geloofsovertuigingen, cultuur, leeftijd, enz. Daarnaast komen ook veel verschillende voedingsproblemen voor. Helaas is er weinig tot geen epidemiologisch onderzoek gedaan naar deze problemen en de mate waarin ze voorkomen. In de probleembeschrijving is reeds naar voren gekomen dat asielzoekers vaak gezondheidsproblemen hebben die geheel of gedeeltelijk samenhangen met voeding en dat er behoefte is aan voedingsvoorlichting. Deze behoefte aan voorlichting komt voornamelijk voort uit onbekendheid met Nederlandse voedingsgewoonten en voedingsmiddelen, verkrijgbaarheid van vertrouwde producten en bereiding van gezonde voeding. Op basis van deze gegevens is het onderstaande doel geformuleerd: Asielzoekers zijn in staat een gezond voedingspatroon te handhaven of te ontwikkelen dat in overeenstemming is met de eigen behoeften en culturele achtergrond en de mogelijkheden binnen de Nederlandse samenleving 6.1 Subdoelen Op basis van in de praktijk gesignaleerde problemen zijn een aantal mogelijke globale doelen van een voorlichting over voeding geformuleerd. Maak bij de start van een voorlichting zelf de keuze voor een beperkt aantal haalbare doelen. Kennis/houding/vaardigheden Asielzoekers hebben inzicht in hun eigen voedingsgewoonten en -gedrag Asielzoekers hebben kennis over gezonde voeding De asielzoekers weten welke voedingstoffen het lichaam nodig heeft om goed te kunnen werken De asielzoekers weten in welke producten deze voedingsstoffen zitten De asielzoekers kennen de voedingswijzer en de 10 spelregels De asielzoekers weten hoe ze een gezonde en evenwichtige voeding kunnen samenstellen met hun eigen voedingsproducten De asielzoekers weten welke voeding opgroeiende kinderen nodig hebben om goed te kunnen groeien De asielzoekers weten welke voedinsgproducten belangrijk zijn voor de zwangere vrouw Asielzoekers hebben kennis over Nederlandse voedingsmiddelen Asielzoekers weten waar zij de vertrouwde producten uit eigen land kunnen kopen Asielzoekers weten waar ze goedkope voedingsmiddelen kunnen kopen Asielzoekers weten dat en waarom het goed is hun kinderen te laten ontbijten Asielzoekers weten dat sommige lichamelijke klachten veroorzaakt kunnen worden door ongezonde voeding Asielzoekers weten dat ongezonde voeding en onvoldoende lichaamsbeweging een oorzaak kunnen zijn van overgewicht Asielzoekers (met name kinderen en hun ouders) weten hoe je tandcariës kunt voorkomen / verminderen Asielzoekers weten hoe tandvleesontsteking ontstaat en hoe het voorkomen kan worden Ouders weten wat gezonde voeding voor hun kinderen is en wat gezonde tussendoortjes zijn Asielzoekers weten dat te veel Westers ‘gemaksvoedsel’ vaak ongezond is Asielzoekers zijn in staat met de beschikbare voedingsmiddelen een gezonde maaltijd te bereiden Asielzoekers zijn in staat met hun beperkte financiële budget gezonde voedingsmiddelen te kopen AMA’s / alleenstaande jonge mannen zijn in staat zelfstandig een gezonde maaltijd te bereiden Het merendeel van de schoolgaande kinderen in het asielzoekerscentrum ontbijt Ouders vinden het belangrijk dat hun kinderen goed ontbijten Deze subdoelen zijn bedoeld om een idee te geven van mogelijk te formuleren doelen. Uiteraard hangt dit samen met de uiteindelijk gekozen doelgroep en interventiemethode. Bij de voorbereiding van een voorlichting over voeding zullen de doelen uiteindelijk zo geformuleerd moeten worden dat duidelijk is wat er met de interventiemethode bereikt gaat worden. Daarvoor is het belangrijk dat doelen: specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden zijn. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 13 7 Interventies 7.1 Achtergrond Er bestaan verschillende interventiemethoden, die gebruikt kunnen worden om het bovengenoemde doel en de subdoelen te behalen. Het is van belang dat de gebruikte interventie goed afgestemd wordt op de interventiegroep en de doelstelling(en). Aangezien hier geen keuze is gemaakt voor één bepaalde interventiegroep en doelstelling, is er ook nog geen keuze gemaakt voor één interventiemethode. Wel is besloten dat de werkwijze waarop gezondheidsbevordering gestalte krijgt, gebaseerd moet zijn op de 3 uitgangspunten van gezondheidsbevordering (landelijke vakgroep GVO, 2001): Intersectorale samenwerking: samenwerking met verschillende disciplines en organisaties binnen en buiten een centrum rond de preventie van gezondheidsproblemen. Bijvoorbeeld samenwerking tussen het AMA-team, COA, onderwijs, MOAverpleegkundigen, OKZ-verpleegkundigen, diëtisten, verloskundigen enz. en aansluiten bij bestaande activiteiten. Gezondheidsbevordering wordt hierdoor een doel voor een heel centrum; Participatie van de asielzoeker: kan op verschillende momenten en niveaus binnen het proces van gezondheidsbevordering plaatsvinden. Asielzoekers kunnen betrokken worden bij het bepalen van het doel van de voorlichting, maar ook bij de werving van deelnemers; Integrale benadering om gezondheidsproblemen aan te pakken moet er afdoende samenhang zijn tussen acties. Door een combinatie van verschillende elkaar aanvullende instrumenten, zoals (individuele, groeps- en massamediale-) voorlichting, voorschriften en voorzieningen, ondersteund door beleid wordt een aanpak op maat verkregen. Bovenstaande uitgangspunten zijn vergelijkbaar met de principes van het project ‘Gezond AZC’ (zie voor meer informatie GGD Kennisnet). Dit project kan daarom als voorbeeld worden genomen bij het verder ontwikkelen van voorlichting over voeding aan asielzoekers. Bij het kiezen van een geschikte interventie moeten bovenstaande uitgangspunten zoveel mogelijk als basis dienen. In dit protocol worden een aantal mogelijke interventiemethoden beschreven. Gezien de hierboven omschreven visie zijn deze methoden slechts een klein deel van gezondheidsbevordering. Bij het organiseren van een dergelijke interventie moet daarom zoveel mogelijk gestreefd worden naar samenwerking tussen verschillende disciplines en participatie van asielzoekers zelf. Een voorlichtingsbijeenkomst kan bijvoorbeeld aansluiten bij een reeds bestaande activiteit als Nederlandse les. Voor de werving van asielzoekers voor een voorlichting kan de medewerking van een AMA-team, een MOA-verpleegkundige, het onderwijs of asielzoekers zelf worden gevraagd. Asielzoekers kunnen ook betrokken worden bij de bepaling van het onderwerp of de interventiemethode. Veel van de in dit werkdocument beschreven interventiemethoden zijn een vorm van groepsvoorlichting. Uit onderzoek van Linck (2001) blijkt dat asielzoekers voorkeur geven aan groepsvoorlichting, vanwege het sociale aspect dat erbij hoort. Tijdens een voorlichtingsbijeenkomst is er gelegenheid om met elkaar te communiceren en te discussiëren. Dit geldt niet voor alle asielzoekers. Een voorlichtingsbijeenkomst zal voor zover mogelijk en haalbaar worden gegeven in de eigen taal (met behulp van een tolk of Vetc) en rekening houdend met de eigen cultuur. Zeker bij een onderwerp als voeding, waarbij cultuur een grote rol speelt, is dit belangrijk. Veel problemen met voeding hebben voor een groot deel te maken met de attitude (houding), gebrek aan kennis en / of een gebrek aan vaardigheden. Groepsvoorlichting kan veel mensen tegelijk bereiken en heeft als doel kennis, houding en vaardigheden te beïnvloeden. Andere interventiemethoden waarmee veel mensen tegelijk bereikt kunnen worden, zijn bijvoorbeeld een informatiemarkt of tentoonstelling. Binnen de voorlichting aan groepen asielzoekers heeft een voorlichter diverse mogelijkheden wat betreft interventies. Er zijn een aantal interventies mogelijk, waarbij diverse ondersteunende materialen zijn te gebruiken. De keuze voor een bepaalde interventie hangt niet alleen af van het doel, de doelgroep en de randvoorwaarden, maar ook van de persoonlijke voorkeur van de voorlichter. Verder zal ook de opkomst van invloed zijn op de uiteindelijk werkwijze. In hoofdstuk 7 zijn de verschillende interventiemethoden en ondersteunende materialen beschreven. In hoofdstuk 9 staat globaal beschreven welke informatie tijdens een voorlichting besproken kan worden. Uiteraard hangt dit af van de doelgroep, het doel en de gekozen interventiemethode. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 14 7.2 Interventies In dit hoofdstuk staan een aantal interventies beschreven die gebruikt kunnen worden bij een voorlichting over voeding aan asielzoekers. De te behalen doelen zijn geheel afhankelijk van de inhoud van de interventie en moet dus per keer bepaald worden (zie voor doelen paragraaf 6.1). Een aantal van de interventies kunnen gebruikt worden om een voorlichting vorm te geven. Anderen vormen slechts een onderdeel van een voorlichting. De ervaringen die reeds zijn opgedaan met de verschillende interventies kunnen helpen bij de het maken van een keuze voor een interventie. Mocht er geen geschikte interventie bestaan, dan is het zaak zelf een nieuwe te ontwikkelen. Hiervoor zijn een aantal suggesties gedaan in paragraaf 7.2.7. Verder is het van belang een interventie zo mogelijk te pretesten bij de doelgroep, een interventie zo nodig te herhalen, goed te timen, dus bijvoorbeeld niet midden in de Ramadan. Mogelijk dat de benodigde tijd en de kosten dan anders uitvallen. Nieuw ontwikkelde interventies kunnen later opgenomen worden in dit werkdocument. 7.2.1 Lezing/cursus Doel Zie 6.1 voor een selectie van de te formuleren doelen Doelgroep 1. Deze methode is vooral geschikt voor volwassen groepen; jongeren en kinderen zijn vaak niet in staat lang de aandacht vast te houden en voor hen is een andere werkvorm dus beter geschikt 2. Geschikt voor groepen asielzoekers die deze manier van informatieoverdracht gewend zijn in het land van herkomst Werkwijze Een lezing is een geschikte methode om veel informatie over te brengen. Een voorlichter kan in een korte bijeenkomst een lezing over het onderwerp voeding geven. Daarnaast kan een lezing in een informatiebijeenkomst worden aangevuld met ander werkvormen. De voorlichter kan op een flap-over of op sheets een aantal steekwoorden schrijven die behandeld worden tijdens de lezing. Een tolk kan deze woorden eventueel vertalen. De onderwerpen die aan bod kunnen komen zijn beschreven in hoofdstuk 9. Werkvormen Rollenspelen, stukje video Materiaal De informatie uit hoofdstuk 9 kan worden gebruikt voor de opzet van een lezing over voeding. Kosten Geen Ervaringen Bij een lezing over voeding is het lastig een geschikte doelgroep te formuleren. Mensen met dezelfde problemen of vragen rondom het onderwerp voeding spreken niet allemaal dezelfde taal. Vaak is binnen een AZC de groep met een zelfde probleem én hetzelfde taalgebied erg klein. Een lezing over voeding lijkt het beste gegeven te kunnen worden in de eigen taal (met behulp va een tolk of VETC), maar dit blijkt in de praktijk niet altijd te organiseren, omdat de doelgroep vaak erg heterogeen is en vaak dus ook uit verschillende nationaliteiten bestaat. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 15 7.2.2 Voedingsles Doel Zie 6.1 voor een selectie van de te formuleren doelen Doelgroep 1. Asielzoekers binnen een AZC die deelnemen aan lessen Nederlands (en / of maatschappijles) 2. Asielzoekers die de Nederlandse taal redelijk goed beheersen Werkwijze De voorlichter bespreekt tijdens de Nederlandse les aan de hand van het cursusboek ’Gezond zijn: voeding’ (of eventueel ander materiaal) wat gezonde voeding is en stelt na afloop een aantal vragen aan de cursisten. De antwoorden worden op het bord of een flap-over geschreven. De cursisten maken een aantal opdrachten en doen een soort boodschappenspel. De voorlichter bespreekt de opdrachten en begeleidt het spel. Materiaal Cursusboek ‘Gezond zijn: voeding' MOA cluster Oss / ’s Hertogenbosch , GGD ‘Hart voor Brabant’ (GGD Kennisnet, zoeknummer 21409). Kosten Geen Ervaringen Het nadeel van een voedingsles tijdens de Nederlandse les is dat de doelgroep zeer divers kan zijn. Dit geldt zowel voor het taalniveau als het kennisniveau rondom voeding. Deze werkvorm is beter te gebruiken, naarmate de doelgroep beter Nederlands spreekt. 7.2.3 Voedingswinkel Doel Zie 6.1 voor een selectie van de te formuleren doelen Doelgroep 1. De voedingswinkel is oorspronkelijk opgezet voor kinderen in de basisschoolleeftijd (± 4-12 jaar). 2. Ouders van kinderen in de basisschoolleeftijd (± 4-12 jaar). Uit de praktijk blijkt dat ouders vaak vragen hebben over gezonde Nederlandse voeding voor hun kinderen 3. Groepen die niet gewend zijn om voor zichzelf te koken, zoals alleenstaande mannen en AMA’s 4. Asielzoekers die nog maar kort in Nederland zijn en die moeite hebben met het kopen van vertrouwde producten (uit eigen land) en betaalbare voeding Werkwijze De voedingswinkel kan door de voorlichter gebruikt worden als hulpmiddel bij een voorlichting over voeding aan zowel kinderen als volwassenen. De voedingswinkel biedt tal van mogelijkheden: deelnemers kunnen zelf rondkijken in de voedingswinkel en vragen stellen; een voorlichter kan de producten in de winkel gebruiken als illustratie bij een lezing; de winkel kan gebruikt worden om te oefenen met goedkoop boodschappen doen; enz. Bij het gebruik van deze werkvorm moet er rekening mee worden gehouden dat de voedingswinkel erg veel ruimte in beslag neemt. Hiervoor moet een geschikte ruimte beschikbaar zijn. Materiaal Een aantal gezondheidsdiensten, verspreid over het hele land, heeft een winkelspel van het Voedingscentrum in bruikleen. De voedingswinkels zijn o.a. te huur bij GGD Groningen en GGD Noordwest-Veluwe. In het informatieblad ‘Instanties die het winkelspel uitlenen’ staan alle instanties die het winkelspel uitlenen. Deze folder is aan te vragen bij het Voedingscentrum, tel. 070-306 88 88 op werkdagen van 12 tot 16 uur. Bij het winkelspel hoort de videofilm ‘Werk aan de winkel’. Deze geeft informatie over de mogelijkheden van het werken met het winkelspel. Het winkelspel en de videoband zijn in eerste instantie bedoeld voor basisscholen, maar mogelijk ook te gebruiken voor voorlichting aan (groepen) asielzoekers. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 16 Kosten Afhankelijk van de verhuurder (ongeveer € 30-50 voor 3 à 4 weken). Daarnaast moet rekening worden gehouden met transportkosten. Ervaringen De voedingswinkel wordt vaak positief gewaardeerd. Het biedt mensen een opening om vragen te stellen over voor hen onbekende producten. Veel asielzoekers geven aan deze producten ook te willen proeven. Voor asielzoekers bekende en vertrouwde producten zijn meestal niet aanwezig in de winkel. Over het algemeen zijn asielzoekers uit een OC meer geïnteresseerd in de winkel, omdat voor hen meer producten onbekend en nieuw zijn dan voor asielzoekers in een AZC. Kinderen zijn vaak erg enthousiast over de voedingswinkel en het winkelen, maar daardoor blijkt kennisoverdracht vaak moeilijk. 7.2.4 Kooklessen Doel Zie 6.1 voor een selectie van de te formuleren doelen Doelgroep 1. AMA’s die problemen hebben met het bereiden van gezonde voeding 2. Jonge mannen die niet gewend zijn voor zichzelf te koken en niet weten hoe ze dit moeten doen. Voorwaarde is wel dat ze gemotiveerd zijn om te leren koken Werkwijze De kooklessen kunnen gebruikt worden om zowel de vaardigheden, de kennis als de houding van de doelgroep ten aanzien van gezonde voeding te veranderen. In een aantal bijeenkomsten wordt aandacht besteed aan kennis rondom gezonde voeding, bereiding van een maaltijd, gezamenlijk nuttigen van een maaltijd en opruimen. Tijdens de eerste bijeenkomsten krijgen de deelnemers inzicht in hun huidige voedingsgewoonten en –gedrag. De volgende bijeenkomsten ligt de nadruk op het vergroten van kennis rondom gezonde voeding en het aanleren van vaardigheden (boodschappen doen, koken, hygiënisch werken, opruimen, samen eten). Materiaal - AZC Almere heeft een serie van 8 kooklessen ontwikkeld (GGD Kennisnet, zoeknummer 21636) - Het voedingscentrum heeft voor het voortgezet onderwijs de klapper ‘ voedselbereiding in de basisvorming’ontwikkeld. Mogelijk zijn bepaalde teksten, recepten en afbeeldingen uit deze klapper te gebruiken bij kooklessen voor asielzoekers. Kosten Serie kooklessen: geen Klapper voedingscentrum: €31, 76 Ervaringen De kooklessen worden door de AMA's als zeer nuttig ervaren. Op een aantal centra bestaan de kooklessen uit het onder begeleiding koken van een gratis maaltijd, op sommige centra wordt ook kennis mbt gezonde voeding overgebracht. Bij kooklessen buiten het centrum en tegen betaling is de opkomst érg laag, deze lessen zijn dan ook gestopt. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 17 7.2.5 (Super)marktbezoek Doel Zie 6.1 voor een selectie van de te formuleren doelen Doelgroep 1. Voor asielzoekers die net in Nederland zijn en die vertrouwd willen raken met Nederlandse voeding en voedingsgewoonten 2. Voor asielzoekers die problemen hebben om met een beperkt budget gezonde voeding te kopen Werkwijze In de supermarkt kan informatie worden gegeven over de meest gebruikte Nederlandse voedingsmiddelen. Elke deelnemer krijgt de opdracht zelf te winkelen voor de benodigdheden voor een bepaalde (gezonde) maaltijd. Na afloop worden de inkopen van de deelnemer vergeleken op inhoud en prijs. Materiaal Tot nu toe is nog geen materiaal / draaiboek ontwikkeld voor een supermarktbezoek met asielzoekers Kosten Geen kosten Ervaringen Het project komt oorspronkelijk van de GGD zzlimburg Er zijn werkplannen gemaakt voor verschillende interventies tbv asielzoekers (voedingsparty, (supermarkt) rondleiding, bewegingsactiviteit en een kookactiviteit (nav voorgaande activiteiten)). Ondanks veelbelovende woorden tijdens de werving, was de opkomst zeer teleurstellend. Men vraagt zich af of het programma wel gecontinueerd moet worden. 7.2.6 Informatiemarkt (voedingsstand) Doel Zie 6.1 voor een selectie van de te formuleren doelen Doelgroep 1. Voor alle asielzoekers binnen een AZC 2. Voor specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld voor vrouwen binnen een AZC Werkwijze Een informatiemarkt kan worden gebruikt als startactiviteit waar mensen die interesse hebben in of problemen hebben met het onderwerp voeding doorverwezen kunnen worden naar bijvoorbeeld groepsvoorlichting (of individuele voorlichting). Daarnaast kan een informatiemarkt gebruikt worden als een op zichzelf staande methode. Het onderwerp voeding kan ermee onder de aandacht worden gebracht. Door middel van posters, brochures, demonstraties of testen kan voorlichting worden gegeven. Materiaal Voor een informatiemarkt is minimaal een tafel met posters en folders nodig. Dit kan worden aangevuld met demonstratiemateriaal, eten om te proeven, voedingstesten, spelletjes, enz. Kosten De kosten zijn afhankelijk van de invulling. Folders, demonstratiematerialen enz. moeten vaak besteld worden, en hier zijn vaak kosten aan verbonden. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 18 Ervaringen De voedingsmarkt wordt door betrokkenen van alle deelnemende instanties ervaren als een leuke manier om het onderwerp voeding onder de aandacht te brengen, de asielzoekers waren onder de indruk. Ook kan dan persoonlijke (mét tolken) voorlichting worden gegeven. Het vergt wel veel voorbereiding en ook een behoorlijk budget. Betrek docenten Nederlands en bewoners bij de werving! 7.2.7 Ideeën voor nieuwe interventies Leskisten voeding Themahoek Proeverij Kooktheater Voedingsparty Gezond eten voor weinig geld Deze interventies moeten nog naar eigen idee ontwikkeld worden en deze kunnen dan tevens op het GGD Kennisnet worden gezet, zodat ook andere medewerkers van MOA gebruik kunnen maken van deze interventies. 7.3 Effectieve elementen Als de doelen, doelgroep en interventies bekend zijn, is het verstandig de voorlichting te controleren op de aanwezigheid van effectieve elementen. Het inbouwen van effectieve elementen kost relatief weinig tijd, maar het draagt rechtstreeks bij aan een grotere effectiviteit van de interventie. Hoe meer van deze elementen zijn opgenomen in de voorlichting hoe effectiever deze zal zijn. Het inbouwen van effectieve elementen is afgeleid van een aantal leerprincipes (zie handleiding Preffi). Bij elk van deze leerprincipes zijn voorbeelden van effectieve elementen beschreven: Ruimte voor individuele benadering Voorbeeld: - een naambordje - beantwoorden van persoonlijke vragen (eventueel door een diëtist) Feedback over effecten Voorbeeld: - getallen geven aan de gedragsverandering, zoals het aantal kilo’s lichter (weegtest) - het uitvoeren van een test, bijvoorbeeld om te kijken of de voedingsgewoonten zijn veranderd (voedingstesten voedingscentrum) Beloning voor positief gedrag Voorbeeld: - concrete beloningen, zoals het geven van een kadootje als mensen leuk en actief participeren (bijv.: placemat, bloemkoolpoppetje, tandenborstel) - prijsuitreiking (receptenwedstrijd) Barrières voor gewenst gedrag wegnemen Voorbeeld: - zorgen dat er voorzieningen zijn (goede kookfaciliteiten voor AMA’s om te oefenen met koken) - zorgdragen voor een informatiesteunpunt (bijv. voedingsinformatiehoek, of inloopuurtje diëtist) - folders over voeding in de eigen taal Social support regelen, omgeving erbij betrekken Voorbeeld: - ouders betrekken bij voorlichting over voeding aan kinderen (bijv. zowel ouders als kinderen uitnodigen in de voedingswinkel) - laten meebrengen van gasten/familieleden (laat bijv. bij voorlichting aan mensen met overgewicht de familieleden meebrengen) - asielzoekers kookles bij landgenoten met een langere verblijfsduur/status laten nemen. Dit zou georganiseerd moeten worden door de GVO-verpleegkundigen Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 19 Aanleren van praktische en sociale vaardigheden Voorbeeld: - complexe vaardigheden opdelen in subvaardigheden (bijv. kooklessen aan AMA’s opdelen in deelthema’s: gezonde voeding, inkopen, hygiëne, bereiding) - oefenen onder begeleiding met feedback (bijv. samen met voorlichter inkopen doen in supermarkt / op de markt waarbij met een bepaald budget een gezonde maaltijd moet worden gekocht) Follow-up geregeld Voorbeeld: - Eigen groep vormen (bijv. AMA’s stimuleren tot het vormen van een zelfstandige kookgroep) - Hand-out / folder over besproken thema’s rondom voeding meegeven - Eén keer per jaar / maand / half jaar een themabijeenkomst organiseren (bijv. bijeenkomst over overgewicht, gezondheidsklachten gerelateerd aan voeding, voeding voor kinderen, enz.) Gebruik van meerdere interventiemethoden Voorbeeld: - optelsom van genoemde methoden (organiseer bijv. een voedingsweek / maand met verschillende activiteiten (/interventies): een themahoek, groepsvoorlichting over voeding, kooklessen, supermarktbezoek, folders (in eigen taal) uitdelen, receptenwedstrijd, ontbijt met kinderen, enz.) Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 20 8 Werving Bij het organiseren van voorlichting aan de doelgroep asielzoekers is de werving vaak het grootste knelpunt. Het is dan ook van belang om hier veel aandacht aan te besteden. Asielzoekers zijn niet altijd bekend met het fenomeen voorlichting. Informatieoverdracht in het land van herkomst kan afwijken van de Nederlandse aanpak. 8.1 Manier van werven Er zijn verschillende kanalen en middelen om deelnemers voor een voorlichting te werven. Mogelijke kanalen zijn de kabelkrant, een vluchtelingenbulletin, een sleutelfiguur of een intermediair. Middelen om te werven zijn posters, affiches, uitnodigingsbrief of een ‘geel’ MOA kaartje. Vooraankondigingen, zoals posters, werken over het algemeen minder goed, wanneer de asielzoekers de voorlichter en / of tolk niet kennen. Het verdient de voorkeur voornamelijk te communiceren in de taal van de doelgroep en daarnaast eventueel in het Nederlands. Persoonlijk uitnodigen (het liefst met behulp van een sleutelfiguur) lijkt de beste methode. 8.2 Betrokken bij werving Mensen uit de doelgroep zelf (sleutelfiguren) kunnen advies geven of actief betrokken worden bij de werving. Wanneer ze aanzien en respect hebben binnen de groep kunnen ze een belangrijk aandeel hebben in het gehele proces van werving. Participatie van de asielzoeker is bovendien één van de drie uitgangspunten van de landelijke visie op gezondheidsbevordering van de MOA. Een uitnodigingsbrief kan persoonlijk rond worden gebracht door een administratief medewerker, een GVO-verpleegkundige of een contactpersoon uit de doelgroep. Het werkt drempelverlagend wanneer de bezorger een bekende is. Hierdoor kan de opkomst bij een voorlichting hoger worden. Het inschakelen van een sleutelfiguur bij het persoonlijk uitnodigen dient zorgvuldig te gebeuren. De sleutelfiguur moet goed geïnstrueerd worden over welke voorlichting het betreft, voor wie deze bedoeld is en wie de voorlichter en eventuele tolk / Vetc zijn. Ook is het van belang te melden op wiens verzoek de sleutelfiguur handelt, zodat daar geen misverstanden over ontstaan. De opkomst bij voorlichtingen kan worden vergroot door een betere bekendheid van de voorlichtingen. Dit kan ontstaan, wanneer voorlichtingen met regelmaat worden aangeboden op dezelfde plaats, dag en tijd en zo mogelijk door dezelfde voorlichter en tolk (eventueel Vetc). Andere samenwerkende instanties, zoals het COA en vluchtelingenwerk kunnen ondersteuning bieden bij de werving. Het is daarom goed deze instanties te informeren over de data en het tijdschema van de voorlichtingen. 8.3 Wanneer werven? Begin niet te vroeg met werven. Asielzoekers hebben veel aan hun hoofd. Als er regelmatig voorlichtingen plaatsvinden, kan wel eerder met de werving worden begonnen. Dit kan door middel van een vooraankondiging, bijvoorbeeld een poster. Deze kan 1 tot 3 dagen voor de voorlichting worden gevolgd door een persoonlijke uitnodiging. Bij een voorlichtingscyclus is het van belang de voorlichtingsbijeenkomsten snel na elkaar te laten plaatsvinden en tussentijds te blijven werven. 8.4 Inhoud van de uitnodiging / aankondiging Het moet bekend zijn dat het onderwerp van de voorlichting voeding is, maar in de uitnodiging of aankondiging hoeft niet te veel over de inhoud van de voorlichting te staan. Belangrijke zaken om op een uitnodiging / aankondiging te vermelden zijn: Plaats: Tijd: Tolk: Kinderopvang: waar de voorlichting is (liefst een vertrouwde plek) hoe laat deze begint of er een tolk aanwezig is of niet, wie de tolk is, en zonodig de sekse van de tolk aan vrouwen laten weten of wel of geen kinderopvang aanwezig is In bijlage 9 is een voorbeeld van een uitnodiging / aankondiging opgenomen die kan worden gebruikt als basis. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 21 9 Achtergrondinformatie over voeding Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de informatie over voeding die een voorlichter kan gebruiken bij een voorlichting aan asielzoekers. Uiteraard is dit slechts een klein deel van alle informatie die er beschikbaar is over voeding. Bij het samenstellen van dit hoofdstuk is rekening gehouden met de problemen die veel asielzoekers in de praktijk met voeding blijken te hebben. De inhoud van dit hoofdstuk is slechts bedoeld als hulpmiddel bij het samenstellen van een voorlichting aan asielzoekers over voeding. Afhankelijk van de interventiegroep (bijv. AMA’s of kinderen) zal de informatie meer of minder bruikbaar zijn. Het is een taak van de voorlichter om de geschikte informatie er uit te halen. Er is geen onderscheid gemaakt in informatie die geschikt is om over te dragen in een OC of een AZC. Mogelijk is in een OC meer behoefte aan informatie over Nederlandse voeding / voedingsgewoonten en over de verkrijgbaarheid van vertrouwde producten, maar ook hierbij geldt dat het een taak van de voorlichter is om hier een keuze in te maken. 9.1 Voeding en gezondheid Voeding is erg belangrijk voor mensen. Je eet als je honger hebt of omdat het gezellig is om te eten. Ook kan voeding een belangrijk onderdeel zijn van je cultuur of geloof. Veel geloven kennen voorschriften over eten. Hindoes mogen bijvoorbeeld geen rundvlees eten en voor Moslims is het eten van varkensvlees verboden (zie hiervoor ook paragraaf 9.4). De belangrijkste reden voor het eten van voedsel is echter dat het een eerste levensbehoefte is: als je niet eet, ga je dood. Voeding is ook belangrijk voor kinderen om te kunnen groeien en om te voorkomen dat ze ziek worden. Mensen die te veel of te weinig eten van één soort voedingsmiddel (bijvoorbeeld alleen rijst of granen of alleen patat) worden sneller ziek. Ze krijgen bijvoorbeeld maagklachten (zoals diarree) of krijgen last van overgewicht of andere zogenaamde welvaartsziekten (hart- en vaatzieken en kanker). Alleen het eten van één soort voedingsmiddel is dus niet genoeg om gezond en in leven te blijven. In voeding zitten stoffen die het lichaam nodig heeft. Helaas is er geen enkel voedingsmiddel waarin alle stoffen zitten die het lichaam nodig heeft. Het is daarom belangrijk een evenwicht te vinden in de verschillende voedingsmiddelen die je eet. In een gezonde voeding zitten alle stoffen die het lichaam nodig heeft. 9.2 Wat is gezonde voeding? Als mensen het over gezonde voeding hebben, spreken ze vaak over bepaalde voedingsmiddelen die ze wel of niet gezond vinden. Fruit en groenten worden meestal gezond genoemd en koekjes en chips ongezond, maar in feite bestaan er geen ongezonde of gezonde voedingsmiddelen. Belangrijk bij een gezonde voeding is dat het lichaam alle voedingsstoffen binnen krijgt die het nodig heeft. Om te weten wat gezonde voeding is, is het noodzakelijk te weten welke stoffen er in voeding zitten en wat deze stoffen voor je lichaam doen. Daarnaast is het belangrijk om te weten hoeveel je van elk van deze voedingsstoffen ongeveer nodig hebt. 9.2.1 Voedingsstoffen Voedingstoffen zijn stoffen die het lichaam kan gebruiken. Ze kunnen nodig zijn voor: de opbouw of reparatie van het lichaam (bouwstof) het leveren van energie aan het lichaam (brandstof) het regelen van processen in het lichaam; zorgen dat het lichaam goed werkt (regel- of beschermstof) In je lichaam zijn de volgende voedingsstoffen nodig: koolhydraten, vetten, eiwitten, vitamines, mineralen, vezels, en vocht. Elke voedingsstof heeft zijn eigen werking in het lichaam. De voedingsstoffen kunnen alleen hun werk goed doen als je er genoeg van binnen krijgt in je lichaam. Hieronder zijn de verschillende voedingsstoffen verder beschreven: Koolhydraten Koolhydraten geven het lichaam energie en warmte (brandstof). Het lichaam heeft energie nodig om te kunnen groeien en verder voor alle lichaamsprocessen (bijvoorbeeld bewegen, denken, spijsvertering, enz.). In een gezonde voeding zorgen koolhydraten voor de meeste energie. Kinderen hebben veel koolhydraten nodig om goed te kunnen groeien. Koolhydraten worden ook vaak suikers genoemd. Er zijn veel verschillende soorten koolhydraten die terug te vinden zijn in verschillende voedingsmiddelen. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 22 Voorbeelden zijn: - suiker (sucrose) in de suikerpot - melksuiker (lactose) in melk, karnemelk, yoghurt, kwark, vla - vruchtensuiker (fructose) en druivensuiker (glucose) in fruit en vruchtensappen - zetmeel in meel, brood, macaroni, rijst, bulgur, couscous, granen en aardappelen Vetten Ook vet geeft het lichaam energie en warmte (brandstof). Daarnaast zorgt het ervoor dat sommige vitaminen je lichaam binnen kunnen komen. Er zijn veel voedingsmiddelen waaraan je gemakkelijk kunt zien dat ze vet bevatten, zoals boter, olie, margarine en bak- en braadproducten. Bij andere voedingsmiddelen, zoals koekjes, gebak, chocolade, kaas en eieren kun je minder duidelijk zien dat ze vet bevatten. Het vet is in deze producten niet zichtbaar. Er zijn verschillende soorten vet: onverzadigde vetten en verzadigde vetten. Verzadigde vetten komen vooral voor in levensmiddelen met dierlijke vetten, zoals vet vlees, vleeswaren, kaas, volle melk en roomboter. Onverzadigde vetten zitten vooral in levensmiddelen met plantaardige vetten, zoals olijfolie, zonnebloemolie, margarine, noten (walnoten, pinda’s) en vette vis. Te veel verzadigd vet in je voeding is niet gezond. Dat maakt de kans op welvaartsziekten, zoals hart- en vaatziekten, groter. Onverzadigde vetten verlagen die kans juist. Eiwitten Het lichaam heeft eiwit nodig voor de opbouw en reparatie van cellen, spieren, organen, zenuwen, botten, en het bloed (bouwstof). Kinderen hebben eiwitten nodig om te kunnen groeien. Voor volwassenen zijn eiwitten vooral nodig om het lichaam in stand te houden. Denk bijvoorbeeld aan wondjes die moeten genezen en haren en nagels die groeien. Eiwitten zitten zowel in dierlijke als plantaardige voedingsmiddelen. Plantaardig eiwit zit bijvoorbeeld in brood, granen en peulvruchten. Dierlijke eiwitten komen voor in vlees, vis, kaas, melk en eieren. Als er met de voeding meer eiwitten worden opgenomen dan nodig zijn voor de opbouw of reparatie van het lichaam wordt het teveel omgezet in energie. Als er teveel energie is, wordt dit opgeslagen als vet in het lichaam. Eiwitten zijn wél elke dag nodig, omdat het lichaam hier geen voorraad van kan aanleggen. Vitamines Vitamines zijn nodig om het lichaam goed te laten functioneren en ze helpen het lichaam te beschermen tegen ziektes (regel– of beschermstoffen). Het lichaam kan de meeste vitamines niet zelf aanmaken. Alleen vitamine D kan onder invloed van zonlicht in de huid worden aangemaakt. Van vitamines heeft het lichaam slechts kleine hoeveelheden nodig. In totaal zijn er 13 verschillende vitamines bekend: vitamine A, B1, B2, B3, B5, B6, biotine, foliumzuur, B12, C, D, E en K. Ons lichaam heeft al deze vitamines nodig. Ze zitten in kleine hoeveelheden in heel veel verschillende voedingsmiddelen en om ze allemaal binnen te krijgen is het dus nodig om veel variatie in je voeding aan te brengen. Voedingsmiddelen waar vitamines in zitten zijn: fruit en groenten (vitamine C), margarine ( vitamine A, D en E), melkproducten en graanproducten (B-vitamines). Vitamines zijn nodig, maar te grote hoeveelheden van bepaalde vitamines (met name vitaminepillen) kunnen schadelijk zijn voor het lichaam. Over het algemeen krijgen de meeste mensen in Nederland via de voeding voldoende vitaminen binnen; ook in de wintermaanden. Er zijn echter een aantal bevolkingsgroepen die een hogere behoefte aan een bepaald vitamine hebben. De hoeveelheid die zij nodig hebben is zo groot dat die niet door de voeding kan worden geleverd. Voorbeelden van deze bevolkingsgroepen zijn: - Kinderen tot 4 jaar hebben bijvoorbeeld extra vitamine D nodig voor de opbouw van de botten en tanden. Hoewel vitamine D ook door hen in de huid wordt gemaakt en voor een deel in de voeding zit, komen zij toch vitamine D tekort. Zij hebben dus een vitamine D supplement nodig. Kinderen vanaf 4 jaar hebben geen extra vitamine D meer nodig. Zij maken voldoende vitamine D aan in de huid. - Oudere mensen gaan steeds minder vitamine D in de huid aanmaken. Vrouwen vanaf 50, en mannen vanaf 60 jaar hebben daarom ook een supplement met vitamine D nodig. - Mensen met een donkere huid en mensen die hun huid weinig blootstellen aan zonlicht (bijvoorbeeld gesluierde vrouwen) kunnen ook suppletie met extra vitamine D nodig hebben. Dit is vooral afhankelijk van de hoeveelheid vitamine D die zij via de voeding binnen krijgen. Zie voor het vitamine D-advies Bijlage 2 Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 23 Mineralen Mineralen zijn, net als vitamines, nodig om het lichaam goed te laten functioneren en ze helpen het lichaam te beschermen tegen ziektes (regel– of beschermstoffen). Twee soorten mineralen zijn eveneens belangrijk als bouwstof: calcium en ijzer. Calcium is nodig voor de opbouw van botten; ijzer is een bouwsteen voor het bloed. Er zijn veel verschillende mineralen en ze zitten in verschillende levensmiddelen. De meest bekende zijn: - calcium in melkproducten ijzer in eieren, vlees, graanproducten, groene groenten fluor in tandpasta met fluoride; zit weinig in voedingsmiddelen jodium in brood en Jozo-zout natrium in (keuken)zout Vezels Het lichaam heeft voedingsvezels nodig voor een goede stoelgang en tegen diarree. Ook voorkomen ze verstoppingen, omdat de ontlasting door de voedingsvezels soepel en zacht blijft. Voedingsvezels zijn onverteerbare delen van plantaardige voedingsmiddelen. Het lichaam haalt voedingsvezels uit: volkoren- en roggebrood, andere volkoren graanproducten, groente, fruit, aardappelen, zilvervliesrijst, noten en peulvruchten zoals bruine en witte bonen, kapucijners en linzen. Water Water is een belangrijke bouwstof van het lichaam. Het lichaam bestaat voor 2/3 deel uit water. Water zorgt in het lichaam voor het vervoeren van stoffen. Zonder water zou bloed niet door het lichaam kunnen stromen en het is ook nodig om afvalstoffen uit het lichaam te kunnen verwijderen. Water zorgt er ook voor dat de lichaamstemperatuur op peil blijft. In bijna alle vloeibare voedingsmiddelen en in groenten en fruit zit water. Bij warm weer of inspanning moet je extra drinken, omdat je dan veel vocht verliest door transpiratie. 9.2.2 Richtlijnen voor een gezonde voeding Een gezonde voeding moet alle voedingsstoffen in de juiste hoeveelheden bevatten. De juiste hoeveelheden zijn verschillend per persoon. De hoeveelheid voedingsstoffen die iemand moet gebruiken is afhankelijk van het geslacht, de leeftijd, en het soort werk wat iemand doet. Het is bijna onmogelijk om van alles wat je eet precies te weten hoeveel voedingsstoffen er in zitten. Toch is het belangrijk om ongeveer te weten wat de belangrijkste voedingsstoffen zijn in de belangrijkste voedingsmiddelen die je eet. De voedingswijzer kan je hier goed bij gebruiken. De tien spelregels voor gezonde voeding helpen je te kiezen voor een complete en gezonde voeding. Voedingswijzer (bijlage 2) De voedingswijzer bestaat uit de volgende 4 vakken en water. Vak 1: - voedingsmiddelen: brood, graanproducten, peulvruchten. - Voedingsstoffen: eiwit, zetmeel, vitamine B en ijzer, voedingsvezels Vak 2: - Voedingsmiddelen: groenten, aardappelen, fruit - Voedingsstoffen: vitamine C, ijzer, koolhydraten, voedingsvezels Vak 3: - voedingsmiddelen: melk en melkproducten, kaas, vlees, kip, vis, ei, vleesvervangers - voedingsstoffen: eiwit, calcium, water, vet, vitamines A, B, D, ijzer Vak 4: - voedingsmiddelen: halvarine, margarine, boter, olie en noten - voedingsstoffen: vet, vitamine A, D Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 24 De 10 spelregels voor gezonde voeding 1. Eet gevarieerd Kies elke dag uit de volgende groepen voedingsmiddelen (vak 1 t/m 4 van de voedingswijzer) en drink dagelijks zo'n 1 1/2 liter vocht. 1. 2. 3. 4. brood en aardappelen, rijst, macaroni of peulvruchten groente en fruit melk, kaas (of andere melkproducten) en vlees, vis, ei of tahoe margarine, halvarine of olie 2. Let op vet Letten op vet in de voeding betekent vooral matig zijn met verzadigd vet. Hierdoor vermindert de kans op hart- en vaatziekten. Besmeer daarom het brood met halvarine, geef de voorkeur aan halfvolle of magere zuivelproducten en minder vette vleessoorten en wees matig met zoete en hartige snacks. 3. Eet ruimschoots brood en aardappelen Brood en aardappelen, rijst, pasta en peulvruchten zijn een goede basis voor een gezonde voeding. U kunt er ruimschoots van eten zonder dat u er snel dik van wordt. 4. Eet volop groente en fruit Groente en fruit zijn niet alleen belangrijk als leverancier van vitamines, mineralen en vezel, ze helpen ook mee om de kans op hart- en vaatziekten en kanker te verminderen. Eet er dus volop van. 5. Houd uw gewicht op peil Omdat overgewicht kan leiden tot gezondheidsklachten is het belangrijk om uw gewicht op peil te houden. Dit kunt u het beste doen met een gevarieerde voeding met niet te veel vet, suiker en alcohol, gecombineerd met voldoende lichaamsbeweging. 6. Wees zuinig met zout Een hoog zoutgebruik vergroot de kans op een hoge bloeddruk. Daarom kunt u uw eten beter op smaak maken met kruiden en specerijen en matig zijn met aroma, kruidenzout, zoutjes en hartige snacks. 7. Drink veel, maar wees matig met alcohol Als u elke dag tenminste 1 1/2 liter drinkt krijgt u voldoende vocht binnen. Houd het gebruik van alcoholhoudende dranken op hooguit 3 glazen per dag en drink ze niet elke dag. 8. Eet niet de hele dag door Drie hoofdmaaltijden per dag vormen de basis voor een gezonde voeding. Als u daarnaast niet vaker dan 4 keer iets tussendoor gebruikt spaart u uw gebit. 9. Ga hygiënisch en veilig met uw voedsel om Veel maagdarmstoornissen zijn te voorkomen door hygiënisch met voedsel om te gaan. Dit houdt onder meer in: de koelkasttemperatuur afstellen op 40C en restjes niet langer dan 2 dagen bewaren tijdens het koken elk contact tussen rauw en bereid voedsel vermijden kip, ei en varkensvlees door en door verhitten regelmatig handen wassen met water en zeep en keuken en keukengerei goed schoon houden 10. Lees wat er op de verpakking staat Op de verpakking van voedingsmiddelen staat veel nuttige informatie, zoals over de houdbaarheid, de ingrediënten, de voedingswaarde en de wijze van bewaren. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 25 9.3 De Islam en de spijswetten (www.wau.nl) De Islam is de op een na grootste godsdienst ter wereld. Veel allochtonen in ons land zijn islamitisch. Vandaar het belangrijkrijk is om goed van deze godsdienst en bijbehorende voorschriften op de hoogte te zijn. De Islam gaat uit van vijf basisprincipes (“zuilen”), wanneer men leeft volgens deze voorschriften is men een goede Moslim. Deze zuilen zijn beschreven in het boek van de moslims, de Koran. De zuilen houden het volgende in: - De geloofsbelijdenis (“Shahada”) Men dient te geloven in Allah als enige God. - De dagelijkse gebeden (“Salát”) Men dient vijf maal per dag te bidden. - Het vasten (“Ramadan”) In de negende maand van het Islamitisch jaar (Ramadan) dient men te vasten. Van zonsopgang tot zonsondergang mag men niets eten. Ook mag men geen intiem contact hebben, leugens vertellen of anderen zwart maken. - Het betalen van religieuze “armenbelasting” (Zakat) Een deel van het inkomen moet besteed worden aan de zwakkeren in de samenleving. - De bedevaart naar Mekka (“Hadj”) Eens in zijn leven dient een moslim Mekka te bezoeken (indien dit financieel en/ of fysiek mogelijk is), dit wordt gezien als de bekroning op iemands leven. Het boek van de Koran, waarin de spijswetten beschreven zijn, heet de “Sunnah”. Hierin wordt beschreven welke voedingsmiddelen toegestaan (“Halal”) en welke niet zijn toegestaan (“Haram”). Het volgende volgende voedsel is verboden: - Aas en bloed - Varkensvlees en alle producten, die in aanraking zijn geweest met varkensvlees - Vlees van een aan een natuurlijke dood, of in de natuur gestorven, dier → Vlees dient ritueel geslacht te worden, voordat het “halal” is. Tijdens het slachten dient de naam van Allah uitgesproken te worden. Binnen de Islam is het niet toegestaan dat dieren sterven in stress. - Zeedieren, waarvan de consumptie voor de mens schadelijk is - Wilde dieren met slagtanden, giftanden of klauwen - Vogels met klauwen - Dieren zonder oren of met gifproducten - Alcohol en andere verslavende of toxische stoffen - Kaas, die gemaakt is m.b.v. micro-organismen afkomstig uit een “haram” dier Binnen de moslimwereld neemt voedsel een belangrijke plaats in, daarom moet het ook met respect behandeld worden. Voedsel mag alleen bereid worden met schone materialen en er mag geen voedsel worden verspild. Naast de Islam zijn er ook nog andere godsdiensten die spijswetten kennen. Ook deze zullen we kort beschrijven: Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 26 9.3.1 Het Boeddhisme Boeddhisten zijn volgelingen van Boeddha; zij zien Boeddha als de verlosser. Boeddha betekent "De ontwaakte of de verlichte". Ook de Boeddhisten kennen vijf leefregels, deze zijn als volgt: 1. Men mag geen mensen en dieren doden of pijn doen. 2. Men mag niet stelen of het zich onrechtmatig toe-eigenen van gebied, goederen, geld of hand- of geestesarbeid. Ook heling is verboden. 3. Handelingen die als liefdeloos, overspelig, incestueus, gewelddadig of onnatuurlijk bestempeld zouden kunnen worden, zijn verboden. 4. Men mag niet liegen en/ of bedriegen. Het spreken van een onwaarheid wordt hieronder verstaan, evenals het verzwijgen van de waarheid. 5. Geheelonthouding: men mag geen gebruik maken van genotsmiddelen (alcohol of andere, al dan niet verslavende, middelen, die ons bewustzijn en/ of onze gezondheid kunnen schaden) Boeddhisten geloven in de puurheid van lichaam en geest. Ook gelooft men in het concept van "Karuna" en "Karma". "Karuna" betekent medeleven en "Karma" betekent gedrag met onvermijdelijke consequenties. Boeddhisten zijn vegetarisch; het doden en eten van vlees is immers in strijd met de eerste leefregel. Ook past het eten van vlees niet in het concept van "Karuna". Men kent vijf "verboden groenten", die niet gebruikt mogen worden bij de bereiding van vegetarisch voedsel. Dit zijn groenten uit de uienfamilie, namelijk prei, bieslook, knoflook, ui en sjalotten. Er wordt gezegd dat deze groenten lust creëren, wanneer ze gekookt zijn. Tevens geven de groenten een opvliegende gemoedstoestand en een slechte geur, wanneer ze rauw worden gegeten. Het bewustzijn is hierdoor aangetast en dit is in strijd met de vijfde leefregel. Ook houdt de vijfde leefregel in dat men geen verslavende of toxische stoffen mag consumeren. 9.3.2 Het Hindoeïsme Het Hindoeïsme heeft, in tegenstelling tot de Islam, het Boeddhisme en het Christendom geen stichter. Het Hindoeïsme is ontstaan uit verschillende religies, die door de jaren heen samen zijn gegaan tot één godsdienst. De religie kent meerdere "heilige boeken", zoals de Vedas, Puranas, Upanishads en Ramayana. De Hindoestanen leven volgens een kastensysteem, zoals dit beschreven is in de Vedas. Dit kastensysteem, bestaande uit vier kasten, verdeelt de bevolking in verschillende hiërarchieën (kasten). De hoogste kaste is die van de "Brahmins", de priesters. Hierop volgt de kaste van de "Kshatriyas", de strijders. De handelaren vormen de derde kaste, de "Vaisyas". De laagste kaste is die van de arbeiders, de "Sudras". Het Hindoeïsme heeft geen duidelijke spijswetten. Wel zijn er een aantal belangrijke aspecten binnen het geloof, die van invloed zijn op de voedingsgewoonten. De Hindoes beschouwen alles wat leeft als heilig, aangezien zij geloven in reïncarnatie van dier, mens en plant. Vooral het vee is heilig. De "Brahmins" zijn vegetariër, omdat het eten van vlees namelijk zou kunnen betekenen, dat schade wordt toegebracht aan een voormalig "Brahmin". De "Brahmin" eet volgens de "Satwick", dit dieet draagt bij aan de gezondheid en geestelijk welzijn. Dit voedingspatroon is rijk aan granen, fruit en de meeste groenten, behalve uien, knoflook, champignons en sommige wortelgewasssen. De overige kasten volgen het "Rajasik" -of "Kshatriyadieet". Het "Rajasikdieet" verbiedt alleen het eten van rundvlees (het rund wordt gezien als heilig dier) en knoflook. Het "Kshatriyadieet" verbiedt varkensvlees en vis. Reinheid heeft veel waarde voor Hindoes; voedsel of drank, dat in contact is gekomen met een onreinheid, mag niet meer worden geconsumeerd. Voor de maaltijd wast een Hindoe zichzelf dan ook grondig. Onvoorzien contact tijdens de maaltijd met iemand die zichzelf niet heeft gewassen, leidt ertoe dat het eten niet meer gegeten mag worden. Het Hindoeïsme kent drie geaardheden, namelijk "goedheid", "hartstocht" en "onwetendheid". Deze geaardheden kan men terugvinden in het voedsel dat geconsumeerd wordt. Voedsel van de aard goedheid verlengt de levensduur en schenkt kracht, gezondheid, geluk en voldoening. Tot dit soort voedsel behoren melkproducten, suiker, rijst, tarwe, fruit en groente. Voedsel van de aard hartstocht is vaak te bitter of te zout, zodat dit slijm in de maag opwekt. Dat kan leiden tot ziekte en wordt daarom afgeraden. Een voorbeeld van dit soort voedsel zijn rode pepers. Tenslotte is er nog voedsel in de geaardheid onwetendheid. Dit voedsel is voornamelijk voedsel dat niet meer vers is. Voedsel van deze geaardheid stoot mensen van de geaardheid "goed" af. De consumptie van alcohol wordt afgeraden. Consumptie van alcoholische dranken wordt in verband gebracht met mensen uit de laagste kaste. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 27 9.3.3 Het Jodendom De bron voor het Joodse geloof is de "Torah", bestaande uit de vijf boeken van Moses. Het beginsel van de wetten, binnen het Jodendom, is de menselijke vrijheid; de mens is geen slaaf van zijn eigen instincten. Morele discipline is hierom dan ook de basis voor deze wetten. Voedsel, seks en hebzucht zijn sterke natuurlijke instincten van de mens. Het Jodendom controleert deze instincten in haar wetten, zodat de instincten een wettelijke vreugde worden. Een groot aantal Joodse wetten heeft een sociale en ethische betekenis, maar voor het overige deel is het moeilijk een rationele verklaring te geven. Dit geldt bijvoorbeeld voor de regels van de “Kashruth”. Deze beschrijven voedselvoorschriften, die uit vier concepten bestaan. De voorschriften zijn voornamelijk gebaseerd op het derde en het vijfde boek van Moses. In de loop der tijd is een vijftal redenen voor deze voedingsvoorschriften gesuggereerd (Exodus, 22:31); ze dienden om de Joden van hun heidense buren te onderscheiden ze vormen een (zelf)controle en discipline, waarmee Joden zich heiligen voor hun God de “Kashrut” bevordert de hygiëne de “Kashrut” spoort aan tot een grote terughoudendheid in de vleesconsumptie, (in de spijswetten wordt ervan uitgegaan dat de mens oorspronkelijk vegetariër was) de spijswetten maken deel uit van een veel groter geheel van voorschriften, die in de Joodse visie bedoeld zijn om de mens te verbeteren en uiteindelijk een betere wereld tot stand te brengen. De spijswetten beschrijven de wettelijk toegestane en de verboden producten. Wettelijk toegestane producten worden "koshere" producten genoemd. Voedingsmiddelen die niet “kosher” zijn, worden “trefah” genoemd. Het eerste concept van de spijswetten is planten (pareve). In de hof van Eden was de mens oorspronkelijk vegetariër (Genesis I:29). Al het plantaardig materiaal is daarom wettelijk toegestaan of “kosher”; het wordt gezien als neutraal voedsel. “Pareve” mag wel worden genuttigd in combinatie met vlees of melk. Over het algemeen mogen Joden geen insecten eten, een uitzondering hierop is een klein aantal insecten van de grashopper familie (Leviticus 11:22). Het probleem, bij het vermijden van insecten, is dat ze vaak moeilijk zichtbaar zijn. Met name wanneer ze zich bevinden in groenten- en fruitsoorten. Om dit probleem op te lossen, schrijft de "kashrut" voor dat elk product, dat 'kruipend en wemelend gedierte' zou kunnen bevatten, uitvoerig moet worden onderzocht. Tegenwoordig wordt hier minder streng aan vastgehouden, omdat men ervan uitgaat dat door het gebruik van bestrijdingsmiddelen de kans op het aantreffen van een insect bijzonder klein is. Het tweede concept is vlees en bloed (fleishig). Bloed wordt gezien als teken van leven, het is daarom ook streng verboden dit te nuttigen (Genesis IX:3-4). Twee methoden om het bloed te extraheren zijn zouten en braden. Vlees mag niet worden gegeten of worden verwerkt, voordat het een van deze twee processen heeft ondergaan. Onderdelen van dieren zijn echter wel toegestaan, vanwege de behoefte van de mens aan vlees (Deuteronomium XII:20). Vlees dat wordt geconsumeerd, moet afkomstig zijn van “kosher” geslachte dieren. De dieren mogen namelijk niet onder stress of aan een natuurlijke dood zijn gestorven. Er zijn speciale slachtrituelen, deze zijn tevens beschreven in de Torah (de regels van “Sechita”). Het frituren van levensmiddelen, vooral groenten, is toegestaan, mits de olie of het vet waarin gefrituurd wordt ook kosher is. Verder is het van belang te weten of de olie of het vet hiervoor ook voor koshere producten uit dezelfde categorie is gebruikt. Is dit niet het geval, dan vervalt de kosher status. Het derde concept is melk en vlees (milchig). Melk- en vleesproducten moeten altijd gescheiden worden. Letterlijk staat in Exodus XXIII:19: "Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder". Hieruit concludeert men dat zuivel en vlees gescheiden moet worden. Deze wet is zo ver doorgevoerd dat zelfs producten, die in contact zijn gekomen met melk, niet gemengd mogen worden met vlees en omgekeerd. Dit onderscheid maakt de aanwezigheid van twee serviezen en bestekken noodzakelijk, evenals een dubbel stel potten en pannen. Kaas gemaakt van melk, van een “trefah” zoogdier of van reuzel (varkensvet), zijn niet toegestaan. Melk en karnemelk dienen onder rabbinaal toezicht te staan, omdat alleen melk van koshere dieren is toegestaan. Het vierde, en laatste concept, betreft “koshere” en “trefah” diersoorten, is opgedeeld in drie onderdelen, namelijk vlees, gevogelte en vis. Wat betreft vlees worden alleen zoogdieren, die herkauwen en een gespleten hoef hebben geconsumeerd als “kosher” beschouwd (Leviticus XI:1-8). Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 28 Vissen zijn toegestaan, indien ze vinnen en schubben hebben, die makkelijk te verwijderen zijn. Alle andere vissen of schelpdieren zijn verboden (Leviticus XI:9-12). Verboden zijn dus schaaldieren en paling. Typisch hier is dat het niet uitmaakt of een koshere vis is gevangen in een net waarin zich ook niet-koshere vissen bevinden, terwijl bij de bereiding van de vis gereedschappen moeten worden gebruikt die absoluut niet in aanraking mogen zijn geweest met niet-koshere vis. Vogels zijn slechts geschikt voor consumptie, indien ze geen roofvogel zijn. Bovendien mogen ze geen voorteen hebben, moeten ze een krop hebben en moeten ze hun voedsel in de lucht vangen en dit vervolgens naar de grond brengen om het hier kapot te scheuren en vervolgens op te eten (Leviticus XI:13). Eieren of andere bijproducten van koshere dieren en vissen zijn over het algemeen ook kosher, een uitzondering hierop zijn eieren die, een zogenaamd, bloedvlekje bevatten. Er is nog een wet, die niet valt onder de spijswetten, maar die wel betrekking heeft op eten. Dit betreft de consumptie van druiven en het gebruik hiervan als grondstof voor wijn of andere alcoholische dranken. Druiven zijn een apart geaccepteerde groep van producten voor het joodse volk. Bij de fermentatie van druiven vindt er namelijk verschuiving van het product van de ene categorie naar de andere plaats, iets wat bij andere producten uit den boze is. Het gehele productieproces van de wijn moet onder toeziend oog van een gelovige Jood gebeuren wil de wijn “kosher” zijn. Alcohol als drank is een moeilijk geval. Daar de meeste alcoholische dranken een mix zijn van allerhande ingrediënten, is het vaak moeilijk te zeggen of het al dan niet kosher is. Daar de alcohol van verschillende bronnen (granen, suikers, etc.) kan komen, moet er goed op de kosher status worden gelet, aangezien niet al deze bronnen kosher zijn. Bovendien is ook de manier van bottelen een proces wat strikt kosher moet zijn. Een bijkomend probleem is dat dranken vaak in bulk per schip uit een ander land komen, en pas in het land van verbruik worden gebotteld. Geurstoffen, enzymen. kleurstoffen etc. moeten in het land van verbruik eerst zorgvuldig worden onderzocht. Ook al deze processen moeten kosher zijn, wil de drank een kosher-certificaat krijgen. De "Union of Orthodox Jewish Congregations of America" (UOJCA) heeft enige tijd geleden een lijst opgesteld waarin de kosher status van verschillende ingrediënten is weergegeven. Bijzondere, en nog veel strengere, spijswetten gelden tijdens het Joods Pasen (Pesach). Het nuttigen en het in het bezit hebben van gedesemd of gegist voedsel is dan ook verboden. Niets dat gedesemd is en gemaakt van vijf graansoorten of ermee in aanraking is geweest, mag zich in het huis bevinden. Dit heeft ook tot gevolg dat alle bestek en pannen voor Pesach opnieuw kosher moet worden gemaakt. Brood Het bakken van brood moet officieel gebeuren door een religieuze jood onder toezicht van de Rabbi. Vaak vinder er een aantal traditionele rituelen plaats tijdens het bakken, waardoor het een soort van symbolische betekenis krijgt. Verder mag het brood geen melkproducten bevatten aangezien het de consument anders in verwarring brengt over de dairy of pareve status. Gelatine Gelatine is een bijzonder geval, daar dit voornamelijk gemaakt is van botten en huid van runderen en varkens. Alleen gelatine gemaakt van op koshere wijze geslachte runderen zijn in principe kosher. Daar dit echter te duur is om te produceren, wordt alleen vis-gelatine kosher beschouwd. 9.3.4 De Mormonen Het geloof van de Mormonen is gebaseerd op het christendom. Mormonen geloven naast de bijbel echter ook nog in het boek van de Mormonen, een ander testament van Jezus Christus. Bovendien leeft men volgens instructies, die in 1830 gegeven zouden zijn door God, die de "Doctrine and Covenants" ("De leer en verdragen") genoemd worden. Deze maatregelen hebben allemaal als doel het lichaam zo gezond mogelijk te houden. Het lichaam wordt namelijk gezien als tempel, waar de ziel huist. Het boek van de Mormonen bevat aanwijzingen over het te volgen dieet van diens aanhangers, dit deel staat bekend als het "Word of Wisdom". Dit "Word of Wisdom" raadt het gebruik van alcohol af, evenals het gebruik van cafeïnehoudende dranken als koffie en thee. Ook wordt de consumptie van tabak afgeraden. Granen worden omschreven als de belangrijkste bron van voedsel. Deze moeten door iedereen veel worden geconsumeerd, ditzelfde geldt voor groenten en kruiden. Vlees moet slechts matig worden gegeten. Een belangrijk punt binnen het geloof van de Mormonen is zelfstandigheid. Mormonen moeten genoeg voedsel en kleding in huis hebben voor noodgevallen, daarom wordt een jaarvoorraad aangelegd. Deze voorraad wordt regelmatig Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 29 vervangen om bederf te voorkomen. De voorraad kan geen snel bedervende producten bevatten, daarom hebben mormonen grote behoefte aan gedroogd of ingeblikt voedsel. 9.3.5 De Zevende Dags Adventisten De Zevende Dags Adventisten geloven dat het lichaam de tempel is van de Heilige geest. Alles wat gegeten wordt, moet daarom in de glorie van God gebeuren; een gezonde levensstijl is hiervoor nodig. Onthouding van alcoholische dranken en tabak is een eerste vereiste. Bovendien wordt het gebruik van onzuivere dieren (o.a. varkens) verboden, zoals omschreven wordt in het oude testament. Dieren die wel geconsumeerd mogen worden zijn opgedeeld in drie groepen, namelijk dieren, vissen en vogels. Wat betreft vlees mogen alleen zoogdieren die herkauwen en een gespleten hoef hebben geconsumeerd worden. Vogels zijn slechts geschikt voor consumptie indien ze geen roofvogel of watervogel zijn. Vissen zijn toegestaan indien ze vinnen en schubben hebben, die makkelijk te verwijderen zijn. Alle andere vissen of schelpdieren zijn verboden. Tenslotte wordt het gebruik van "hete" kruiden en/ of ingrediënten, evenals het gebruik van cafeïnehoudende dranken afgeraden. De kerk beveelt het dieet, bestaande uit granen, groenten, fruit, noten, weinig melk en weinig of geen eieren, aan aan haar leden. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 30 9.4 Voeding voor kinderen, zwangere vrouwen en ouderen Kinderen, zwangere vrouwen en ouderen moeten in principe net als ieder ander gezond en gevarieerd eten, maar aangezien deze groepen extra kwetsbaar zijn, is het voor hen nog belangrijker. Er zijn een aantal voedingstoffen waarvan kinderen, zwangere vrouwen en ouderen meer nodig hebben. 9.4.1 Kinderen Voor kinderen is gezonde voeding extra belangrijk. Ze hebben de voeding niet alleen nodig om in leven te blijven, maar ook om te groeien. Een baby heeft de eerste 6 maanden genoeg aan borst- of flesvoeding. Daar zit alles in wat hij nodig heeft om te groeien. Baby’s hebben in hun lichaam te weinig vitamine K als ze geboren worden en in de eerste paar maanden van hun leven. Via flesvoeding krijgt een baby voldoende vitamine K binnen. In borstvoeding zit te weinig vitamine K. Het is daarom goed een baby die borstvoeding krijgt tot de leeftijd van 4 maanden vitamine K druppeltjes te geven. Ook vitamine D is voor baby’s erg belangrijk. Deze vitamine wordt aangemaakt in de huid onder invloed van zonlicht. In Nederland schijnt de zon echter weinig en daardoor bestaat de kans dat een baby te weinig vitamine D aanmaakt. Via flesvoeding krijgt een baby voldoende vitamine D binnen; via borstvoeding niet. Het is daarom verstandig een baby die borstvoeding krijgt een paar druppeltjes vitamine D per dag extra te geven. Kinderen hebben tot hun 4e jaar extra vitamine D nodig. Ook bij kinderen met een donkere huid kan het nodig zijn extra vitamine D te geven. Dit is vooral afhankelijk van hoe vaak het kind buiten speelt en hoeveel vitamine D met de voeding wordt opgenomen. Zie hiervoor ook bijlage 2 Het Vitamine D-advies. Na 6 maanden heeft een baby meer voedingsstoffen nodig dan borst- of flesvoeding kunnen geven. Het kind moet langzaam wennen aan verschillende voedingsmiddelen. Voedingsstoffen die een baby slecht kan verwerken zoals zout, kruiden en voedingsvezels moeten weinig of niet aan baby’s worden gegeven. Het lichaam van een kind moet langzaam de tijd krijgen om te wennen aan deze voedingsstoffen. Voor oudere kinderen geldt dat ze zo veel mogelijk gevarieerd moeten eten. Een kind voelt zelf aan hoeveel het nodig heeft. Het is niet zo belangrijk dat een kind veel eet, maar wel dat het gezond en met regelmaat eet. Het is dan ook belangrijk dat kinderen ontbijten. Vooral schoolkinderen hebben de energie van het ontbijt nodig om zich te kunnen concentreren op school. Vaak hebben kinderen ook tussen de maaltijden door zin in eten. Het is prima om een kind ook dan wat te eten te geven, maar het is wel belangrijk dat deze tussendoortjes gezond zijn. Let op dat tussendoortjes niet te veel vet of suiker bevatten, want dat is slecht voor de gezondheid en het gebit. 9.4.2 Zwangere vrouwen Voor zwangere vrouwen is het erg belangrijk gezond te eten. Niet alleen om te zorgen dat ze zelf gezond blijven, maar ook om het ongeboren kind te laten groeien. Dit betekent niet dat een moeder ‘voor twee’ moet gaan eten, maar wel dat ze van bepaalde voedingsstoffen iets extra’s nodig heeft en met andere voedingsstoffen juist rustig aan moet doen. Zwangere vrouwen wordt afgeraden om veel zout te gebruiken, omdat het een hoge bloeddruk kan veroorzaken wat gevaarlijk is voor het ongeboren kind. Voor vrouwen die zwanger willen worden of dit al zijn is het belangrijk om foliumzuur te slikken. Foliumzuur is een vitamine B (regel – beschermstof) die belangrijk is voor het centrale zenuwstelsel van het kind. In de eerste weken van een zwangerschap vormt zich bij een kind de aanleg voor het centrale zenuwstelsel. Daaruit ontstaan later de hersenen en het ruggenmerg. Het is belangrijk dat dit proces goed verloopt, want anders zou het kind afwijkingen kunnen krijgen (zoals Spina Bifida, ook wel ‘open ruggetje’ genoemd). Tijdens de zwangerschap is het ook belangrijk om voldoende ijzer binnen te krijgen. Als een vrouw gezond eet krijgt ze normaal gesproken voldoende ijzer binnen. Sommige vrouwen hebben echter al voor de zwangerschap weinig ijzer in het bloed. Ze kunnen een tekort aan ijzer krijgen (bloedarmoede). De dokter schrijft in dat geval extra ijzer voor in de vorm van staaltabletten. 9.4.3 Ouderen Oudere mensen hebben minder energie nodig. Dit komt voor een deel omdat ze minder gaan bewegen en voor een deel omdat het lichaam minder energie nodig heeft om het lichaam in stand te houden. Ouderen kunnen daardoor dus iets minder gaan eten. Een probleem bij ouderen is dat de botten kalk gaan verliezen. Hierdoor wordt het skelet minder sterk en is er meer kans op botbreuken. Met een goede voeding is dit voor een deel te voorkomen. Het is daarom belangrijk voldoende kalk Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 31 binnen te krijgen via de voeding, bijvoorbeeld door het eten / drinken van melk(producten). Kalk is nodig voor de opbouw van het bot. Daarnaast is het belangrijk om te zorgen voor voldoende vitamine D. Dit vitamine is nodig om kalk stevig vast te zetten in het bot. Vitamine D wordt gemaakt in het lichaam onder invloed van zonlicht en het kan worden opgenomen via de voeding (boter, margarine, vette vis). Oudere mensen gaan echter wel steeds minder vitamine D in de huid aanmaken. Vrouwen vanaf 50, en mannen vanaf 60 jaar wordt daarom een supplement met vitamine D aanbevolen. Oudere mensen hebben een grotere kans op een hoge bloeddruk. 9.5 Voeding en ziekte Wanneer mensen ziek zijn, dan ook kan heb belangrijk om hierop in te spelen met een bepaalde voeding. Hieronder worden drie symptomen behandeld waarin voeding een belangrijke rol speelt bij het ontstaan, maar ook bij het voorkomen en genezen ervan. Door de voeding op een bepaalde wijze aan te passen kan het meehelpen om de negatieve gevolgen van deze drie symptomen te beperken cq verminderen. 9.5.1 Diarree Diarree ontstaat meestal door virussen of bacteriën. Deze ziekteverwekkers komen het lichaam binnen via besmet water of bedorven voedsel. Het is ook mogelijk besmet te raken door contact met ontlasting van iemand die diarree heeft. Het is vervelend om diarree te hebben, maar het kan meestal geen kwaad. Wel verliest het lichaam bij diarree meer vocht dan bij normale ontlasting. Daarom is extra drinken belangrijk. Als iemand te veel vocht verliest, kan het lichaam uitdrogen. Dat kan gevaarlijk zijn. Vooral baby’s en ouderen kunnen snel uitdrogen. Het verloren vocht kan worden aangevuld met water of thee. Bij heftige diarree kan gekookt water met O.R.S (Oral Rehydration Salts) gedronken worden om uitdroging tegen te gaan. O.R.S is te koop bij de drogist en is bedoeld om het vocht en zout aan te vullen. In principe kan bij diarree alles gegeten worden waarin iemand zin heeft en wat verdragen wordt. De voorkeur gaat wel uit naar licht verteerbaar voedsel, zoals wit brood, bouillon en vetarme producten. 9.5.2 Verstopping (obstipatie) Verstopping wil zeggen dat de ontlasting minder vaak komt en harder is dan gewoonlijk. Niet iedereen heeft even vaak ontlasting. Sommige mensen hebben drie keer per dag ontlasting, anderen maar een paar keer per week. Verstopping wordt ook wel obstipatie genoemd. Klachten bij obstipatie zijn onder andere: buikpijn, opgeblazen gevoel, winderigheid, moeilijke / pijnlijke stoelgang en harde ontlasting. Obstipatie kan het gevolg zijn van te weinig vezelrijke voeding, te weinig lichaamsbeweging, onvoldoende vochtinname of het te lang ophouden van de ontlasting. Ook verandering van het voedselpatroon bijvoorbeeld in het buitenland kan verstopping tot gevolg hebben. Bij verstopping is het goed om vezelrijke voeding te eten. Deze werkt prikkelend op de darmen en bevordert de stoelgang. Vezelrijke producten zijn bijvoorbeeld volkoren- of roggenbrood, grove graanproducten zoals gort, havermout, boekweit, zilvervliesrijst, dadels, vijgen, noten, pinda's, gedroogde en geweekte zuidvruchten als abrikozen, krenten, pruimen, rozijnen zijn eveneens vezelrijk. Sommige voedingsmiddelen kunnen een laxerende werking hebben. Voorbeelden hiervan zijn karnemelk, yoghurt, stroop, ontbijtkoek, vocht van geweekte zuidvruchten, rozenbottelsiroop of sinaasappelsap. 9.5.3 Overgewicht Sommige mensen zijn te dik. Niet iedereen heeft hier problemen mee, maar echt te dik zijn is niet gezond. Overgewicht is geen ziekte, maar het kan wel allerlei problemen veroorzaken. Er kunnen bijvoorbeeld klachten over de rug of benen ontstaan (gewrichtsklachten) en de kans op hart- en vaatziekten en suikerziekte wordt groter. Bij overgewicht weegt iemand meer dan 'normaal' voor zijn lengte. Met behulp van bijvoorbeeld een gewichtswijzer (bijlage 4) kan bepaald worden of iemand een gezond gewicht of overgewicht heeft. Een gezond gewicht betekent absoluut niet hetzelfde als een mooi gewicht. In de ene cultuur wordt mollig of dik zijn mooi gevonden. In Nederland en veel andere Westerse landen wordt slank zijn juist als ideaal gezien. Overgewicht ontstaat als je meer eet en drinkt dan nodig is. Het lichaam krijgt dan meer energie binnen dan het verbruikt. Veel mensen eten te vet en te veel suiker. Voor mensen met een overgewicht is vet vaak de grootste boosdoener. Vet zit (vaak onzichtbaar) in veel producten en levert meer energie dan eiwit en koolhydraten. Vaak bewegen mensen met overgewicht ook onvoldoende. Hierdoor verbruiken ze ook weer minder energie dan dat ze opnemen. Overgewicht kan overigens ook ontstaan door erfelijke factoren en bepaalde ziekten. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 32 Bij de meeste mensen is het mogelijk een lager gewicht te bereiken. Dit kan door weinig vet te gebruiken bij het koken, weinig of geen suiker aan je voeding toe te voegen, magere producten te gebruiken uit vak 3 (melk(-producten)) en alleen tussendoortjes met weinig vet en suiker te gebruiken. Gezonde voeding in de juiste hoeveelheden kan voor verlaging van het lichaamsgewicht zorgen. Soms kan de hulp van een diëtist daarbij nodig zijn. De combinatie gezonde voeding en méér bewegen (sporten of op een andere manier), werkt nog beter. Ook door bepaalde medicijnen kunnen mensen gewicht verliezen. Dat is echter geen gezonde methode om af te vallen. 9.6 Voeding en hygiëne Bij het bereiden van voedsel is hygiëne heel belangrijk. Veilig en gezond eten kan door voedsel op de goede manier te ontdooien, snijden, verhitten en bewaren. 9.6.1 Bereiden van voedsel In de keuken wordt vaak gewerkt met (rauwe) voedingsmiddelen. Op deze voedingsmiddelen zitten bacteriën. Bij de bereiding van voeding kunnen deze bacteriën op het aanrecht terechtkomen en op de handen. Als voedingsmiddelen vervolgens op het aanrecht worden neergelegd of worden beetgepakt, kunnen bacteriën worden overgebracht van het ene op het andere voedingsmiddel. Dit wordt ook wel kruisbesmetting genoemd. Dit kun je tegengaan door schoon en hygiënisch te werken, en door voedselresten, afval en vuil zo snel mogelijk op te ruimen en weg te gooien. Een aantal tips hierbij zijn: was uw handen voordat u begint met eten voorbereiden was uw handen tussendoor (bijvoorbeeld na aanraking van rauw vlees) was groenten in ruim water om zo vuil en bacteriën te verwijderen houd rauwe producten gescheiden van bereide voedingsmiddelen (gebruik aparte snijplanken, messen) raak producten die bereid en voor consumptie gereed zijn zo min mogelijk met uw handen aan Bacteriën gaan dood door verhitting. Producten die rauw een voedselvergiftiging kunnen veroorzaken, kunnen na verhitten toch veilig worden gegeten. Hiervoor is het wel belangrijk dat producten door en door worden verhit. In koude gerechten worden bacteriën uiteraard niet gedood door verhitting. Het is daarom belangrijk om de ingrediënten voor koude gerechten niet lang van tevoren uit de koelkast te halen en de bereidingstijd zo kort mogelijk te houden. In de koelkast blijven bacteriën wel leven, maar de snelheid waarmee bacteriën zich vermenigvuldigen is lager. 9.6.2 Bewaren van voedsel Als de verpakking van een levensmiddel geopend is, gaat de houdbaarheid ervan achteruit. Op het etiket staat meestal hoe het product na opening het beste bewaard kan worden om bederf zoveel mogelijk tegen te gaan. Sommige voedingsmiddelen kunnen ongekoeld bewaard worden; andere moeten juist gekoeld of diepgevroren bewaard worden. Als op het etiket ‘na opening koel bewaren’ staat moet het product in de koelkast bewaard worden. Over het algemeen zijn deze producten na opening nog drie dagen houdbaar. In de koelkast blijven bacteriën wel leven, maar de snelheid waarmee bacteriën zich vermenigvuldigen vertraagt. In de vriezer kunnen voedingsmiddelen langer bewaard blijven dan in de koelkast. Bereide (warme) gerechten kunnen alleen veilig bewaard worden als ze snel worden afgekoeld en vervolgens in de koelkast of diepvries worden gezet. In de koelkast kunnen deze restjes een paar dagen bewaard blijven; in de vriezer ongeveer een maand. Bacteriën kunnen zich bij de lage temperatuur van een vriezer niet meer vermenigvuldigen; ze gaan echter ook niet dood. Het ontdooien van ingevroren gerechten moet daarom op een veilige manier gebeuren. Vlees kan het beste in de koelkast worden ontdooid en een product dat ontdooid is, moet zo snel mogelijk worden bereid. Restjes van nitraatrijke groenten kunnen beter niet worden bewaard. Nitraat komt van nature in alle soorten groenten voor. Veel nitraat zit in andijvie, rode bieten, bleekselderij, Chinese kool, koolrabi, paksoi, postelein, raapstelen, alle soorten sla, spinazie, spitskool en venkel. Nitraat is op zich niet schadelijk voor de mens, maar te veel nitriet kan wél schadelijk zijn. Bepaalde bacteriën kunnen nitraat in nitriet omzetten. Dit gebeurt bij langzaam afkoelen, onvoldoende gekoeld bewaren en / of opnieuw opwarmen van nitraatrijke groenten. Het is daarom beter om geen restjes van gerechten met nitraatrijke groente te bewaren en opnieuw op te warmen. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 33 9.7 Voeding en mondgezondheid Voeding heeft invloed op de tanden en kiezen. Uit suikers kunnen door mondbacteriën schadelijke stoffen (zuren) worden gevormd. Deze kunnen tandbederf (cariës) of tandvleesontsteking veroorzaken. Voedingsmiddelen kunnen weer andere zuren bevatten die zorgen voor het afslijten van tanden en kiezen (erosie). 9.7.1 Cariës Cariës (ook wel ‘gaatjes’ genoemd) is een aantasting van het glazuur. Als er niets aan wordt gedaan, kan pijn ontstaan. Cariës kan helaas niet genezen, maar de tandarts kan cariës wel stoppen door middel van bijvoorbeeld een vulling. Gaatjes ontstaan door tandplak. Tandplak is een kleverig laagje dat hoofdzakelijk uit voedselresten en bacteriën bestaat. Er zijn bacteriën die uit suiker een zuur maken en dit zuur kan het glazuur oplossen (‘zuurstoot’). Zo ontstaan er gaatjes. Veel voedingsmiddelen, zoals snoep, koek en frisdrank, bevatten suiker. Er zijn ook veel voedingsmiddelen, zoals fruit, groente en honing, waar van nature suikers in zitten. Suiker en suikerrijke producten zijn de voornaamste oorzaken van het ontstaan van cariës. Niet alleen de hoeveelheid suiker is daarbij belangrijk, maar vooral het aantal keren dat er wordt gegeten (maximaal 7 eet- of drinkmomenten per dag). Speeksel heeft een belangrijke functie om het glazuur gezond te houden. Het speeksel heeft ongeveer 3 uur de tijd nodig om het zuur (dat door bacteriën is gemaakt) van 1 keer eten of drinken weg te werken. Als er binnen drie uur weer iets wordt gegeten of gedronken wat suiker bevat, blijft er dus constant zuur in de mond, zodat er sneller gaatjes ontstaan. Het is daarom belangrijk om niet de hele dag door te eten of te drinken. In de ‘Richtlijnen voor een goede voeding’ staat ook dat het belangrijk is om niet de hele dag door te eten. Om tandbederf en tandvleesontsteking te voorkomen, is het verstandig om maximaal 7 eet- of drinkmomenten (3 hoofdmaaltijden en 4 tussendoortjes) per dag aan te houden. Voor jonge kinderen wordt maximaal zes eet- of drinkmomenten aanbevolen, omdat die vroeger naar bed gaan. Minder bekende oorzaken van cariës zijn het gebruik van medicijnen en het gebruik van de zuigfles bij peuters. Veel medicijnen, o.a. hoestdrankjes en dragees, bevatten suiker. Hierdoor kunnen de 7 eet- of drinkmomenten per dag makkelijk overschreden worden. Het is daarom aan te bevelen om medicijnen, indien mogelijk, bij de maaltijd en / of vlak voor het tanden poetsen te geven. Ook kan eventueel gezocht worden naar een alternatief medicijn dat geen suiker, maar zoetstof bevat. Bij peuters kan zogenaamde zuigflescariës ontstaan. Dit is tandbederf dat kort na de doorbraak begint aan de boventanden van een peuter en dat vervolgens verder uitbreid in de volgorde van doorbraak. Het wordt veroorzaakt door een frequent en langdurig gebruik van de zuigfles met suikerbevattende inhoud. Om zuigflescariës te voorkomen is het belangrijk: - geen suikerbevattende (vruchten)sappen te geven vanaf de leeftijd van ongeveer 9 maanden over te gaan op de (tuit)beker om in de fles die eventueel meegegeven wordt in bed alleen water te doen; geen (vruchten)sappen of melk overdag vaste drinkmomenten in te bouwen en de inhoud in korte tijd te laten opdrinken 9.7.2 Tandvleesontsteking Naast bacteriën die cariës veroorzaken, zijn er ook bacteriën die het tandvlees kunnen ontsteken. Tandvleesontsteking is naast tandbederf een belangrijke oorzaak voor het verlies van tanden en kiezen. Het ontstaat als het laagje tandplak dat op de tanden en tegen de tandvleesrand zit niet goed wordt schoongemaakt. Vooral op moeilijk te bereiken plaatsen, zoals tussen tanden en kiezen, komt zo’n ontsteking voor. Tandvleesontsteking komt bij heel veel volwassenen voor, maar kan ook bij kinderen voorkomen. Ongeveer één op de drie kinderen tussen de 6 en 18 jaar blijkt een lichte vorm van ontstoken tandvlees te hebben. Meestal geeft tandvleesontsteking geen klachten, waardoor het vaak niet wordt opgemerkt. Gezond tandvlees heeft een roze kleur en ligt stevig rondom de gebitselementen. Ontstoken tandvlees is roder en gezwollen. Bij het tanden poetsen gaat het snel bloeden. Tandvleesontsteking veroorzaakt op de lange duur slechte adem. Om tandvleesontsteking te voorkomen kan tussen de tanden en kiezen goed worden schoongemaakt met tandzijde, tandenstokers en / of ragers (geadviseerd door tandarts of mondhygiëniste bij kinderen vanaf 12 jaar). Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 34 9.7.3 Erosie Erosie is het afslijten van de buitenste laag van tanden en kiezen door een zuur dat niet afkomstig is van bacteriën. Erosie wordt veroorzaakt door voedingsmiddelen die een dergelijk zuur bevatten. Het zuur uit deze voedingsmiddelen zorgt er voor dat het glazuur zacht en poreus wordt en gaat slijten. Voorbeelden van ‘zure’ voedingsmiddelen zijn: koolzuurhoudende frisdranken, citrusvruchten, yoghurt, appelsap en wijn. Net als bij cariës geldt ook voor erosie dat het belangrijk is hoe vaak ‘zure’ voedingsmiddelen worden gegeten of gedronken. Het speeksel in de mond helpt het glazuur van de tanden te herstellen. Dit kan alleen als het speeksel de tijd krijgt om dit te doen. Het is dus belangrijk dat er niet voortdurend gegeten of gedronken wordt. Na het eten van ‘zure’ voedingsmiddelen is het niet goed om direct de tanden te poetsen. Het tandglazuur is door de ‘zure’ voedingsmiddelen zacht geworden en kan gemakkelijk ‘weggepoetst’ worden. Het is daarom beter één uur te wachten met tanden poetsen, zodat het tandglazuur zich kan herstellen. Als je toch direct na het eten van ‘zure’ voedingsmiddelen je tanden wilt poetsen, is het aan te raden eerst de mond te spoelen met water of melk. Het glazuur van de tanden herstelt hierdoor sneller. 9.7.4 Tanden poetsen Goed tanden poetsen is nodig, want door minimaal 2 maal per dag de tanden te poetsen, kan cariës en tandvleesontsteking worden voorkomen. Met poetsen verwijder je tandplak. Goed poetsen begint met een goede tandenborstel. Een goede tandenborstel heeft een lange rechte steel met een korte borstelkop. De borstelkop heeft veel kleine bosjes nylon haren (multi-tufted). Met een kleine borstel zijn alle plekjes in de mond (dus ook de kiezen helemaal achterin) goed te bereiken. Het is beter een zachte tandenborstel te gebruiken, omdat de haren daarvan beter plooibaar zijn en gemakkelijker de oppervlakken van de tanden en kiezen kunnen volgen. Als de haren van de borstel uit elkaar staan is het tijd voor een nieuwe tandenborstel. Het is aan te bevelen de tandenborstel om de 3 maanden te vervangen. Het is aan te raden om minstens twee maal per dag en in ieder geval voor het slapen gaan met fluoridetandpasta te poetsen. Een halve centimeter tandpasta per poetsbeurt is al genoeg. Als meer tandpasta per keer wordt gebruikt, is het moeilijk om te zien wat je aan het doen bent en er komt erg veel schuim in de mond. Na het poetsen is het voldoende om de tandpasta uit te spugen of te spoelen met één slokje water. Een goede tandpasta bevat fluoride. Fluoridetandpasta zorgt ervoor dat het glazuur versterkt, waardoor een gaatje moeilijker ontstaat. Fluoride kan bij een beginnend gaatje het glazuur weer gezond maken. Bij het tanden poetsen is het belangrijk om een vaste volgorde aan te houden. Elk plekje in de mond moet met korte, horizontale poetsbewegingen langs de tandvleesrand afgewerkt worden. Een aanbevolen poetsmethode is poetsen volgens de 3B’s: binnenkant, bovenkant, boven op de kiezen (zie bijlage 4). Het is belangrijk bij het poetsen een vaste volgorde aan te houden en de tanden voor de spiegel te poetsen. Zo kun je zien of je geen plekjes overslaat. Het gebit van kinderen tot ± 10 jaar moet altijd nagepoetst worden door de ouder of verzorger. Bij kinderen vanaf 10 jaar kan het tanden poetsen gecontroleerd worden door zogenaamde plakverklikkers. Door op een dergelijk tabletje te kauwen vermengd de kleurstof van de tablet zich met het speeksel. De kleurstof moet met de tong goed verdeeld worden over tanden en kiezen. Nadat de mond gespoeld is, blijft de kleurstof zichtbaar op de plaatsen waar nog tandplak aanwezig is. Zo wordt gecontroleerd waar er wel en niet goed genoeg gepoetst is. 9.7.5 Tandarts Het is belangrijk twee keer per jaar met een kind naar de tandarts te gaan voor controle. Als er problemen zijn met het gebit kan de tandarts dat snel ontdekken en het verhelpen. Voor kinderen tot en met 17 jaar is tandartsbezoek en behandeling in de ziektenkostenverzekering opgenomen. Voor asielzoekers / vluchtelingen van 18 jaar of ouder worden de tandartskosten alleen vergoed bij acute pijnklachten of wanneer de kauwmogelijkheid gestoord is. Het is daarom noodzakelijk goed tanden te poetsen en problemen met het gebit zo veel mogelijk te voorkomen. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 35 9.8 Goedkoop en gezond eten in Nederland Veel vluchtelingen, die binnenkomen in een OC en AZC zijn op zoek naar vertrouwde producten uit het land van herkomst. Uiteraard zijn niet overal in Nederland winkels waar deze producten te verkrijgen zijn. In sommige gevallen zijn de producten wel te verkrijgen, maar zijn ze erg duur. Met een overzicht van de regionale winkels met dergelijke producten zouden sommige asielzoekers zeker geholpen zijn. Elke MOA-regio zou dit zelf kunnen maken. Uiteraard is het daarnaast erg belangrijk om asielzoekers ook vertrouwd te maken met Nederlandse voedingsmiddelen en voedingsgewoonten. Kennis over de bereiding van Nederlandse voedingsmiddelen is daarbij belangrijk. Asielzoekers moeten rondkomen van een beperkt budget. Een groot deel van het budget moet worden besteed aan voeding. Het is voor hen daarom noodzakelijk om te weten hoe je goedkoop en gezond kunt eten in Nederland. 9.8.1 Nederlandse voedingsmiddelen en -gewoonten Veel Nederlanders beginnen de dag met een ontbijt. Dit bestaat voor de meeste mensen uit brood met koffie, thee of een andere drank. Steeds meer mensen vervangen het brood door een graanontbijt (bijv. muesli) met melk of yoghurt. Warme maaltijden worden in Nederland bijna nooit als ontbijt gegeten. De lunch bestaat in de meeste gevallen uit brood met kaas of vlees of een zoet beleg, zoals hagelslag (stukjes chocolade) of jam. Melk en karnemelk (zurige melk) worden vaak bij de lunch gedronken. Een kenmerk van typisch Nederlandse voeding is het gebruik van veel melkproducten. De avondmaaltijd is meestal een warme maaltijd en deze kan uit veel verschillende gerechten bestaan. Aardappels waren jarenlang het belangrijkste voedingsmiddel in de Nederlandse voeding. De traditionele Nederlandse avondmaaltijd bestond dan ook uit aardappels, vlees en groenten. Vaak werden hierbij weinig kruiden gebruikt. Nederland is een klein land met veel verschillende culturen en invloeden van andere landen. Dit is ook terug te vinden in de voeding. Vooral jongere mensen vervangen de traditionele Nederlandse avondmaaltijd steeds vaker door gerechten uit andere landen, zoals bijvoorbeeld China, Italië en Mexico. Veel Nederlanders drinken tussen het ontbijt en de lunch koffie en tussen de lunch en de avondmaaltijd thee. Ook na de avondmaaltijd wordt vaak koffie gedronken. De meeste Nederlanders gaan niet bij elkaar op bezoek rond etenstijd (ongeveer tussen 17.30 - 20.00 uur). Vaak wachten ze met eten koken tot het bezoek weer weg is. De meeste Nederlanders maken eerst een afspraak en blijven dan pas bij elkaar eten. Een aantal traditionele Nederlandse producten zijn: vla, karnemelk, poffertjes, hagelslag, muisjes, drop, stamppot, kroket, frikadel en haring. 9.8.2 Goedkoop en gezond Met een beperkt budget is belangrijk te letten op de prijs van voeding. Daarnaast is het uiteraard belangrijk dat voeding lekker en gezond is. Een aantal tips voor het kopen van goedkope en gezond voeding zijn: Let op de winkel waar je voeding gaat kopen; niet alle winkels zijn even duur; Van een verpakt product zijn vaak verschillende merken te koop. De goedkopere merken liggen vaak onder in de schappen. Er is meestal geen verband tussen het merk en de gezondheid; In veel winkels kun je (aan het eind van de dag) bepaalde producten goedkoper krijgen. De uiterste verkoopdatum (staat op de verpakking vermeld) van het product is dan bijna bereikt. Het product moet vaak dezelfde dag nog opgegeten worden, omdat het product anders bederft; De prijs van fruit en groenten is erg seizoensgebonden. Het is daarom goedkoper om groenten en fruit van het seizoen te kopen; Groenten kun je in veel verschillende vormen kopen: vers, vers gesneden, diepvries of blik. Gesneden groenten en groentemengsels zijn meestal duurder. Diepvriesgroenten en groenten uit blik zijn vaak goedkoper. Zowel verse groenten als groenten uit de diepvries of blik zijn gezond. Bij het inblikken of invriezen van groenten gaan wel wat vitamines verloren. Blik- of diepvriesgroenten hoeft alleen maar te worden opgewarmd, waardoor er juist weer minder vitamines verloren gaan als bij verse groenten. Uiteindelijk is er wat betreft de voedingswaarde nauwelijks verschil tussen verse groenten of groente uit de diepvries of blik; Producten, zoals groenten en fruit, brood en vis zijn op de markt vaak goedkoper dan in de winkels; Vaak zijn buitenlandse producten goedkoper bij de Toko of bij Turks-Marokkaanse winkels. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 36 10 Evaluatiemethoden Evalueren is hetzelfde als beoordelen. Het resultaat van een interventie wordt vergeleken met een vooraf geformuleerd doel. Om goed te kunnen evalueren is het noodzakelijk vooraf concrete en evalueerbare doelen te formuleren. In de theorie van gezondheidsbevordering wordt onderscheid gemaakt tussen productevaluatie en procesevaluatie. Productevaluatie richt zich op het effect van de voorlichting. Er wordt nagegaan of het doel is bereikt. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat een verandering in kennis en vaardigheden is opgetreden, maar ook een verandering in houding of gedrag. Bij procesevaluatie wordt nagegaan hoe het hele proces is verlopen. De feitelijke gebeurtenissen worden vergeleken met de geplande gebeurtenissen. Evaluatie is niet alleen bedoeld om een eindoordeel te kunnen geven, maar ook voor verbetering van gebeurtenissen in de toekomst. Met de resultaten van een evaluatie kan de interventie worden bijgesteld of vernieuwd. 10.1 Productevaluatie Productevaluatie is het vergelijken van het resultaat van een interventie met het vooraf geformuleerde doel. Een evaluatie is bedoeld om te bepalen of de gebruikte interventiemethode heeft geleid tot de verwachte veranderingen bij de doelgroep. Gewenste producten van een interventie zijn in de eerste plaats: aandacht, begrip, verandering in kennis en vaardigheden, attitudeverandering (of –behoud). In de tweede plaats zijn gewenste producten: gedragsintentieverandering, gedragsverandering en behoud van gedragsverandering. Er zijn verschillende methoden waarmee de voorlichter het resultaat van de interventie kan vergelijken met de gestelde doelen. Er zijn evaluatiemethoden die meer geschikt zijn om kennisoverdracht te evalueren en methoden die meer geschikt zijn voor het evalueren van houdings- of gedragsverandering. Een methode voor het evalueren van kennisoverdracht is gebruik maken van een evaluatieformulier of quiz. Een voorbeeld hiervan is te vinden in bijlage 6. Met deze methode is het mogelijk om de opgedane kennis te evalueren over etikettering en de houdbaarheid. Andere voorbeelden van methoden zijn een vragenspel, thematafel of grabbelzak . Voor het evalueren van houdings- of gedragverandering kan een rollenspel of casuïstiek gebruikt worden als evaluatiemethode. Deze moet nog ontwikkeld worden 10.2 Procesevaluatie Bij procesevaluatie wordt nagegaan hoe het gehele proces verlopen is. De sterke en zwakke punten van de interventie worden blootgelegd. Daarbij worden de feitelijke gebeurtenissen vergeleken met de geplande gebeurtenissen. Wie doet wat, waar, wanneer, hoe, enz. Informatie voor de procesevaluatie komt van de uitvoerders (voorlichter, tolk), de einddoelgroep (asielzoekers) en andere betrokkenen. Procesevaluatie kan plaatsvinden tijdens de uitvoering, maar ook achteraf. De informatie die gevonden wordt, kan gebruikt worden bij eventuele vervolgactiviteiten. Er zijn verschillende methoden voor procesevaluatie. Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 37 11 Literatuurlijst Ajzen, I. (1991). The theory of planned behaviour. Organizational Behaviour and Human Decision Progresses, 50, 179211 De Bourdeauhuij, I., Brug, J. (in druk). Tailoring dietary feedback to reduce fat intake: an intervention at the family level. Health Education Research. Linck, H. (2001). Voorlichting aan asielzoekers: een verkennend behoeftenonderzoek. Afstudeeronderzoek Wageningen Universiteit & researchcentrum Prochaska, J. , Norcross, J. , DiClemente, C. (1994). Changing for good. New York: Avon Books. Raay, W.F. van (1984). Een model van het voedingsgedrag. Voeding, 45, 376-382 Tjon A. Ten, W.E. , Schulpen, T.W.J. (1999). De medische zorg voor jeugdige asielzoekers. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 143, 1569-1571 Vera, P. (1998). Dan is je spiegel gebroken. Een onderzoek naar de problemen van vluchtelingen met gezondheid en gezondheidszorg in Nederland. Brabants ondersteuninginstituut (BOZ) in opdracht van Vluchtelingen organisatie Nederland (VON) Wigger, C., Assema, P. van, Nooijer, J. de. (2002). Voedingsproblemen van alleenstaande minderjarige asielzoekers, afstudeerscriptie Capaciteitsgroep Gezondheidsvoorlichting, Universiteit Maastricht en GGD Regio Stedendriehoek Deventer Zuijlen, M. van (2002), Interviews en Evaluatieproject Voedingswinkel’ (niet in druk) Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004 38