De wereld op je bord, draaiboek voorlichting voeding

advertisement
De wereld op je bord
Draaiboek voorlichting aan asielzoekers over voeding
MOA Regio Oost Nederland, werkgroep voeding
GGD Regio Stedendriehoek
De wereld op je bord
Draaiboek voorlichting aan asielzoekers over voeding
Colofon
Deventer, september 2003
Samenstelling en ontwikkeling
MOA Oost Nederland; werkgroep Voeding
GGD Regio Stedendriehoek
Speciale dank gaat uit naar:
NIGZ voor het beschikbaar stellen van methoden en aanvullende informatie, Corinne Embsen, stagiaire
Gezondheidsvoorlichting en – bevordering Universiteit Maastricht voor haar bijdrage van het onderzoek onder AMA’s, en
verder alle GVO verpleegkundigen en GGD-medewerkers die materialen hebben gestuurd, meegedacht en gelezen
hebben.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
2
Voorwoord
Op dit moment bevindt de MOA zich in een zeer dynamische omgeving. Er komen minder asielzoekers naar Nederland.
Veel centra moeten sluiten en veel medewerkers moeten om die redenen een andere baan zoeken. Daarom is het extra
belangrijk dat er goede richtlijnen met betrekking tot de onderwerpen uit de Service Agree Levels zijn cq. komen.
Doordat mensen weggaan, zou een hoop opgedane kennis verloren kunnen gaan. Protocollen en draaiboeken kunnen
dit kennisgat verkleinen. Verder zijn draaiboeken belangrijk omdat zij een leidraad kunnen vormen om een activiteit op te
pakken. Hierdoor zal een activiteit planmatiger, doeltreffender en daardoor ook effectiever zijn.
Dit voedingsdraaiboek heet een dynamisch document te zijn. Het document is in zo verre klaar, dat de kennis, inzichten,
methoden en interventies die nu bekend zijn over voedingsvoorlichting bij asielzoekers zijn gebundeld in dit document.
Wanneer methoden veranderen, nieuwe succesvolle interventies het daglicht zullen zien en er nieuwe materialen
ontwikkeld worden, ook dan moet iedereen zich zo vrij voelen om dit aan te vullen, door materialen te plaatsen bij dit
document op het GGD Kennisnet. We moeten met elkaar kennis delen, zodat kennis niet verloren gaat. Een belangrijke
verantwoordelijkheid voor iedereen die werkzaam is bij de MOA en daarbuiten….
Dit draaiboek moet een soort van leidraad/handleiding zijn die gebruikt kan worden om een activiteit op te zetten op
basis van de uitgangspunten van lokale gezondheidsbevordering:
 Intersectorale samenwerking
 Participatie
 Integrale benadering
Gezondheidsbevordering is een kwestie van advies op maat. Dit draaiboek geeft kennis over veel voorkomende
voedingsproblemen bij asielzoekers, geeft inzicht in voeding en cultuur en religie. Daarnaast geeft het draaiboek tips
voor interventies en voor succesfactoren binnen interventies voor zowel voorlichting aan grotere groepen als voor
individuele voorlichting.
Het draaiboek voeding is ontwikkeld in Oost Nederland en daarna in de landelijke MOA-overlegstructuur besproken. Na
positief advies van de landelijke werkgroep GVO en het MOA-zorgoverleg heeft de Bestuurscommissie MOA het
vastgesteld als landelijk bruikbaar draaiboek voor voorlichting over voeding aan asielzoekers.
Uit deze uitgave mag met bronvermelding worden gekopieerd voor educatieve doeleinden. MOA Oost Nederland blijft
graag op de hoogte van uw ervaringen met dit draaiboek. Aanspreekpunten bij MOA Oost Nederland zijn:
Marianne van Zuijlen via [email protected]
Marthine Bos via [email protected]
Kortom, een dynamisch document dat voor allerlei vormen van gezondheidsbevordering met betrekking tot voeding
gebruikt kan worden.
Deventer, september 2003,
De voedingswerkgroep:
Werkgroep MOA Oost Nederland:
Marianne van Zuijlen (pilot en verkennend onderzoek) Babette Wagemakers , Marthine Bos, Inge Verdonk, Ilse
Weenink, Marga Koenders, Mariken Gaakeer.
Werkgroep GGD Stedendriehoek:
Chantal Walg, Anja Ton en Jeanette Lezwijn
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
3
Inhoudsopgave
1
Inleiding..................................................................................................................................................................... 6
2
Algemene tips voor de voorlichter ......................................................................................................................... 7
3
Algemene randvoorwaarden bij voorlichting ........................................................................................................ 8
3.1 Budget.................................................................................................................................................................... 8
3.2 Tijd ......................................................................................................................................................................... 8
3.3 Menskracht ............................................................................................................................................................ 8
4
Probleemanalyse ...................................................................................................................................................... 9
4.1 Wat is het probleem? ............................................................................................................................................. 9
4.2 Voor wie is het een probleem en waarom? ........................................................................................................... 9
4.3 Wat zijn de oorzaken van het probleem (determinanten)? .................................................................................... 9
5
Doelgroepen ........................................................................................................................................................... 11
5.1 Algemene kenmerken van de doelgroep ............................................................................................................. 11
5.2 Specifieke kenmerken van de beoogde interventiegroep .................................................................................... 11
5.3 Inventarisatie van wensen, behoeften en mogelijkheden van de interventiegroep .............................................. 12
6
Doelen ..................................................................................................................................................................... 13
6.1 Subdoelen ............................................................................................................................................................ 13
7
Interventies ............................................................................................................................................................. 14
7.1 Achtergrond ......................................................................................................................................................... 14
7.2 Interventies .......................................................................................................................................................... 15
7.2.1 Lezing/cursus .............................................................................................................................................. 15
7.2.2 Voedingsles................................................................................................................................................. 16
7.2.3 Voedingswinkel ........................................................................................................................................... 16
7.2.4 Kooklessen.................................................................................................................................................. 17
7.2.5 (Super)marktbezoek .................................................................................................................................... 18
7.2.6 Informatiemarkt (voedingsstand) ................................................................................................................. 18
7.2.7 Ideeën voor nieuwe interventies.................................................................................................................. 19
7.3 Effectieve elementen ........................................................................................................................................... 19
8
Werving ................................................................................................................................................................... 21
8.1
8.2
8.3
8.4
9
Manier van werven............................................................................................................................................... 21
Betrokken bij werving ........................................................................................................................................... 21
Wanneer werven? ................................................................................................................................................ 21
Inhoud van de uitnodiging / aankondiging............................................................................................................ 21
Achtergrondinformatie over voeding ................................................................................................................... 22
9.1 Voeding en gezondheid ....................................................................................................................................... 22
9.2 Wat is gezonde voeding?..................................................................................................................................... 22
9.2.1 Voedingsstoffen .......................................................................................................................................... 22
9.2.2 Richtlijnen voor een gezonde voeding ........................................................................................................ 24
9.3 De Islam en de spijswetten (www.wau.nl)............................................................................................................ 26
9.3.1 Het Boeddhisme.......................................................................................................................................... 27
9.3.2 Het Hindoeïsme .......................................................................................................................................... 27
9.3.3 Het Jodendom ............................................................................................................................................. 28
9.3.4 De Mormonen ............................................................................................................................................. 29
9.3.5 De Zevende Dags Adventisten.................................................................................................................... 30
9.4 Voeding voor kinderen, zwangere vrouwen en ouderen ...................................................................................... 31
9.4.1 Kinderen ...................................................................................................................................................... 31
9.4.2 Zwangere vrouwen ...................................................................................................................................... 31
9.4.3 Ouderen ...................................................................................................................................................... 31
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
4
9.5 Voeding en ziekte ................................................................................................................................................ 32
9.5.1 Diarree ........................................................................................................................................................ 32
9.5.2 Verstopping (obstipatie) .............................................................................................................................. 32
9.5.3 Overgewicht ................................................................................................................................................ 32
9.6 Voeding en hygiëne ............................................................................................................................................. 33
9.6.1 Bereiden van voedsel .................................................................................................................................. 33
9.6.2 Bewaren van voedsel .................................................................................................................................. 33
9.7 Voeding en mondgezondheid .............................................................................................................................. 34
9.7.1 Cariës .......................................................................................................................................................... 34
9.7.2 Tandvleesontsteking ................................................................................................................................... 34
9.7.3 Erosie .......................................................................................................................................................... 35
9.7.4 Tanden poetsen .......................................................................................................................................... 35
9.7.5 Tandarts ...................................................................................................................................................... 35
9.8 Goedkoop en gezond eten in Nederland ............................................................................................................. 36
9.8.1 Nederlandse voedingsmiddelen en -gewoonten ......................................................................................... 36
9.8.2 Goedkoop en gezond .................................................................................................................................. 36
10
Evaluatiemethoden ................................................................................................................................................ 37
10.1 Productevaluatie .................................................................................................................................................. 37
10.2 Procesevaluatie ................................................................................................................................................... 37
11
Literatuurlijst .......................................................................................................................................................... 38
Lijst van bijlagen:
Bijlage 1: Preffi 1.0
Bijlage 2: Vitamine D-advies
Bijlage 3: Voedingswijzer
Bijlage 4: weegwijzer
Bijlage 5: poetsmethode
Bijlage 6: Evaluatiemethoden
Bijlage 7: Ondersteunend materiaal /voorlichtingsmateriaal
1) Materialen
2) Folders
3) Uitgewerkte voorlichtingen / cursusboeken
Bijlage 8: Sociale kaart
Bijlage 9: Uitnodiging
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
5
1 Inleiding
Eén van de taken van de Medische Opvang Asielzoekers (MOA) is het verzorgen van gezondheidsbevorderende
projecten aan asielzoekers. Het COA (Centrale Orgaan opvang asielzoekers) heeft, in samenspraak met de MOA,
besloten dat er een aantal onderwerpen zijn waarover in elk geval voorlichting dient te worden gegeven. Binnen de
landelijke werkgroep GVO zijn deze onderwerpen vervolgens verdeeld over de verschillende MOA-regio’s. Elke regio
heeft de taak om over dit specifieke onderwerp een werkdocument te schrijven, dat landelijk gebruikt kan worden als
hulpmiddel voor het geven van voorlichting over dit onderwerp aan asielzoekers. Regio Oost Nederland heeft de taak
gekregen een werkdocument te schrijven over het onderwerp voeding. Deze handleiding is ontwikkeld met behulp van
de Preffi 1.0-methode (zie bijlage 1).
De Preffi is een landelijk ontwikkeld instrument om de effectiviteit van preventieprojecten te verhogen. Het is tevens
een garantie om methodisch en systematisch te werken. Op het moment dat dit document beschikbaar komt is er ook
een Preffi 2.0 beschikbaar. Omdat dit document ontwikkeld is naar aanleiding van Preffi 1.0, is besloten om alleen deze
op te nemen in de bijlage.
In dit draaiboek is nog geen specifieke keuze gemaakt voor een voedingsprobleem, doel en doelgroep. Het draaiboek
geeft slechts een overzicht van veel voorkomende problemen met voeding en van de doelgroepen die deze problemen
ervaren. Daarbij geeft het document veel achtergrondinformatie over een gezonde voeding bij verschillende
doelgroepen, over de rol van voeding bij verschillende religies, over voeding en ziekte, etc.
Het draaiboek kan dus gebruikt worden als basis voor het geven van voorlichting over voeding aan asielzoekers.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
6
2 Algemene tips voor de voorlichter
In dit hoofdstuk worden een aantal tips gegeven voor het voorbereiden van voorlichting aan asielzoekers over voeding:
1. Formuleer vooraf heel duidelijk de doelgroep en de te behalen doelen. Kies vervolgens een geschikte
interventiemethode. Denk na over het inbouwen van effectieve elementen en geschikte evaluatiemethoden. Houd
hierbij steeds rekening met de randvoorwaarden (zie hoofdstuk 3 en maak eventueel gebruik van het handboek
Preffi (NIGZ) voor meer informatie);
2. Inventariseer vooraf de interesse en behoefte van de doelgroep; asielzoekers moeten zelf het belang inzien van de
informatie en geïnteresseerd raken;
3. Sluit zo veel mogelijk aan bij de eigen voedingsgewoonten en reeds aanwezige kennis van de asielzoeker over
voeding;
4. Houd rekening met cultureel bepaalde opvattingen over voeding (bijvoorbeeld: dik zijn kan als teken van welvaart
worden gezien, bepaalde voedingsmiddelen worden om religieuze redenen niet gegeten, enz.);
5. De informatie moet kort en krachtig, gestructureerd aangeboden worden (maximaal 1,5 uur, incl. pauze). Doelen
moeten afgebakend worden;
6. Maak gebruik van voorlichtingsmateriaal dat aansluit op de belevingswereld van de asielzoeker;
7. Zorg voor een geschikte (liefst voor de doelgroep vertrouwde) voorlichtingsruimte met de benodigde faciliteiten (o.a.
video apparatuur, tv, flap-over, enz.);
8. Houd bij het kiezen van een datum en tijd voor de voorlichting rekening met andere activiteiten in en rondom het
asielzoekerscentrum (zoals religieuze activiteiten, verplichtingen asielprocedure, schooltijden van de kinderen,
Nederlandse les, voorkeur voor de middag, feestdagen en andere culturele activiteiten);
9. Zorg voor opvangmogelijkheden of spelmateriaal voor de kinderen en houd rekening met school en crèchetijden;
10. Zorg (eventueel) voor gescheiden mannen en vrouwengroepen. Zorg bij een vrouwengroep zo mogelijk voor een
vrouwelijke voorlichter en tolk (of Vetc) en bij een mannengroep zo mogelijk voor een mannelijke tolk (of VETC)
11. De informatieoverdracht moet zo veel mogelijk plaatsvinden in een voor de asielzoeker vertrouwde taal. Dit kan
door gebruik te maken van een tolk of een Vetc. Houdt rekening met eventuele taal of (sub)cultuurverschillen tussen
de doelgroep en de tolk of Vetc;
12. Evalueer de voorafgestelde doelen.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
7
3 Algemene randvoorwaarden bij voorlichting
Bij de voorbereiding van een voorlichting moeten beslissingen worden gemaakt over onder andere de
interventiemethode. In de praktijk worden deze keuzes voor een groot deel gemaakt op grond van randvoorwaarden,
zoals budget, tijd en menskracht. De randvoorwaarden geven het kader aan waarbinnen de voorlichting zich kan
afspelen. Het is dus noodzakelijk voortdurend te bedenken wat deze randvoorwaarden zijn.
3.1 Budget


Ga na hoeveel geld beschikbaar is voor de voorlichting;
Maak van tevoren een begroting. Vooral aan de aanschaf en / of ontwikkeling van materialen zijn vaak kosten
verbonden. Maar vergeet ook niet dat mankracht, catering en de huur van de ruimte geld kan kosten.
3.2 Tijd


Bedenk vooraf hoeveel tijd een voorlichting gaat kosten. Niet alleen de uiteindelijke voorlichting kost tijd, maar
vooral ook de voorbereiding en de evaluatie;
Houd er rekening mee dat materialen, voorlichtingsruimten, kookruimten, vervoer en tolken op tijd gereserveerd,
besproken of besteld moeten worden.
3.3 Menskracht


Zorg ervoor dat er genoeg mensen zijn om de interventie uit te voeren. Bij sommige interventies kan het handig zijn
een collega GVO-verpleegkundige, een diëtist , MOA –verpleegkundigen, OKZ-verpleegkundigen, leerkrachten,
verloskundigen of eventueel vrijwilligers om ondersteuning te vragen of taken te verdelen;
Zorg dat, zonodig, een tolk of Vetc beschikbaar is.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
8
4 Probleemanalyse
4.1 Wat is het probleem?
Naar de voedingstoestand van asielzoekers is tot nu toe geen epidemiologisch onderzoek gedaan. Uit kleinschalige
kwalitatieve onderzoeken en via signalen uit de praktijk blijkt dat lichamelijke klachten die samenhangen met voeding
voor sommige asielzoekers een probleem zijn. Ook zijn er problemen met de aankoop, de bereiding en het gebruik van
voedingsmiddelen.
In kwalitatief onderzoek van Vera (1998) naar de problemen van vluchtelingen met gezondheid en gezondheidszorg in
Nederland worden lichamelijke klachten, die direct of indirect verband houden met voeding, door vluchtelingen als
probleem genoemd. Voorbeelden van dergelijke lichamelijke klachten zijn: maagklachten, hoge bloeddruk, hoog
cholesterolgehalte, tand- en tandvleesproblemen, voedselallergie, suikerziekte en bloedarmoede.
In de praktijk signaleren medewerkers van de MOA, die dagelijks met asielzoekers werken, ook allerlei
(gezondheids)problemen die geheel of gedeeltelijk samenhangen met voeding.
Problemen die veel voorkomen in de centra en in de regio, en door asielzoekers vaak niet direct gerelateerd worden aan
voedingsproblemen, zijn onder andere:













lichamelijke klachten, zoals maag- en darmklachten vb. obstipatie;
vrouwen die klagen dat ze plotseling zo dik worden;
tandcariës, met name bij kinderen;
kinderen met eetproblemen, die veel snoepen, maar weinig gezonde voeding eten;
de neiging van met name jongeren om veel ongezonde westerse voeding te eten, zoals bijvoorbeeld friet en andere
snacks;
geen of ongezond ontbijt /lunch voor schoolgaande kinderen, zoals bijvoorbeeld een glaasje cola en een reep
chocola;
gemis van vertrouwde producten (uit eigen land). Deze zijn niet of moeilijk te verkrijgen;
betaalbaar voedsel kopen wordt moeilijk gevonden;
AMA’s en jonge mannen die voor het eerst zelf moeten koken en dat niet kunnen (of willen);
onbekend zijn met Nederlandse voedingsmiddelen en de bereiding hiervan;
ondervoeding bij binnenkomst in Nederland;
tekort aan vitamine D met als gevolg osteoporose;
Kinderen die door ouders letterlijk zoet gehouden worden (krijgen snoep om onrust te voorkomen).
4.2 Voor wie is het een probleem en waarom?
Het is voornamelijk een probleem voor de asielzoeker zelf. Gebrek aan kennis en vaardigheden rondom voeding kunnen
gezondheidsproblemen opleveren bij volwassenen en kinderen. De groei en ontwikkeling van kinderen en jongeren kan
bovendien negatief worden beïnvloed (Tjon A ten & Schulpen). Of asielzoekers het zelf als direct gezondheidsprobleem
ervaren is niet altijd duidelijk. Daarnaast hebben dergelijke problemen gevolgen voor de kosten van de gezondheidszorg
en kan het sociale problemen met zich meebrengen.
4.3 Wat zijn de oorzaken van het probleem (determinanten)?
Bij het geven van voedingsvoorlichting aan asielzoekers is het belangrijk een inschatting te maken van de determinanten
die van invloed zijn op de specifieke voedingsproblemen bij deze doelgroep. Aangezien er weinig onderzoek is gedaan
naar voedingsproblemen bij asielzoekers is er ook weinig bekend over de determinanten van deze problemen. Naar de
mogelijke determinanten van voeding in het algemeen is wel veel onderzoek gedaan. Hieruit zijn veel modellen
ontstaan, die voedingsgedrag proberen te verklaren (zie Preffi handboek). Mogelijk zijn deze modellen ook in meer of
mindere mate verklarend voor de voedingsproblemen van asielzoekers. Over het algemeen kan gesteld worden dat
voedingsgedrag complex is en een combinatie is van gedragingen.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
9
Belangrijke determinanten van voedingsgedrag zijn:

Inschatting van eigen voedingsgedrag
mensen zijn zich er vaak niet bewust van of ze al dan niet gezond eten

Kennis over voeding
weinig kennis over gezonde voeding

Vaardigheden om gezonde voeding te bereiden
Gebrek aan vaardigheden om gezonde voeding te bereiden

Houding (attitude) ten opzichte van goede voeding
mensen vinden vaak dat gezond eten te veel tijd kost, te duur en/of minder lekker is

Eigen effectiviteit
mensen zijn er niet van overtuigd dat ze in staat zijn om gezond eten te bereiden, op te eten en dit vol te houden

Steun van belangrijke mensen uit de omgeving (subjectieve norm)
mensen zijn meer gemotiveerd om gezond te eten als voor hen belangrijke mensen uit de omgeving hen daarin
steunen
Naast deze individuele determinanten is ook de omgeving van invloed op voedingsgedrag. Het kopen van gezonde
voeding hangt bijvoorbeeld ook af van het aanbod, persoonlijk budget en de prijs van voedingsmiddelen (van Raaij,
1984, Ajzen, 1991, Prochaska, 1994). Soms is wat gezond is ook duurder, zoals bijvoorbeeld seizoensgebonden
groente in een ander seizoen. Veel asielzoekers wonen bijvoorbeeld ver weg van winkels (aanbod) en hebben weinig
geld beschikbaar voor voeding (persoonlijk budget). Bij voorlichting aan asielzoekers zal over het algemeen
voornamelijk geprobeerd worden individuele determinanten van een voedingsprobleem te beïnvloeden en niet zo zeer
de omgevingsfactoren. Vaak is het ook niet mogelijk om deze omgevingsfactoren te beïnvloeden, maar het is dan wel
noodzakelijk om problemen te signaleren.
Uit een recent onderzoek blijkt dat veel mensen zich niet bewust zijn van hun eigen (mogelijk ongezonde)
voedingsgedrag (De Bourdeauhuij, I en Brug, J. in druk). Om dat bewustzijn te vergroten is het noodzakelijk de kennis
over gezonde voeding te vergroten, maar ook het inzicht in het eigen voedingsgedrag, zodat mensen zelf in staat zijn
bewust te kiezen voor gezonde voeding. Gezondheidsvoorlichting aan asielzoekers is echter niet alleen het uitbreiden
van kennis over gezondheidsonderwerpen, maar daarnaast ook veranderingen aanbrengen in de intentie om een
bepaald gedrag uit te voeren. De intentie om een bepaald gedrag uit te voeren wordt onder andere bepaald door
attitude, subjectieve norm en eigen effectiviteit ten opzichte van gedrag (Ajzen, 1991).
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
10
5 Doelgroepen
5.1 Algemene kenmerken van de doelgroep
Asielzoekers zijn personen die om verschillende redenen (politiek, oorlogssituaties, etc.) hun eigen land onvrijwillig
hebben verlaten en die asiel willen aanvragen of hebben aangevraagd. Asielzoekers verblijven in verschillende
opvangmodaliteiten in Nederland. Ze komen binnen in een Opvang Centrum (OC) of in een Asielzoekers Centrum
(AZC), waar ze enkele maanden tot jaren verblijven. In de verschillende opvanglocaties is vaak weinig privacy. Veel
asielzoekers hebben geen bevredigende dagtaak en zijn financieel afhankelijk.
Hoewel hierboven gesproken wordt over dé doelgroep asielzoekers is er geen sprake van een homogene groep. Binnen
de doelgroep asielzoekers zijn vele nationaliteiten te onderscheiden. Zowel tussen de verschillende nationaliteiten als
binnen één nationaliteit (etnische groepen) komen verschillen in opleidingsniveau, geloofsovertuiging, taal en cultuur
voor. Ook het geslacht en de leeftijdscategorie van asielzoekers verschilt erg per nationaliteit. In bepaalde culturen
neemt voeding een belangrijke sociale plaats in.
5.2 Specifieke kenmerken van de beoogde interventiegroep
Binnen de doelgroep asielzoekers zijn meerdere interventiegroepen te onderscheiden. Elk van deze interventiegroepen
heeft specifieke problemen die vragen om specifieke interventies. Helaas is er uit onderzoek te weinig kwantitatieve
informatie beschikbaar over voedingsproblemen bij asielzoekers om een verantwoorde keuze te kunnen maken voor
één bepaalde interventiegroep. De interventiegroep is dus in principe hetzelfde als de doelgroep.
In de praktijk wordt regelmatig gekozen voor het uitnodigen van een groep asielzoekers aan de hand van het taalgebied.
Vaak is het echter moeilijk om doelgroepgericht te werken binnen een bepaalde taal(groep). De groep met een zelfde
probleem en taal (bijv. Frans sprekende asielzoekers die problemen hebben met overgewicht) binnen een AZC is dan te
klein. Men kan kiezen voor een interventiegroep met asielzoekers die verschillende talen spreken, maar die wel
hetzelfde probleem rondom voeding ervaren. Een voorlichting zal in dat geval, afhankelijk van het doel, in het
Nederlands gegeven kunnen worden of eventueel met behulp van meerdere tolken.
Op basis van geluiden uit de praktijk lijken de volgende doelgroepen geschikte interventiegroepen te zijn:
Interventiegroep
Probleem
Alleenstaande Minderjarige Asielzoekers (AMA’s)
Kunnen vaak niet zelf koken en kiezen vaak voor ongezonde maaltijden
Alleenstaande mannen
Kunnen vaak niet zelf koken en eten daardoor ongezond
Kinderen / jongeren
Veel problemen met tandcariës, snoepen, ontbijt /lunch overslaan, eten
van veel ongezonde ‘Westerse’ voeding
Ouders van kinderen en jongeren
Ouders geven jongere kinderen veelal zoethoudertjes. Dit kan cariës tot
gevolg hebben
Nieuw binnen gekomen asielzoekers (OC)
Vaak veel vragen over beschikbaarheid van vertrouwde
voedingsmiddelen uit eigen land, bereiding van Nederlandse
voedingsmiddelen, Nederlandse voedingsgewoonten, rondkomen met
beschikbare budget voor voeding
Laag opgeleide asielzoekers
Vaak weinig kennis over gezonde voeding
Asielzoekers met overgewicht
Asielzoekers hebben veel vragen over de oorzaken van overgewicht en
manieren om af te vallen
Oudere vrouwen (gesluierd / met een donkere huidskleur)
Groot risico op tekort aan vitamine D; zij krijgen soms ook weinig
vitamine D binnen via de voeding (eten bijvoorbeeld
geen margarine of halvarine). Dit kan osteoporose tot gevolg hebben.
Dit geldt mogelijk ook voor kinderen (zie voor vitamine D-advies: Bijlage
2)
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
11
5.3 Inventarisatie van wensen, behoeften en mogelijkheden van de interventiegroep
Asielzoekers geven in verschillende onderzoeken (Vera, 1998 en Linck, 2001) aan behoefte te hebben aan concrete
informatie over het onderwerp voeding. Er is vooral behoefte aan voorlichting over de onderwerpen gezonde voeding en
het Nederlandse voedingspatroon. Uit een kleinschalig onderzoek van van Zuijlen (2001) blijkt dat bepaalde groepen
asielzoekers graag informatie willen over de verkrijgbaarheid van vertrouwde producten uit eigen land. Vaak blijken deze
producten moeilijk te verkrijgen of te duur te zijn. Veel asielzoekers gaven in dit onderzoek aan op zoek te zijn naar
betaalbare voeding. Vaak is men ook erg geïnteresseerd in Nederlandse voedingsmiddelen en de bereidingswijze
daarvan. Veel asielzoekers zeiden voldoende kennis te hebben over gezonde voeding. Toch zijn velen wel
geïnteresseerd in meer kennis over dit onderwerp, omdat:
 het moeilijk wordt gevonden met Nederlandse producten een gezonde maaltijd samen te stellen
 er gezondheidsproblemen zijn die samen kunnen hangen met voeding
 men gezonde voeding voor de kinderen erg belangrijk vindt
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
12
6 Doelen
Het is moeilijk om voor de doelgroep asielzoekers één algemeen doel van voedingsvoorlichting te formuleren. Binnen de
doelgroep asielzoekers komen veel verschillen voor in onder andere opleidingsniveau, geloofsovertuigingen, cultuur,
leeftijd, enz. Daarnaast komen ook veel verschillende voedingsproblemen voor. Helaas is er weinig tot geen
epidemiologisch onderzoek gedaan naar deze problemen en de mate waarin ze voorkomen.
In de probleembeschrijving is reeds naar voren gekomen dat asielzoekers vaak gezondheidsproblemen hebben die
geheel of gedeeltelijk samenhangen met voeding en dat er behoefte is aan voedingsvoorlichting. Deze behoefte aan
voorlichting komt voornamelijk voort uit onbekendheid met Nederlandse voedingsgewoonten en voedingsmiddelen,
verkrijgbaarheid van vertrouwde producten en bereiding van gezonde voeding. Op basis van deze gegevens is het
onderstaande doel geformuleerd:
Asielzoekers zijn in staat een gezond voedingspatroon te handhaven of te ontwikkelen dat
in overeenstemming is met de eigen behoeften en culturele achtergrond en de
mogelijkheden binnen de Nederlandse samenleving
6.1 Subdoelen
Op basis van in de praktijk gesignaleerde problemen zijn een aantal mogelijke globale doelen van een voorlichting over
voeding geformuleerd. Maak bij de start van een voorlichting zelf de keuze voor een beperkt aantal haalbare doelen.
Kennis/houding/vaardigheden
 Asielzoekers hebben inzicht in hun eigen voedingsgewoonten en -gedrag
 Asielzoekers hebben kennis over gezonde voeding
 De asielzoekers weten welke voedingstoffen het lichaam nodig heeft om goed te kunnen werken
 De asielzoekers weten in welke producten deze voedingsstoffen zitten
 De asielzoekers kennen de voedingswijzer en de 10 spelregels
 De asielzoekers weten hoe ze een gezonde en evenwichtige voeding kunnen samenstellen met hun eigen
voedingsproducten
 De asielzoekers weten welke voeding opgroeiende kinderen nodig hebben om goed te kunnen groeien
 De asielzoekers weten welke voedinsgproducten belangrijk zijn voor de zwangere vrouw
 Asielzoekers hebben kennis over Nederlandse voedingsmiddelen
 Asielzoekers weten waar zij de vertrouwde producten uit eigen land kunnen kopen
 Asielzoekers weten waar ze goedkope voedingsmiddelen kunnen kopen
 Asielzoekers weten dat en waarom het goed is hun kinderen te laten ontbijten
 Asielzoekers weten dat sommige lichamelijke klachten veroorzaakt kunnen worden door ongezonde voeding
 Asielzoekers weten dat ongezonde voeding en onvoldoende lichaamsbeweging een oorzaak kunnen zijn van
overgewicht
 Asielzoekers (met name kinderen en hun ouders) weten hoe je tandcariës kunt voorkomen / verminderen
 Asielzoekers weten hoe tandvleesontsteking ontstaat en hoe het voorkomen kan worden
 Ouders weten wat gezonde voeding voor hun kinderen is en wat gezonde tussendoortjes zijn
 Asielzoekers weten dat te veel Westers ‘gemaksvoedsel’ vaak ongezond is
 Asielzoekers zijn in staat met de beschikbare voedingsmiddelen een gezonde maaltijd te bereiden
 Asielzoekers zijn in staat met hun beperkte financiële budget gezonde voedingsmiddelen te kopen
 AMA’s / alleenstaande jonge mannen zijn in staat zelfstandig een gezonde maaltijd te bereiden
 Het merendeel van de schoolgaande kinderen in het asielzoekerscentrum ontbijt
 Ouders vinden het belangrijk dat hun kinderen goed ontbijten
Deze subdoelen zijn bedoeld om een idee te geven van mogelijk te formuleren doelen. Uiteraard hangt dit samen met
de uiteindelijk gekozen doelgroep en interventiemethode. Bij de voorbereiding van een voorlichting over voeding zullen
de doelen uiteindelijk zo geformuleerd moeten worden dat duidelijk is wat er met de interventiemethode bereikt gaat
worden. Daarvoor is het belangrijk dat doelen: specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdsgebonden zijn.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
13
7 Interventies
7.1 Achtergrond
Er bestaan verschillende interventiemethoden, die gebruikt kunnen worden om het bovengenoemde doel en de
subdoelen te behalen. Het is van belang dat de gebruikte interventie goed afgestemd wordt op de interventiegroep en de
doelstelling(en). Aangezien hier geen keuze is gemaakt voor één bepaalde interventiegroep en doelstelling, is er ook
nog geen keuze gemaakt voor één interventiemethode. Wel is besloten dat de werkwijze waarop
gezondheidsbevordering gestalte krijgt, gebaseerd moet zijn op de 3 uitgangspunten van gezondheidsbevordering
(landelijke vakgroep GVO, 2001):

Intersectorale samenwerking:
samenwerking met verschillende disciplines en organisaties binnen en buiten een centrum rond de preventie
van gezondheidsproblemen. Bijvoorbeeld samenwerking tussen het AMA-team, COA, onderwijs, MOAverpleegkundigen, OKZ-verpleegkundigen, diëtisten, verloskundigen enz. en aansluiten bij bestaande
activiteiten. Gezondheidsbevordering wordt hierdoor een doel voor een heel centrum;

Participatie van de asielzoeker:
kan op verschillende momenten en niveaus binnen het proces van gezondheidsbevordering plaatsvinden.
Asielzoekers kunnen betrokken worden bij het bepalen van het doel van de voorlichting, maar ook bij de
werving van deelnemers;

Integrale benadering
om gezondheidsproblemen aan te pakken moet er afdoende samenhang zijn tussen acties. Door een
combinatie van verschillende elkaar aanvullende instrumenten, zoals (individuele, groeps- en massamediale-)
voorlichting, voorschriften en voorzieningen, ondersteund door beleid wordt een aanpak op maat verkregen.
Bovenstaande uitgangspunten zijn vergelijkbaar met de principes van het project ‘Gezond AZC’ (zie voor meer
informatie GGD Kennisnet). Dit project kan daarom als voorbeeld worden genomen bij het verder ontwikkelen van
voorlichting over voeding aan asielzoekers. Bij het kiezen van een geschikte interventie moeten bovenstaande
uitgangspunten zoveel mogelijk als basis dienen.
In dit protocol worden een aantal mogelijke interventiemethoden beschreven. Gezien de hierboven omschreven visie zijn
deze methoden slechts een klein deel van gezondheidsbevordering. Bij het organiseren van een dergelijke interventie
moet daarom zoveel mogelijk gestreefd worden naar samenwerking tussen verschillende disciplines en participatie van
asielzoekers zelf. Een voorlichtingsbijeenkomst kan bijvoorbeeld aansluiten bij een reeds bestaande activiteit als
Nederlandse les. Voor de werving van asielzoekers voor een voorlichting kan de medewerking van een AMA-team, een
MOA-verpleegkundige, het onderwijs of asielzoekers zelf worden gevraagd. Asielzoekers kunnen ook betrokken worden
bij de bepaling van het onderwerp of de interventiemethode.
Veel van de in dit werkdocument beschreven interventiemethoden zijn een vorm van groepsvoorlichting. Uit onderzoek
van Linck (2001) blijkt dat asielzoekers voorkeur geven aan groepsvoorlichting, vanwege het sociale aspect dat erbij
hoort. Tijdens een voorlichtingsbijeenkomst is er gelegenheid om met elkaar te communiceren en te discussiëren. Dit
geldt niet voor alle asielzoekers. Een voorlichtingsbijeenkomst zal voor zover mogelijk en haalbaar worden gegeven in
de eigen taal (met behulp van een tolk of Vetc) en rekening houdend met de eigen cultuur. Zeker bij een onderwerp als
voeding, waarbij cultuur een grote rol speelt, is dit belangrijk. Veel problemen met voeding hebben voor een groot deel
te maken met de attitude (houding), gebrek aan kennis en / of een gebrek aan vaardigheden. Groepsvoorlichting kan
veel mensen tegelijk bereiken en heeft als doel kennis, houding en vaardigheden te beïnvloeden. Andere
interventiemethoden waarmee veel mensen tegelijk bereikt kunnen worden, zijn bijvoorbeeld een informatiemarkt of
tentoonstelling.
Binnen de voorlichting aan groepen asielzoekers heeft een voorlichter diverse mogelijkheden wat betreft interventies. Er
zijn een aantal interventies mogelijk, waarbij diverse ondersteunende materialen zijn te gebruiken. De keuze voor een
bepaalde interventie hangt niet alleen af van het doel, de doelgroep en de randvoorwaarden, maar ook van de
persoonlijke voorkeur van de voorlichter. Verder zal ook de opkomst van invloed zijn op de uiteindelijk werkwijze. In
hoofdstuk 7 zijn de verschillende interventiemethoden en ondersteunende materialen beschreven. In hoofdstuk 9 staat
globaal beschreven welke informatie tijdens een voorlichting besproken kan worden. Uiteraard hangt dit af van de
doelgroep, het doel en de gekozen interventiemethode.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
14
7.2 Interventies
In dit hoofdstuk staan een aantal interventies beschreven die gebruikt kunnen worden bij een voorlichting over voeding
aan asielzoekers. De te behalen doelen zijn geheel afhankelijk van de inhoud van de interventie en moet dus per keer
bepaald worden (zie voor doelen paragraaf 6.1). Een aantal van de interventies kunnen gebruikt worden om een
voorlichting vorm te geven. Anderen vormen slechts een onderdeel van een voorlichting. De ervaringen die reeds zijn
opgedaan met de verschillende interventies kunnen helpen bij de het maken van een keuze voor een interventie. Mocht
er geen geschikte interventie bestaan, dan is het zaak zelf een nieuwe te ontwikkelen. Hiervoor zijn een aantal
suggesties gedaan in paragraaf 7.2.7.
Verder is het van belang een interventie zo mogelijk te pretesten bij de doelgroep, een interventie zo nodig te herhalen,
goed te timen, dus bijvoorbeeld niet midden in de Ramadan. Mogelijk dat de benodigde tijd en de kosten dan anders
uitvallen.
Nieuw ontwikkelde interventies kunnen later opgenomen worden in dit werkdocument.
7.2.1 Lezing/cursus

Doel
Zie 6.1 voor een selectie van de te formuleren doelen

Doelgroep
1. Deze methode is vooral geschikt voor volwassen groepen; jongeren en kinderen zijn vaak niet in staat lang
de aandacht vast te houden en voor hen is een andere werkvorm dus beter geschikt
2. Geschikt voor groepen asielzoekers die deze manier van informatieoverdracht gewend zijn in het land van
herkomst

Werkwijze
Een lezing is een geschikte methode om veel informatie over te brengen. Een voorlichter kan in een korte
bijeenkomst een lezing over het onderwerp voeding geven. Daarnaast kan een lezing in een
informatiebijeenkomst worden aangevuld met ander werkvormen. De voorlichter kan op een flap-over of op
sheets een aantal steekwoorden schrijven die behandeld worden tijdens de lezing. Een tolk kan deze woorden
eventueel vertalen. De onderwerpen die aan bod kunnen komen zijn beschreven in hoofdstuk 9.

Werkvormen
Rollenspelen, stukje video

Materiaal
De informatie uit hoofdstuk 9 kan worden gebruikt voor de opzet van een lezing over voeding.

Kosten
Geen

Ervaringen
Bij een lezing over voeding is het lastig een geschikte doelgroep te formuleren. Mensen met dezelfde
problemen of vragen rondom het onderwerp voeding spreken niet allemaal dezelfde taal. Vaak is binnen een
AZC de groep met een zelfde probleem én hetzelfde taalgebied erg klein. Een lezing over voeding lijkt het
beste gegeven te kunnen worden in de eigen taal (met behulp va een tolk of VETC), maar dit blijkt in de praktijk
niet altijd te organiseren, omdat de doelgroep vaak erg heterogeen is en vaak dus ook uit verschillende
nationaliteiten bestaat.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
15
7.2.2 Voedingsles

Doel
Zie 6.1 voor een selectie van de te formuleren doelen

Doelgroep
1. Asielzoekers binnen een AZC die deelnemen aan lessen Nederlands (en / of maatschappijles)
2. Asielzoekers die de Nederlandse taal redelijk goed beheersen

Werkwijze
De voorlichter bespreekt tijdens de Nederlandse les aan de hand van het cursusboek ’Gezond zijn: voeding’ (of
eventueel ander materiaal) wat gezonde voeding is en stelt na afloop een aantal vragen aan de cursisten. De
antwoorden worden op het bord of een flap-over geschreven. De cursisten maken een aantal opdrachten en
doen een soort boodschappenspel. De voorlichter bespreekt de opdrachten en begeleidt het spel.

Materiaal
Cursusboek ‘Gezond zijn: voeding' MOA cluster Oss / ’s Hertogenbosch , GGD ‘Hart voor Brabant’ (GGD
Kennisnet, zoeknummer 21409).

Kosten
Geen

Ervaringen
Het nadeel van een voedingsles tijdens de Nederlandse les is dat de doelgroep zeer divers kan zijn. Dit geldt
zowel voor het taalniveau als het kennisniveau rondom voeding. Deze werkvorm is beter te gebruiken,
naarmate de doelgroep beter Nederlands spreekt.
7.2.3 Voedingswinkel

Doel
Zie 6.1 voor een selectie van de te formuleren doelen

Doelgroep
1. De voedingswinkel is oorspronkelijk opgezet voor kinderen in de basisschoolleeftijd (± 4-12 jaar).
2. Ouders van kinderen in de basisschoolleeftijd (± 4-12 jaar). Uit de praktijk blijkt dat ouders vaak vragen
hebben over gezonde Nederlandse voeding voor hun kinderen
3. Groepen die niet gewend zijn om voor zichzelf te koken, zoals alleenstaande mannen en AMA’s
4. Asielzoekers die nog maar kort in Nederland zijn en die moeite hebben met het kopen van vertrouwde
producten (uit eigen land) en betaalbare voeding

Werkwijze
De voedingswinkel kan door de voorlichter gebruikt worden als hulpmiddel bij een voorlichting over voeding aan
zowel kinderen als volwassenen. De voedingswinkel biedt tal van mogelijkheden: deelnemers kunnen zelf
rondkijken in de voedingswinkel en vragen stellen; een voorlichter kan de producten in de winkel gebruiken als
illustratie bij een lezing; de winkel kan gebruikt worden om te oefenen met goedkoop boodschappen doen; enz.
Bij het gebruik van deze werkvorm moet er rekening mee worden gehouden dat de voedingswinkel erg veel
ruimte in beslag neemt. Hiervoor moet een geschikte ruimte beschikbaar zijn.

Materiaal
Een aantal gezondheidsdiensten, verspreid over het hele land, heeft een winkelspel van het Voedingscentrum
in bruikleen. De voedingswinkels zijn o.a. te huur bij GGD Groningen en GGD Noordwest-Veluwe. In het
informatieblad ‘Instanties die het winkelspel uitlenen’ staan alle instanties die het winkelspel uitlenen. Deze
folder is aan te vragen bij het Voedingscentrum, tel. 070-306 88 88 op werkdagen van 12 tot 16 uur.
Bij het winkelspel hoort de videofilm ‘Werk aan de winkel’. Deze geeft informatie over de mogelijkheden van het
werken met het winkelspel. Het winkelspel en de videoband zijn in eerste instantie bedoeld voor basisscholen,
maar mogelijk ook te gebruiken voor voorlichting aan (groepen) asielzoekers.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
16

Kosten
Afhankelijk van de verhuurder (ongeveer € 30-50 voor 3 à 4 weken). Daarnaast moet rekening worden
gehouden met transportkosten.

Ervaringen
De voedingswinkel wordt vaak positief gewaardeerd. Het biedt mensen een opening om vragen te stellen over
voor hen onbekende producten. Veel asielzoekers geven aan deze producten ook te willen proeven. Voor
asielzoekers bekende en vertrouwde producten zijn meestal niet aanwezig in de winkel. Over het algemeen zijn
asielzoekers uit een OC meer geïnteresseerd in de winkel, omdat voor hen meer producten onbekend en nieuw
zijn dan voor asielzoekers in een AZC. Kinderen zijn vaak erg enthousiast over de voedingswinkel en het
winkelen, maar daardoor blijkt kennisoverdracht vaak moeilijk.
7.2.4 Kooklessen

Doel
Zie 6.1 voor een selectie van de te formuleren doelen

Doelgroep
1. AMA’s die problemen hebben met het bereiden van gezonde voeding
2. Jonge mannen die niet gewend zijn voor zichzelf te koken en niet weten hoe ze dit moeten doen.
Voorwaarde is wel dat ze gemotiveerd zijn om te leren koken

Werkwijze
De kooklessen kunnen gebruikt worden om zowel de vaardigheden, de kennis als de houding van de doelgroep
ten aanzien van gezonde voeding te veranderen. In een aantal bijeenkomsten wordt aandacht besteed aan
kennis rondom gezonde voeding, bereiding van een maaltijd, gezamenlijk nuttigen van een maaltijd en
opruimen. Tijdens de eerste bijeenkomsten krijgen de deelnemers inzicht in hun huidige voedingsgewoonten en
–gedrag. De volgende bijeenkomsten ligt de nadruk op het vergroten van kennis rondom gezonde voeding en
het aanleren van vaardigheden (boodschappen doen, koken, hygiënisch werken, opruimen, samen eten).

Materiaal
- AZC Almere heeft een serie van 8 kooklessen ontwikkeld (GGD Kennisnet, zoeknummer 21636)
- Het voedingscentrum heeft voor het voortgezet onderwijs de klapper ‘ voedselbereiding in de
basisvorming’ontwikkeld. Mogelijk zijn bepaalde teksten, recepten en afbeeldingen uit deze klapper te
gebruiken bij kooklessen voor asielzoekers.

Kosten
Serie kooklessen: geen
Klapper voedingscentrum: €31, 76

Ervaringen
De kooklessen worden door de AMA's als zeer nuttig ervaren. Op een aantal centra bestaan de kooklessen uit
het onder begeleiding koken van een gratis maaltijd, op sommige centra wordt ook kennis mbt gezonde
voeding overgebracht. Bij kooklessen buiten het centrum en tegen betaling is de opkomst érg laag, deze lessen
zijn dan ook gestopt.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
17
7.2.5 (Super)marktbezoek

Doel
Zie 6.1 voor een selectie van de te formuleren doelen

Doelgroep
1. Voor asielzoekers die net in Nederland zijn en die vertrouwd willen raken met Nederlandse voeding en
voedingsgewoonten
2. Voor asielzoekers die problemen hebben om met een beperkt budget gezonde voeding te kopen

Werkwijze
In de supermarkt kan informatie worden gegeven over de meest gebruikte Nederlandse voedingsmiddelen.
Elke deelnemer krijgt de opdracht zelf te winkelen voor de benodigdheden voor een bepaalde (gezonde)
maaltijd. Na afloop worden de inkopen van de deelnemer vergeleken op inhoud en prijs.

Materiaal
Tot nu toe is nog geen materiaal / draaiboek ontwikkeld voor een supermarktbezoek met asielzoekers

Kosten
Geen kosten

Ervaringen
Het project komt oorspronkelijk van de GGD zzlimburg
Er zijn werkplannen gemaakt voor verschillende interventies tbv asielzoekers (voedingsparty, (supermarkt)
rondleiding, bewegingsactiviteit en een kookactiviteit (nav voorgaande activiteiten)). Ondanks veelbelovende
woorden tijdens de werving, was de opkomst zeer teleurstellend. Men vraagt zich af of het programma wel
gecontinueerd moet worden.
7.2.6 Informatiemarkt (voedingsstand)

Doel
Zie 6.1 voor een selectie van de te formuleren doelen

Doelgroep
1. Voor alle asielzoekers binnen een AZC
2. Voor specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld voor vrouwen binnen een AZC

Werkwijze
Een informatiemarkt kan worden gebruikt als startactiviteit waar mensen die interesse hebben in of problemen
hebben met het onderwerp voeding doorverwezen kunnen worden naar bijvoorbeeld groepsvoorlichting (of
individuele voorlichting).
Daarnaast kan een informatiemarkt gebruikt worden als een op zichzelf staande methode. Het onderwerp
voeding kan ermee onder de aandacht worden gebracht. Door middel van posters, brochures, demonstraties of
testen kan voorlichting worden gegeven.

Materiaal
Voor een informatiemarkt is minimaal een tafel met posters en folders nodig. Dit kan worden aangevuld met
demonstratiemateriaal, eten om te proeven, voedingstesten, spelletjes, enz.

Kosten
De kosten zijn afhankelijk van de invulling. Folders, demonstratiematerialen enz. moeten vaak besteld worden,
en hier zijn vaak kosten aan verbonden.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
18

Ervaringen
De voedingsmarkt wordt door betrokkenen van alle deelnemende instanties ervaren als een leuke manier om
het onderwerp voeding onder de aandacht te brengen, de asielzoekers waren onder de indruk. Ook kan dan
persoonlijke (mét tolken) voorlichting worden gegeven. Het vergt wel veel voorbereiding en ook een behoorlijk
budget. Betrek docenten Nederlands en bewoners bij de werving!
7.2.7 Ideeën voor nieuwe interventies
 Leskisten voeding
 Themahoek
 Proeverij
 Kooktheater
 Voedingsparty
 Gezond eten voor weinig geld
Deze interventies moeten nog naar eigen idee ontwikkeld worden en deze kunnen dan tevens op het GGD Kennisnet
worden gezet, zodat ook andere medewerkers van MOA gebruik kunnen maken van deze interventies.
7.3 Effectieve elementen
Als de doelen, doelgroep en interventies bekend zijn, is het verstandig de voorlichting te controleren op de aanwezigheid
van effectieve elementen. Het inbouwen van effectieve elementen kost relatief weinig tijd, maar het draagt rechtstreeks
bij aan een grotere effectiviteit van de interventie. Hoe meer van deze elementen zijn opgenomen in de voorlichting hoe
effectiever deze zal zijn. Het inbouwen van effectieve elementen is afgeleid van een aantal leerprincipes (zie handleiding
Preffi). Bij elk van deze leerprincipes zijn voorbeelden van effectieve elementen beschreven:

Ruimte voor individuele benadering
Voorbeeld:
- een naambordje
- beantwoorden van persoonlijke vragen (eventueel door een diëtist)

Feedback over effecten
Voorbeeld:
- getallen geven aan de gedragsverandering, zoals het aantal kilo’s lichter (weegtest)
- het uitvoeren van een test, bijvoorbeeld om te kijken of de voedingsgewoonten zijn veranderd
(voedingstesten voedingscentrum)

Beloning voor positief gedrag
Voorbeeld:
- concrete beloningen, zoals het geven van een kadootje als mensen leuk en actief participeren (bijv.:
placemat, bloemkoolpoppetje, tandenborstel)
- prijsuitreiking (receptenwedstrijd)

Barrières voor gewenst gedrag wegnemen
Voorbeeld:
- zorgen dat er voorzieningen zijn (goede kookfaciliteiten voor AMA’s om te oefenen met koken)
- zorgdragen voor een informatiesteunpunt (bijv. voedingsinformatiehoek, of inloopuurtje diëtist)
- folders over voeding in de eigen taal

Social support regelen, omgeving erbij betrekken
Voorbeeld:
- ouders betrekken bij voorlichting over voeding aan kinderen (bijv. zowel ouders als kinderen uitnodigen in
de voedingswinkel)
- laten meebrengen van gasten/familieleden (laat bijv. bij voorlichting aan mensen met overgewicht de
familieleden meebrengen)
- asielzoekers kookles bij landgenoten met een langere verblijfsduur/status laten nemen. Dit zou
georganiseerd moeten worden door de GVO-verpleegkundigen
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
19

Aanleren van praktische en sociale vaardigheden
Voorbeeld:
- complexe vaardigheden opdelen in subvaardigheden (bijv. kooklessen aan AMA’s opdelen in deelthema’s:
gezonde voeding, inkopen, hygiëne, bereiding)
- oefenen onder begeleiding met feedback (bijv. samen met voorlichter inkopen doen in supermarkt / op de
markt waarbij met een bepaald budget een gezonde maaltijd moet worden gekocht)

Follow-up geregeld
Voorbeeld:
- Eigen groep vormen (bijv. AMA’s stimuleren tot het vormen van een zelfstandige kookgroep)
- Hand-out / folder over besproken thema’s rondom voeding meegeven
- Eén keer per jaar / maand / half jaar een themabijeenkomst organiseren (bijv. bijeenkomst over
overgewicht, gezondheidsklachten gerelateerd aan voeding, voeding voor kinderen, enz.)

Gebruik van meerdere interventiemethoden
Voorbeeld:
- optelsom van genoemde methoden (organiseer bijv. een voedingsweek / maand met verschillende
activiteiten (/interventies): een themahoek, groepsvoorlichting over voeding, kooklessen,
supermarktbezoek, folders (in eigen taal) uitdelen, receptenwedstrijd, ontbijt met kinderen, enz.)
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
20
8 Werving
Bij het organiseren van voorlichting aan de doelgroep asielzoekers is de werving vaak het grootste knelpunt. Het is dan
ook van belang om hier veel aandacht aan te besteden. Asielzoekers zijn niet altijd bekend met het fenomeen
voorlichting. Informatieoverdracht in het land van herkomst kan afwijken van de Nederlandse aanpak.
8.1 Manier van werven
Er zijn verschillende kanalen en middelen om deelnemers voor een voorlichting te werven. Mogelijke kanalen zijn de
kabelkrant, een vluchtelingenbulletin, een sleutelfiguur of een intermediair. Middelen om te werven zijn posters, affiches,
uitnodigingsbrief of een ‘geel’ MOA kaartje. Vooraankondigingen, zoals posters, werken over het algemeen minder
goed, wanneer de asielzoekers de voorlichter en / of tolk niet kennen. Het verdient de voorkeur voornamelijk te
communiceren in de taal van de doelgroep en daarnaast eventueel in het Nederlands. Persoonlijk uitnodigen (het liefst
met behulp van een sleutelfiguur) lijkt de beste methode.
8.2 Betrokken bij werving
Mensen uit de doelgroep zelf (sleutelfiguren) kunnen advies geven of actief betrokken worden bij de werving. Wanneer
ze aanzien en respect hebben binnen de groep kunnen ze een belangrijk aandeel hebben in het gehele proces van
werving. Participatie van de asielzoeker is bovendien één van de drie uitgangspunten van de landelijke visie op
gezondheidsbevordering van de MOA. Een uitnodigingsbrief kan persoonlijk rond worden gebracht door een
administratief medewerker, een GVO-verpleegkundige of een contactpersoon uit de doelgroep. Het werkt
drempelverlagend wanneer de bezorger een bekende is. Hierdoor kan de opkomst bij een voorlichting hoger worden.
Het inschakelen van een sleutelfiguur bij het persoonlijk uitnodigen dient zorgvuldig te gebeuren. De sleutelfiguur moet
goed geïnstrueerd worden over welke voorlichting het betreft, voor wie deze bedoeld is en wie de voorlichter en
eventuele tolk / Vetc zijn. Ook is het van belang te melden op wiens verzoek de sleutelfiguur handelt, zodat daar geen
misverstanden over ontstaan. De opkomst bij voorlichtingen kan worden vergroot door een betere bekendheid van de
voorlichtingen. Dit kan ontstaan, wanneer voorlichtingen met regelmaat worden aangeboden op dezelfde plaats, dag en
tijd en zo mogelijk door dezelfde voorlichter en tolk (eventueel Vetc). Andere samenwerkende instanties, zoals het COA
en vluchtelingenwerk kunnen ondersteuning bieden bij de werving. Het is daarom goed deze instanties te informeren
over de data en het tijdschema van de voorlichtingen.
8.3 Wanneer werven?
Begin niet te vroeg met werven. Asielzoekers hebben veel aan hun hoofd. Als er regelmatig voorlichtingen plaatsvinden,
kan wel eerder met de werving worden begonnen. Dit kan door middel van een vooraankondiging, bijvoorbeeld een
poster. Deze kan 1 tot 3 dagen voor de voorlichting worden gevolgd door een persoonlijke uitnodiging. Bij een
voorlichtingscyclus is het van belang de voorlichtingsbijeenkomsten snel na elkaar te laten plaatsvinden en tussentijds te
blijven werven.
8.4 Inhoud van de uitnodiging / aankondiging
Het moet bekend zijn dat het onderwerp van de voorlichting voeding is, maar in de uitnodiging of aankondiging hoeft niet
te veel over de inhoud van de voorlichting te staan. Belangrijke zaken om op een uitnodiging / aankondiging te
vermelden zijn:
Plaats:
Tijd:
Tolk:
Kinderopvang:
waar de voorlichting is (liefst een vertrouwde plek)
hoe laat deze begint
of er een tolk aanwezig is of niet, wie de tolk is, en zonodig de sekse van de tolk
aan vrouwen laten weten of wel of geen kinderopvang aanwezig is
In bijlage 9 is een voorbeeld van een uitnodiging / aankondiging opgenomen die kan worden gebruikt als basis.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
21
9 Achtergrondinformatie over voeding
Dit hoofdstuk geeft een beschrijving van de informatie over voeding die een voorlichter kan gebruiken bij een voorlichting
aan asielzoekers. Uiteraard is dit slechts een klein deel van alle informatie die er beschikbaar is over voeding. Bij het
samenstellen van dit hoofdstuk is rekening gehouden met de problemen die veel asielzoekers in de praktijk met voeding
blijken te hebben. De inhoud van dit hoofdstuk is slechts bedoeld als hulpmiddel bij het samenstellen van een
voorlichting aan asielzoekers over voeding. Afhankelijk van de interventiegroep (bijv. AMA’s of kinderen) zal de
informatie meer of minder bruikbaar zijn. Het is een taak van de voorlichter om de geschikte informatie er uit te halen. Er
is geen onderscheid gemaakt in informatie die geschikt is om over te dragen in een OC of een AZC. Mogelijk is in een
OC meer behoefte aan informatie over Nederlandse voeding / voedingsgewoonten en over de verkrijgbaarheid van
vertrouwde producten, maar ook hierbij geldt dat het een taak van de voorlichter is om hier een keuze in te maken.
9.1 Voeding en gezondheid
Voeding is erg belangrijk voor mensen. Je eet als je honger hebt of omdat het gezellig is om te eten. Ook kan voeding
een belangrijk onderdeel zijn van je cultuur of geloof. Veel geloven kennen voorschriften over eten. Hindoes mogen
bijvoorbeeld geen rundvlees eten en voor Moslims is het eten van varkensvlees verboden (zie hiervoor ook paragraaf
9.4). De belangrijkste reden voor het eten van voedsel is echter dat het een eerste levensbehoefte is: als je niet eet, ga
je dood. Voeding is ook belangrijk voor kinderen om te kunnen groeien en om te voorkomen dat ze ziek worden. Mensen
die te veel of te weinig eten van één soort voedingsmiddel (bijvoorbeeld alleen rijst of granen of alleen patat) worden
sneller ziek. Ze krijgen bijvoorbeeld maagklachten (zoals diarree) of krijgen last van overgewicht of andere zogenaamde
welvaartsziekten (hart- en vaatzieken en kanker).
Alleen het eten van één soort voedingsmiddel is dus niet genoeg om gezond en in leven te blijven. In voeding zitten
stoffen die het lichaam nodig heeft. Helaas is er geen enkel voedingsmiddel waarin alle stoffen zitten die het lichaam
nodig heeft. Het is daarom belangrijk een evenwicht te vinden in de verschillende voedingsmiddelen die je eet. In een
gezonde voeding zitten alle stoffen die het lichaam nodig heeft.
9.2 Wat is gezonde voeding?
Als mensen het over gezonde voeding hebben, spreken ze vaak over bepaalde voedingsmiddelen die ze wel of niet
gezond vinden. Fruit en groenten worden meestal gezond genoemd en koekjes en chips ongezond, maar in feite
bestaan er geen ongezonde of gezonde voedingsmiddelen. Belangrijk bij een gezonde voeding is dat het lichaam alle
voedingsstoffen binnen krijgt die het nodig heeft. Om te weten wat gezonde voeding is, is het noodzakelijk te weten
welke stoffen er in voeding zitten en wat deze stoffen voor je lichaam doen. Daarnaast is het belangrijk om te weten
hoeveel je van elk van deze voedingsstoffen ongeveer nodig hebt.
9.2.1 Voedingsstoffen
Voedingstoffen zijn stoffen die het lichaam kan gebruiken. Ze kunnen nodig zijn voor:
 de opbouw of reparatie van het lichaam (bouwstof)
 het leveren van energie aan het lichaam (brandstof)
 het regelen van processen in het lichaam; zorgen dat het lichaam goed werkt (regel- of beschermstof)
In je lichaam zijn de volgende voedingsstoffen nodig: koolhydraten, vetten, eiwitten, vitamines, mineralen, vezels, en
vocht. Elke voedingsstof heeft zijn eigen werking in het lichaam. De voedingsstoffen kunnen alleen hun werk goed doen
als je er genoeg van binnen krijgt in je lichaam. Hieronder zijn de verschillende voedingsstoffen verder beschreven:

Koolhydraten
Koolhydraten geven het lichaam energie en warmte (brandstof). Het lichaam heeft energie nodig om te kunnen
groeien en verder voor alle lichaamsprocessen (bijvoorbeeld bewegen, denken, spijsvertering, enz.). In een
gezonde voeding zorgen koolhydraten voor de meeste energie. Kinderen hebben veel koolhydraten nodig om goed
te kunnen groeien. Koolhydraten worden ook vaak suikers genoemd. Er zijn veel verschillende soorten koolhydraten
die terug te vinden zijn in verschillende voedingsmiddelen.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
22
Voorbeelden zijn:
- suiker (sucrose) in de suikerpot
- melksuiker (lactose) in melk, karnemelk, yoghurt, kwark, vla
- vruchtensuiker (fructose) en druivensuiker (glucose) in fruit en vruchtensappen
- zetmeel in meel, brood, macaroni, rijst, bulgur, couscous, granen en aardappelen

Vetten
Ook vet geeft het lichaam energie en warmte (brandstof). Daarnaast zorgt het ervoor dat sommige vitaminen je
lichaam binnen kunnen komen. Er zijn veel voedingsmiddelen waaraan je gemakkelijk kunt zien dat ze vet bevatten,
zoals boter, olie, margarine en bak- en braadproducten. Bij andere voedingsmiddelen, zoals koekjes, gebak,
chocolade, kaas en eieren kun je minder duidelijk zien dat ze vet bevatten. Het vet is in deze producten niet
zichtbaar. Er zijn verschillende soorten vet: onverzadigde vetten en verzadigde vetten.
Verzadigde vetten komen vooral voor in levensmiddelen met dierlijke vetten, zoals vet vlees, vleeswaren, kaas,
volle melk en roomboter. Onverzadigde vetten zitten vooral in levensmiddelen met plantaardige vetten, zoals
olijfolie, zonnebloemolie, margarine, noten (walnoten, pinda’s) en vette vis. Te veel verzadigd vet in je voeding is
niet gezond. Dat maakt de kans op welvaartsziekten, zoals hart- en vaatziekten, groter. Onverzadigde vetten
verlagen die kans juist.

Eiwitten
Het lichaam heeft eiwit nodig voor de opbouw en reparatie van cellen, spieren, organen, zenuwen, botten, en het
bloed (bouwstof). Kinderen hebben eiwitten nodig om te kunnen groeien. Voor volwassenen zijn eiwitten vooral
nodig om het lichaam in stand te houden. Denk bijvoorbeeld aan wondjes die moeten genezen en haren en nagels
die groeien. Eiwitten zitten zowel in dierlijke als plantaardige voedingsmiddelen. Plantaardig eiwit zit bijvoorbeeld in
brood, granen en peulvruchten. Dierlijke eiwitten komen voor in vlees, vis, kaas, melk en eieren. Als er met de
voeding meer eiwitten worden opgenomen dan nodig zijn voor de opbouw of reparatie van het lichaam wordt het
teveel omgezet in energie. Als er teveel energie is, wordt dit opgeslagen als vet in het lichaam. Eiwitten zijn wél elke
dag nodig, omdat het lichaam hier geen voorraad van kan aanleggen.

Vitamines
Vitamines zijn nodig om het lichaam goed te laten functioneren en ze helpen het lichaam te beschermen tegen
ziektes (regel– of beschermstoffen). Het lichaam kan de meeste vitamines niet zelf aanmaken. Alleen vitamine D
kan onder invloed van zonlicht in de huid worden aangemaakt. Van vitamines heeft het lichaam slechts kleine
hoeveelheden nodig. In totaal zijn er 13 verschillende vitamines bekend: vitamine A, B1, B2, B3, B5, B6, biotine,
foliumzuur, B12, C, D, E en K. Ons lichaam heeft al deze vitamines nodig. Ze zitten in kleine hoeveelheden in heel
veel verschillende voedingsmiddelen en om ze allemaal binnen te krijgen is het dus nodig om veel variatie in je
voeding aan te brengen. Voedingsmiddelen waar vitamines in zitten zijn: fruit en groenten (vitamine C), margarine (
vitamine A, D en E), melkproducten en graanproducten (B-vitamines). Vitamines zijn nodig, maar te grote
hoeveelheden van bepaalde vitamines (met name vitaminepillen) kunnen schadelijk zijn voor het lichaam.
Over het algemeen krijgen de meeste mensen in Nederland via de voeding voldoende vitaminen binnen; ook in de
wintermaanden. Er zijn echter een aantal bevolkingsgroepen die een hogere behoefte aan een bepaald vitamine
hebben. De hoeveelheid die zij nodig hebben is zo groot dat die niet door de voeding kan worden geleverd.
Voorbeelden van deze bevolkingsgroepen zijn:
-
Kinderen tot 4 jaar hebben bijvoorbeeld extra vitamine D nodig voor de opbouw van de botten en tanden.
Hoewel vitamine D ook door hen in de huid wordt gemaakt en voor een deel in de voeding zit, komen zij toch
vitamine D tekort. Zij hebben dus een vitamine D supplement nodig. Kinderen vanaf 4 jaar hebben geen extra
vitamine D meer nodig. Zij maken voldoende vitamine D aan in de huid.
-
Oudere mensen gaan steeds minder vitamine D in de huid aanmaken. Vrouwen vanaf 50, en mannen vanaf 60
jaar hebben daarom ook een supplement met vitamine D nodig.
-
Mensen met een donkere huid en mensen die hun huid weinig blootstellen aan zonlicht (bijvoorbeeld
gesluierde vrouwen) kunnen ook suppletie met extra vitamine D nodig hebben. Dit is vooral afhankelijk van de
hoeveelheid vitamine D die zij via de voeding binnen krijgen.
Zie voor het vitamine D-advies Bijlage 2
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
23

Mineralen
Mineralen zijn, net als vitamines, nodig om het lichaam goed te laten functioneren en ze helpen het lichaam te
beschermen tegen ziektes (regel– of beschermstoffen). Twee soorten mineralen zijn eveneens belangrijk als
bouwstof: calcium en ijzer. Calcium is nodig voor de opbouw van botten; ijzer is een bouwsteen voor het bloed. Er
zijn veel verschillende mineralen en ze zitten in verschillende levensmiddelen. De meest bekende zijn:
-
calcium in melkproducten
ijzer in eieren, vlees, graanproducten, groene groenten
fluor in tandpasta met fluoride; zit weinig in voedingsmiddelen
jodium in brood en Jozo-zout
natrium in (keuken)zout

Vezels
Het lichaam heeft voedingsvezels nodig voor een goede stoelgang en tegen diarree. Ook voorkomen ze
verstoppingen, omdat de ontlasting door de voedingsvezels soepel en zacht blijft. Voedingsvezels zijn
onverteerbare delen van plantaardige voedingsmiddelen. Het lichaam haalt voedingsvezels uit: volkoren- en
roggebrood, andere volkoren graanproducten, groente, fruit, aardappelen, zilvervliesrijst, noten en peulvruchten
zoals bruine en witte bonen, kapucijners en linzen.

Water
Water is een belangrijke bouwstof van het lichaam. Het lichaam bestaat voor 2/3 deel uit water. Water zorgt in het
lichaam voor het vervoeren van stoffen. Zonder water zou bloed niet door het lichaam kunnen stromen en het is ook
nodig om afvalstoffen uit het lichaam te kunnen verwijderen. Water zorgt er ook voor dat de lichaamstemperatuur op
peil blijft. In bijna alle vloeibare voedingsmiddelen en in groenten en fruit zit water. Bij warm weer of inspanning
moet je extra drinken, omdat je dan veel vocht verliest door transpiratie.
9.2.2 Richtlijnen voor een gezonde voeding
Een gezonde voeding moet alle voedingsstoffen in de juiste hoeveelheden bevatten. De juiste hoeveelheden zijn
verschillend per persoon. De hoeveelheid voedingsstoffen die iemand moet gebruiken is afhankelijk van het geslacht, de
leeftijd, en het soort werk wat iemand doet. Het is bijna onmogelijk om van alles wat je eet precies te weten hoeveel
voedingsstoffen er in zitten. Toch is het belangrijk om ongeveer te weten wat de belangrijkste voedingsstoffen zijn in de
belangrijkste voedingsmiddelen die je eet. De voedingswijzer kan je hier goed bij gebruiken. De tien spelregels voor
gezonde voeding helpen je te kiezen voor een complete en gezonde voeding.

Voedingswijzer (bijlage 2)
De voedingswijzer bestaat uit de volgende 4 vakken en water.
Vak 1:
- voedingsmiddelen: brood, graanproducten, peulvruchten.
- Voedingsstoffen: eiwit, zetmeel, vitamine B en ijzer, voedingsvezels
Vak 2:
- Voedingsmiddelen: groenten, aardappelen, fruit
- Voedingsstoffen: vitamine C, ijzer, koolhydraten, voedingsvezels
Vak 3:
- voedingsmiddelen: melk en melkproducten, kaas, vlees, kip, vis, ei,
vleesvervangers
- voedingsstoffen: eiwit, calcium, water, vet, vitamines A, B, D, ijzer
Vak 4:
- voedingsmiddelen: halvarine, margarine, boter, olie en noten
- voedingsstoffen: vet, vitamine A, D
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
24

De 10 spelregels voor gezonde voeding
1. Eet gevarieerd
Kies elke dag uit de volgende groepen voedingsmiddelen (vak 1 t/m 4 van de voedingswijzer)
en drink dagelijks zo'n 1 1/2 liter vocht.
1.
2.
3.
4.
brood en aardappelen, rijst, macaroni of peulvruchten
groente en fruit
melk, kaas (of andere melkproducten) en vlees, vis, ei of tahoe
margarine, halvarine of olie
2. Let op vet
Letten op vet in de voeding betekent vooral matig zijn met verzadigd vet. Hierdoor vermindert de kans op hart- en
vaatziekten. Besmeer daarom het brood met halvarine, geef de voorkeur aan halfvolle of magere zuivelproducten
en minder vette vleessoorten en wees matig met zoete en hartige snacks.
3. Eet ruimschoots brood en aardappelen
Brood en aardappelen, rijst, pasta en peulvruchten zijn een goede basis voor een gezonde voeding. U kunt er
ruimschoots van eten zonder dat u er snel dik van wordt.
4. Eet volop groente en fruit
Groente en fruit zijn niet alleen belangrijk als leverancier van vitamines, mineralen en vezel, ze helpen ook mee om
de kans op hart- en vaatziekten en kanker te verminderen. Eet er dus volop van.
5. Houd uw gewicht op peil
Omdat overgewicht kan leiden tot gezondheidsklachten is het belangrijk om uw gewicht op peil te houden. Dit kunt u
het beste doen met een gevarieerde voeding met niet te veel vet, suiker en alcohol, gecombineerd met voldoende
lichaamsbeweging.
6. Wees zuinig met zout
Een hoog zoutgebruik vergroot de kans op een hoge bloeddruk. Daarom kunt u uw eten beter op smaak maken met
kruiden en specerijen en matig zijn met aroma, kruidenzout, zoutjes en hartige snacks.
7. Drink veel, maar wees matig met alcohol
Als u elke dag tenminste 1 1/2 liter drinkt krijgt u voldoende vocht binnen. Houd het gebruik van alcoholhoudende
dranken op hooguit 3 glazen per dag en drink ze niet elke dag.
8. Eet niet de hele dag door
Drie hoofdmaaltijden per dag vormen de basis voor een gezonde voeding. Als u daarnaast niet vaker dan 4 keer
iets tussendoor gebruikt spaart u uw gebit.
9. Ga hygiënisch en veilig met uw voedsel om
Veel maagdarmstoornissen zijn te voorkomen door hygiënisch met voedsel om te gaan. Dit houdt onder meer in:
 de koelkasttemperatuur afstellen op 40C en restjes niet langer dan 2 dagen bewaren
 tijdens het koken elk contact tussen rauw en bereid voedsel vermijden
 kip, ei en varkensvlees door en door verhitten
 regelmatig handen wassen met water en zeep en keuken en keukengerei goed schoon houden
10. Lees wat er op de verpakking staat
Op de verpakking van voedingsmiddelen staat veel nuttige informatie, zoals over de houdbaarheid, de ingrediënten,
de voedingswaarde en de wijze van bewaren.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
25
9.3 De Islam en de spijswetten (www.wau.nl)
De Islam is de op een na grootste godsdienst ter wereld. Veel allochtonen in ons land zijn islamitisch. Vandaar
het belangrijkrijk is om goed van deze godsdienst en bijbehorende voorschriften op de hoogte te zijn.
De Islam gaat uit van vijf basisprincipes (“zuilen”), wanneer men leeft volgens deze voorschriften is men een
goede Moslim. Deze zuilen zijn beschreven in het boek van de moslims, de Koran. De zuilen houden het
volgende in:
-
De geloofsbelijdenis (“Shahada”)
Men dient te geloven in Allah als enige God.
-
De dagelijkse gebeden (“Salát”)
Men dient vijf maal per dag te bidden.
-
Het vasten (“Ramadan”)
In de negende maand van het Islamitisch jaar (Ramadan) dient men te vasten. Van zonsopgang
tot zonsondergang mag men niets eten. Ook mag men geen intiem contact hebben, leugens
vertellen of anderen zwart maken.
-
Het betalen van religieuze “armenbelasting” (Zakat)
Een deel van het inkomen moet besteed worden aan de zwakkeren in de samenleving.
-
De bedevaart naar Mekka (“Hadj”)
Eens in zijn leven dient een moslim Mekka te bezoeken (indien dit financieel en/ of fysiek mogelijk
is), dit wordt gezien als de bekroning op iemands leven.
Het boek van de Koran, waarin de spijswetten beschreven zijn, heet de “Sunnah”. Hierin wordt beschreven
welke voedingsmiddelen toegestaan (“Halal”) en welke niet zijn toegestaan (“Haram”). Het volgende volgende
voedsel is verboden:
- Aas en bloed
- Varkensvlees en alle producten, die in aanraking zijn geweest met varkensvlees
- Vlees van een aan een natuurlijke dood, of in de natuur gestorven, dier → Vlees dient ritueel
geslacht te worden, voordat het “halal” is. Tijdens het slachten dient de naam van Allah
uitgesproken te worden. Binnen de Islam is het niet toegestaan dat dieren sterven in stress.
- Zeedieren, waarvan de consumptie voor de mens schadelijk is
- Wilde dieren met slagtanden, giftanden of klauwen
- Vogels met klauwen
- Dieren zonder oren of met gifproducten
- Alcohol en andere verslavende of toxische stoffen
- Kaas, die gemaakt is m.b.v. micro-organismen afkomstig uit een “haram” dier
Binnen de moslimwereld neemt voedsel een belangrijke plaats in, daarom moet het ook met respect behandeld worden.
Voedsel mag alleen bereid worden met schone materialen en er mag geen voedsel worden verspild.
Naast de Islam zijn er ook nog andere godsdiensten die spijswetten kennen. Ook deze zullen we kort beschrijven:
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
26
9.3.1 Het Boeddhisme
Boeddhisten zijn volgelingen van Boeddha; zij zien Boeddha als de verlosser. Boeddha betekent "De ontwaakte of de
verlichte". Ook de Boeddhisten kennen vijf leefregels, deze zijn als volgt:
1. Men mag geen mensen en dieren doden of pijn doen.
2. Men mag niet stelen of het zich onrechtmatig toe-eigenen van gebied, goederen, geld of hand- of geestesarbeid.
Ook heling is verboden.
3. Handelingen die als liefdeloos, overspelig, incestueus, gewelddadig of onnatuurlijk bestempeld zouden kunnen
worden, zijn verboden.
4. Men mag niet liegen en/ of bedriegen. Het spreken van een onwaarheid wordt hieronder verstaan, evenals het
verzwijgen van de waarheid.
5. Geheelonthouding: men mag geen gebruik maken van genotsmiddelen (alcohol of andere, al dan niet verslavende,
middelen, die ons bewustzijn en/ of onze gezondheid kunnen schaden)
Boeddhisten geloven in de puurheid van lichaam en geest. Ook gelooft men in het concept van "Karuna" en "Karma".
"Karuna" betekent medeleven en "Karma" betekent gedrag met onvermijdelijke consequenties.
Boeddhisten zijn vegetarisch; het doden en eten van vlees is immers in strijd met de eerste leefregel. Ook past het eten
van vlees niet in het concept van "Karuna".
Men kent vijf "verboden groenten", die niet gebruikt mogen worden bij de bereiding van vegetarisch voedsel. Dit zijn
groenten uit de uienfamilie, namelijk prei, bieslook, knoflook, ui en sjalotten. Er wordt gezegd dat deze groenten lust
creëren, wanneer ze gekookt zijn. Tevens geven de groenten een opvliegende gemoedstoestand en een slechte geur,
wanneer ze rauw worden gegeten. Het bewustzijn is hierdoor aangetast en dit is in strijd met de vijfde leefregel.
Ook houdt de vijfde leefregel in dat men geen verslavende of toxische stoffen mag consumeren.
9.3.2 Het Hindoeïsme
Het Hindoeïsme heeft, in tegenstelling tot de Islam, het Boeddhisme en het Christendom geen stichter. Het Hindoeïsme
is ontstaan uit verschillende religies, die door de jaren heen samen zijn gegaan tot één godsdienst. De religie kent
meerdere "heilige boeken", zoals de Vedas, Puranas, Upanishads en Ramayana.
De Hindoestanen leven volgens een kastensysteem, zoals dit beschreven is in de Vedas. Dit kastensysteem, bestaande
uit vier kasten, verdeelt de bevolking in verschillende hiërarchieën (kasten). De hoogste kaste is die van de "Brahmins",
de priesters. Hierop volgt de kaste van de "Kshatriyas", de strijders. De handelaren vormen de derde kaste, de
"Vaisyas". De laagste kaste is die van de arbeiders, de "Sudras".
Het Hindoeïsme heeft geen duidelijke spijswetten. Wel zijn er een aantal belangrijke aspecten binnen het geloof, die van
invloed zijn op de voedingsgewoonten.
De Hindoes beschouwen alles wat leeft als heilig, aangezien zij geloven in reïncarnatie van dier, mens en plant. Vooral
het vee is heilig. De "Brahmins" zijn vegetariër, omdat het eten van vlees namelijk zou kunnen betekenen, dat schade
wordt toegebracht aan een voormalig "Brahmin".
De "Brahmin" eet volgens de "Satwick", dit dieet draagt bij aan de gezondheid en geestelijk welzijn. Dit voedingspatroon
is rijk aan granen, fruit en de meeste groenten, behalve uien, knoflook, champignons en sommige wortelgewasssen.
De overige kasten volgen het "Rajasik" -of "Kshatriyadieet". Het "Rajasikdieet" verbiedt alleen het eten van rundvlees
(het rund wordt gezien als heilig dier) en knoflook. Het "Kshatriyadieet" verbiedt varkensvlees en vis.
Reinheid heeft veel waarde voor Hindoes; voedsel of drank, dat in contact is gekomen met een onreinheid, mag niet
meer worden geconsumeerd. Voor de maaltijd wast een Hindoe zichzelf dan ook grondig. Onvoorzien contact tijdens de
maaltijd met iemand die zichzelf niet heeft gewassen, leidt ertoe dat het eten niet meer gegeten mag worden.
Het Hindoeïsme kent drie geaardheden, namelijk "goedheid", "hartstocht" en "onwetendheid". Deze geaardheden kan
men terugvinden in het voedsel dat geconsumeerd wordt.
Voedsel van de aard goedheid verlengt de levensduur en schenkt kracht, gezondheid, geluk en voldoening. Tot dit soort
voedsel behoren melkproducten, suiker, rijst, tarwe, fruit en groente.
Voedsel van de aard hartstocht is vaak te bitter of te zout, zodat dit slijm in de maag opwekt. Dat kan leiden tot ziekte en
wordt daarom afgeraden. Een voorbeeld van dit soort voedsel zijn rode pepers.
Tenslotte is er nog voedsel in de geaardheid onwetendheid. Dit voedsel is voornamelijk voedsel dat niet meer vers is.
Voedsel van deze geaardheid stoot mensen van de geaardheid "goed" af.
De consumptie van alcohol wordt afgeraden. Consumptie van alcoholische dranken wordt in verband gebracht met
mensen uit de laagste kaste.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
27
9.3.3 Het Jodendom
De bron voor het Joodse geloof is de "Torah", bestaande uit de vijf boeken van Moses. Het beginsel van de wetten,
binnen het Jodendom, is de menselijke vrijheid; de mens is geen slaaf van zijn eigen instincten. Morele discipline is
hierom dan ook de basis voor deze wetten. Voedsel, seks en hebzucht zijn sterke natuurlijke instincten van de mens.
Het Jodendom controleert deze instincten in haar wetten, zodat de instincten een wettelijke vreugde worden.
Een groot aantal Joodse wetten heeft een sociale en ethische betekenis, maar voor het overige deel is het moeilijk een
rationele verklaring te geven. Dit geldt bijvoorbeeld voor de regels van de “Kashruth”. Deze beschrijven
voedselvoorschriften, die uit vier concepten bestaan. De voorschriften zijn voornamelijk gebaseerd op het derde en het
vijfde boek van Moses.
In de loop der tijd is een vijftal redenen voor deze voedingsvoorschriften gesuggereerd (Exodus, 22:31);
 ze dienden om de Joden van hun heidense buren te onderscheiden
 ze vormen een (zelf)controle en discipline, waarmee Joden zich heiligen voor hun God
 de “Kashrut” bevordert de hygiëne
 de “Kashrut” spoort aan tot een grote terughoudendheid in de vleesconsumptie, (in de spijswetten wordt ervan
uitgegaan dat de mens oorspronkelijk vegetariër was)
 de spijswetten maken deel uit van een veel groter geheel van voorschriften, die in de Joodse visie bedoeld zijn om
de mens te verbeteren en uiteindelijk een betere wereld tot stand te brengen.
De spijswetten beschrijven de wettelijk toegestane en de verboden producten. Wettelijk toegestane producten worden
"koshere" producten genoemd. Voedingsmiddelen die niet “kosher” zijn, worden “trefah” genoemd.
Het eerste concept van de spijswetten is planten (pareve). In de hof van Eden was de mens oorspronkelijk vegetariër
(Genesis I:29). Al het plantaardig materiaal is daarom wettelijk toegestaan of “kosher”; het wordt gezien als neutraal
voedsel.
“Pareve” mag wel worden genuttigd in combinatie met vlees of melk.
Over het algemeen mogen Joden geen insecten eten, een uitzondering hierop is een klein aantal insecten van de
grashopper familie (Leviticus 11:22). Het probleem, bij het vermijden van insecten, is dat ze vaak moeilijk zichtbaar zijn.
Met name wanneer ze zich bevinden in groenten- en fruitsoorten. Om dit probleem op te lossen, schrijft de "kashrut"
voor dat elk product, dat 'kruipend en wemelend gedierte' zou kunnen bevatten, uitvoerig moet worden onderzocht.
Tegenwoordig wordt hier minder streng aan vastgehouden, omdat men ervan uitgaat dat door het gebruik van
bestrijdingsmiddelen de kans op het aantreffen van een insect bijzonder klein is.
Het tweede concept is vlees en bloed (fleishig). Bloed wordt gezien als teken van leven, het is daarom ook streng
verboden dit te nuttigen (Genesis IX:3-4).
Twee methoden om het bloed te extraheren zijn zouten en braden. Vlees mag niet worden gegeten of worden verwerkt,
voordat het een van deze twee processen heeft ondergaan.
Onderdelen van dieren zijn echter wel toegestaan, vanwege de behoefte van de mens aan vlees (Deuteronomium
XII:20). Vlees dat wordt geconsumeerd, moet afkomstig zijn van “kosher” geslachte dieren. De dieren mogen namelijk
niet onder stress of aan een natuurlijke dood zijn gestorven. Er zijn speciale slachtrituelen, deze zijn tevens beschreven
in de Torah (de regels van “Sechita”).
Het frituren van levensmiddelen, vooral groenten, is toegestaan, mits de olie of het vet waarin gefrituurd wordt ook
kosher is. Verder is het van belang te weten of de olie of het vet hiervoor ook voor koshere producten uit dezelfde
categorie is gebruikt. Is dit niet het geval, dan vervalt de kosher status.
Het derde concept is melk en vlees (milchig). Melk- en vleesproducten moeten altijd gescheiden worden. Letterlijk staat
in Exodus XXIII:19: "Gij zult het bokje niet koken in de melk zijner moeder". Hieruit concludeert men dat zuivel en vlees
gescheiden moet worden. Deze wet is zo ver doorgevoerd dat zelfs producten, die in contact zijn gekomen met melk,
niet gemengd mogen worden met vlees en omgekeerd.
Dit onderscheid maakt de aanwezigheid van twee serviezen en bestekken noodzakelijk, evenals een dubbel stel potten
en pannen.
Kaas gemaakt van melk, van een “trefah” zoogdier of van reuzel (varkensvet), zijn niet toegestaan. Melk en karnemelk
dienen onder rabbinaal toezicht te staan, omdat alleen melk van koshere dieren is toegestaan.
Het vierde, en laatste concept, betreft “koshere” en “trefah” diersoorten, is opgedeeld in drie onderdelen, namelijk vlees,
gevogelte en vis.
Wat betreft vlees worden alleen zoogdieren, die herkauwen en een gespleten hoef hebben geconsumeerd als “kosher”
beschouwd (Leviticus XI:1-8).
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
28
Vissen zijn toegestaan, indien ze vinnen en schubben hebben, die makkelijk te verwijderen zijn. Alle andere vissen of
schelpdieren zijn verboden (Leviticus XI:9-12). Verboden zijn dus schaaldieren en paling. Typisch hier is dat het niet
uitmaakt of een koshere vis is gevangen in een net waarin zich ook niet-koshere vissen bevinden, terwijl bij de bereiding
van de vis gereedschappen moeten worden gebruikt die absoluut niet in aanraking mogen zijn geweest met niet-koshere
vis.
Vogels zijn slechts geschikt voor consumptie, indien ze geen roofvogel zijn. Bovendien mogen ze geen voorteen
hebben, moeten ze een krop hebben en moeten ze hun voedsel in de lucht vangen en dit vervolgens naar de grond
brengen om het hier kapot te scheuren en vervolgens op te eten (Leviticus XI:13).
Eieren of andere bijproducten van koshere dieren en vissen zijn over het algemeen ook kosher, een uitzondering hierop
zijn eieren die, een zogenaamd, bloedvlekje bevatten.
Er is nog een wet, die niet valt onder de spijswetten, maar die wel betrekking heeft op eten. Dit betreft de consumptie
van druiven en het gebruik hiervan als grondstof voor wijn of andere alcoholische dranken.
Druiven zijn een apart geaccepteerde groep van producten voor het joodse volk. Bij de fermentatie van druiven vindt er
namelijk verschuiving van het product van de ene categorie naar de andere plaats, iets wat bij andere producten uit den
boze is.
Het gehele productieproces van de wijn moet onder toeziend oog van een gelovige Jood gebeuren wil de wijn “kosher”
zijn.
Alcohol als drank is een moeilijk geval. Daar de meeste alcoholische dranken een mix zijn van allerhande ingrediënten,
is het vaak moeilijk te zeggen of het al dan niet kosher is. Daar de alcohol van verschillende bronnen (granen, suikers,
etc.) kan komen, moet er goed op de kosher status worden gelet, aangezien niet al deze bronnen kosher zijn.
Bovendien is ook de manier van bottelen een proces wat strikt kosher moet zijn. Een bijkomend probleem is dat dranken
vaak in bulk per schip uit een ander land komen, en pas in het land van verbruik worden gebotteld. Geurstoffen,
enzymen. kleurstoffen etc. moeten in het land van verbruik eerst zorgvuldig worden onderzocht. Ook al deze processen
moeten kosher zijn, wil de drank een kosher-certificaat krijgen. De "Union of Orthodox Jewish Congregations of
America" (UOJCA) heeft enige tijd geleden een lijst opgesteld waarin de kosher status van verschillende ingrediënten is
weergegeven.
Bijzondere, en nog veel strengere, spijswetten gelden tijdens het Joods Pasen (Pesach). Het nuttigen en het in het bezit
hebben van gedesemd of gegist voedsel is dan ook verboden. Niets dat gedesemd is en gemaakt van vijf graansoorten
of ermee in aanraking is geweest, mag zich in het huis bevinden.
Dit heeft ook tot gevolg dat alle bestek en pannen voor Pesach opnieuw kosher moet worden gemaakt.
Brood
Het bakken van brood moet officieel gebeuren door een religieuze jood onder toezicht van de Rabbi. Vaak vinder er een
aantal traditionele rituelen plaats tijdens het bakken, waardoor het een soort van symbolische betekenis krijgt. Verder
mag het brood geen melkproducten bevatten aangezien het de consument anders in verwarring brengt over de dairy of
pareve status.
Gelatine
Gelatine is een bijzonder geval, daar dit voornamelijk gemaakt is van botten en huid van runderen en varkens. Alleen
gelatine gemaakt van op koshere wijze geslachte runderen zijn in principe kosher. Daar dit echter te duur is om te
produceren, wordt alleen vis-gelatine kosher beschouwd.
9.3.4 De Mormonen
Het geloof van de Mormonen is gebaseerd op het christendom. Mormonen geloven naast de bijbel echter ook nog in het
boek van de Mormonen, een ander testament van Jezus Christus. Bovendien leeft men volgens instructies, die in 1830
gegeven zouden zijn door God, die de "Doctrine and Covenants" ("De leer en verdragen") genoemd worden. Deze
maatregelen hebben allemaal als doel het lichaam zo gezond mogelijk te houden. Het lichaam wordt namelijk gezien als
tempel, waar de ziel huist.
Het boek van de Mormonen bevat aanwijzingen over het te volgen dieet van diens aanhangers, dit deel staat bekend als
het "Word of Wisdom". Dit "Word of Wisdom" raadt het gebruik van alcohol af, evenals het gebruik van cafeïnehoudende
dranken als koffie en thee. Ook wordt de consumptie van tabak afgeraden.
Granen worden omschreven als de belangrijkste bron van voedsel. Deze moeten door iedereen veel worden
geconsumeerd, ditzelfde geldt voor groenten en kruiden.
Vlees moet slechts matig worden gegeten.
Een belangrijk punt binnen het geloof van de Mormonen is zelfstandigheid. Mormonen moeten genoeg voedsel en
kleding in huis hebben voor noodgevallen, daarom wordt een jaarvoorraad aangelegd. Deze voorraad wordt regelmatig
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
29
vervangen om bederf te voorkomen. De voorraad kan geen snel bedervende producten bevatten, daarom hebben
mormonen grote behoefte aan gedroogd of ingeblikt voedsel.
9.3.5 De Zevende Dags Adventisten
De Zevende Dags Adventisten geloven dat het lichaam de tempel is van de Heilige geest. Alles wat gegeten wordt, moet
daarom in de glorie van God gebeuren; een gezonde levensstijl is hiervoor nodig. Onthouding van alcoholische dranken
en tabak is een eerste vereiste. Bovendien wordt het gebruik van onzuivere dieren (o.a. varkens) verboden, zoals
omschreven wordt in het oude testament.
Dieren die wel geconsumeerd mogen worden zijn opgedeeld in drie groepen, namelijk dieren, vissen en vogels.
Wat betreft vlees mogen alleen zoogdieren die herkauwen en een gespleten hoef hebben geconsumeerd worden.
Vogels zijn slechts geschikt voor consumptie indien ze geen roofvogel of watervogel zijn.
Vissen zijn toegestaan indien ze vinnen en schubben hebben, die makkelijk te verwijderen zijn. Alle andere vissen of
schelpdieren zijn verboden.
Tenslotte wordt het gebruik van "hete" kruiden en/ of ingrediënten, evenals het gebruik van cafeïnehoudende dranken
afgeraden.
De kerk beveelt het dieet, bestaande uit granen, groenten, fruit, noten, weinig melk en weinig of geen eieren, aan aan
haar leden.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
30
9.4 Voeding voor kinderen, zwangere vrouwen en ouderen
Kinderen, zwangere vrouwen en ouderen moeten in principe net als ieder ander gezond en gevarieerd eten, maar
aangezien deze groepen extra kwetsbaar zijn, is het voor hen nog belangrijker. Er zijn een aantal voedingstoffen
waarvan kinderen, zwangere vrouwen en ouderen meer nodig hebben.
9.4.1 Kinderen
Voor kinderen is gezonde voeding extra belangrijk. Ze hebben de voeding niet alleen nodig om in leven te blijven, maar
ook om te groeien. Een baby heeft de eerste 6 maanden genoeg aan borst- of flesvoeding. Daar zit alles in wat hij nodig
heeft om te groeien. Baby’s hebben in hun lichaam te weinig vitamine K als ze geboren worden en in de eerste paar
maanden van hun leven. Via flesvoeding krijgt een baby voldoende vitamine K binnen. In borstvoeding zit te weinig
vitamine K. Het is daarom goed een baby die borstvoeding krijgt tot de leeftijd van 4 maanden vitamine K druppeltjes te
geven. Ook vitamine D is voor baby’s erg belangrijk. Deze vitamine wordt aangemaakt in de huid onder invloed van
zonlicht. In Nederland schijnt de zon echter weinig en daardoor bestaat de kans dat een baby te weinig vitamine D
aanmaakt. Via flesvoeding krijgt een baby voldoende vitamine D binnen; via borstvoeding niet. Het is daarom verstandig
een baby die borstvoeding krijgt een paar druppeltjes vitamine D per dag extra te geven. Kinderen hebben tot hun 4e
jaar extra vitamine D nodig. Ook bij kinderen met een donkere huid kan het nodig zijn extra vitamine D te geven. Dit is
vooral afhankelijk van hoe vaak het kind buiten speelt en hoeveel vitamine D met de voeding wordt opgenomen.
Zie hiervoor ook bijlage 2 Het Vitamine D-advies.
Na 6 maanden heeft een baby meer voedingsstoffen nodig dan borst- of flesvoeding kunnen geven. Het kind moet
langzaam wennen aan verschillende voedingsmiddelen. Voedingsstoffen die een baby slecht kan verwerken zoals zout,
kruiden en voedingsvezels moeten weinig of niet aan baby’s worden gegeven. Het lichaam van een kind moet langzaam
de tijd krijgen om te wennen aan deze voedingsstoffen.
Voor oudere kinderen geldt dat ze zo veel mogelijk gevarieerd moeten eten. Een kind voelt zelf aan hoeveel het nodig
heeft. Het is niet zo belangrijk dat een kind veel eet, maar wel dat het gezond en met regelmaat eet. Het is dan ook
belangrijk dat kinderen ontbijten. Vooral schoolkinderen hebben de energie van het ontbijt nodig om zich te kunnen
concentreren op school. Vaak hebben kinderen ook tussen de maaltijden door zin in eten. Het is prima om een kind ook
dan wat te eten te geven, maar het is wel belangrijk dat deze tussendoortjes gezond zijn. Let op dat tussendoortjes niet
te veel vet of suiker bevatten, want dat is slecht voor de gezondheid en het gebit.
9.4.2 Zwangere vrouwen
Voor zwangere vrouwen is het erg belangrijk gezond te eten. Niet alleen om te zorgen dat ze zelf gezond blijven, maar
ook om het ongeboren kind te laten groeien. Dit betekent niet dat een moeder ‘voor twee’ moet gaan eten, maar wel dat
ze van bepaalde voedingsstoffen iets extra’s nodig heeft en met andere voedingsstoffen juist rustig aan moet doen.
Zwangere vrouwen wordt afgeraden om veel zout te gebruiken, omdat het een hoge bloeddruk kan veroorzaken wat
gevaarlijk is voor het ongeboren kind.
Voor vrouwen die zwanger willen worden of dit al zijn is het belangrijk om foliumzuur te slikken. Foliumzuur is een
vitamine B (regel – beschermstof) die belangrijk is voor het centrale zenuwstelsel van het kind. In de eerste weken
van een zwangerschap vormt zich bij een kind de aanleg voor het centrale zenuwstelsel. Daaruit ontstaan later de
hersenen en het ruggenmerg. Het is belangrijk dat dit proces goed verloopt, want anders zou het kind afwijkingen
kunnen krijgen (zoals Spina Bifida, ook wel ‘open ruggetje’ genoemd).
Tijdens de zwangerschap is het ook belangrijk om voldoende ijzer binnen te krijgen. Als een vrouw gezond eet krijgt ze
normaal gesproken voldoende ijzer binnen. Sommige vrouwen hebben echter al voor de zwangerschap weinig ijzer in
het bloed. Ze kunnen een tekort aan ijzer krijgen (bloedarmoede). De dokter schrijft in dat geval extra ijzer voor in de
vorm van staaltabletten.
9.4.3 Ouderen
Oudere mensen hebben minder energie nodig. Dit komt voor een deel omdat ze minder gaan bewegen en voor een deel
omdat het lichaam minder energie nodig heeft om het lichaam in stand te houden. Ouderen kunnen daardoor dus iets
minder gaan eten.
Een probleem bij ouderen is dat de botten kalk gaan verliezen. Hierdoor wordt het skelet minder sterk en is er meer kans
op botbreuken. Met een goede voeding is dit voor een deel te voorkomen. Het is daarom belangrijk voldoende kalk
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
31
binnen te krijgen via de voeding, bijvoorbeeld door het eten / drinken van melk(producten). Kalk is nodig voor de opbouw
van het bot. Daarnaast is het belangrijk om te zorgen voor voldoende vitamine D. Dit vitamine is nodig om kalk stevig
vast te zetten in het bot. Vitamine D wordt gemaakt in het lichaam onder invloed van zonlicht en het kan worden
opgenomen via de voeding (boter, margarine, vette vis). Oudere mensen gaan echter wel steeds minder vitamine D in
de huid aanmaken. Vrouwen vanaf 50, en mannen vanaf 60 jaar wordt daarom een supplement met vitamine D
aanbevolen.
Oudere mensen hebben een grotere kans op een hoge bloeddruk.
9.5 Voeding en ziekte
Wanneer mensen ziek zijn, dan ook kan heb belangrijk om hierop in te spelen met een bepaalde voeding. Hieronder
worden drie symptomen behandeld waarin voeding een belangrijke rol speelt bij het ontstaan, maar ook bij het
voorkomen en genezen ervan. Door de voeding op een bepaalde wijze aan te passen kan het meehelpen om de
negatieve gevolgen van deze drie symptomen te beperken cq verminderen.
9.5.1 Diarree
Diarree ontstaat meestal door virussen of bacteriën. Deze ziekteverwekkers komen het lichaam binnen via besmet water
of bedorven voedsel. Het is ook mogelijk besmet te raken door contact met ontlasting van iemand die diarree heeft. Het
is vervelend om diarree te hebben, maar het kan meestal geen kwaad. Wel verliest het lichaam bij diarree meer vocht
dan bij normale ontlasting. Daarom is extra drinken belangrijk. Als iemand te veel vocht verliest, kan het lichaam
uitdrogen. Dat kan gevaarlijk zijn. Vooral baby’s en ouderen kunnen snel uitdrogen. Het verloren vocht kan worden
aangevuld met water of thee. Bij heftige diarree kan gekookt water met O.R.S (Oral Rehydration Salts) gedronken
worden om uitdroging tegen te gaan. O.R.S is te koop bij de drogist en is bedoeld om het vocht en zout aan te vullen. In
principe kan bij diarree alles gegeten worden waarin iemand zin heeft en wat verdragen wordt. De voorkeur gaat wel uit
naar licht verteerbaar voedsel, zoals wit brood, bouillon en vetarme producten.
9.5.2 Verstopping (obstipatie)
Verstopping wil zeggen dat de ontlasting minder vaak komt en harder is dan gewoonlijk. Niet iedereen heeft even vaak
ontlasting. Sommige mensen hebben drie keer per dag ontlasting, anderen maar een paar keer per week. Verstopping
wordt ook wel obstipatie genoemd. Klachten bij obstipatie zijn onder andere: buikpijn, opgeblazen gevoel, winderigheid,
moeilijke / pijnlijke stoelgang en harde ontlasting. Obstipatie kan het gevolg zijn van te weinig vezelrijke voeding, te
weinig lichaamsbeweging, onvoldoende vochtinname of het te lang ophouden van de ontlasting. Ook verandering van
het voedselpatroon bijvoorbeeld in het buitenland kan verstopping tot gevolg hebben.
Bij verstopping is het goed om vezelrijke voeding te eten. Deze werkt prikkelend op de darmen en bevordert de
stoelgang. Vezelrijke producten zijn bijvoorbeeld volkoren- of roggenbrood, grove graanproducten zoals gort, havermout,
boekweit, zilvervliesrijst, dadels, vijgen, noten, pinda's, gedroogde en geweekte zuidvruchten als abrikozen, krenten,
pruimen, rozijnen zijn eveneens vezelrijk. Sommige voedingsmiddelen kunnen een laxerende werking hebben.
Voorbeelden hiervan zijn karnemelk, yoghurt, stroop, ontbijtkoek, vocht van geweekte zuidvruchten, rozenbottelsiroop of
sinaasappelsap.
9.5.3 Overgewicht
Sommige mensen zijn te dik. Niet iedereen heeft hier problemen mee, maar echt te dik zijn is niet gezond. Overgewicht
is geen ziekte, maar het kan wel allerlei problemen veroorzaken. Er kunnen bijvoorbeeld klachten over de rug of benen
ontstaan (gewrichtsklachten) en de kans op hart- en vaatziekten en suikerziekte wordt groter.
Bij overgewicht weegt iemand meer dan 'normaal' voor zijn lengte. Met behulp van bijvoorbeeld een gewichtswijzer
(bijlage 4) kan bepaald worden of iemand een gezond gewicht of overgewicht heeft. Een gezond gewicht betekent
absoluut niet hetzelfde als een mooi gewicht. In de ene cultuur wordt mollig of dik zijn mooi gevonden. In Nederland en
veel andere Westerse landen wordt slank zijn juist als ideaal gezien.
Overgewicht ontstaat als je meer eet en drinkt dan nodig is. Het lichaam krijgt dan meer energie binnen dan het
verbruikt. Veel mensen eten te vet en te veel suiker. Voor mensen met een overgewicht is vet vaak de grootste
boosdoener. Vet zit (vaak onzichtbaar) in veel producten en levert meer energie dan eiwit en koolhydraten. Vaak
bewegen mensen met overgewicht ook onvoldoende. Hierdoor verbruiken ze ook weer minder energie dan dat ze
opnemen. Overgewicht kan overigens ook ontstaan door erfelijke factoren en bepaalde ziekten.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
32
Bij de meeste mensen is het mogelijk een lager gewicht te bereiken. Dit kan door weinig vet te gebruiken bij het koken,
weinig of geen suiker aan je voeding toe te voegen, magere producten te gebruiken uit vak 3 (melk(-producten)) en
alleen tussendoortjes met weinig vet en suiker te gebruiken. Gezonde voeding in de juiste hoeveelheden kan voor
verlaging van het lichaamsgewicht zorgen. Soms kan de hulp van een diëtist daarbij nodig zijn. De combinatie gezonde
voeding en méér bewegen (sporten of op een andere manier), werkt nog beter. Ook door bepaalde medicijnen kunnen
mensen gewicht verliezen. Dat is echter geen gezonde methode om af te vallen.
9.6 Voeding en hygiëne
Bij het bereiden van voedsel is hygiëne heel belangrijk. Veilig en gezond eten kan door voedsel op de goede manier te
ontdooien, snijden, verhitten en bewaren.
9.6.1 Bereiden van voedsel
In de keuken wordt vaak gewerkt met (rauwe) voedingsmiddelen. Op deze voedingsmiddelen zitten bacteriën. Bij de
bereiding van voeding kunnen deze bacteriën op het aanrecht terechtkomen en op de handen. Als voedingsmiddelen
vervolgens op het aanrecht worden neergelegd of worden beetgepakt, kunnen bacteriën worden overgebracht van het
ene op het andere voedingsmiddel. Dit wordt ook wel kruisbesmetting genoemd.
Dit kun je tegengaan door schoon en hygiënisch te werken, en door voedselresten, afval en vuil zo snel mogelijk op te
ruimen en weg te gooien. Een aantal tips hierbij zijn:





was uw handen voordat u begint met eten voorbereiden
was uw handen tussendoor (bijvoorbeeld na aanraking van rauw vlees)
was groenten in ruim water om zo vuil en bacteriën te verwijderen
houd rauwe producten gescheiden van bereide voedingsmiddelen (gebruik aparte snijplanken, messen)
raak producten die bereid en voor consumptie gereed zijn zo min mogelijk met uw handen aan
Bacteriën gaan dood door verhitting. Producten die rauw een voedselvergiftiging kunnen veroorzaken, kunnen na
verhitten toch veilig worden gegeten. Hiervoor is het wel belangrijk dat producten door en door worden verhit.
In koude gerechten worden bacteriën uiteraard niet gedood door verhitting. Het is daarom belangrijk om de ingrediënten
voor koude gerechten niet lang van tevoren uit de koelkast te halen en de bereidingstijd zo kort mogelijk te houden. In
de koelkast blijven bacteriën wel leven, maar de snelheid waarmee bacteriën zich vermenigvuldigen is lager.
9.6.2 Bewaren van voedsel
Als de verpakking van een levensmiddel geopend is, gaat de houdbaarheid ervan achteruit. Op het etiket staat meestal
hoe het product na opening het beste bewaard kan worden om bederf zoveel mogelijk tegen te gaan. Sommige
voedingsmiddelen kunnen ongekoeld bewaard worden; andere moeten juist gekoeld of diepgevroren bewaard worden.
Als op het etiket ‘na opening koel bewaren’ staat moet het product in de koelkast bewaard worden. Over het algemeen
zijn deze producten na opening nog drie dagen houdbaar. In de koelkast blijven bacteriën wel leven, maar de snelheid
waarmee bacteriën zich vermenigvuldigen vertraagt. In de vriezer kunnen voedingsmiddelen langer bewaard blijven dan
in de koelkast. Bereide (warme) gerechten kunnen alleen veilig bewaard worden als ze snel worden afgekoeld en
vervolgens in de koelkast of diepvries worden gezet. In de koelkast kunnen deze restjes een paar dagen bewaard
blijven; in de vriezer ongeveer een maand. Bacteriën kunnen zich bij de lage temperatuur van een vriezer niet meer
vermenigvuldigen; ze gaan echter ook niet dood. Het ontdooien van ingevroren gerechten moet daarom op een veilige
manier gebeuren. Vlees kan het beste in de koelkast worden ontdooid en een product dat ontdooid is, moet zo snel
mogelijk worden bereid. Restjes van nitraatrijke groenten kunnen beter niet worden bewaard.
Nitraat komt van nature in alle soorten groenten voor. Veel nitraat zit in andijvie, rode bieten, bleekselderij, Chinese kool,
koolrabi, paksoi, postelein, raapstelen, alle soorten sla, spinazie, spitskool en venkel. Nitraat is op zich niet schadelijk
voor de mens, maar te veel nitriet kan wél schadelijk zijn. Bepaalde bacteriën kunnen nitraat in nitriet omzetten. Dit
gebeurt bij langzaam afkoelen, onvoldoende gekoeld bewaren en / of opnieuw opwarmen van nitraatrijke groenten. Het
is daarom beter om geen restjes van gerechten met nitraatrijke groente te bewaren en opnieuw op te warmen.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
33
9.7 Voeding en mondgezondheid
Voeding heeft invloed op de tanden en kiezen. Uit suikers kunnen door mondbacteriën schadelijke stoffen (zuren)
worden gevormd. Deze kunnen tandbederf (cariës) of tandvleesontsteking veroorzaken. Voedingsmiddelen kunnen weer
andere zuren bevatten die zorgen voor het afslijten van tanden en kiezen (erosie).
9.7.1 Cariës
Cariës (ook wel ‘gaatjes’ genoemd) is een aantasting van het glazuur. Als er niets aan wordt gedaan, kan pijn ontstaan.
Cariës kan helaas niet genezen, maar de tandarts kan cariës wel stoppen door middel van bijvoorbeeld een vulling.
Gaatjes ontstaan door tandplak. Tandplak is een kleverig laagje dat hoofdzakelijk uit voedselresten en bacteriën bestaat.
Er zijn bacteriën die uit suiker een zuur maken en dit zuur kan het glazuur oplossen (‘zuurstoot’). Zo ontstaan er gaatjes.
Veel voedingsmiddelen, zoals snoep, koek en frisdrank, bevatten suiker. Er zijn ook veel voedingsmiddelen, zoals fruit,
groente en honing, waar van nature suikers in zitten. Suiker en suikerrijke producten zijn de voornaamste oorzaken van
het ontstaan van cariës. Niet alleen de hoeveelheid suiker is daarbij belangrijk, maar vooral het aantal keren dat er wordt
gegeten (maximaal 7 eet- of drinkmomenten per dag).
Speeksel heeft een belangrijke functie om het glazuur gezond te houden. Het speeksel heeft ongeveer 3 uur de tijd
nodig om het zuur (dat door bacteriën is gemaakt) van 1 keer eten of drinken weg te werken. Als er binnen drie uur weer
iets wordt gegeten of gedronken wat suiker bevat, blijft er dus constant zuur in de mond, zodat er sneller gaatjes
ontstaan. Het is daarom belangrijk om niet de hele dag door te eten of te drinken. In de ‘Richtlijnen voor een goede
voeding’ staat ook dat het belangrijk is om niet de hele dag door te eten. Om tandbederf en tandvleesontsteking te
voorkomen, is het verstandig om maximaal 7 eet- of drinkmomenten (3 hoofdmaaltijden en 4 tussendoortjes) per dag
aan te houden. Voor jonge kinderen wordt maximaal zes eet- of drinkmomenten aanbevolen, omdat die vroeger naar
bed gaan.
Minder bekende oorzaken van cariës zijn het gebruik van medicijnen en het gebruik van de zuigfles bij peuters.
Veel medicijnen, o.a. hoestdrankjes en dragees, bevatten suiker. Hierdoor kunnen de 7 eet- of drinkmomenten per dag
makkelijk overschreden worden. Het is daarom aan te bevelen om medicijnen, indien mogelijk, bij de maaltijd en / of vlak
voor het tanden poetsen te geven. Ook kan eventueel gezocht worden naar een alternatief medicijn dat geen suiker,
maar zoetstof bevat.
Bij peuters kan zogenaamde zuigflescariës ontstaan. Dit is tandbederf dat kort na de doorbraak begint aan de
boventanden van een peuter en dat vervolgens verder uitbreid in de volgorde van doorbraak. Het wordt veroorzaakt
door een frequent en langdurig gebruik van de zuigfles met suikerbevattende inhoud. Om zuigflescariës te voorkomen
is het belangrijk:
-
geen suikerbevattende (vruchten)sappen te geven
vanaf de leeftijd van ongeveer 9 maanden over te gaan op de (tuit)beker
om in de fles die eventueel meegegeven wordt in bed alleen water te doen; geen (vruchten)sappen of melk
overdag vaste drinkmomenten in te bouwen en de inhoud in korte tijd te laten opdrinken
9.7.2 Tandvleesontsteking
Naast bacteriën die cariës veroorzaken, zijn er ook bacteriën die het tandvlees kunnen ontsteken. Tandvleesontsteking
is naast tandbederf een belangrijke oorzaak voor het verlies van tanden en kiezen. Het ontstaat als het laagje tandplak
dat op de tanden en tegen de tandvleesrand zit niet goed wordt schoongemaakt. Vooral op moeilijk te bereiken plaatsen,
zoals tussen tanden en kiezen, komt zo’n ontsteking voor. Tandvleesontsteking komt bij heel veel volwassenen voor,
maar kan ook bij kinderen voorkomen. Ongeveer één op de drie kinderen tussen de 6 en 18 jaar blijkt een lichte vorm
van ontstoken tandvlees te hebben. Meestal geeft tandvleesontsteking geen klachten, waardoor het vaak niet wordt
opgemerkt.
Gezond tandvlees heeft een roze kleur en ligt stevig rondom de gebitselementen. Ontstoken tandvlees is roder en
gezwollen. Bij het tanden poetsen gaat het snel bloeden. Tandvleesontsteking veroorzaakt op de lange duur slechte
adem. Om tandvleesontsteking te voorkomen kan tussen de tanden en kiezen goed worden schoongemaakt met
tandzijde, tandenstokers en / of ragers (geadviseerd door tandarts of mondhygiëniste bij kinderen vanaf 12 jaar).
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
34
9.7.3 Erosie
Erosie is het afslijten van de buitenste laag van tanden en kiezen door een zuur dat niet afkomstig is van bacteriën.
Erosie wordt veroorzaakt door voedingsmiddelen die een dergelijk zuur bevatten. Het zuur uit deze voedingsmiddelen
zorgt er voor dat het glazuur zacht en poreus wordt en gaat slijten. Voorbeelden van ‘zure’ voedingsmiddelen zijn:
koolzuurhoudende frisdranken, citrusvruchten, yoghurt, appelsap en wijn. Net als bij cariës geldt ook voor erosie dat het
belangrijk is hoe vaak ‘zure’ voedingsmiddelen worden gegeten of gedronken. Het speeksel in de mond helpt het
glazuur van de tanden te herstellen. Dit kan alleen als het speeksel de tijd krijgt om dit te doen. Het is dus belangrijk dat
er niet voortdurend gegeten of gedronken wordt.
Na het eten van ‘zure’ voedingsmiddelen is het niet goed om direct de tanden te poetsen. Het tandglazuur is door de
‘zure’ voedingsmiddelen zacht geworden en kan gemakkelijk ‘weggepoetst’ worden. Het is daarom beter één uur te
wachten met tanden poetsen, zodat het tandglazuur zich kan herstellen. Als je toch direct na het eten van ‘zure’
voedingsmiddelen je tanden wilt poetsen, is het aan te raden eerst de mond te spoelen met water of melk. Het glazuur
van de tanden herstelt hierdoor sneller.
9.7.4 Tanden poetsen
Goed tanden poetsen is nodig, want door minimaal 2 maal per dag de tanden te poetsen, kan cariës en
tandvleesontsteking worden voorkomen. Met poetsen verwijder je tandplak.
Goed poetsen begint met een goede tandenborstel. Een goede tandenborstel heeft een lange rechte steel met een korte
borstelkop. De borstelkop heeft veel kleine bosjes nylon haren (multi-tufted). Met een kleine borstel zijn alle plekjes in de
mond (dus ook de kiezen helemaal achterin) goed te bereiken. Het is beter een zachte tandenborstel te gebruiken,
omdat de haren daarvan beter plooibaar zijn en gemakkelijker de oppervlakken van de tanden en kiezen kunnen volgen.
Als de haren van de borstel uit elkaar staan is het tijd voor een nieuwe tandenborstel. Het is aan te bevelen de
tandenborstel om de 3 maanden te vervangen.
Het is aan te raden om minstens twee maal per dag en in ieder geval voor het slapen gaan met fluoridetandpasta te
poetsen. Een halve centimeter tandpasta per poetsbeurt is al genoeg. Als meer tandpasta per keer wordt gebruikt, is het
moeilijk om te zien wat je aan het doen bent en er komt erg veel schuim in de mond. Na het poetsen is het voldoende
om de tandpasta uit te spugen of te spoelen met één slokje water. Een goede tandpasta bevat fluoride.
Fluoridetandpasta zorgt ervoor dat het glazuur versterkt, waardoor een gaatje moeilijker ontstaat. Fluoride kan bij een
beginnend gaatje het glazuur weer gezond maken.
Bij het tanden poetsen is het belangrijk om een vaste volgorde aan te houden. Elk plekje in de mond moet met korte,
horizontale poetsbewegingen langs de tandvleesrand afgewerkt worden. Een aanbevolen poetsmethode is poetsen
volgens de 3B’s: binnenkant, bovenkant, boven op de kiezen (zie bijlage 4). Het is belangrijk bij het poetsen een vaste
volgorde aan te houden en de tanden voor de spiegel te poetsen. Zo kun je zien of je geen plekjes overslaat.
Het gebit van kinderen tot ± 10 jaar moet altijd nagepoetst worden door de ouder of verzorger. Bij kinderen vanaf 10 jaar
kan het tanden poetsen gecontroleerd worden door zogenaamde plakverklikkers. Door op een dergelijk tabletje te
kauwen vermengd de kleurstof van de tablet zich met het speeksel. De kleurstof moet met de tong goed verdeeld
worden over tanden en kiezen.
Nadat de mond gespoeld is, blijft de kleurstof zichtbaar op de plaatsen waar nog tandplak aanwezig is. Zo wordt
gecontroleerd waar er wel en niet goed genoeg gepoetst is.
9.7.5 Tandarts
Het is belangrijk twee keer per jaar met een kind naar de tandarts te gaan voor controle. Als er problemen zijn met het
gebit kan de tandarts dat snel ontdekken en het verhelpen. Voor kinderen tot en met 17 jaar is tandartsbezoek en
behandeling in de ziektenkostenverzekering opgenomen. Voor asielzoekers / vluchtelingen van 18 jaar of ouder worden
de tandartskosten alleen vergoed bij acute pijnklachten of wanneer de kauwmogelijkheid gestoord is. Het is daarom
noodzakelijk goed tanden te poetsen en problemen met het gebit zo veel mogelijk te voorkomen.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
35
9.8 Goedkoop en gezond eten in Nederland
Veel vluchtelingen, die binnenkomen in een OC en AZC zijn op zoek naar vertrouwde producten uit het land van
herkomst. Uiteraard zijn niet overal in Nederland winkels waar deze producten te verkrijgen zijn. In sommige gevallen
zijn de producten wel te verkrijgen, maar zijn ze erg duur. Met een overzicht van de regionale winkels met dergelijke
producten zouden sommige asielzoekers zeker geholpen zijn. Elke MOA-regio zou dit zelf kunnen maken. Uiteraard is
het daarnaast erg belangrijk om asielzoekers ook vertrouwd te maken met Nederlandse voedingsmiddelen en
voedingsgewoonten. Kennis over de bereiding van Nederlandse voedingsmiddelen is daarbij belangrijk. Asielzoekers
moeten rondkomen van een beperkt budget. Een groot deel van het budget moet worden besteed aan voeding. Het is
voor hen daarom noodzakelijk om te weten hoe je goedkoop en gezond kunt eten in Nederland.
9.8.1 Nederlandse voedingsmiddelen en -gewoonten
Veel Nederlanders beginnen de dag met een ontbijt. Dit bestaat voor de meeste mensen uit brood met koffie, thee of
een andere drank. Steeds meer mensen vervangen het brood door een graanontbijt (bijv. muesli) met melk of yoghurt.
Warme maaltijden worden in Nederland bijna nooit als ontbijt gegeten. De lunch bestaat in de meeste gevallen uit brood
met kaas of vlees of een zoet beleg, zoals hagelslag (stukjes chocolade) of jam. Melk en karnemelk (zurige melk)
worden vaak bij de lunch gedronken. Een kenmerk van typisch Nederlandse voeding is het gebruik van veel
melkproducten.
De avondmaaltijd is meestal een warme maaltijd en deze kan uit veel verschillende gerechten bestaan. Aardappels
waren jarenlang het belangrijkste voedingsmiddel in de Nederlandse voeding. De traditionele Nederlandse
avondmaaltijd bestond dan ook uit aardappels, vlees en groenten. Vaak werden hierbij weinig kruiden gebruikt.
Nederland is een klein land met veel verschillende culturen en invloeden van andere landen. Dit is ook terug te vinden in
de voeding. Vooral jongere mensen vervangen de traditionele Nederlandse avondmaaltijd steeds vaker door gerechten
uit andere landen, zoals bijvoorbeeld China, Italië en Mexico.
Veel Nederlanders drinken tussen het ontbijt en de lunch koffie en tussen de lunch en de avondmaaltijd thee. Ook na de
avondmaaltijd wordt vaak koffie gedronken. De meeste Nederlanders gaan niet bij elkaar op bezoek rond etenstijd
(ongeveer tussen 17.30 - 20.00 uur). Vaak wachten ze met eten koken tot het bezoek weer weg is. De meeste
Nederlanders maken eerst een afspraak en blijven dan pas bij elkaar eten. Een aantal traditionele Nederlandse
producten zijn: vla, karnemelk, poffertjes, hagelslag, muisjes, drop, stamppot, kroket, frikadel en haring.
9.8.2 Goedkoop en gezond
Met een beperkt budget is belangrijk te letten op de prijs van voeding. Daarnaast is het uiteraard belangrijk dat voeding
lekker en gezond is. Een aantal tips voor het kopen van goedkope en gezond voeding zijn:







Let op de winkel waar je voeding gaat kopen; niet alle winkels zijn even duur;
Van een verpakt product zijn vaak verschillende merken te koop. De goedkopere merken liggen vaak onder in de
schappen. Er is meestal geen verband tussen het merk en de gezondheid;
In veel winkels kun je (aan het eind van de dag) bepaalde producten goedkoper krijgen. De uiterste verkoopdatum
(staat op de verpakking vermeld) van het product is dan bijna bereikt. Het product moet vaak dezelfde dag nog
opgegeten worden, omdat het product anders bederft;
De prijs van fruit en groenten is erg seizoensgebonden. Het is daarom goedkoper om groenten en fruit van het
seizoen te kopen;
Groenten kun je in veel verschillende vormen kopen: vers, vers gesneden, diepvries of blik. Gesneden groenten en
groentemengsels zijn meestal duurder. Diepvriesgroenten en groenten uit blik zijn vaak goedkoper. Zowel verse
groenten als groenten uit de diepvries of blik zijn gezond. Bij het inblikken of invriezen van groenten gaan wel wat
vitamines verloren. Blik- of diepvriesgroenten hoeft alleen maar te worden opgewarmd, waardoor er juist weer
minder vitamines verloren gaan als bij verse groenten. Uiteindelijk is er wat betreft de voedingswaarde nauwelijks
verschil tussen verse groenten of groente uit de diepvries of blik;
Producten, zoals groenten en fruit, brood en vis zijn op de markt vaak goedkoper dan in de winkels;
Vaak zijn buitenlandse producten goedkoper bij de Toko of bij Turks-Marokkaanse winkels.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
36
10 Evaluatiemethoden
Evalueren is hetzelfde als beoordelen. Het resultaat van een interventie wordt vergeleken met een vooraf geformuleerd
doel. Om goed te kunnen evalueren is het noodzakelijk vooraf concrete en evalueerbare doelen te formuleren.
In de theorie van gezondheidsbevordering wordt onderscheid gemaakt tussen productevaluatie en procesevaluatie.
Productevaluatie richt zich op het effect van de voorlichting. Er wordt nagegaan of het doel is bereikt. Dit kan
bijvoorbeeld betekenen dat een verandering in kennis en vaardigheden is opgetreden, maar ook een verandering in
houding of gedrag.
Bij procesevaluatie wordt nagegaan hoe het hele proces is verlopen. De feitelijke gebeurtenissen worden vergeleken
met de geplande gebeurtenissen. Evaluatie is niet alleen bedoeld om een eindoordeel te kunnen geven, maar ook voor
verbetering van gebeurtenissen in de toekomst. Met de resultaten van een evaluatie kan de interventie worden
bijgesteld of vernieuwd.
10.1 Productevaluatie
Productevaluatie is het vergelijken van het resultaat van een interventie met het vooraf geformuleerde doel. Een
evaluatie is bedoeld om te bepalen of de gebruikte interventiemethode heeft geleid tot de verwachte veranderingen bij
de doelgroep. Gewenste producten van een interventie zijn in de eerste plaats: aandacht, begrip, verandering in kennis
en vaardigheden, attitudeverandering (of –behoud). In de tweede plaats zijn gewenste producten:
gedragsintentieverandering, gedragsverandering en behoud van gedragsverandering.
Er zijn verschillende methoden waarmee de voorlichter het resultaat van de interventie kan vergelijken met de gestelde
doelen. Er zijn evaluatiemethoden die meer geschikt zijn om kennisoverdracht te evalueren en methoden die meer
geschikt zijn voor het evalueren van houdings- of gedragsverandering.
Een methode voor het evalueren van kennisoverdracht is gebruik maken van een evaluatieformulier of quiz. Een
voorbeeld hiervan is te vinden in bijlage 6. Met deze methode is het mogelijk om de opgedane kennis te evalueren over
etikettering en de houdbaarheid.
Andere voorbeelden van methoden zijn een vragenspel, thematafel of grabbelzak . Voor het evalueren van houdings- of
gedragverandering kan een rollenspel of casuïstiek gebruikt worden als evaluatiemethode. Deze moet nog ontwikkeld
worden
10.2 Procesevaluatie
Bij procesevaluatie wordt nagegaan hoe het gehele proces verlopen is. De sterke en zwakke punten van de interventie
worden blootgelegd. Daarbij worden de feitelijke gebeurtenissen vergeleken met de geplande gebeurtenissen. Wie doet
wat, waar, wanneer, hoe, enz.
Informatie voor de procesevaluatie komt van de uitvoerders (voorlichter, tolk), de einddoelgroep (asielzoekers) en
andere betrokkenen. Procesevaluatie kan plaatsvinden tijdens de uitvoering, maar ook achteraf. De informatie die
gevonden wordt, kan gebruikt worden bij eventuele vervolgactiviteiten.
Er zijn verschillende methoden voor procesevaluatie.
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
37
11 Literatuurlijst
Ajzen, I. (1991). The theory of planned behaviour. Organizational Behaviour and Human Decision Progresses, 50, 179211
De Bourdeauhuij, I., Brug, J. (in druk). Tailoring dietary feedback to reduce fat intake: an intervention at the family level.
Health Education Research.
Linck, H. (2001). Voorlichting aan asielzoekers: een verkennend behoeftenonderzoek. Afstudeeronderzoek Wageningen
Universiteit & researchcentrum
Prochaska, J. , Norcross, J. , DiClemente, C. (1994). Changing for good. New York: Avon Books.
Raay, W.F. van (1984). Een model van het voedingsgedrag. Voeding, 45, 376-382
Tjon A. Ten, W.E. , Schulpen, T.W.J. (1999). De medische zorg voor jeugdige asielzoekers. Nederlands Tijdschrift voor
Geneeskunde 143, 1569-1571
Vera, P. (1998). Dan is je spiegel gebroken. Een onderzoek naar de problemen van vluchtelingen met gezondheid en
gezondheidszorg in Nederland. Brabants ondersteuninginstituut (BOZ) in opdracht van Vluchtelingen organisatie
Nederland (VON)
Wigger, C., Assema, P. van, Nooijer, J. de. (2002). Voedingsproblemen van alleenstaande minderjarige asielzoekers,
afstudeerscriptie Capaciteitsgroep Gezondheidsvoorlichting, Universiteit Maastricht en GGD Regio Stedendriehoek
Deventer
Zuijlen, M. van (2002), Interviews en Evaluatieproject Voedingswinkel’ (niet in druk)
Vastgesteld door de Bestuurscommissie MOA op 27 februari 2004
38
Download