UNIFORM HER - EXAMEN HAVO 2012 VAK DATUM TIJD : BIOLOGIE : 26 juli 2012 : 7.45 – 9.45u Aantal opgaven bij dit vak: 40 (32 MC en 8 open vragen) Aantal pagina’s : 15 Hulpmiddelen : Kladpapier Opdrachten inleveren! Controleer zorgvuldig of alle pagina’s in de goede volgorde aanwezig zijn. Neem in geval van afwijking onmiddellijk contact op met een surveillant. Het beantwoorden van de meerkeuze vragen geschiedt als volgt: Kies één antwoord uit de vier antwoorden die aangegeven zijn met de letters A, B, C en D. Het goede of het best passende antwoord wordt op het bijbehorende scoreblad aangekruist met ballpoint of pen. Een in eerste instantie verkeerd gekozen antwoord wordt als volgt hersteld. A B C D Vraag 1 X X Vraag 2 Vraag 3 Vraag 4 Vraag 5 Alleen alternatief C wordt dan gehonoreerd. De open vragen dienen kort en duidelijk beantwoord te worden op hetzelfde werkblad. N.B. 1. Tenzij anders wordt vermeld is er sprake van normale situaties en gezonde organismen. 2. Zowel het scoreblad als de open vragen worden ingeleverd!! Normering Her – Examen Havo 2012 32 Meerkeuze vragen x 2p = 8 Open vragen = Basispunt = 64 punt 26 punt 90 punt 10 punt 100 punt Cijfer = 32 x 2 + 26 + 10 basispunten 10 SUCCES 0 1. In het lichaam van de mens vindt onder andere transport van de volgende stoffen plaats: 1. zuurstof vanuit de longlucht naar het bloed, 2. koolstofdioxide vanuit spiercellen naar het bloed, 3. aminozuren vanuit de darmholte naar het bloed. In welk of in welke van deze gevallen vindt het transport uitsluitend plaats door middel van diffusie? A. Alleen in geval 1 B. Alleen in geval 2 C. Alleen in de gevallen 1 en 2 D. In de gevallen 1, 2 en 3 2. In de afbeelding hiernaast is een cel schematisch weergegeven. Vier organellen zijn genummerd. In welk organel vindt DNA replicatie plaats?. En in welk deel vindt aërobe dissimilatie plaats? DNA replicatie vindt plaats in A. B. C. D. deel 1 deel 2 deel 1 deel 3 Aërobe dissimilatie vindt plaats in deel 3 deel 3 deel 2 deel 2 3. In drie reageerbuizen wordt respectievelijk 5 ml olijfolie gedaan. In de 1e buis wordt 5 ml alvleessap toegevoegd; In de 2e buis worden 2 ml gal en 5 ml alvleessap toegevoegd; In de 3e buis worden 5 ml gal en 5 ml darmsap toegevoegd. De buizen worden bij 37oC geplaatst en verder is de pH in alle buizen gelijk nl. 8. In welke buis (buizen) zal na enige tijd een lagere pH gevonden kunnen worden? A. Alleen in de 1e buis B. Alleen in de 2e buis C. Alleen in de 1e en de 2e buis D. Alleen in de 2e en de 3e buis 1 4. Onderstaande tekening geeft een dwarsdoorsnede van een deel van een manjablad weer. Alleen de celwanden zijn getekend. Waar in dit blad kunnen koolstofdioxide en zuurstof verbruikt worden bij (zon)licht? En waar kan alleen zuurstof verbruikt worden bij (zon)licht? Verbruik van koolstofdioxide en zuurstof alleen in A. B. C. D. Alleen verbruik van zuurstof in 1 en 2 2 en 3 2, 3 en 4 1, 2, 3 en 4 1 en 2 2 en 3 1, 2, 3 en 4 1, 2, 3 en 4 5. Janet zegt dat gistcellen weinig energie nodig hebben om in leven te blijven vandaar dat ze in een omgeving zonder zuurstof genoeg energie uit de anaërobe dissimilatie krijgen. Ashwien zegt dat chemo-autotrofe bacteriën anorganische stoffen uit de omgeving oxideren en zodoende aan de nodige energie komen. Wie heeft of hebben gelijk? A. Alleen Janet B. Alleen Ashwien C. Janet en Ashwien hebben gelijk D. Geen van beiden hebben gelijk 6. De eiwitten die in het voedsel van de mens voorkomen zijn voor hem van grote betekenis door A. de hoeveelheid vitaminen die erin zitten. B. de essentiële aminozuren die erin zitten. C. de polypeptiden waaruit ze bestaan. D. het vermogen om ze als reservevoedsel op te slaan. 2 7. Onderstaande tekening geeft een aantal genummerde onderdelen van het spijsverteringsstelsel weer. - In het epitheel van welk deel vindt intensieve dissimilatie plaats vanwege opname van het grootste deel van de voedingsstoffen? -In welk deel kunnen micro-organismen vitamine K produceren?. Intensieve dissimilatie vindt plaats in deel A. B. C. D. Productie vitamine K door micro-organismen in deel 5 7 8 8 9 6 9 4 8. Ingeademde bacteriën kunnen ontstekingen in de luchtwegen veroorzaken. Hierdoor kan zich extra veel slijm ophopen en dat kan weer hoest veroorzaken. Tijdens het hoesten trekken de buikspieren zich sterk samen. Gaat het middenrif omhoog of omlaag als de buikspieren zich samentrekken? Heeft dit inademing of uitademing tot gevolg? Het middenrif gaat A. omhoog B. omhoog C. omlaag D. omlaag Gevolg uitademing inademing uitademing inademing 3 9. De tekening stelt schematisch de borstkas van een mens voor. Het middenrif is in twee mogelijke standen getekend (p en q). De ribben bevinden zich in beide gevallen in de laagste stand. Over deze tekening worden twee uitspraken gedaan: 1. bij stand p van het middenrif hebben de middenrifspieren zich meer samengetrokken dan bij stand q. 2. bij stand p van het middenrif is de longinhoud groter dan bij stand q. Is uitspraak 1 juist? En uitspraak 2? Uitspraak 1 A. B. C. D. uitspraak 2 juist juist onjuist onjuist juist onjuist juist onjuist 10. Bij de mens bestaat gal onder andere uit water, galzure zouten en galkleurstoffen. De galkleurstoffen worden gevormd uit afbraakprodukten van bepaalde bloedbestanddelen. Drie bloedbestanddelen zijn bloedplaatjes, rode bloedcellen en witte bloedcellen. Welke van deze bloedbestanddelen leveren de afbraakprodukten waaruit de galkleurstoffen worden gevormd? A. Alleen rode bloedcellen. B. Alleen bloedplaatjes en rode bloedcellen. C. Alleen rode en witte bloedcellen. D. Bloedplaatjes, rode en witte bloedcellen. 11. De tekening geeft sterk vergroot een deel van een spier in het lichaam van een mens weer. Is de eiwitconcentratie het hoogst in het haarvat of in het lymfevat? Kunnen stoffen, die zich in de weefselvloeistof bevinden, alleen in het haarvat of ook in het lymfevat terechtkomen? Eiwitconcentratie het hoogst A. in het haarvat B. in het haarvat C. in het lymfevat D. in het lymfevat Stoffen kunnen terechtkomen alleen in het haarvat zowel in het haarvat als in het lymfevat alleen in het haarvat zowel in het haarvat als in het lymfevat 4 12. Bij mensen met een lichte huidskleur zijn op de binnenkant van de onderarmen blauwgekleurde bloedvaten te zien. Over deze bloedvaten worden de volgende uitspraken gedaan: 1. het bloed in deze bloedvaten is zuurstofarm, 2. het bloed in deze bloedvaten stroomt in de richting van de vingers, 3. de bloeddruk in deze bloedvaten is lager dan die in de polsslagaders, 4. deze bloedvaten zijn vertakkingen van de armslagaders. Welke uitspraken zijn juist? A. Alleen de uitspraken 1 en 3 B. Alleen de uitspraken 2 en 3 C. Alleen de uitspraken 2 en 4 D. De uitspraken 1, 2 en 4 13. De tekening stelt een niereenheid van de mens voor. Terwijl het bloed door het haarvatennet H stroomt, verandert het bloed van samenstelling. Over deze verandering van samenstelling van het bloed in H worden de volgende uitspraken gedaan: 1. De concentratie opgeloste eiwitten wordt groter. 2. Het aantal rode bloedcellen per volume-eenheid neemt af. Welke uitspraak (uitspraken)is(zijn) juist? A. Alleen 1 B. Alleen 2 C. 1 en 2 zijn juist D. 1 en 2 zijn onjuist 14. Wanneer men een virus-reservoir heeft opgespoord, kan begonnen worden met het isoleren van het virus. Dit kan dan in verzwakte vorm ingespoten worden in gezonde organismen, zodat deze een bescherming opbouwen die ook werkt tegen het onverzwakte virus. Na deze bovengenoemde techniek vindt de productie plaats van A. antigenen door passieve immunisatie. B. antigenen door actieve immunisatie. C. antistoffen door passieve immunisatie. D. antistoffen door actieve immunisatie. 5 15. Hieronder volgen twee beweringen over de eiwitsynthese. 1. De synthese van m-RNA vindt plaats in de celkern. 2. De stikstofbase uracil komt o.a. voor in het DNA. Welke uitspraak (uitspraken)is(zijn) juist? A. Alleen 1 B. Alleen 2 C. 1 en 2 zijn juist D. 1 en 2 zijn onjuist 16. In onderstaande tekening is een doorsnede van het ruggemerg met bijbehorende in- en uittredende zenuwen getekend. Een linkshandige tennisser slaat een bal heel hard terug naar zijn tegenstander. Via welk zenuwcellichaam verlaten impulsen het ruggemerg om spiercontractie in de linkerarm van de tennisser te veroorzaken? Welk nummer geeft een spinaal ganglion aan? Impulsen verlaten ruggemerg Via nummer A. B. C. D. 5 4 5 4 Spinaal ganglion aangegeven met nummer 2 3 3 1 17. Twee beweringen zijn: 1. Indien iemand na een beroerte zijn linkerarm niet meer kan bewegen, kan daaruit worden afgeleid dat de motorische centra van de linker hersenhelft zijn gestoord. 2. De impulsen voor een willekeurige samentrekking van een skeletspier ontstaan in het merg van de grote hersenen. Welke bewering(en) is(zijn)juist? A. Alleen 1 B. Alleen 2 C. 1 en 2 zijn juist D. 1 en 2 zijn onjuist 6 18. Aan twee zenuwcellen (neuronen) P en Q worden , op de met pijlen aangegeven plaatsen, prikkels boven de drempelwaarde toegediend. Zenuwcel P geleidt impulsen naar effectoren. Zenuwcel Q geleidt impulsen van receptoren. In welke richting (en) zal impulsgeleiding door de zenuwcellen optreden?. A. Bij 1: alleen naar links, bij 2: alleen naar rechts. B. Bij 1: alleen naar rechts, bij 2: alleen naar links. C. Bij 1 en 2: alleen naar rechts. D. Bij 1 en 2: naar rechts en naar links. 19. Bij Ralitza wordt enige tijd het thyroxinegehalte in haar bloed bepaald. Uit verder onderzoek blijkt dat haar voeding geen jood bevat. Zal de thyreoïd stimulerend hormoon (TSH)-spiegel in verband met het bovenstaande stijgen of dalen? Zal haar schildklier thyroxine produceren? De TSH-spiegel in haar bloed zal A. B. C. D. dalen stijgen dalen stijgen Thyroxine productie ja nee nee ja 20. Bij oudere mensen komt staar (cataract) vaak voor. Bij dit verschijnsel wordt de ooglens troebel. Deze troebele lens kan operatief verwijderd worden en vervangen worden door een lens van kunststof. Deze kunststoflens veroorzaakt ongeveer dezelfde lichtbreking als een ongeaccommodeerde ooglens. Heeft een persoon bij wie zo’n kunststoflens is ingezet een bril nodig om een draadje door het oog van een naald te rijgen? Zo ja, moet het dan een bril met holle of met bolle lenzen zijn?. Zo nee, waarom niet? A. Ja, een bril met holle lenzen. B. Ja, een bril met bolle lenzen. C. Nee, want de lichtbreking is het sterkst bij het hoornvlies en de lens levert slechts een geringe bijdrage aan de totale lichtbreking. D. Nee, want met de ingeplante kunststoflens kan hij juist goed accommoderen. 7 21. De tekening P en Q stellen een doorsnede voor van een deel van een oog van de mens in twee verschillende situaties. In schema P is de lens zo plat mogelijk. In schema Q zo bol mogelijk. Kan met het oog, getekend in schema P, de tijd op je horloge duidelijk worden afgelezen?. Kan met het oog, getekend in schema Q de tijd op de torenklok van het Ministerie van Financiën duidelijk worden afgelezen?. Bij P de tijd op je horloge duidelijk afgelezen A, B. C. D. Bij Q de tijd op de torenklok duidelijk afgelezen ja nee ja nee nee ja ja nee 22. Een bruine hamster wordt een aantal malen gekruist met een witte hamster. Alle dieren uit de F1 zijn lichtgeel. In een tweede kruising wordt een lichtgeel hamster gekruist met een witte hamster. Welke fenotypen komen naar verwachting in de F2 voor en in welke verhouding?. Fenotypen in de F2 Verhouding van fenotypen in de F2 A. bruin : wit : lichtgeel B. bruin : lichtgeel C. lichtgeel : wit D. lichtgeel : wit 1:1:2 1:1 1:1 2:1 23. Bij de runderen zijn de genen voor de haarkleur en voor het vlekkenpatroon niet gekoppeld en niet X-chromosomaal. De nakomelingen van bepaalde effen zwarte koeien en een roodbonte stier zijn altijd effen zwart. Bij onderlinge kruising van dergelijke F1 individuen ontstaat een F2 met 32 individuen. Hoeveel runderen uit de F2 zullen naar verwachting zwartbont zijn? A. 18 B. 6 C. 3 D. 0 8 24. De afbeelding geeft een stamboom weer van een familie waarin een bepaalde aandoening voorkomt. Deze aandoening wordt veroorzaakt door één gen. Wordt deze aandoening veroorzaakt door een X-chromosomaal allel? Wat kan het genotype zijn van de met ? aangegeven persoon? X-chromosomaal allel A. B. C. D. nee nee ja ja Genotype met ? aangegeven persoon AA aa XA Y XaY 25. De dikte van een bepaalde laag in de voortplantingsorganen van een vrouw varieert sterk in de loop van de menstruatiecyclus. Tijdens de menstruatie wordt een groot deel van die laag afgestoten. Met welk nummer is in de afbeelding de plaats aangegeven waar deze laag zich bevindt? A. Alleen met nummer 2. B. Alleen met nummer 3. C. Alleen met nummer 4. D. Alleen met nummer 5. 9 26. Wat is de functie van de bijballen? De functie van de bijballen is: A. het bewaren van spermacellen. B. productie van een basisch vocht dat zaadcellen activeert. C. productie van spermacellen. D. productie van voedingsstoffen voor zaadcellen. 27. In de afbeelding zijn met P en Q bloemen van de maïsplant weergegeven. Zijn de bloemen bij P vrouwelijk of mannelijk?. Waar bevinden zich de zaadbeginsels?. Bloem P is A. vrouwelijk B. vrouwelijk C. mannelijk D. mannelijk Zaadbeginsels zitten in P Q P Q 10 28. Vier leerlingen doen elk een uitspraak over milieuvervuiling: Leerling 1: Eutrofiëring van het water kan leiden tot zuurstofgebrek in het water. Leerling 2: Het gebruik van stalmest en kunstmest kan watervervuiling veroorzaken. Leerling 3: Chloorfluorkoolwaterstoffen (CFK’s) tasten de ozonlaag aan en werken bovendien ook als broeikasgassen. Leerling 4: Door zure neerslag verzwakken planten, zodat ze minder weerstand hebben tegen bacteriën, schimmels en insekten. Welke leerlingen hebben gelijk? A. Alleen de leerlingen 1 en 2 B. Alleen de leerlingen 3 en 4 C. Alleen de leerlingen 1, 2 en 3 D. Alle vier leerlingen hebben gelijk 29. In onderstaande afbeelding is een pijl getekend die aangeeft dat afvaleters zich voeden met alleseters. De verschillende groepen organismen zijn met nummers (1 t/m 6) aangegeven. Nog meer pijlen in het schema A. Nee, afvaleters voeden zich alleen met alleseters B. Ja, er kan nog één pijl getekend worden. C. Ja, er kunnen nog twee pijlen getekend worden. D. Ja, er kunnen nog drie pijlen getekend worden. - Voeden afvaleters zich met nog andere organismen? Zo ja, hoeveel pijlen kunnen er dan nog in het schema getekend worden? - Welke groep organismen zorgt voor het mineralisatieproces? Groep organismen die voor mineralisatieproces zorgt is nummer 1 nummer 6 nummer 5 nummer 6 11 30. In een artikel staat vermeld dat door menselijke activiteit de hoeveelheid CO2 in de lucht nu 50% groter is dan twee eeuwen geleden. Men verwacht dat de gemiddelde temperatuur daardoor zal stijgen. - Welk proces is vooral verantwoordelijk voor de verhoging van het CO2-gehalte in de lucht? - Welk(e) ander(e) gas(sen) heeft (hebben) dezelfde uitwerking op de temperatuur op aarde als CO2? Proces verantwoordelijk voor verhoging van CO2 gehalte in de lucht: A. Productie van grote hoeveelheden afval door huishoudens B. Verbranding van fossiele brandstoffen C. Afbraak van ozon hoog in de atmosfeer D. Productie van grote hoeveelheden CFK-gassen. Gas of gassen met dezelfde uitwerking als CO2 op de temperatuur op aarde : Ammoniakgas Methaan, waterdamp en CFK’s Ozon, methaan en ammoniakgas Zwaveldioxide en waterdamp 31. Onderstaand schema stelt een deel van de stikstofkringloop voor. Verschillende bacteriesoorten die in de kringloop een rol spelen zijn in het schema aangegeven met 1, 2, 3 en 4. Welke cirkel in het schema stelt nitrificerende bacteriën voor? En welke cirkel de rottingsbacteriën? Nitrificerende bacteriën voorgesteld met cirkel A. B. C. D. 1 2 3 4 Rottingsbacteriën voorgesteld met 2 3 4 1 12 32. De tekening toont een deel van een zogenaamd „spiraalvat” uit een vaatbundel van een zaadplant. Is dit een bastvat of een houtvat? Wat is de functie van de spiraalvormige verdikking? Type vat A. B. C. D. bastvat bastvat houtvat houtvat Functie spiraalvormige verdikking bevordering van actief transport versteviging bevordering van actief transport versteviging 13 Openvragen 33. De kniepeesreflex (bijzonder reflex) is het opwippen van je been, wanneer iemand de knie een klap geeft. Op grond waarvan wordt de kniepeesreflex een bijzondere reflex genoemd ?.(duidelijk uitleggen). (3 pnt) 34. De malaria ziekte wordt veroorzaakt door een ééncellig diertje, dat wordt overgebracht door de malariamuskiet. Wat is er gebeurd in het lichaam van een kind als hij de malaria ziekte heeft overleeft?. (2pnt) 35. Bodybuilders gebruiken vaak anabole steroïden om hun spiermassa sneller te vergroten. Een voorbeeld van een anabole steroïde is testosteron. Hoe komt het dat bij vrouwen die anabole steroïden gebruiken stemverlaging en baardgroei kan optreden? (3pnt) 36. Ashok onderhoudt zijn groentetuin niet meer zo goed. Onkruid zoals grassen, liemswied, enz. groeit op de bedden tussen de groenten. Tussen de groenten en het onkruid zal concurrentie ontstaan. Noem 4 milieufaktoren waar zij om zullen strijden. (4pnt) 37. Hieronder volgen vier beweringen: 1. Mutaties kunnen gunstig of ongunstig zijn. 2. In een DNA-molekuul komt in plaats van thymine uracil voor. 3. Een RNA molekuul bestaat uit een enkelvoudige keten van nucleotiden. 4. Nakomelingen die uit een kloon ontstaan,hebben hetzelfde fenotype maar niet hetzelfde genotype. a. Welke beweringen zijn juist? b. Corrigeer de onjuiste beweringen. (1pnt) (3pnt) 38. Soms treedt bij een mens stolling van het bloed in een bloedvat op, terwijl er geen beschadiging van de vaatwand is. Dat kan gebeuren op plaatsen waar het bloed langzaam stroomt en ook op plaatsen waar de binnenwand van het vat een onregelmatig oppervlak heeft. Een stolsel dat zo ontstaat, wordt trombus genoemd. Van een trombus kan een stukje loslaten dat dan met het bloed wordt meegevoerd. Zo’n stukje kan in een nauw bloedvat blijven steken en daardoor dat bloedvat afsluiten. Bij een patient heeft een trombus een hersenslagadertje afgesloten. Van de volgende vier plaatsen wordt overwogen of daar deze trombus kan zijn ontstaan: 1. in een beenader, 2. in een kransslagader van het hart, 3. in de linkerboezem van het hart, 4. in een lonslagader. Op welke van de genoemde plaatsen kan deze trombus zijn ontstaan? Verklaar je antwoord. (3pnt) 14 39. De tekening stelt een niereenheid van de mens voor. Een zeer groot eiwitmolecuul komt via de nierslagader in de nieren terecht. Via welke van de aangegeven plaatsen kan dit eiwitmolecuul de nier verlaten? Motiveer. (3pnt) 40. Een molecuul maltose is door vertering uit zetmeel ontstaan. Het zit in de twaalfvingerige darm. a. Moet maltose verder verteerd worden alvorens het wordt opgenomen in het bloed? Verklaar je antwoord. (2pnt) b. In welk deel van het spijsverteringskanaal vindt de vertering van vetten plaats? (2pnt) 15