DE MACHT VAN KUNST

advertisement
DE MACHT VAN KUNST
Een onderzoek naar de relatie tussen macht en kunst aan de hand van een case-study van Argo
(2012)
De Macht van Kunst
D ENISE VAN D ALEN ( U 1240750, ANR:724002)
U NIVERSITEIT VAN T ILBURG
B ACHELOR A LGEMENE C ULTUURWETENSCHAPPEN
S CRIPTIEBEGELEIDER : D R . A.C.J. DE R UITER
T WEEDE LEZER : P ROF . D R . O.M. H EYNDERS
V OORJAAR SEMESTER 2013
2
‘’ […] I BELIEVE THAT POWER ALSO EXERCISES
ITSELF THROUGH THE MEDIATION OF A CERTAIN
NUMBER OF INSTITUTIONS THAT LOOK AS IF
THEY HAVE NOTHING IN COMMON WITH
POLITICAL POWER AND AS IF THEY ARE
INDEPENDENT FROM IT , BUT IN FACT ARE NOT .’’
1
(MICHEL FOUCAULT IN THE CHOMSKY-FOUCAULT DEBATE)
‘’IT SEEMS TO ME THAT THE REAL POLITICAL
TASK IN OUR CONTEMPORARY SOCIETY IS TO
CRITICIZE THE WORKINGS OF INSTITUTIONS
– PARTICULARLY THE ONES THAT APPEAR TO BE
NEUTRAL AND INDEPENDENT – AND ATTACK
THEM IN SUCH A WAY THAT THE POLITICAL
VIOLENCE WHICH HAS ALWAYS EXERCISED ITSELF
OBSCURELY THROUGH THEM , WILL FINALLY BE
UNMASKED SO THAT ONE CAN FIGHT AGAINST THEM .’’
2
(MICHEL FOUCAULT IN THE CHOMSKY-FOUCAULT DEBATE )
1
WithDefiance. (2013, 19 juni). Debate Noam Chomsky & Michel Foucault – On Human Nature [English
Subtitles], [videofile]. Ontleend aan: http://www.youtube.com/watch?v=3wfNl2L0Gf8
2
WithDefiance. (2013, 19 juni). Debate Noam Chomsky & Michel Foucault – On Human Nature [English
Subtitles], [videofile]. Ontleend aan: http://www.youtube.com/watch?v=3wfNl2L0Gf8
3
INHOUDSOPGAVE

Inleiding
5

Hoofdstuk 1: Argo (2012): Amerikaanse verhaling over de gijzelingscrisis in Teheran (1979)
6

o
1.1 Plot Argo (2012)
6
o
1.2 Analyse
7
o
1.3Recensies en betekenisgeving in binnen- en buitenland
10
Hoofdstuk 2: Macht en kunst: een eeuwenoud koppel
o
2.1 Een kijkje naar het verleden: het Achaemenidische Rijk, het Romeinse Rijk
11
13
en de Verenigde Staten van Amerika in de negentiende en twintigste eeuw
o

2.2 Verenigde Staten van Amerika: Na elf september
Hoofdstuk 3: Denkers over macht en kunst
24
28
o
3.1 Ideologie: een vijftal definities
28
o
3.2 Over macht: Gramsci, Foucault, Said en Chomsky
30

Hoofdstuk 4: Onderzoeksvragen en methodologie
34

Hoofdstuk 5: Beeldvorming, ideologie en macht in Argo (2012): analyse en onderzoeksresultaten
36
o
5.1 Imago, ideologie en macht in Argo (2012): analyse
36
o
5.2 Argo (2012) is een bevestiging van de politieke superioriteit van de Verenigde Staten
41
o
5.3 Argo (2012) bevestigt de relatie tussen kunst en macht
41
o
5.4 Argo (2012) bevestigt de opvattingen van de moderne filosofen
42

Hoofdstuk 6: Conclusie
43

Literatuur
44
4
INLEIDING
Eind februari 2013 las ik in Elsevier een artikel dat mij aan het denken heeft gezet over het thema
macht en de verhouding met kunst. Het was een artikel over de 85e Oscarnominatie, getiteld: Oscars:
‘wij’ tegen ‘zij’. In dit artikel merkt de schrijver, Rob van Scheers (2013), op dat de films die in
aanmerking zouden komen voor een Academy Award (Argo, Zero Dark Thirty, Lincoln en Django
Unchained) allemaal binnen hetzelfde thema vallen, namelijk: het thema ‘wij’ tegen ‘zij’. En: wij
winnen. Dit thema is volgens Van Scheers kenmerkend voor de tijdsgeest van Amerika: de films
schetsen het beeld van een Amerika dat ten strijde trekt – tegen slavernij of terrorisme - en
overwint. In het geval van Argo en Zero Dark Thirty is dit het terrorisme, in het geval van Lincoln en
Django Unchained is dit de slavernij. Volgens Van Scheers produceren de Amerikaanse filmstudio’s
deze films omdat ze zich realiseren dat er een markt voor is: de stijgende schulden, een falende
Superbowl en het faillissement van Kodak hebben ervoor gezorgd dat Amerika troost nodig heeft. En
die troost is volgens Van Scheers de ‘’hardnekkige notie van Amerika als God’s Own Country’’. Deze
notie verwijst naar het langgekoesterde zelfbeeld van Amerika met de daarbij behorende
Amerikaanse normen en waarden: de American Dream. Dit zelfbeeld en deze vertroosting komen
volgens Van Scheers onder andere tot uiting in de vorm van filmproducties waarin het vaderland als
groot, sterk en overwinnend wordt neergezet.
Deze vorm van zelfverheerlijking is niet nieuw. Integendeel: wanneer men naar de
geschiedenis kijkt zal men zien dat de mens van meet af aan kunst en cultuur inzet om zichzelf of
anderen te verheerlijken, of om ideologieën of boodschappen over te dragen. Wanneer men naar de
Klassieke Oudheid kijkt, zal men zien hoe onder andere Darius de Grote, Alexander de Grote of de
Romeinen kunst in hebben gezet om zichzelf aanzien te geven onder het volk. Maar ook recenter,
zoals wanneer men naar een moderne wereldmacht als de Verenigde Staten kijkt, zal men zien dat
kunst een middel voor machthebbers is en blijft.
Dit is waar ik terug kom bij de film Argo (2012). Ervan uitgaande dat kunst en macht altijd
met elkaar verweven zijn werp ik in deze thesis een kritische blik op de film. Ik wil niet alleen kijken
naar de verhouding tussen kunst en macht, maar ook onderzoeken in welke mate Argo verweven is
met het onderwerp ‘macht’ en of zij de superioriteit van de Verenigde Staten en haar ideologie
bevestigt, zoals Van Scheers (2013) betoogt. Om een antwoord te kunnen geven op deze vragen geef
ik in het eerste hoofdstuk een korte beschrijving van Argo, een filmanalyse en een korte beschrijving
van recensies uit zowel de Verenigde Staten als Iran. Omdat ik het van belang vind om ook naar de
relatie tussen macht en kunst in het verleden te kijken, geef ik in het tweede hoofdstuk een overzicht
van een aantal hypermachten uit de geschiedenis met behulp van het boek Wereldrijk voor een dag
van Amy Chua (2009). Ook bespreek ik een aantal hypermachten aan de hand van hun opkomst,
bloeiperiode en verval, waarbij ik niet alleen oog heb voor de manier waarop deze rijken met
tolerantie en kunst omgingen, maar ook let op de mechanismen die optreden bij de opkomst, bloei
en het verval van deze rijken. Daarna, in hoofdstuk drie, bespreek ik verschillende moderne denkers
met betrekking tot de thema’s macht, kunst en ideologie. Vervolgens bespreek ik in hoofdstuk vier
de onderzoeksvragen en methodologie en in hoofdstuk vijf geef ik een analyse van Argo op basis van
al de voorgaande theorie en ik sluit af met een conclusie in hoofdstuk zes.
5
HOOFDSTUK 1: ARGO (2012): AMERIKAANSE VERHALING OVER DE
GIJZELINGSCRISIS IN TEHERAN (1979)
Te beginnen bij de casus van deze thesis: de film Argo (2012), geregisseerd door Ben Affleck, vertelt
het verhaal van de gijzelingscrisis in Teheran in 1979, waarbij zes Amerikaanse diplomaten weten te
ontsnappen aan een gijzelingsactie van de Amerikaanse ambassade in Iran.
De film kwam uit in augustus 2012 en werd al snel een veel besproken onderwerp. Argo
(2012) werd vele malen genomineerd en won meerdere prijzen op de Amerikaanse filmfestivals,
waaronder de Academy Award for Best Picture, de Golden Globe Award for Best Drama Film en de
BAFTA Award for Best Film. Een opmerkelijk feit hierbij is dat de First Lady van de Verenigde Staten
de eer had om de Academy Award for Best Picture op de 85e Oscaruitreiking uit te reiken. Hierover
ontstond veel kritiek, met name over het feit dat de politiek zich weg zou moeten houden bij de
creatieve wereld van Hollywood. De film ontving ook erg veel recensies: veel lovende, voornamelijk
afkomstig uit het Westen (Amerika of Europa), maar ook veel kritische die voornamelijk uit het
Oosten (zoals Iran) kwamen. In dit hoofdstuk bespreek ik de film Argo aan de hand van het plot,
personages, setting en tijdsverloop, thema’s en filmtechnieken. Later in deze thesis bespreek ik Argo
nogmaals, maar dan in het licht van mijn theoretisch kader (hoofdstuk twee en hoofdstuk drie).
1.1 PLOT ARGO (2012)
Op 4 november 1979 werd de Amerikaanse Ambassade in Iran aangevallen door een grote groep van
(voornamelijk) studenten, waarbij de diplomaten van de ambassade gegijzeld werden. Deze actie
was een steunbetuiging aan de Iraanse Revolutie, waarbij liberale, linkse en religieuze groeperingen
de Sjah verdreven. De Iraanse bevolking leefde in onvrede met de Amerikaanse invloed over Iran: de
CIA had namelijk in 1953 door middel van een coup de Sjah aan de macht geholpen en zijn –
dictatoriale – beleid gesteund. Het begin van de film laat zien hoe de Iraanse demonstranten erin
slagen om over de poort van de ambassade te klimmen en het gebouw te bestormen. De
Amerikaanse diplomaten proberen verwoed nog een aantal documenten te vernietigen en te
vluchten, maar de Iraniërs slagen er in het gebouw binnen te komen nemen de Amerikanen mee. Zes
diplomaten slagen er in het gebouw te ontvluchten. Ze gaan bij andere westerse ambassades op zoek
naar een schuilplaats en vinden deze bij de Canadese ambassadeur: Ken Taylor. De Verenigde Staten
smeden ondertussen plannen om de Amerikaanse diplomaten uit Iran te krijgen. Ze schakelen de
hulp in van Tony Mendez, een ‘exfiltration’ expert, om mee te denken over het plan.
In het begin lijken de brainstormsessies nog geen vruchten af te werpen. Maar wanneer
Mendez thuis aan de telefoon spreekt met zijn zoontje, raakt hij geïnspireerd door de film Planet of
the Apes dat gedurende hun gesprek op televisie te zien is. Mendez komt op het idee om Iran te
bezoeken onder het mom van een filmopname. Hij en zijn baas Jack O’Donnoll nemen contact op
met John Chambers, een visagist in Hollywood die al vaker samen heeft gewerkt met de CIA.
Chambers brengt hen in contact met filmproducent Lester Siegel en samen zetten ze een
zogenaamde filmstudio op, genaamd: Studio Six. Tussen oude scenario’s vindt Mendez het scipt van
Argo, een sciencefiction film die zich afspeelt in het Midden-Oosten.
Mendez vliegt al snel naar Istanbul waar hij zijn zogenaamde paspoort ontvangt. Verkleedt
als filmproducent vertrekt hij naar de Iraanse ambassade, waar hij een reisdocument krijgt waarmee
hij Iran kan betreden. In Iran zoekt hij de zes ondergedoken diplomaten op en geeft hen neppe
Canadese paspoorten, zodat ze door de douane op het vliegveld kunnen komen en op deze manier
weer terug naar de Verenigde Staten kunnen vliegen. In de tussentijd zijn de Iraanse autoriteiten
bezig met onderzoek naar de gevluchte diplomaten en hebben ze informatie over hun namen en
gezichten verkregen.
6
Wanneer het gezelschap – verkleedt als filmploeg – naar het vliegveld wil vertrekken krijgt
Mendez van zijn baas te horen dat de operatie wordt afgezegd en dat de diplomaten op een andere
manier gered zullen worden. Mendez zet gewoon door en dwingt Jack O’Donnoll om alsnog de
vliegtickets te autoriseren. De weg door de beveiliging verloopt soepel, tot het moment waarop een
aantal beveiligers vragen gaan stellen over Studio Six, waarvoor Tony Mendez en de zes diplomaten
zogenaamd werken. Om hen te controleren bellen ze naar de filmstudio, waar op dat moment nog
maar net op tijd iemand de telefoon kan beantwoorden. De beveiligers zijn overtuigd en laten het
gezelschap aan boord gaan. Maar net op het moment dat het vliegtuig op wil stijgen komen andere
beveiligers er achter dat de groep die zij net op het vliegtuig lieten stappen de groep Amerikaanse
diplomaten is die zij zoeken. Ze rijden met auto’s achter het opstijgende vliegtuig aan om het tegen
te houden, maar dit lukt ze niet en de Amerikanen ontsnappen.
Om de nog resterende gijzelaars in Teheran te beschermen, wordt niets bekend gemaakt
over de rol van de Verenigde Staten in deze reddingsactie. De volledige dank gaat uit naar de
Canadese ambassadeur en de Canadese regering. Mendez wordt vervolgens beloond met de
Intelligence Star, die hij weer afgeeft totdat de missie bekend wordt gemaakt in 1997.
SCREENSHOT MET ‘TONY MENDEZ’ OP DE VOORGROND - ARGO (2012). (19-06-2013) ONTLEEND AAN:
HTTP://D2YHEXJ5RB8C94.CLOUDFRONT.NET/SITES/DEFAULT/FILES/STYLES/ARTICLE_NODE_VIEW/PUBLIC/0222_ARGO-BEN_0.JPG
7
1.2 ANALYSE
Nu ben ik aangekomen bij de analyse van de film. Ik analyseer de film op een manier waarop ik een
narratief (of: verhaal) zou analyseren, omdat ik van mening ben dat de film ook een verhaal is en
daarom ook zo geanalyseerd kan worden. Ik zal termen als ‘’narratief’’ met ‘’verhaal’’ afwisselen,
waarmee ik bij beiden termen verwijs naar de manier waarop er in de film verteld wordt en wat er
verteld wordt. Wat ik nu analyseer is dus wat ik afwisselend het ‘’narratief’’ en ‘’verhaal’’ van de film
noem en waarbij ik kijk naar de personages, settingen, tijdsverloop, thema’s, filmtechnieken en
geluid.
PERSONAGES
Er zijn drie kenmerken waaraan men de positie van een personage kan beoordelen (Herman &
Vervaeck, 2005, p. 60): (1) de complexiteit en het aantal kenmerken van het personage, (2) mate van
verandering en (3) de mate waarin de binnenwereld van een figuur getoond wordt. De positie die
personages in kunnen nemen, kunnen daarmee worden ingedeeld in grofweg twee categorieën:
round characters en flat characters. Hoe meer een personage overeenkomt met deze drie punten,
hoe groter de kans dat er gesproken kan worden van een round character. Hoe minder een
personage overeenkomt met de drie punten, hoe meer kans dat er gesproken kan worden van een
flat character. Het hoofdpersonage van Argo (2012) is Tony Mendez. Hij is de held van het verhaal,
degene die de diplomaten uit Teheran helpt ontsnappen. Mendez wordt afgebeeld als een wat
sjofele (met zijn baardje en relatief lange haar), ongelukkige en introverte man die meer tijd besteedt
aan zijn werk dan aan zijn vrouw en kind. Van Mendez krijgt de kijker veel te zien: van de
telefoongesprekken met zijn zoontje, conversaties met collega’s of vrienden tot en met de
spannende momenten waarop hij de groep diplomaten door de vliegveldbewaking heen sluist.
Andere belangrijke personages zijn Jack O’Donnell, John Chambers, Lester Siegel, de Canadese
ambassadeur Ken Taylor en de zes diplomaten. Deze Amerikaanse/Canadese personages zijn
veranderlijk en veelzijdig en zijn dus round characters. De andere belangrijke personages zijn de
Iraanse gijzelaars, die flat characters genoemd kunnen worden. Deze personages zijn weinig
veranderlijk en niet veelzijdig. De kijker leert hen niet goed kennen en leeft op deze manier ook niet
met hen mee. De Iraniërs worden namelijk alleen maar getoond als kwade demonstranten die de
Amerikanen gijzelen en de ontsnapte diplomaten willen vinden om ze vervolgens te kunnen
vermoorden.
SETTING EN TIJDVERLOOP
De setting van de film is de tijd en ruimte waarin een film zich afspeelt. De Franse
cultuurwetenschappen Roland Barthes (1915-1980) onderscheidt op het gebied van de setting twee
zaken, namelijk: functies en indexen (Herman & Vervaeck, 2005, p. 52-53): Functies zorgen door hun
onderlinge verbinding voor de voortgang van een verhaal, terwijl indexen een verticale werking
hebben: ze verwijzen naar een ander niveau. De verbinding tussen deze beide niveaus is symbolisch.
Voor de indexen zelf maakt Barthes ook nog een tweedeling, namelijk tussen een zuivere index en
een informatieve index. Een zuivere index is een element dat door de lezer – of in dit geval kijker –
geïnterpreteerd moet worden, zoals de kleding, stijl enzovoorts. De informatieve index is belangrijk
voor de situering van het verhaal maar heeft verder geen belangrijke symbolische betekenis die
ontrafeld dient te worden. De setting kan ook als index voor de personages dienen, dat wil zeggen:
de setting van een verhaal kan verwijzen naar de eigenschappen van de personages en hun acties.
Acties zijn niet los te maken van de setting (Herman & Vervaeck, 2005, p. 62-63).
Dit is ook terug te zien in Argo (2012): de settingen waar gebeurtenissen plaatsvinden
verschillen in zowel kleurgebruik, geluidsgebruik als personages. De film speelt zich vooral af in het
hoofdkantoor van de CIA in de Verenigde Staten, Hollywood, de stad Teheran, het hoofdkwartier van
de Iraanse gijzelaars in Teheran en het huis van de Canadese ambassadeur. Zo is de setting waar de
CIA aan het werk is steriel, blauw en grijs, met mannen in pakken en LED-verlichting. Het
8
hoofdkantoor van de CIA heeft een belangrijke rol in deze film, in de zin dat hier de reddingsoperatie
voorbereid wordt en dat hier belangrijke besluiten worden genomen. Het steriele van de ruimtes, de
blauwgrijze kleuren en de grote hoeveelheid verlichting van de ruimtes creëert een beeld van
professionaliteit. Blauw is een koude kleur, waarmee mensen afstandelijkheid, maar ook rust
associëren. Grijs daarbij is ook een professionele kleur, omdat men de kleur kan associëren met
zakelijke uniformen, computers en kantoren. Bovendien wordt met de grote hoeveelheid licht in de
ruimtes een gevoel van betrouwbaarheid, helderheid en transparantie gecreëerd. Ga maar na:
wanneer men in een verlichte kamer kijkt is alles goed te overzien, dit in tegenstelling tot een
donkere ruimte waar dingen niet goed te zien zijn. De setting van Teheran en het hoofdkwartier van
de Iraanse gijzelaars staat in groot contrast met de setting van de CIA. Teheran wordt afgebeeld als
donker, maar net als het gebouw van de CIA ook in grijs en blauwe kleuren. Er hangen dode mensen
in de straten en er is veel verkeer, bestaande uit erg oude voertuigen. De mensen in de straten van
Teheran en op de hoofdlocatie van de gijzelaars zien er vaak slecht uit en kijken boos of verdrietig.
Ook is de hoofdlocatie van de gijzelaars vaak slecht verlicht en brand en vaak alleen maar een
bureaulampje. De koude kleuren creëren een gevoel van afstandelijkheid, waarbij de duisternis van
het beeld ook nog eens een gevoel van onzekerheid, angst en geheimzinnigheid opwekt. Voor de
settingen van Hollywood en het huis van de Canadese ambassadeur geldt dat zij veel in warme
kleuren als oranjegeel en oranjebruin getoond worden. Het kantoortje van Chambers, het huis van
Lester en ook het huis van Ken Taylor zijn allemaal in die tinten. Ook zijn ze gezellig en druk ingericht
en goed verlicht. Deze warme kleuren en het gebruik van vele decoraties geven de kijker een gevoel
van gezelligheid, betrouwbaarheid en vooral: vertrouwdheid.
Verder verloopt de tijd in de film in chronologische volgorde: aan het begin van de film wordt
aan de hand van een voice-over en een storyboard de voorgeschiedenis en aanleiding van de
gijzelingsactie in Teheran beschreven en later volgt het verhaal van de reddingsoperatie Argo. Er is
geen sprake van flashbacks of flashforwards: er wordt niet terug- maar ook niet vooruitgekeken.
THEMA ’S
Wat betreft de thematiek komen vaak de beelden terug van vuur, heldhaftigheid, imago en
sigaretten. In Iran worden veel beelden van vuur gebruikt: iemand die aan het laseren is, mensen
met fakkels en brandende auto’s. Deze beelden roepen associaties op van dierlijkheid,
onderontwikkeling en gewelddadigheid.
Bij de Verenigde Staten worden meerdere thema’s gebruikt die te maken hebben met
heldhaftigheid, rationaliteit en het belang van het imago. Zo gebruikt de CIA agent Jack O’Donnell
meerdere malen de uitspraken ‘’We laten ze niet voor schut staan’’ en ‘’dan staan we voor schut’’.
Op het hoofdkantoor van de CIA wordt meerdere malen ingezoomd op de beelden van overvolle
asbakken en ook krijgt de kijker veel rokende CIA-agenten te zien. De sigaretten roepen associaties
op van stress en hard werken, maar ook nog het beeld van de Amerikaanse cowboy. Deze man die
zijn runderen over het Amerikaanse land moest leiden en beschermen wordt in andere films vaak als
held getoond. Deze associaties met helden komen vaker voor in de film. Zo wordt bij het gebouw van
de CIA betreedt, ingezoomd op een stenen plaat waarop gegraveerd staat: ‘’Ter ere van hen die hun
leven gaven voor de Verenigde Staten’’, waarbij nog eens extra benadrukt wordt dat de mensen van
de CIA helden zijn die geëerd zouden moeten worden. Ook wordt nog verwezen naar andere
Amerikaanse ‘helden’ wanneer er ingezoomd wordt op het journaal, waar de journalist zegt dat ‘’de
Vietnamveteranen het helemaal zat zijn’’. Men zou zich kunnen afvragen waar deze verwijzing naar
Vietnamveteranen nu opeens vandaan komt, maar het lijkt mij dat hier getracht wordt om - door
naar de mening van ‘helden’ uit de Amerikaanse geschiedenis te refereren – de positie van de
Verenigde Staten meer kracht wordt bijgezet. Tot slot zijn ook de poppen op de kamer van Mendez’
zoontje een verwijzing naar helden. Op deze poppen wordt een lange close-up gezet aan het einde
van de film.
9
FILMTECHNIEKEN: CAMERAPOSITIE , BEELD EN GELUID
Iran demonstranten van bovenaf gefilmd. Vaak close-ups van mensen. Afwisselend oude en nieuwe
beelden. Wat opvalt aan het begin van de film is dat het lijkt op een documentaire: er wordt verteld
over de geschiedenis tussen de Verenigde Staten en Iran – van hoe en waarom Iran in opstand kwam
tegen de Verenigde Staten – tot en met het de gebeurtenissen aan het begin van de film waarbij de
Iraanse demonstraten de Amerikaanse ambassade bestormen. De beelden die hierop volgen
wisselen van af van goede naar slechte kwaliteit en het lijkt of nieuwe beelden – die speciaal zijn
gemaakt voor de film – afwisselen met oude nieuwsbeelden. Dit geeft benadrukt het idee dat men
naar een documentaire kijkt, iets wat nog eens versterkt wordt door de tekst kort na de intro: ‘’Based
on a true story’’. Dit veronderstelt dat de film is gebaseerd op een waargebeurd verhaal en daardoor
objectief zou zijn.
Opmerkelijk is bovendien ook het gebruik van muziek in de film. Er wordt gebruik gemaakt
van Oosterse muziek wanneer er spanning in de verhaallijn optreedt, maar Amerikaanse muziek
wordt gebruikt wanneer de sfeer iets rustiger wordt of wanneer er voor de Amerikanen successen
behaald worden.
1.3 RECENSIES EN BETEKENISGEVING IN BINNEN - EN BUITENLAND
Met betrekking tot de film Argo (2012) heb ik een aantal recensies uit zowel de Verenigde Staten als
Iran gelezen. Ik heb gebruik gemaakt van zowel de New York Times, de Amerikaanse website
Polimic.com, Al-monitor Iran Pulse en de website Yourmiddleeast.com. Wat mij opviel was dat vooral
de New York Times erg positief en zelfs naïef is met betrekking tot de beoordeling van de film Argo.
Er werd in een aantal artikelen, zoals in Outwitting the ayatollah with Hollywood’s help door
Manohla Dargis (2012), voornamelijk ingegaan op de filmische aspecten van de film en de mate van
spanning. Maar er werd niet gekeken naar de maatschappelijke relevantie van de film. Er werd geen
kritiek geuit noch werd de film in een bredere context geplaatst. Voor een krant met een status als
die van de New York Times, valt het heel erg tegen hoe kritisch de recensies over de film Argo zijn.
Een ander artikel uit de New York Times: A movie all the stars want to see van Jacob Bernstein (2012)
gaat verder alleen maar over hoe populair de film is onder Hollywoodsterren. Ook hier wordt
nauwelijks ingegaan op de maatschappelijke relevantie van de film, noch wordt er kritiek geuit. Het
enige wat wel gezegd wordt met betrekking tot de maatschappelijke context blijft nog altijd binnen
het perspectief van de Verenigde Staten en bovendien worden er voornamelijk bekende namen
genoemd van de sterren die naar de première komen:
After the film, Ingrid Sischy, the international editor for Vanity Fair, recalled the horrific
newspaper photographs back then. “Now we’re used to that,” she said, “but then they were
shocking. And they’re imprinted on us.’’ (Bernstein, 2012)
De recensie van de website Polimic.com is daartegenover een stuk kritischer. Nathan Stringer (2012)
schrijft in het artikel Argo Movie Review: Let This Film Entertain You, Not Deceive You veel meer over
de achtergrondgeschiedenis van de film, zoals de coup die de Verenigde Staten en Groot-Brittannie
pleegden op Iran om een nieuwe machthebber te plaatsten in 1953. Stringer zegt hierover:
Just watching Argo or only considering the 1979 revolution, it’s easy to peg Iran as America’s
permanent and mortal enemy. Who do they think they are anyway, kidnapping Americans?
But it’s important to remember that 1979 was a rebellion against an authoritarian, Americanbacked regime. The theocratic and possibly nuclear connotations of that regime change
notwithstanding, that revolution was an extremely popular cultural movement. The 2009
election protests show that the youth revolutionary spirit is still alive in Iran. More than half
of Iranians are under 35, and they are ready to oppose any stiff old regime. (Stringer, 2012)
10
Verder heb ik ook Iraanse recensies bekeken. Deze gingen nauwelijks over de filmische aspecten of
de spanning in de film, maar voornamelijk over de maatschappelijke aspecten en politieke lading die
de film heeft. In Al-Monitor Iran Pulse schrijft Saideh Jamshidi (2012) in het artikel Iran reacts angrily
to ‘Argo’ Oscar dat Argo een politieke onrust heeft veroorzaakt in Iran. Mohammad Mehdi
Asgarpour, voorzitter van House of Cinema, zegt dat bovendien de aanwezigheid van Michelle
Obama gedurende de Oscaruitreiking een politiek optreden was. Muhammad Hosseini, de Iraanse
Minister van Cultuur, stelt bovendien dat de film een anti- Iraanse film is en dat het geen enkele
artistieke waarde kent. Hosseini zegt dat Argo gecreëerd is met een groot budget en propaganda
zodat het een negatieve houding tegenover Iran kan mobiliseren. “We must create movies in which
we can explain other people about the truth related to Iran’s hostage crisis,” stelt Hosseini.
Op de website Yourmiddleeast.com schrijft Omid Habibinia (2013) in het artikel Review of
Argo: the best worst film on US hostages in Iran kritisch dat de Iraniërs worden afgebeeld als
beesten. Ook zegt hij dat de film, net als veel andere Hollywoodfilms, de perceptie op ‘De Ander’ –
een belangrijk koloniaal discourse- uitbuit. Hij zegt: ‘’It's understandable that Hollywood needs to
represent its heroes as fairy godmothers emerging from heaven against followers of evil in order to
dramatize and mythicize the rescue of oppressed American hostages.’’ Er wordt veel overdreven in
Argo en dit beperkt zich niet alleen tot een aantal details, maar een aantal scenes zijn compleet
verzonnen (zoals de scene van de fake-executie of de achtervolging van het vliegtuig met de auto).
De auteur van de recensie zegt hierover: ‘’When director Ben Affleck says that an important part of
the film is based on historical documents in an interview, this American narrative based on "historical
documents" should be questioned.’’ De auteur van het artikel stelt dat niet alleen naar de
Amerikaanse kant gekeken moet worden, maar ook naar die van de Iraniërs. Volgens hem zijn niet
alleen de Amerikanen de slachtoffers het slachtoffer, maar de Iraniërs ook. In Iran worden mensen
boos omdat ze zich als beesten afgebeeld zien worden. De schrijver zegt: ‘’Argo is a representation of
Hollywood's power to present reality and shows that it's possible to make a film with an actual event
as a pretext for stereotypical storytelling, which audiences are accustomed to and nothing more.’’.
11
HOOFDSTUK 2: MACHT EN KUNST : EEN EEUWENOUD KOPPEL
Kunst en macht zijn fenomenen zo oud is als de mens. De komst van de moderne mens (Homo
sapiens) betekende ook de komst van samenlevingen (denk aan stammen, steden en naties),
machtsverhoudingen (zowel binnen stammen, naties of tussen verschillende naties) en kunst (zoals
muurschilderingen en vruchtbaarheidssymbolen uit de prehistorie of later in de vorm van
schilderijen, literatuur en film enzovoorts). Macht en kunst zijn dus geen nieuwe verschijnselen. Het
is daarom wellicht ook niet verwonderlijk te bedenken dat deze twee ook altijd al in elkaars
verlengden hebben gelegen.
Hoewel wij kunst tegenwoordig voornamelijk – buiten het feit dat we het esthetisch
waarderen - zien als een middel tot kritiek op de heersende machthebbers, is kunst ook een
uitermate geschikt middel voor machthebbers zelf. Dit is het evidentst wanneer we kijken naar
wereldrijken uit het verleden, zoals het Achaemenidische Rijk en het Romeinse Rijk, dat ik zal
bespreken aan de hand van Wereldrijk voor een dag van Amy Chua (2009). Machthebbers lieten
kunstenaars uit het hele rijk imposante bouwwerken, verheffende standbeelden en zelfportretten
maken. Het volk werd op deze manier op de hoogte gebracht van de macht van de heerser, zijn
verschijning en zijn denkbeelden. Op deze manier bevestigde de heerser dus zijn macht en ook de
heersende ideologie.
Hiermee wil ik niet betogen dat kunst in het verleden geen kritische rol gehad heeft, of dat zij
tegenwoordig alleen nog maar een kritische rol dient. Er zijn altijd twee kanten van de medaille: aan
de ene kant is kunst te zien als een spiegel op de maatschappij, zowel kritisch als reflecterend, maar
aan de andere kant als slechts een manier waarop heersende ideologieën, normen en waarden
worden gereproduceerd en verspreidt onder mensen (zowel doelgericht als niet- doelgericht).
Wat ik in dit hoofdstuk wil doen is kijken naar de verhouding tussen kunst en macht, en
mechanismen in de opkomst en val van wereldrijken in het verleden. Daarbij zal ik letten op de
manier waarop wereldrijken uit het verleden kunst in hebben gezet ten behoeve van de heersende
macht. Maar ik zal ook kijken naar het verband tussen de status van een wereldrijk (status van
opkomst, bloei of juist verval) en houding ten opzichte van zichzelf en anderen (is zij kritisch en
tolerant of juist niet?). Hiervoor zal ik kijken naar twee hypermachten uit het verleden, die wat mij
betreft een exemplarisch voorbeeld zijn van wereldrijken die kunst hebben ingezet ter versteviging
van de heersende macht en de daar bijbehorende ideologie: het Achaemenidische Rijk (559 – 330 v.
Chr.) en het Romeinse Rijk (ca. 750 v. Chr. – 476 n. Chr.). Daarna zal ik kijken naar een hedendaagse
wereldmacht, die wat Chua (2009) betreft de enige moderne hypermacht is: de Verenigde Staten. Ik
ben van mening dat het van belang is om de Verenigde Staten te bespreken, omdat zij een
hedendaagse hypermacht is en daarmee: actueel. Bovendien kan ik, wanneer ik de Verenigde Staten
als hypermacht heb besproken, een beter antwoord geven op de vraag of kunst en macht nog altijd
met elkaar verweven zijn en ook of Argo (2012) een voorbeeld is van een cultuuruiting die heersende
macht bevestigt. Ik zal de Verenigde Staten bespreken als opkomende wereldmacht in de vorige
eeuw, als bloeiende wereldmacht in de jaren 60 van de 20e eeuw, maar ook als afzwakkende
wereldmacht na de aanslagen van 11 september 2001.
12
2.1 EEN KIJKJE NAAR HET VERLEDEN : HET ACHAEMENIDISCHE RIJK, HET ROMEINSE RIJK EN
DE VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA IN DE 19E EN 20E EEUW
In dit eerste hoofdstuk worden eerst twee grote wereldrijken uit het verleden (het Achaemenidische
Rijk en het Romeinse Rijk) besproken die, wat mij betreft, kunnen gelden als exempels voor het
heden. Succes en verval van wereldrijken uit het verleden kunnen als lessen gelden voor de
wereldrijken van nu. Dit is waarom het voor mij zo belangrijk is om eerst te kijken naar deze twee
hypermachten uit het verleden, om zo later iets te kunnen zeggen over een wereldmacht in het
heden, zoals de Verenigde Staten.
Dit is ook wat Niccolò Machiavelli al besefte omstreeks 1513 toen hij het boek Il Principe (De
Heerser) schreef. Machiavelli schreef dit werk voor zijn toenmalige vorst Lorenzo II als een soort
handboek voor heersers. Aan de hand van verschillende vraagstukken, ingedeeld in hoofdstukken,
beschrijft Machiavelli verschillende moeilijkheden waarvoor een heerser kan komen te staan. Hierbij
geeft hij advies over de manier waarop de heerser het best kan handelen, waarbij hij een afweging
maakt aan de hand van gebeurtenissen uit verleden, zoals gebeurtenissen uit het Romeinse Rijk (ca.
750 v. Chr. – 476 n. Chr.) en omringende landen als Frankrijk en het huidige Turkije.
Aan de hand van wat Machiavelli leerde van de fouten van heersers uit het verleden trok hij
een aantal lessen. De regels die hij formuleerde met betrekking tot het onder controle houden van
rijk waren als volgt (Van Dooren, 2009, p. 62 -68): (1) De veroveraar van een rijk moet zelf in zijn
overwonnen gebied gaan wonen, (2) kolonies stichtten op de grenzen, om zo het gebied vast te
kluisteren, (3) De heerser moet zich opwerpen als leider en beschermer van de kleinere heersers en
zich inspannen om de machtige heersers te verzwakken, en (4) De heerser moet niet toestaan dat
buitenlandse machthebbers aanzien verwerven.
Bovendien moet een nieuwe heerser ervoor zorgen dat de oude heerser in vergetelheid raakt,
iets dat het best bereikt kan worden door het vernietigen van kunst van de oude heerser, zoals
bouwwerken, beelden en schilderijen. In al deze gevallen doet een heerser namelijk wat hij zou
moeten doen: niet alleen rekening houden met de wantoestanden die op een bepaald moment
spelen, maar ook met de toestanden die in de toekomst zouden kunnen ontstaan en daar met alle
mogelijke middelen tegenin gaan:
Want als je op een afstand iets ziet aankomen, kun je er gemakkelijk iets tegen doen. Maar als je
wacht tot het dichterbij is, komt het medicijn te laat omdat de ziekte ongeneeslijk is geworden.
(Van Dooren, 2009, p. 68)
Dit in het achterhoofd gehouden wil ik nu kijken naar het eerste grote wereldrijk dat ik zal
bespreken: het Achaemenidische Rijk van de Perzen.
OPKOMST VAN HET ACHAEMENIDISCHE RIJK: CYRUS DE GROTE
En vooral moet iemand die zich in een machtspositie bevindt, ernaar streven om bij alles wat hij doet, de
naam te krijgen een groot man met grote talenten te zijn. – Machiavelli (Van Dooren, 2009, p.163)
Ik begin met het Achaemenidische Rijk van de Perzen (559-330 v. Chr.). Het verhaal van het
Achaemenidische Rijk begint bij Cyrus de Grote, een man die het koninkrijk Lydië (ergens gelegen in
het huidige Turkije) en het neo-Babylonische koninkrijk overwon en daarmee heerser werd over het
grootste rijk tot dan toe. Cyrus had een zekere strategie die hij inzette bij de verovering van nieuwe
koninkrijken, hieronder geciteerd uit het boek Wereldrijk voor een dag van Amy Chua (2009):
13
Elke keer wanneer hij een nieuw koninkrijk had veroverd, zette Cyrus simpelweg de
plaatselijke heerser af, spaarde diens leven en liet hem zijn luxe behouden. Vervolgens
verving hij hem door een satraap die het gebied, of de satrapie, bestuurde. Bijna altijd was de
satraap lid van de Perzische aristocratie. Onder het niveau van de satraap bemoeide Cyrus
zich echter heel weinig met het dagelijks leven van zijn onderworpen volkeren en liet hij ze
hun goden en hun vreemde culturen. Hij juichte taalkundige diversiteit toe, inclusief de in het
rijk voor officiële administratieve doeleinden gebruikte talen: Aramees, Elamitisch,
Babylonisch, Egyptisch, Grieks, Lydisch en Lychisch.(Chua, 2009, p.38)
Uit het citaat blijkt dat Cyrus tolerant was ten opzichte van de culturen van zijn overwonnen
volkeren. In plaats van de overwonnen volkeren de Perzische cultuur op te leggen, gebruikte Cyrus
de sterke eigenschappen van de overwonnen culturen in zijn eigen voordeel. Elk volk had zijn eigen
getalenteerde ambachtslieden en geleerden, die Cyrus inzette ten voordele van zijn eigen rijk.
Deze vorm van tolerantie, noemt Chua (2009) relatieve tolerantie en is kenmerkend voor de
wereldmachten na het Achaemenidische Rijk. Met relatieve tolerantie bedoelt Chua dat deze
heersers tolerant waren naar de maatstaven van hun tijd. Wat later in deze thesis ook nog naar
voren zal komen is het gebruik van relatieve en strategische tolerantie door andere wereldmachten
en het succes hiervan. Want voor de groei en bloei van een wereldrijk is tolerantie een noodzakelijk
ingrediënt:
[…] ongeacht de enorme onderlinge verschillen was elke hypermacht in de geschiedenis –
elke samenleving waarvan ook maar enigszins kan worden gezegd dat deze een wereldwijde
hegemonie heeft bereikt – tijdens zijn opkomst naar die superieure positie buitengewoon
pluralistisch en tolerant, althans naar de maatstaven van zijn tijd. Sterker nog tolerantie was
in alle gevallen onmisbaar voor het bereiken van die hegemonie. (Chua, 2009, p.15)
Maar ook lijkt intolerantie het tegenovergestelde teweeg te brengen:
Al even frappant is het feit dat het verval van wereldrijken herhaaldelijk is samengevallen
met intolerantie, xenofobie en de roep om raciale, godsdienstige of etnische ‘zuiverheid.’
Maar er schuilt een addertje onder het gras: het was ook de tolerantie die het zaad van het
verval zaaide. In nagenoeg alle gevallen bereikte de tolerantie uiteindelijk een kantelpunt dat
de aanstoot gaf tot conflict, haat en geweld. (Ibid.)
De strategie die Cyrus de Grote hanteerde aan het begin van het Achaemenidische Rijk kan in de
ogen van Chua (2009) als een prototype dienen voor andere wereldmachten die wereldwijde
hegemonie bereiken. Wat ook van belang was voor het succes en de populariteit van Cyrus was zijn
imago. Cyrus de Grote had namelijk een goede pers (Chua, 2009, p.41). Oude schrijvers schreven vol
bewondering over Cyrus vaardigheid in het ontwikkelen van zijn publieke imago. Ook Bijbelse
verhalen over Cyrus zijn erg lovend. Cyrus’ tolerantie naar zijn overwonnen volkeren en de cultivering
van zijn imago hebben er samen aan bijgedragen dat hij succesvol kon heersen over een enorm rijk.
Machtsstructuren zijn namelijk afhankelijk van symbolen van macht (Spivey, 2005, p.156-159):
wanneer mensen veel in aanraking komen met symbolen van macht, zoals de Bijbelse verhalen over
Cyrus de Grote, kan de macht worden bevestigd. Het imago van Cyrus kan er op die manieren aan
bijgedragen hebben dat men hem accepteerde als heerser. Dit zal ik later in deze thesis nog
uitwerken aan de hand van Darius de Grote en Alexander de Grote.
14
BLOEI VAN HET ACHAEMENIDISCHE RIJK: DARIUS DE GROTE
Maar hoe populair en tolerant Cyrus de Grote onder zijn volk ook bleek te zijn, het Achaemenidische
Rijk bereikte zijn hoogtepunt onder Darius de Grote (heersende van 522 – 486 v. Chr):
Volgens alle verhalen was Darius een buitengewoon bestuurder. Als hij zich niet onledig hield
met zijn vele militaire campagnes, was hij bezig te garanderen dat het Achaemenidische Rijk
zijn plaats in de geschiedenis zou krijgen als het roemrijkste en meest ontwikkelde dat de
wereld ooit had aanschouwd. Hij hield toezicht op de bouw van nieuwe regionale
hoofdsteden. Persepolis werd een van de bouwkundige wonderen van de klassieke wereld.
Hij introduceerde een standaardmunt en breidde het legendarische netwerk van wegen en
het communicatiesysteem uit, met inbegrip van een Koninklijke postdienst, ijlboden en
vuursignalen.(Chua, 2009, p.44)
Het succes van Darius was ten eerste te danken aan het feit dat hij en de satrapen onder hem respect
hadden voor de vele verschillende culturen en religies in het rijk. Dit zorgde er namelijk voor dat de
meerderheid van de elites van onderworpen volkeren Darius niet zagen als een buitenlandse heerser
of tiran, maar als de garantie voor stabiliteit, orde en economische welvaart. Het beleid werd dus
voor een groot deel positief ontvangen door de onderworpen volkeren, maar het was eveneens ook
in het voordeel van de heerser zelf. In plaats van moeite en middelen te verspillen aan het
‘Perzianiseren’ van de onderworpen volkeren, gebruikte Darius juist de verschillende middelen en
talenten uit zijn rijk (dat uit heel veel verschillende culturen bestond) om het rijk nog mooier en
groter te maken. Deze werving van de beste mensen uit verschillende volkeren van het rijk was niet
alleen een strategie van Darius, maar van alle Achaemenidische koningen. Door de lokale cultuur te
omarmen, verkleinden deze heersers dat de overwonnen volkeren in opstand kwamen; tegelijkertijd
maakten zij gebruik van de talenten uit het rijk (Chua, 2009, p.45). De Achaemenidische heersers
drongen de overwonnen volkeren hun cultuur niet op, want het was in hun eigen belang opstanden
te voorkomen. Zo voorkwamen zij dat de overwonnen volkeren merkten dat er veranderingen in hun
cultuur doordrongen. Want zoals Machiavelli omstreeks 1513 al schreef:
Men dient [namelijk] voor ogen te houden dat niets qua voorbereiding moeilijker, qua succes
twijfelachtiger en qua uitwerking gevaarlijker is dan zich opwerpen als iemand die
vernieuwing wil doorvoeren. Want hij die dat doet, heeft hen die van de oude toestand
profiteren tot vijanden, terwijl hij slechts lauwe verdedigers vindt in hen die van de nieuwe
toestand zouden kunnen profiteren: een lauwheid die gedeeltelijk voortkomt uit vrees voor
de tegenstanders, die immers de wet aan hun kant hebben, en gedeeltelijk uit het
wantrouwen van de mensen, die in feite pas geloven aan vernieuwing als zij die in
werkelijkheid ervaren hebben. (Van Dooren, 2009, p.82)
Ten tweede was het ook belangrijk dat Darius het volk kon ‘bereiken’. Als heerser over een enorm
rijk, zonder massacommunicatie, was dat niet zo eenvoudig als nu. Bovendien was de meerderheid
van de bevolking nog ongeletterd, waardoor het verspreiden van teksten met daarin de boodschap
of ideologie van de heerser weinig invloed zou hebben gehad. Dit is waarschijnlijk de reden dat
Darius koos voor het medium ‘kunst’. Zo liet hij bijvoorbeeld als eerste heerser muntstukken slaan
met zijn portret erop (Spivey, 2005, p.175). Op deze manier werd zijn portret verspreid door het hele
rijk, zonder dat dit hem veel moeite kostte. Een ander voorbeeld is het bouwwerk Persepolis dat
letterlijk Stad van de Perzen betekent. Dit grote bouwwerk, door meerdere volkeren uit het rijk
gemaakt, toonde met zijn grootheid en compliciteit tegelijkertijd de diversiteit en welvaart van het
rijk.
15
EEN DETAIL VAN DE PERSEPOLIS. DE VERSCHILLENDE VOLKEREN BRENGEN GIFTEN (BELASTINGEN) BRENGEN AAN DE HEERSER.
ONTLEEND AAN (19-06-2013): SCIENCE.NATIONALGEOGRAPHIC.COM
VERVAL VAN HET ACHAEMENIDISCHE RIJK: KOMST VAN ALEXANDER DE GROTE
[…] In dit verband dient men in de gaten te houden dat er twee manieren van strijden bestaan: de ene
door middel van wetten, de andere door middel van geweld. De heerser moet ook gebruik kunnen maken
van de natuur van het dier, waarbij hij er twee als voorbeeld moet nemen: de vos en de leeuw. […] Hij
moet dan ook een vos zijn om de valstrikken in de gaten te hebben, en een leeuw om de wolven schrik aan
te jagen. – Machiavelli (Van Dooren, 2009, p.141)
Zoals iedereen weet komt na tijd van bloei, tijd van verval. Bij het Achaemenidische Rijk trad dit
verval in met de komst van een nieuwe heerser, Darius’ zoon: Xerxes (heersende van 485 – 465 v.
Chr.) (Chua, 2009, p.50). In dit stuk beschrijf ik hoe en waarom het verval van het Achaemenidische
Rijk inzette.
Het bewind van Xerxes kenmerkte zich door grote militaire tegenslagen en de eerste tekenen
van Griekse dominantie. Bovendien suggereren Griekse bronnen dat Xerxes veel meer dan zijn
voorgangers gericht was op het ‘Perzische’ karakter van het rijk. Er was dus meer sprake van
discriminatie, racisme en culturele dominantie van de Perzen. Het is dan wellicht ook niet toevallig
dat in deze tijd meer opstanden kwamen vanuit de overwonnen volkeren tegen de Achaemenidische
overheersing. De opstanden zouden de gehele tweede helft van de Achaemenidische overheersing
blijven, waarna het rijk al snel verslagen zou worden door de Grieken, onder leiding van Alexander de
Grote (Chua, 2009, p. 51). Het is waarschijnlijk om te stellen dat heersers als Xerxes aanleiding gaven
tot de val van het rijk. Door hun intolerantie en wreedheid kwam het volk in opstand, waardoor het
versplinterde en het moeilijker onder controle te houden was. Ook had het Achaemenidische Rijk
geen bindmiddel: het had geen overkoepelende identiteit (cultuur, religie of taal) die het rijk bijeen
hield (Chua, 2009, p.53). En op het moment dat het volk versplinterd en in opstand is heeft het geen
enkele reden om trouw te blijven aan de heersende macht. Daarom was het volk waarschijnlijk maar
al te blij met de komst van Alexander de Grote, die zich als de wettige opvolger van de
Achaemenidische troon presenteerde.
16
Alexander de Grote werd volgens de overgebleven teksten met open armen ontvangen door
het Achaemenidische volk, nadat hij de Achaemenidische heersers overwonnen had. Net als zijn
voorgangers Cyrus en Darius trok hij de meest getalenteerde burgers uit het rijk aan, voornamelijk
wanneer het ging om krijgslieden die zijn leger konden versterken. Hij herstelde een aantal
Achaemenidische satrapen in hun ambt en trouwde met een Perzische (waarbij hij andere Grieken
aanspoorde hetzelfde te doen) (Chua, 2009, p.55). Alexander de Grote veroverde vervolgens grotere
gebieden rond de Middellandse zee, waarbij hij ook de Griekse taal, literatuur, kunst, architectuur en
filosofie verspreidde. Dit veroorzaakte een culturele hybride, waarbij de gevestigde culturen
‘gemengd’ werden met het Griekse (hellenisme) (Chua, 2009, p.59). De sterkte van Alexander de
Grote was dus zijn tolerantie tegenover andere culturen en geloven en zijn gave om deze culturen
met elkaar te ‘vermengen’ of ‘hybridiseren’. Ook werd de herinnering aan vorige heersers uitgewist
door middel van het verschijnen van nieuwe culturele artefacten en het verdwijnen van de oude. Dit
zorgde ervoor dat de overwonnen volkeren hun oude heersers konden vergeten en bracht Alexander
een rijk met relatief weinig opstanden en problemen. Op deze manier kon het tot bloei komen.
Bovendien was Alexander de Grote ook erg sterk in het fabriceren van zijn eigen imago
(Spivey, 2005, p.177): de beelden, schilderijen en mozaïeken die van hem gemaakt beelden heel
consistent dezelfde ‘look’ uit. Zo is er altijd sprake geweest van wilde blonde haren (een verwijzing
naar de manen van een leeuw of de god van de zon: Helios), gefronste wenkbrauwen, een intense
blik en de spieren in zijn nek die zijn hoofd optillen (alsof hij naar de hemel kijkt). Op deze manier
presenteerde Alexander de Grote zichzelf als een God onder de mensen, waarbij hij gelijkheden
accentueerde tussen hem en dieren. Het dier waar hij zich het liefst mee liet identificeren was de
leeuw, waarbij kenmerken als; moed, onverschrokkenheid en kracht geassocieerd worden. Net als
Darius liet ook Alexander muntstukken met zijn portret slaan en verspreiden door het rijk.
MUNTSTUK MET HET PROFIEL VAN ALEXANDER DE GROTE.
BRON: HTTP://WWW.BRITANNICA.COM/LIST/9/11/11-ALEXANDER-THE-GREAT (03-06-2013)
17
OPKOMST VAN HET ROMEINSE RIJK: KEIZER AUGUSTUS
Men dient [namelijk] voor ogen te houden dat niets qua voorbereiding moeilijker, qua succes
twijfelachtiger en qua uitwerking gevaarlijker is dan zich opwerpen als iemand die vernieuwing wil
doorvoeren. Want hij die dat doet, heeft hen die van de oude toestand profiteren tot vijanden, terwijl hij
slechts lauwe verdedigers vindt in hen die van de nieuwe toestand zouden kunnen profiteren[...]. Machiavelli (Van Dooren, 2009, p.82)
Ik ben nu aangekomen bij het tweede oude wereldrijk dat ik wil bespreken: Het Romeinse Rijk (ca.
750 v. Chr. – 476 n. Chr.). Het Romeinse Rijk is een wereldrijk dat gezien kan worden als een icoon
van een rijk in het Westen (Spivey, 2005, p.60). Was het Romeinse Rijk wat qua omvang net iets
kleiner dan het Achaemenidische Rijk, in andere opzichten overtrof ze het. Het Achaemenidische Rijk
werd namelijk veelal gezien als een oorlogsmachine, maar het Romeinse Rijk was een begrip:
iedereen wilde ‘Romein’ zijn. Dit is ook de reden waarom ik als tweede voorbeeld van een wereldrijk
uit het verleden kies voor het Romeinse Rijk. Als eerste grote wereldrijk uit de Westerse geschiedenis
kregen de Romeinen het voor elkaar om niet alleen gebieden te veroveren en deze te regeren, zij
kreeg het ook voor elkaar dat mensen zich met Romeinen wilden identificeren. Mensen uit
overwonnen volkeren namen de Romeins-Griekse cultuur over en droegen toga’s, leerden Latijn of
bezochten tempels en vereerden Romeinse goden.
Een exemplarisch heerser met betrekking tot het cultiveren van zijn imago was keizer
Augustus (regerende van 27 v.Chr. – 14 n.Chr) (Spivey, 2005, p.186). Ten opzichte van zijn
voorgangers Darius en Alexander de Grote was Augustus in een veel meer delicate positie. Augustus
was het hoofd van een constitutie die zich republikeins noemde en tegen de monarchie was, omdat
men macht in het Romeinse Rijk res publica vond: een publieke aangelegenheid. Augustus kon zich
niet net als Darius als koning opwerpen, omdat hij dan de kans riskeerde vermoord te worden. En in
tegenstelling tot Alexander de Grote kon hij niet rekenen op een aangeboren charisma van
inspirerend leiderschap aan de frontlijn, want niet alleen had hij geen militaire flair, hij wist ook dat
het volk de buitenlandse oorlogen moe waren (Spivey, 2005, p. 187). Ondanks dat het Augustus
ontbrak aan een aantal schijnbaar essentiële eigenschappen is Augustus een erg succesvolle heerser
over het Romeinse Rijk gebleken. Het geniale van Augustus zat hem namelijk in het creëren van een
illusie. Hij voelde aan dat het Romeinse volk moe was van het vechten in oorlogen in het buiteland en
omdat hij zelf geen geboren legeraanvoerder was stelde hij de oorlogvoering uit. Dit uitblijven van
oorlog presenteerde hij niet als zwakte, maar juist als een militaire kracht. Tegelijkertijd
ondersteunde Augustus de monarchie terwijl hij zijn volk ervan overtuigde de Romeinse republiek te
herstellen. Met deze gecreëerde illusie hield hij het volk bijeen en dus ook het rijk. Tegenwoordig
hebben wij ook een term voor dit illusoire proces: ‘spin’, het verdraaien of vervormen van de
realiteit. In sommige gevallen kan er bij ‘spin’ ook gesproken worden van propaganda, waarbij deze
term de betekenis heeft te danken aan totalitaire regeringen die hun bevolkingen hersenspoelen. Er
is geen oude term voor wat Augustus precies deed, maar het kan het beste worden beschreven als
het ‘organiseren van de opinie’. Zeker is dat het succes een uitkomst is van verschillende factoren en
Spivey (2005, p.187) beweert daarbij ook dat de huidige technieken van de massamedia geïnspireerd
zijn door dit psychologische proces.
18
DE HOGE KEIZERTIJD: TRAJANUS, HARIANUS, ANTONIUS PIUS EN MARCUS AURELIUS
[...] De Romeinen namen in de provincies die ze veroverden deze punten goed in acht: ze stichtten
kolonies, ze steunden de minder machtigen zonder evenwel hun macht te vergroten, ze vernederden de
machtigen en ze stonden niet toe dat buitenlandse machthebbers aanzien verwierven. – Machiavelli (Van
Dooren, 2009, pp. 67-68)
Het hoogtepunt van het Romeinse Rijk is volgens de meeste historici gelegen in de Hoge Keizertijd:
van 70 tot 192 na Christus. Deze Hoge Keizertijd beslaat ongeveer de regeerperiode van vier
opeenvolgende keizers: Trajanus, Hadrianus, Antonius Pius en Marcus Aurelius (Chua, 2009, p.62).
De Romeinen gingen net als hun voorgangers uit het Achaemenidische Rijk op een – voor die tijd –
moderne manier om met het begrip tolerantie, hier voor een deel beschreven in een citaat van de
redenaar Cicero uit 56 voor Christus:
[…] Romulus, de stichter van de stad, [heeft] ons door zijn verdrag met de Sabijnen heeft
geleerd dat de staat vergroot moest worden door zelfs vijanden tot het Romeinse vrije
burgerschap toe te laten. Onze voorvaderen zijn dankzij zijn gezag en voorbeeld nooit
opgehouden het staatsburgerschap toe te kennen en te verlenen.(Chua, 2009, p.66)
Uit het citaat blijkt dat de Romeinen bereidt waren heel wat volkeren tot hun rijk toe te laten. De
Romeinen waren bovendien ook erg open tegenover de tradities, kennis en gebruiken van andere
volkeren. Ook namen zij deze over wanneer zij deze nuttig vonden. Dit geldt dan in het bijzonder
voor de Griekse cultuur, waarvan de Romeinse elites over het algemeen erkenden dat deze superieur
was aan die van anderen landen. De Romeinse beschaving vormde zich zo tot een culturele
versmelting, en niet alleen van Griekse en Romeinse elementen, ook lokale en provinciale elementen
werden opgenomen. Dit bleek uiterst aantrekkelijk te zijn voor elites uit het hele rijk. Op deze manier
werden culturele en etnische verschillen naar de achtergrond gedreven (Chua, 2009, p.62).
Bovendien was het voor de overwonnen volkeren op deze manier minder ‘duidelijk’ dat hen een
‘nieuwe’ cultuur werd overgedragen. Door de Grieks- Romeinse cultuur te hybridiseren met de
cultuur van de overwonnen volkeren bleven de overwonnen volkeren in staat hun eigen oude
cultuurtraditie te herkennen in die van de heersers. Want het was voor de Romeinen, als zijnde
nieuwe heersers over een gebied, lastig om hier met hun nieuwe bestuursvormen en maatregelen
geaccepteerd te worden.
Deze tolerantie tegenover andere culturen wil echter niet zeggen dat de Romeinen andere
volkeren beschouwden als hun gelijken. Integendeel: de Romeinen zagen de overwonnen volkeren
vaak als barbaars en een multi- culturele diversiteit was niet het ideaal van Rome. Veel meer ging het
om assimilatie (Chua, 2009, p. 79). Pas wanneer de barbaarse onderdanen de Romeinse manier van
leven aannamen verdween de minachting van Romeinse zijde. De Romeinen hadden veel meer een
beschavingsmissie.
Omdat Rome geen moeite deed om andere talen en tradities uit te roeien en tegelijkertijd
met succes de Grieks- Romeinse cultuur exporteerde, kende het rijk een enorme diversiteit. Een
essentieel onderdeel van de culturele formule van Rome was de verlokking van het Romeinse
burgerschap: dit hield in dat iemand lid was van de elite, en het garandeerde een zeker niveau van
bescherming (Chua, 2009, p. 77). Dit oefende een grote aantrekkingskracht uit op de overwonnen
volkeren om ook Romeins te zijn. Dit was namelijk een middel tot macht en privilege.
Wat het Romeinse Rijk waarschijnlijk ook veel succes heeft gebracht, buiten het feit dat zij
erg strategisch met tolerantie omging, is de afspraken die zij maakte met haar overwonnen volkeren.
De overwonnen volkeren konden er namelijk voor kiezen om door hun eigen leiders en met hun
eigen wetten bestuurd te worden, maar onder twee voorwaarden(Chua, 2009, p.66): voorwaarde
één was dat zij alleen vrij kon handelen met Rome en voorwaarde twee was dat elke stad Rome van
soldaten moest voorzien. Op deze manier werden de overwonnen volkeren (economisch) afhankelijk
19
van Rome en versterkte Rome tegelijkertijd haar leger. De Punische Oorlogen toonden het succes
van de strategische tolerantie van Rome aan:
Hannibals militaire strategie was gebaseerd op de overtuiging dat de Italiaanse bondgenoten
van Rome, na diverse overwinningen aan Carthaagse zijde, ijlings zouden overlopen. Tot
verrassing van Hannibal hielden alle bondgenoten van Rome, ondanks een aantal zwaar
bevochten slagen, echter stand en kwam Rome als overwinnaar uit de strijd.(Chua, 2009,
p.67)
VERVAL VAN HET ROMEINSE RIJK: HET CHRISTENDOM EN DIOCLETIANUS
Zoals bij alle fenomenen was het verval van Rome een gevolg van meerdere factoren. Net zoals bij
het Achaemenidische Rijk zaaide ook bij het Romeinse Rijk de tolerantie het zaad van verval. Doordat
Rome zoveel landen opnam in zijn rijk kwam er een overschot aan diversiteit waarbij het lastig werd
om iedereen te assimileren. Dit leidde vervolgens tot onrust en opstand. Maar de (te) grote
diversiteit was maar een deel van het probleem. Veel verwoestender was het feit dat Rome in een
stroom van intolerantie en onverdraagzaamheid verviel. Dit had veel te maken met de komst van het
christendom en Diocletianus die omstreeks 303 na christus een vervolging van de christenen inzette
(Chua, 2009, p. 86).
Wat het verbazingwekkende is aan deze strijd tussen het nog opkomende christendom en
het machtige Rome is dat het christendom degene was die de strijd won. Met de bekering van keizer
Constantijn werd het christendom officieel aanvaard. Deze aanvaarding van het christendom
introduceerde een gevaarlijk element van intolerantie in het imperiale beleid dat de tolerantie (die
eens de diverse volkeren van het rijk zo succesvol bij elkaar had gehouden) ondermijnde. En
naarmate het rijk christelijker werd, nam de intolerantie toe (Chua, 2009, p.87).
Samenvattend kan worden gesteld dat het Romeinse Rijk vooral opbloeide omdat het in staat
was volkeren van verschillende achtergronden aan te trekken en in zich op te nemen. Op het
moment dat het rijk christendom machtiger werd en de intolerantie toenam werd het moeilijker om
alle volkeren in het rijk op te nemen. De tolerantie die het rijk eerst zo groot had weten te maken
sloeg om in intolerantie die vervolgens het verval van het rijk inzette. Want de intolerantie had
onvrede en opstanden tot gevolg die ervoor zorgden dat het rijk onbestuurbaar bleek te worden.
VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA: DE NIEUWE WERELD
Ook moet een heerser laten blijken dat hij buitengewone kwaliteiten waardeert doordat hij mensen die
daarmee begiftigd zijn gastvrijheid verleent, en hen die op een bepaald gebied uitblinken een eer bewijst.
Bovendien moet hij zijn onderdanen het gevoel geven dat zij hun beroep rustig kunnen uitoefenen, zowel
op het terrein van handel en landbouw als dat op van welke ander menselijke bedrijvigheid dan ook. –
Machiavelli (Van Dooren, 2009, p.166)
De eerste vraag die Chua (2009) in haar stuk over de Amerikaanse hypermacht stelt is: ‘’Is Amerika
een imperium?’’ Het gaat hier om de vraag of Amerika een grootmacht is of ook een imperiale macht
zou zijn. Dit is een vraag die de Amerikanen zichzelf ook al sinds het begin van hun de stichting van
hun land hebben gesteld en het is een vraag die veel Amerikanen zichzelf nog steeds stellen. Voor
een goed begrip van de Verenigde Staten als grootmacht, vind ik het van belang om eerst een korte
geschiedenis te schetsen van de eerste eeuwen van deze nieuwe grootmacht. Daarna zal ik het
hebben over de jaren zestig waarin het land zijn hoogtepunt als hypermacht bereikte.
Vanaf het begin waren de Verenigde Staten gebaseerd op het Verlichtingsprincipe van
religieuze tolerantie. Zo werd in 1791 het First Amendment op de grondwet aangenomen, waarin het
20
verboden werd voor het Congres om een staatskerk uit te roepen(Chua, 2009, p. 284). Op deze
manier werd de vrije uitoefening van godsdienst beschermd. Het waren de Founding Fathers die
vochten voor een seculiere grondwet, waarbij moet wel worden opgemerkt dat deze tolerantie
relatief gezien moet worden: Indianen en slaven hadden geen enkel recht(Ibid., p. 285). Later zou het
Verlichtingsprincipe van religieuze tolerantie verder worden ontwikkeld en uitgebreid. Het was met
name deze (relatieve) tolerantie, openheid en pluralisme dat het land aantrekkelijk maakte voor
immigranten. Vooral mensen uit Europa zagen in de Verenigde Staten een plek waarin zij hun fortuin
konden zoeken, zonder belemmeringen als religieus vijandschap, cultureel chauvinisme,
maatschappelijke starheid en taalkundige verschillen (Chua, 2009, p.290). De mensen vluchtten niet
per definitie voor vervolging in eigen land, maar ze waren op zoek naar kansen. En die kon De
Nieuwe Wereld bieden. Het was ook voor een groot deel te danken aan deze Europese immigranten,
dat de Amerikaanse industrie in de negentiende eeuw een explosieve groei doormaakte: de talloze
‘braindrains’ uit Europa hadden jaren van ervaring in de industrie van Europa gehad en veranderden
de Verenigde Staten van een technologisch achtergebleven land in van de grootste industrieën ter
wereld (Chua, 2009, p.289).
De negentiende-eeuwse Amerikaanse maatschappij had kortweg drie essentiële
eigenschappen die er voor zorgde dat zij relatief open stond tegenover nieuwkomers: het religieuze
pluralisme, het democratische overheidssysteem en een bloeiende economische markt (Chua, 2009,
p.295). Het religieuze pluralisme was namelijk zo ruim dat het vrijwel iedereen in staat stelde zijn
godsdienst te belijden zoals zij dat wenste. Daarbij was het democratisch overheidssysteem in staat
nieuwkomers enige politieke invloed te bieden en de bloeiende economische markt trok arbeiders en
ambachtslieden aan die op zoek waren naar werk en kansen. Ook de Amerikaanse ideologie dat ook
wel bekend staat als de American Dream sprak veel nieuwkomers aan. De American Dream kan het
beste verwoordt worden als – en ik vertaal hier uit de betekenis die Oxford Dictionaries aan het
begrip geeft, van het Engels naar het Nederlands –:‘’het ideaal dat er voor iedere Amerikaan gelijke
kansen zijn om zijn hoogste verwachtingen en doelen te verwezenlijken’’. Dit strekt zich uit tot de
betekenis dat er vrijheid en gelijkheid is voor alle mensen, waar men door hard te werken de top kan
bereiken. Maar dit is maar een kant van de medaille, want het wil niet zeggen dat de Verenigde
Staten alle vreemdelingen even hartelijk verwelkomden. De Verenigde Staten waren in de 19e eeuw
gedrenkt in een stroom van vreemdelingenhaat en nativisme (Chua, 2009, p.292). Bovendien was het
succesverhaal van de uitbreiding van de Verenigde Staten naar het westen tegelijkertijd een verhaal
van inkrimping van de inheemse bevolking: terwijl de Amerikanen enerzijds relatief tolerant waren
ten opzichte van nieuwkomers, waren zij anderzijds niet tolerant ten opzichte van hun overwonnen
volkeren, zoals de Perzen, Romeinen of Mongolen, dat wel waren geweest (Chua, 2009, p.294). Op
hetzelfde moment dat de Verenigde Staten de Europese immigranten verwelkomden, werden de
inheemse stammen van Amerika geïsoleerd en verdrongen.
HET BEGIN VAN EEN NIEUWE GROOTMACHT
De Amerikaanse interventie in 1917 – tijdens de Eerste Wereldoorlog – gaf de Verenigde Staten een
eerste voorproefje van wereldwijde macht. President Woodrow Wilson drong de Verenigde Staten
toen op om ‘de naties van de wereld te laten zien hoe ze de wegen der vrijheid moeten bewandelen’
(Chua, 2009, p. 296). De Verenigde Staten voelden zich kennelijk geroepen om de wereld te ‘beteren’
terwijl de oorlog intussen ook nationalistische, xenofobische en nativisme aanwakkerden. De
beurskrach van 1929 en de depressie die daarop volgden, waren voor de nativisten aanleiding om de
Europese immigranten, die de Verenigde Staten binnen wilden komen, tot zondebok te
verklaren(Chua, 2009, p.297). Bij de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog waren veel Amerikanen
er in de eerste instantie er over eens dat ze zoveel mogelijk buitenlanders uit de Verenigde Staten
moesten houden:
21
Ironisch genoeg kan de anti-immigratiesfeer van de jaren van het interbellum een zegen zijn
geweest voor de tientallen miljoenen die daarvoor al waren gearriveerd. De massale
instroom van de ‘armste en ongelukkigste’ Europeanen – tussen 1900 en 1914 bijna een
miljoen Italianen, Polen, Russen, Finnen, Joden, Duitsers, Tsjechen en Hongaren – had een
enorme sociale druk op Amerika gelegd. De jaren van relatief ‘gesloten deuren’ in het
interbellum leverden een adempauze die deze immigrantengemeenschappen de
mogelijkheid gaf te worden opgenomen en geassimileerd. Dit was een goede zaak, omdat op
zoveel zonen van deze nieuwe Amerikanen een beroep zou worden gedaan om te vechten en
te sterven in de oorlog die Amerika opnieuw, en deze keer onherroepelijk, op het
wereldtoneel zette.(Chua, 2009, p.298)
De Eerste Wereldoorlog had de grote Europese naties enorm verzwakt, maar de Tweede
Wereldoorlog gaf ze de nog een flinke trap na. Na de Tweede Wereldoorlog waren de Verenigde
Staten een nieuwe wereldmacht, terwijl de naties van Europa inmiddels afhankelijk van haar waren.
De Amerikaanse industrie explodeerde tussen 1940 en 1944 en breidde zich daarna sneller dan ooit
daarvoor uit:
Aan het begin van de 21e eeuw vertegenwoordigde het bruto nationaal product van het land,
gerekend in dollars van nu, een verbijsterend derde deel van de wereldproductie, twee keer
zoveel als de economieën van China en Japan bij elkaar, en ruim drie keer zoveel als het
aandeel van Groot-Brittannië in de bruto wereldproductie op het hoogtepunt van het Britse
Rijk.(Chua, 2009, p.306)
Deze groeiende industrie betekende ook een enorme groei in de Amerikaanse economie. Dit maakte
de opmars in de verspreiding en ontwikkeling van Amerikaanse cultuur mogelijk. Bedrijven als The
Coca-Cola Company, The Walt Disney Company, Sanders Court & Café (Nu Kentucky Fried Chicken) en
Levi Strauss & Co konden in deze tijd tot bloei komen en producten verspreiden naar de rest van de
wereld. Ook de filmstudio’s van Hollywood konden dankzij de groeiende economie floreren en
maakten films die ver buiten de eigen grenzen verspreid werden. Op deze manier werd de
Amerikaanse cultuur geëxporteerd op een schaal die een hypermacht hiervoor nog nooit gekend
had. Ook de uitvinding van de radio en televisie in het begin van de twintigste eeuw droegen hier
sterk aan bij. Voor het eerst kon een hypermacht op zulk een grote schaal en zo snel communiceren
en boodschappen verspreiden.
De nieuwe media maakten massacommunicatie mogelijk en dit betekende dat de heersende
macht makkelijker en sneller het volk konden bereiken dan heersers uit hypermachten daarvoor ooit
hadden durven dromen. Zo werd tijdens de Eerste Wereldoorlog Uncle Sam een symbool voor de
Verenigde Staten. Deze man, met zijn pak in kleuren van de vlag van de Verenigde Staten en op zijn
hoed de sterren van dezelfde vlag stond op verschillende pamfletten met de tekst: ‘’I want you for
U.S. army’’. Op deze manier werden mensen aangemoedigd het leger te versterken. Ook konden
boodschappen van de regering makkelijk via de televisie, krant of radio verspreidt worden. Gedacht
kan worden aan verkiezingswedstrijden, presidentskandidaten kregen voor het eerst trainingen en
uiterlijke presentatie werd nog belangrijker. Maar ook films en televisieseries met verschillende
boodschappen kwamen sindsdien dagelijks de huiskamers binnen.
Tegelijkertijd werd Amerika ook de grootste militaire macht van de westerse wereld. Nog
voor de Tweede Wereldoorlog uitbrak, vluchten veel getalenteerde en briljante Europeanen, zoals
Albert Einstein, naar de Verenigde Staten en namen hun kennis met zich mee. Dit zorgde er onder
andere voor dat de Verenigde Staten een atoommacht kon worden. Maar binnen een paar jaar was
zij niet de enige atoommacht ter wereld. In het oosten van Europa was een tweede wereldmacht
opgestaan: de Sovjet-Unie. Toen de 20e eeuw op zijn eind liep, lag Rusland in chaos, Europa was
stagnerende en Japan in recessie. De Verenigde Staten hadden geen echte concurrentie meer: niet
op militair, economisch en zelfs niet op cultureel gebied. De wereld had een nieuwe hypermacht. Er
waren meerdere redenen voor de plotselinge sprong van de Verenigde Staten naar
22
wereldoverheersing, maar de spectaculairste was wel de ineenstorting van de Sovjet-Unie.
Bovendien had Amerika de ‘informatietechnologie-wedloop’ gewonnen (Chua, 2009, p.306). Iets dat
haar een voorsprong gaf in de oorlog met de Sovjet-Unie. Een gevolg van de informatietechnologiewedloop was de uitvinding van de microchip. De relatieve openheid en tolerantie van de Verenigde
Staten leidden ertoe dat veel getalenteerde Europeanen in de Verenigde Staten uitvindingen deden
zoals de microchip, die later hebben geleidt tot de geboorte van het computertijdperk. Bovendien
ontstond uit de tolerante houding van Amerika het durfkapitalisme, waaruit Silicon Valley is geboren
(Chua, 2009, p.307). Kortom: de opkomst van de Verenigde Staten tot wereldoverheersing was zeer
afhankelijk van het winnen van de high-techrace en haar openheid en tolerantie.
PAMFLET MET UNCLE SAM UIT DE EERSTE WERELDOORLOG, (19-06-2013). ONTLEEND AAN:
HTTP://NL.WIKIPEDIA.ORG/WIKI/UNCLE_SAM
23
2.2 VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA: NA ELF SEPTEMBER
[…] het verval van wereldrijken [is] herhaaldelijk […] samengevallen met intolerantie, xenofobie en de
roep om raciale, godsdienstige of etnische ‘zuiverheid.’ Maar er schuilt een addertje onder het gras: het
was ook de tolerantie die het zaad van het verval zaaide. In nagenoeg alle gevallen bereikte de tolerantie
uiteindelijk een kantelpunt dat de aanstoot gaf tot conflict, haat en geweld. (Chua, 2009, p.307)
Het Achaemenidische Rijk en het Romeinse Rijk, zoals hiervoor besproken, zijn voorbeelden van
hypermachten uit de geschiedenis. En het zijn niet zomaar voorbeelden: het zijn voorbeelden van de
éérste hypermachten uit de geschiedenis voor zover wij die kennen. En het zijn ook voorbeelden van
hypermachten die, en waar Chua (2009) de nadruk op legt, groot zijn geworden door middel van het
gebruik van strategische tolerantie. En omdat ik van mening ben dat men het heden niet kan
begrijpen zonder het verleden te kennen; vind ik dat ik er nu klaar voor ben meer naar het heden toe
te werken. In dit hoofdstuk zal ik een moderne grootmacht bespreken: de Verenigde Staten van
Amerika. In het voorgaande hoofdstuk heb ik een beeld geschetst van de Verenigde Staten van
Amerika op het moment van opkomst tot aan het moment van bloei. Nu zal ik verder gaan met de
beschrijving van de Verenigde Staten op het moment waarop het verval lijkt in te zetten: na de
aanslagen van elf september 2001. Van hypermachten uit de geschiedenis is inmiddels duidelijk dat naast vele andere factoren - tolerantie essentieel was om tot bloei te komen. Ook is duidelijk dat veel
hypermachten ten val zijn gekomen door discriminerend en intolerant gedrag. Ik ben van mening dat
de Verenigde Staten sinds de aanslagen van elf september 2001 in verval verkeren. Sinds de
aanslagen is de hypermacht in een neerwaartse spiraal geraakt met betrekking tot de economie, het
zelfvertrouwen en haar tolerantie in binnen- en buitenlandse politiek. Daarom ga ik nu kijken naar de
Verenigde Staten van Amerika en vergelijk ik de manier waarop deze hypermacht met tolerantie
omging op het moment dat zij in een bloeiperiode verkeerde met de manier waarop zij
(buitenlandse) politiek bedrijft sinds de aanslagen van elf september 2001.
DE AANSLAGEN VAN ELF SEPTEMBER 2001: VERVAL VAN DE VERENIGDE STATEN?
Op dinsdagochtend elf september 2001 werden een viertal terroristische aanslagen op de Verenigde
Staten van Amerika gepleegd: twee vliegtuigen boorden zich door de Twin Towers, een ander
vliegtuig in het Pentagon en het vierde vliegtuig stortte neer in de buurt van
Shanksville(Pennsylvania). Voor deze aanslagen werden Osama bin Laden en zijn Islamitische
terreurorganisatie Al Qaida verantwoordelijk gehouden. De gevolgen van deze aanslagen waren
wereldwijd voelbaar: de Verenigde Staten kondigde in haar angst voor het terrorisme de ‘’strijd
tegen het terrorisme’’ aan – zo werden onder andere vliegvelden, stations en evenementen steviger
beveiligd –, maar ook volgden meer oorlogen tussen de Verenigde Staten en het Midden-Oosten.
Bovendien kwam de Verenigde Staten in 2002 met een National Security Strategy (NSS) waarin zij als
volgt reageerden op de aanslagen van elf september:
De Verenigde Staten hebben vandaag de dag een positie van ongeëvenaarde militaire kracht
en grote economische en politieke invloed […] De Verenigde Staten zullen deze gelegenheid
aangrijpen om de zegeningen van de vrijheid over de wereld te verspreiden. Wij zullen ons
actief inspannen om de hoop op democratie, ontwikkeling, vrije markten en vrijhandel naar
alle delen van de wereld te brengen.(Chua, 2009, p.368)
Maar de NSS ging daarbij nog verder: er stond ook dat de Verenigde Staten bereid waren om zo
nodig ‘preventief te handelen’ om zo terroristische aanslagen voor te zijn:
24
We moeten bereid zijn schurkenstaten en hun terroristische clienten tegen te houden voor
ze een bedreiging kunnen vormen of massavernietigingswapens kunnen inzetten tegen de
Verenigde Staten en onze bondgenoten […] Het is tijd om de essentiele rol van de
Amerikaanse militaire kracht te herbevestigen. We moeten onze strijdmacht opbouwen en
onderhouden om elke uitdaging aan te kunnen […] Onze strijdmacht zal zo sterk zijn dat we
potentiele tegenstanders ervan weerhouden een militaire macht op te bouwen in de hoop de
macht van de Verenigde Staten te overtreffen of zelfs maar te evenaren. (Chua, 2009,
pp.368-369)
Hoewel de Verenigde Staten nog steeds de grootste hypermacht ter wereld is, heeft binnen het land
het gevoel van vertrouwen plaatsgemaakt voor een gevoel van onzekerheid; of het nu is voor
terrorisme, immigranten of economische neergang. De aanslagen van elf september en het
daaropvolgende interventionistische beleid van de Verenigde Staten hebben het hele landschap
veranderd, maar ook heeft de Verenigde Staten haar goodwill in het buitenland vrijwel geheel
verspild (Chua, 2009, p.368). Na de aanslagen werd er binnen Amerika openlijk gesproken over een
Amerikaans imperium, waarbij een groeiend aantal mensen daar een voorstander van was(Chua,
2009, p.369). Het werd de roeping van de Verenigde Staten om vijanden te moderniseren, te
beschaven en te democratiseren. Net als Rome zag de Verenigde Staten het als haar taak om andere
volkeren te beschaven naar haar evenbeeld. De voorstanders van een agressieve inzet van
Amerikaanse militaire macht ten behoeve van meer democratie en vrijheid in vijandelijke landen,
leken gelijk te krijgen na de vrijwel onmiddellijke ineenstorting van Saddam Husseins regime in Irak in
2003. Maar drie jaar later, op het moment dat de militaire macht in Irak steeds minder vruchten af
leek te werpen, was de eerst zo grote steun voor deze militaire inzet ineens in omvang afgenomen
(Chua, 2009, p. 370).
De recente pogingen van de Verenigde Staten om westerse tolerantie te exporten naar
andere delen van de wereld hebben in een aantal gevallen de wrok en woede van miljoenen mensen
uitgelokt die dat als imperialisme beschouwen(Chua, 2009, p. 381). Ook heersen er – vooral in de
armere delen van de wereld – gemengde gevoelens van jaloezie en bewondering aan de ene kant en
haat en verachting aan de andere kant, wanneer men over de Verenigde Staten spreekt (Chua, 2009,
p.382). Vooral na de aanslagen van elf september is de Verenigde Staten de richting van solo- artiest
ingeslagen wat betreft het bedrijven van haar buitenlandse politiek. Zo heeft zij geweigerd zich aan
te sluiten bij het Internationaal Strafhof, zich afgekeerd van het Kyotoprotocol inzake
klimaatverandering en is zij Irak binnengevallen zonder de instemming van de Verenigde Naties of
steun van traditionele NAVO-bondgenoten als Frankrijk, Duitsland en Canada (Chua, 2009, p. 383384). Geen van deze zelfstandige operaties heeft het imago van Amerika in de wereld goedgedaan.
Dit is het probleem dat de Verenigde Staten kent als zijnde een democratische macht: van nietdemocratische hypermachten uit het verleden als het Achaemenidische Rijk werd niet verwacht dat
zij zwakkere naties inspraak zouden geven in wereldkwesties, maar van een democratische
hypermacht wordt dat juist wel verwacht. En de wereld heeft niet bepaalde de indruk dat Amerika
dit principe eerbiedigt.
Wanneer men het gedrag van de Verenigde Staten vergelijkt met de eerder besproken
wereldrijken, ziet men dat er overeenkomsten te schetsen zijn tussen het gedrag van de Verenigde
Staten en dat van het Achaemenidische Rijk en het Romeinse Rijk op het moment dat daar het verval
inzette. Zo zette het verval van het Achaemenidische Rijk in met de komst van intolerante en
discriminerende heersers als Xerxes, waarvan het bewind zich kenmerkte door vele militaire
tegenslagen en de eerste tekenen van Griekse dominantie. Xerxes wilde vooral het ‘Perzische’
karakter van zijn rijk benadrukken, wat zich uitte in discriminatie, wreedheid en intolerantie. Dit
leidde ertoe dat zijn volk in opstand kwam en versplinterde. Hetzelfde geldt ook voor het verval van
het Romeinse Rijk: de (te) grote diversiteit zette versplintering in gang en de komst van het
christendom bracht een golf van intolerantie en opstanden met zich mee. Beide rijken hadden met
elkaar gemeen dat op het moment dat het verval inzette zij geen overkoepelende identiteit hadden
25
die hen bijeen hield. Zoals Chua (2009) het stelt: het ontbrak de rijken aan ‘bindmiddel’. Ditzelfde
geldt wellicht ook voor de Verenigde Staten. De aanslagen van elf september, de economische
recessie en de opkomst van andere grootmachten als China, hebben het land in een vlaag van angst
en depressie gebracht. Vooral na de aanslagen is er een duidelijke verandering te zien in de
(buitenlandse) politiek van de Verenigde Staten. Net als het Achaemenidische Rijk en het Romeinse
Rijk, die op het moment dat zij in verval raakten steeds intoleranter werden, lijkt de Verenigde Staten
na de aanslagen van elf september ook intoleranter te worden. Haar angst voor economische
neergang, immigranten en terrorisme uit zich in een ondemocratisch beleid, intolerantie en
xenofobie. Bovendien lijkt de roep om een Amerikaans Imperium ook de oorspronkelijke
kernwaarden van de Verenigde Staten te ondermijnen: als origineel een land van immigranten en
zelf een ex-kolonie van Europa waren de Verenigde Staten van mening dat imperialisme niet hoorde
bij het democratische beleid. De Verenigde Staten hebben concurrentie gekregen in andere delen
van de wereld en er heerst xenofobie die zich uit in zowel binnen- als buitenlands beleid, kortom:
wanneer men kijkt naar de mechanismen van opbloei en verval bij de eerder besproken
hypermachten lijkt het er op dat het verval van de Amerikaanse hypermacht is ingezet.
EEN BEELD VAN DE TWIN TOWERS TIJDENS DE AANSLAGEN VAN ELF SEPTEMBER 2001
ONTLEEND AAN: HTTP://LIGHTBOX.TIME.COM/2011/09/08/911-THE-PHOTOGRAPHS-THAT-MOVED-THEM-MOST/#1
LESSEN UIT DE GESCHIEDENIS
Uit de mechanismen van opkomst, bloei en verval bij hypermachten kunnen enkele conclusies
getrokken worden. De eerste is dat alle hypermachten geconfronteerd worden met het probleem dat
zij geen ‘bindmiddel’ hebben, de tweede dat de inzet van strategische tolerantie en het in stand
houden van een bepaald imago – met de inzet van kunst en cultuur, zoals Augustus, Darius en
Alexander de Grote dat deden – essentieel is voor het succes van hypermachten en hun heersers.
Chua (2009) stelt, in het geval van de Verenigde Staten, dat de democratie een onderdeel is
van de formule die haar heeft gemaakt tot de hypermacht die zij is, maar ook dat zij beperkingen met
zich mee brengt die niet-democratische hypermachten uit het verleden niet hadden (Chua, 2009, p.
375-377). Zo had het Romeinse rijk een groot voordeel dat de Verenigde Staten niet heeft: zij kon
degenen die het overwonnen had en overheerste deel van het rijk maken. Dit kunnen de Verenigde
Staten niet, juist omdat zij een democratie bepleiten en daarmee buitenlandse bevolkingen niet tot
26
haar onderdanen wil maken. Wat zij wel doet is een poging wagen om constitutionele democratieën
te stichten in vijandelijke gebieden. Ze pleit vrede, democratie en kapitalisme te brengen in andere
landen.
Ironisch genoeg is de reactie op de ‘democratische wereldoverheersing’ van de Verenigde
Staten een fel anti- Amerikanisme. De Verenigde Staten zijn op vele vlakken dominant: de Engelse
taal, de Amerikaanse film, Amerikaanse multinationals en de dollar zijn dominant in de wereld. Dit
leidt ertoe dat veel volken zich overheerst voelen door de Verenigde Staten, terwijl ze verder geen
verbondenheid of loyaliteit met de Verenigde Staten voelen. Dit is dus het grote probleem van de
Verenigde Staten, wat Chua (2009) aanwijst met de term ‘bindingsfactor’. De Verenigde Staten
overheersen op cultureel en economisch niveau, zowel binnen als ver buiten haar landgrenzen, maar
buiten haar grenzen heeft zij geen politiek middel dat haar verbindt met de miljarden mensen die
buiten haar grenzen leven (Chua, 2009, p.378). Wat hierbij duidelijk wordt is dat ondanks dat de
Verenigde Staten succesvol haar cultuur exporteert in de vorm van vrije markten, democratie en
Amerikaanse producten en merken, andere naties hierdoor niet ‘veramerikaniseerd’ kunnen worden.
De export van Amerikaanse cultuurproducten brengen nog geen gemeenschappelijke waarden met
zich mee of geven mensen buiten haar landgrenzen het gevoel Amerikaan te zijn. De Verenigde
Staten kan buitenlandse bevolkingen niet in Amerikanen veranderen. En zonder een soort
‘bindmiddel’, is er niets dat de fragmenterende krachten kan overwinnen die kunnen leiden tot het
uiteenvallen van de hypermacht, zoals dat ook bij het Achaemenidische Rijk (en alle andere rijken die
geen gemeenschappelijk identiteit konden smeden) het geval was. Democratie berust uiteindelijk op
legitimiteit en instemming (Chua, 2009, p.384-385).
Wat voor de komende jaren de cruciale vraag zal zijn is of Amerika iets aan het probleem dat
zij ‘bindmiddel’ noemt kan doen. De individuele houding van de Bush-regering is in ongenade
gevallen, nadat men kon concluderen dat de Verenigde Staten haar geopolitieke doeleinden niet kon
behalen met behulp van alleen maar militaire macht. Tegelijkertijd heeft de oorlog in Irak sommige
Amerikanen het idee gegeven dat de Verenigde Staten er goed aan doet haar grenzen te verstevigen,
zich achter die grenzen te verschuilen en zich uit de geopolitieke wereld terug te trekken. Het is niet
verstandig om in alle paniek de grenzen te sluiten. Wat de geschiedenis het duidelijkst heeft laten
zien over de opkomst en val van hypermachten is dat xenofobische reacties erg gevaarlijk zijn (Chua,
2009, p.388). Wereldmachten zijn steeds weer in verval geraakt als de kerngroep intolerant werd of
naar een ‘ware’ of ‘zuivere’ identiteit wilde streven en een uitsluitingsbeleid tegen ‘nietassimileerbare’ groepen omarmde. Bovendien is een relatief open immigratiebeleid een van de
meest effectieve manieren om goodwill te oogsten onder niet- Amerikanen (Chua, 2009, p. 388). En
tot slot de meest belangrijke reden: de Verenigde Staten zijn, net als iedere wereldmacht vóór hen,
andere rivalen voorbijgestreefd doordat zij uitblonk in het aantrekken van de grootste talenten uit de
wereld. Wanneer het immigratiebeleid zich nauwer aanspant bestaat er het risico dat talent de deur
wordt gewezen en dit kan de Amerikaanse voorspoed verder verwoesten. Bovendien moet zij
onthouden dat zij tevens ook afhankelijk is van de medewerking en acceptatie van de buitenlandse
bevolkingen die zij domineert. Door de globalisering en de daardoor versterkte onderlinge
verbondenheid van onder andere economie en cultuur is de Verenigde Staten nog afhankelijker van
de goede wil van buitenlandse bevolkingen dan de hypermachten uit het verleden.
27
HOOFDSTUK 3: DENKERS OVER MACHT EN KUNST
De mensen oordelen gewoonlijk meer naar wat ze met de ogen zien dan naar wat ze met de handen
voelen. Want zien kan iedereen, voelen lukt maar weinigen. Iedereen ziet wat je schijnt, weinigen voelen
wat je bent. En die weinigen durven zich niet te verzetten tegen de opvatting van de meerderheid, die zich
door het hoogste gezag beschermd weet. – Machiavelli (Van Dooren, 2009, p.142)
Eerder in deze thesis heb ik de geschiedenis van hypermachten als het Achaemenidische Rijk, het
Romeinse Rijk en de Verenigde Staten besproken. Hierbij heb ik duidelijk gemaakt wat de
mechanismen zijn in de opkomst, bloei en val van hypermachten. Ook heb ik duidelijk gemaakt
waarom de Verenigde Staten op het moment aan de rand van het verval lijken te verkeren en welke
lessen zij uit de geschiedenis kan trekken. Sinds de aanslagen van elf september 2001 lijkt het beleid
van de Verenigde Staten zich verandert te hebben: interventionistisch, onafhankelijk en minder
tolerant ten opzichte van immigranten en het buitenland. De Verenigde Staten zouden er goed aan
doen om - juist in deze tijd van onzekerheid voor economische neergang of terrorisme - tolerant te
blijven, om zo talent uit de hele wereld aan te trekken (zoals zij dat ook in het verleden al gedaan
heeft) en samenwerking met andere landen te bevorderen.
Om een antwoord te kunnen geven op deze vraag vind ik het van belang te kijken naar de
termen ideologie en macht. Ideologie: omdat zij als raamwerk kan dienen waardoor men naar de
wereld kijkt. En macht: omdat dit men in staat stelt het raamwerk samen te stellen of te veranderen.
Ideologie is zoals ik dat noem het raamwerk, omdat ideologie het geheel van ideeën en opvattingen
is dat een groep mensen deelt (er zijn meerdere definities: deze leg ik hieronder nog uit) en wat
mede daardoor bepaald hoe men naar de wereld kijkt. Macht stelt mensen in staat om een bepaalde
ideologie te verspreiden, zowel op landelijk, regionaal als op lokaal niveau. Hierbij kan gedacht
worden aan politieke verkiezingen, maar ook aan bedrijven of zelfs aan scholen, gezinnen of
vriendenkringen. De machthebbers: de regering, bedrijfsleiders, schoolhoofden of docenten, ouders
en (bepaalde) vrienden hebben een ideologie die zij kunnen verspreiden binnen een bepaald bereik.
Zij kunnen een raamwerk samenstellen waardoor andere mensen kijken. Mensen kunnen deze
ideeën, deze ideologie aanzien voor de werkelijkheid, hoewel het er slechts een deel van is. In dit
hoofdstuk roep ik de hulp in van verschillende moderne denkers die in hun werk aandacht besteden
aan de onderwerpen ideologie en macht. Ik geef eerst vijf definities van het begrip ideologie en
daarna geef ik met behulp van een aantal moderne denkers een overweging van het begrip macht.
3.1 IDEOLOGIE: EEN VIJFTAL DEFINITIES
Het geven van één definitie van het begrip ‘ideologie’ is lastig. Het begrip heeft, net als het begrip
cultuur, veel verschillende betekenissen. De betekenis van ‘ideologie’ is ook gecompliceerd omdat
het vaak afwisselend wordt gebruikt om het begrip ‘cultuur’ – en voornamelijk populaire cultuur –
aan te duiden (Storey, 2006, p.2). In zijn boek Cultural Theory and Popular Culture, an Introduction
bespreekt John Storey (2006) vijf verschillende definities van ideologie: ideologie als een
systematisch geheel van ideeën, ideologie als een soort maskering of falsificatie, ideologie als de
politieke beladenheid van cultuur, ideologie als mythe en ideologie als praktijk (Storey, 2006, p.2-4).
De eerste definitie van ideologie spreekt wat mij betreft voor zich: de denkwijzen over de wereld
binnen een bepaalde groep van mensen, zoals een politieke partij. De overige vier definities werk ik
hieronder kort uit.
Te beginnen bij de tweede definitie: ideologie als een soort maskering of falsificatie. Dit
verwijst naar de socioloog, historicus, socialist, econoom en filosoof Karl Marx (1818-1883). Marx
gebruikt deze betekenis van ideologie wanneer hij spreekt over de zogenaamde base/superstructure
relatie tussen economische productie en cultuur (Storey, 2006, p.2-4). Volgens Marx heeft de
economie een determinerend effect op de cultuur die de maatschappij voortbrengt. Culturele
28
producten zijn hierdoor ideologisch geladen en werken in het belang van de groep mensen die
sociaal, politiek, economisch en cultureel voordeel hebben bij deze economische organisatie van de
maatschappij. De manier waarop teksten of gebruiken een verstoord beeld van de werkelijkheid
presenteren noemt Marx ‘ideologie’. Deze ‘ideologie’ of ‘misrepresentaties’ produceren een false
consiousness: wanneer men continue met deze verstoorde beelden van de werkelijkheid
geconfronteerd wordt raakt men gewend aan deze beelden en gaat men ze vanzelf als de
werkelijkheid beschouwen. Deze misrepresentaties werken in het voordeel van de machthebbers ten
opzichte van de machtelozen. Maar het gaat hier om een proces dat voor en groot deel onbewust
plaatsvindt: de dominante klasse ziet zichzelf niet als onderdrukkers of uitbuiters en de onderdrukte
klasse ziet zichzelf niet als onderdrukt of uitgebuit.
De derde definitie van ideologie: ‘’ideologie als de politieke beladenheid van cultuur’’, trekt
de aandacht naar tekst: film, televisie, muziek, romans enzovoorts. Volgens deze derde definitie van
ideologie presenteren teksten altijd een bepaald beeld van de wereld. Deze definitie gaat er van uit
dat de maatschappij gestructureerd wordt rondom ongelijkheid, uitbuiting en onderdrukking.
Teksten bieden een beeld van de wereld met een ideologie van hoe de wereld is of zou moeten zijn.
Anders gezegd: alle teksten zijn in de kern politiek. Hall (2006) stelt dat populaire cultuur daardoor
een terrein is waar the politics of signification uitgespeeld worden in een poging om mensen te
winnen voor een bepaalde manier om de wereld te zien (Storey, 2006, p. 2-4).
De vierde definitie van ideologie: ‘’ideologie als mythe’’, heeft ook aandacht voor teksten,
maar gaat uit van de onbewuste werking van connotaties. Deze definitie van ideologie wordt
geassocieerd met het vroege werk van de Franse cultuurwetenschapper Roland Barthes (1915-1980).
Barthes stelt dat ideologie – of Mythe, zoals hij het noemt – vooral werkt op het niveau van
connotaties, de vaak onbewuste betekenis die teksten en gebruiken dragen:
[…] The attempt to make universal and legitimate what is in fact partial and particular; an
attempt to pass of that which is cultural (i.e. humanly made) as something which is natural
(i.e. just existing). (Storey, 2006, p.3)
Volgens Barthes kunnen met het gebruik van connotaties waarden en belangen van dominante
groepen in de samenleving worden gepromoot en de structuren van macht verdedigd. Om dit aspect
van het argument van Barthes te begrijpen, moet men de polysemantische natuur van tekens
begrijpen: dat is dat zij de potentie hebben om meerdere betekenissen uit te drukken (Storey, 2006,
p. 21).
Een andere moderne denker die zich ook bezig hield met het begrip ‘mythe’ (of: ideologie) is
de Franse antropoloog Lévi-Strauss (1908-2009). Volgens Lévi-Strauss werken mythen als taal:
individuele ‘mythemes’ zijn analoog aan individuele delen van taal, ‘morphemes’ (het kleinste
grammaticale deel van taal dat een betekenis draagt, zoals het deel ‘hond’ van ‘hondenhok’) en
‘phonemes’ (deel van het geluid van taal zoals een ‘p’ of een ‘b’). Net als morphemes en phonemes,
hebben mythemes alleen betekenis als zij zijn gecombineerd in een bepaald patroon. De taak van de
antropoloog is om de onderliggende ‘grammatica’ te ontdekken: de regels en regulaties van deze
mythemes in termen van ‘binaire opposities’. De betekenis van mythemes wordt geproduceerd door
de wereld te verdelen in exclusieve categorieën als: cultuur/natuur, man/vrouw, zwart/wit,
goed/slecht of wij/zij. Lévi-Strauss stelt dat alle mythen een gelijke structuur hebben. Ook stelt hij
dat alle mythen een gelijke sociaal-culturele functie hebben binnen de maatschappij. Daarmee
bedoelt hij dat het doel van een mythe is om bepaalde dingen of gebeurtenissen in de wereld te
kunnen verklaren en de contradicties en problemen op te kunnen oplossen. Het doel van een mythe
is dus om te kunnen voorzien in een logisch model dat een contradictie kan oplossen. Mythes zijn
verhalen die we elkaar vertellen om zo de contradicties uit te bannen en de wereld begrijpelijk en
leefbaar te maken; het doel van het gebruik van mythes is om ons in vrede te laten leven met onszelf
en ons bestaan (Storey, 2006, p.90).
Tot slot de vijfde definitie van ideologie: ‘’ideologie als praktijk’’, is die van de Franse
Marxistische filosoof Louis Althusser (1918-1990). Althusser zag ideologie niet als een geheel van
29
ideeën, maar als een materiële praktijk: ideologie is bevat in gebruiken van het alledaagse leven en
zijn niet simpelweg bevat in ideeën over het alledaagse leven (Storey, 2006, p. 2-4). Michel Foucault
werkt door op deze notie van ideologie als een praktijk, maar daar kom ik later in deze thesis nog op
terug. Wat Storey (2006) zelf nog duidelijk wil maken is dat het duidelijk moet zijn dat cultuur en
ideologie veel van hetzelfde conceptuele landschap omvatten. Maar het grote verschil tussen de
twee is dat ideologie een politieke dimensie met zich mee brengt (Storey, 2006, p.4).
3.2 OVER MACHT: GRAMSCI, FOUCAULT, SAID EN CHOMSKY
Zojuist heb ik vijf definities geschetst voor het begrip ideologie. Nu ben ik aangekomen bij een begrip
dat een sterke relatie heeft met het begrip ideologie, namelijk het begrip: macht. Ik zal het begrip
macht, net zoals ik dat bij ideologie heb gedaan, evalueren met behulp van de theorieën van
verschillende moderne denkers als Antonio Gramsci, Michel Foucault, Edward Said en Noam
Chomsky.
ANTONIO GRAMSCI
Te beginnen bij Antonio Gramsci (1881-1937): taalkundige, socioloog, filosoof en politicoloog.
Gramsci werd beïnvloed door het Marxisme en nam ook de ‘dominante ideologie thesis’ van Marx en
Engels over. Deze thesis houdt in dat economisch dominante klassen altijd proberen hun manier van
kijken over te dragen aan andere – vaak lagere- klassen (Hawkes, 2003, p.97). Maar Gramsci neemt
deze theorie niet alleen over: hij voegt er ook het begrip ‘hegemonie’ aan toe (Hawkes, 2003, p.114).
Volgens Gramsci is hegemonie het gebruik dat de heersende klasse maakt van alle materiele en
ideologische instrumenten die ervoor zorgen dat zij haar macht kan behouden. Het kan hier gaan om
straffen of beloningen, maar ook om vormen van propaganda. Deze ideologische en materiele
instrumenten zijn onderling verbonden en niet van elkaar te onderscheiden. De ideologie is volgens
Gramsci zo sterk geïnstitutionaliseerd in de maatschappij – scholen, bedrijven, media of zelfs het
gezin – dat men er zichzelf niet meer van bewust is. Volgens Gramsci gaat de invloed van deze
instituties zo ver dat zij zelfs belangrijker zijn voor het ophouden van de hegemonie zijn dan pure
economische factoren (Hawkes, 2003, p. 115):
The school as a positive educative function, and the courts as a repressive and negative
educative function are the most important State activities in this sense: but, in reality, a
multitude of other so-called private initiatives and activities tend to the same end –
initiatives and activities which form the apparatus of the political land cultural hegemony of
the ruling classes. (Hawkes, 2003, p.116)
MICHEL F OUCAULT
Ook Foucault (1926 – 1984) – filosoof, socioloog en literair criticus – besteed in zijn werk aandacht
aan het onderwerp macht, maar spreekt niet van hegemonie; maar van discoursen van macht.
Volgens Foucault bepalen discoursen – zoals taal - de ‘vorm’ van de objecten waarover gesproken
wordt. Discoursen werken op drie manieren: ze geven de mogelijkheid tot (enable), ze beperken
(constrain) en ze creëren (constitute) (Storey, 2006, p. 101). Dit is duidelijk in het geval van taal: het
geeft de mogelijkheid iets uit te drukken, maar tegelijkertijd beperkt de taal hetgeen dat iemand
uitdrukt – men kan niet ontkomen aan zijn of haar eigen subjectiviteit – en tot slot ‘creëert’ een
discourse in de zin dat zij (in het geval van taal) woorden of zinnen creëert die een bepaalde
betekenis overdragen. Discoursen produceren op deze manier kennis, en kennis is altijd een wapen
van macht. Zoals Foucault het stelt: ‘’It is in discourse that power and knowledge are joined
together’’ (Storey, 2006, p.102). Macht produceert de waarheid, dus de discoursen produceren de
waarheid waarmee wij leven:
30
Each society has its own regime of truth, its ‘’general politics’’ of truth – that is, the types of
discourse it accepts and makes function as true. (Storey, 2006, p.102)
Deze ‘Rituelen van waarheid’ en ‘Regimes van waarheid’ hoeven niet waar te zijn, ze moeten worden
aangenomen als waar: dit zijn de manieren waarop de ‘common sense’ van een discourse gedeeld
wordt (Storey, 2006, p.102). Ideologie is zowel materieel als ideologisch. Sterker nog: het is de
ideologische macht die de materiele macht faciliteert. Ideologie is geïnternaliseerd in mensen en het
individu is daardoor een effect van macht:
Power’s condition of possibilitiy…must not be sought in the primary existence of a central
point, in a unique source of sovereignty from which secondary and descendent forms would
emanate; it is the moving substrate of force relations which, by virue of their inequality
constantly engender states of power, but the latter are always local and unstable. The
omnipresence of power: not because it has the privilege of consolidating everything under its
invincible unity, but because it is produced from one moment to the next, at every point, or
rather in every relation from one point to another. Power is everywhere; not because it
embraces everything, but because it comes from everywhere. (Hawkes, 2003, p.157)
EDWARD SAID
Edward Said (1935 – 2003): professor English and Comparative Literature aan de Universiteit van
Colombia, literatuurwetenschapper en publieke intellectueel. In zijn bekendste werk Orientalism
(1978) bespreekt Said uitvoerig de machtsrelatie van het Westen – Europa en de Verenigde Staten –
met het Oosten, waarbij hij voornamelijk spreekt over het Islamitische Oosten. Volgens Said heeft
het Westen al generaties lang een dominante positie ingenomen ten opzichte van het Oosten. Het
Westen ziet zich als verheven boven het Oosten en probeert het haar te beschrijven, te begrijpen,
maar vooral ook te beïnvloeden:
Orientalism is the generic term that I have been employing to describe the Western approach
to the Orient; Orientalism is the discipline by which the Orient was (and is) approached
systematically, as a topic of learn-ing, discovery, and practice. But in addition I have been
using the word to designate that collection of dreams, images, and vocabularies available to
anyone who has tried to talk about what lies east of the dividing line.’’(Said, 2003, p.74)
Volgens Said is deze studie zeker niet objectief, maar geeft zij vorm aan beelden en ideeën die wij als
‘Westerlingen’ hebben over de Oriënt:
The Orient that appears in Orientalism, then, is a system of representations framed by a
whole set of forces that brought the Orient into Western learning, Western consciousness,
and later, Western empire. If this definition of Orientalism seems more political than not,
that is simply because I think Orientalism was itself a product of certain political forces and
activities. Orientalism is a school of interpretation whose material happens to be the Orient,
its civilizations, peoples, and localities. (Said, 2003, pp. 203-204)
Op deze manier wordt de Oriënt gecreëerd door het Westen, waardoor zij er als het ware de macht
over heeft. Zo kan zij namelijk het gedrag van ‘‘de Oosterling’’ verklaren op een manier die haar het
beste uitkomt, of eigen gedrag in het Oosten goedpraten:
[…] In other words, representations have purposes, they are effective much of the time, they
accomplish one or many tasks. […] And to a very large extent the Orientalist provides his own
society with representations of the Orient (a) that bear his distinctive imprint, (b) that
illustrate his conception of what the Orient can or ought to be, (c) that consciously contest
31
someone else's view of the Orient, (d) that provide Orientalist discourse with what, at that
moment, it seems most in need of, and (e) that respond to certain cultural, professional,
national, political, and economic requirements of the epoch.(Storey, 2006, p.274)
Wat Said in Orientalism (1978) doet is de aandacht verschuiven van het ‘waar en wanneer’ van een
narratief, naar de functie die het narratief zou hebben voor haar producenten en consumenten. Het
verschuift de aandacht van ‘hoe’ het verhaal wordt verteld naar ‘waarom’ het verhaal wordt verteld
en van diegenen waar het verhaal over gaat naar degenen die het verhaal vertellen. De Vietnam
Oorlog in Hollywood films is altijd al een klassiek voorbeeld geweest van een vorm van Oriëntalisme.
De meest onpopulaire oorlog in de geschiedenis van de Verenigde Staten is de meest populaire
wanneer het in commerciële termen wordt uitgemeten (Storey, 2006, p. 103). Hoewel Amerika geen
autoriteit meer heeft over Vietnam, houdt zij wel autoriteit over Westerse verklaringen over de
oorlog in Vietnam:
Vietnam, it continues to hold authority over Western accounts of America’s war in Vietnam.
Hollywood as a ‘corporate institution’ deals with Vietnam ‘by making statements about it,
authorizing views of it, describing it, by teaching it’. Hollywood has ‘invented’ Vietnam as a
‘contrasting image’ and a ‘surrogate and… underground self’ of America. In this way
Hollywood – together with other discursive practices, songs, novels, tv serials, etc. – has
succceeded in producing a very powerful discourse on Vietnam: telling America and the
world – through a series of ‘rituals of truth’- that what happenend there, happenend because
Vietnam is like that. (Storey, 2006, p. 103)
Deze verschillende discoursen gaan niet over Vietnam, ze gaan vooral over de Amerikaanse ervaring
van Vietnam. Zelfs wanneer Hollywood kritisch lijkt over de Amerikaanse betrokkenheid in Vietnam,
is zij altijd kritisch binnen de grenzen waarin het uiteindelijk juist zo werkt dat het deze kritiek
beperkt: om het weer in de procedures en protocols van Orientalisme te leiden (Storey, 2006, p.103).
NOAM CHOMSKY
Afsluitend de laatste moderne denker die ik wil bespreken: Noam Chomsky (1928): taalkundige,
filosoof, logicus, historicus, politiek criticus en activist. Chomsky is erg kritisch wat betreft de rol van
de massamedia. Volgens hem dienen massamedia als een systeem om boodschappen en symbolen
te communiceren naar de bevolking. Het doel van de massamedia is het vermaken, informeren en
het indoctrineren van individuen met de waarden, geloven en codes van gedrag die hen zullen
integreren in de ‘institutionele structuren van de maatschappij’ (Chomsky & Herman, 1988, p. 1).
Volgens hem is het erg moeilijk om een propaganda systeem te herkennen wanneer de media
geprivatiseerd is en formele censuur absent. Hij zegt hierover:
This is especially true where the media actively compete, periodically attack and expose
corporate and governmental malfeasance, and aggressively portray themselves as
spokesmen for free speech and the general community interest. (Chomsky & Herman, 1988,
p.1)
Het lijkt er op dat Chomksy hier een verwijzing geeft naar de Verenigde Staten, die zichzelf maar al te
graag zien als de verkondigers en verdedigers van de vrijheid. Noam Chomsky ontwikkelt daarom in
Manufacturing Constent (1988) samen met Edward S. Herman een propaganda model. Dit model kan
volgens Chomsky en Herman gebruikt worden om propaganda te herkennen. Nieuws moet vijf filters
passeren voordat het klaar is om verspreidt te worden:
32
[…] (1) the size, concentrated ownership, owner wealth, and profit orientation of the
dominant mass media firms; (2) advertising as the primary income source of the mass media;
(3) the reliance of the media on information provided by government, (4) business, and
experts funded and approved by these primary sources and agents of power, ‘’flak’’ as a
means of disciplining the media; (5) and ‘’anti-communism’’ as a national religion and control
mechanism. (Chomsky & Herman, 1988, p.2)
Volgens Chomsky en Herman hebben de media vooral het doel om de economische, sociale en
politieke agenda van de heersende elite te beschermen en te verdedigen. De media dienen dit doel
op meerdere manieren: door de selectie van onderwerpen, verspreiding van angst of zorgen, het
framen van onderwerpen, het filteren van informatie, de toon waarop het nieuws gebracht wordt en
door het debat binnen de geaccepteerde grenzen te houden (Chomsky & Herman, 1988, p.298).
Kortom: ook al worden de media vaak geprezen vanwege hun onafhankelijkheid en kritische blik, het
tegenovergestelde is waar.
33
HOOFDSTUK 4: ONDERZOEKSVRAGEN EN METHODOLOGIE
In deze thesis kijk ik naar de relatie tussen macht en kunst en, in het bijzonder, naar de relatie tussen
macht en kunst bij de film Argo (2012). Ik heb achtereenvolgens verteld over de film Argo, een
voorbeeld gegeven van een aantal hypermachten uit het verleden – waarbij ik de mechanismen in
opkomst, bloei en verval en de belangrijke rol van kunst en cultuur heb besproken – en een beeld
geschetst van de situatie van de Verenigde Staten voor en na de aanslagen van elf september 2001,
en tot slot een overzicht gegeven van moderne denkers met betrekking tot kunst en macht. Nu ben
ik aangekomen bij het hoofdstuk waar ik mijn onderzoeksvragen uitwerk en mijn methodologie
bespreek.
Wat ik in mijn onderzoek ten eerste te weten wil komen is hoe macht en kunst zich tot elkaar
verhouden: zowel in het verleden – in de tijd van klassieke hypermachten als het Achaemenidische
Rijk en het Romeinse Rijk – als in het heden bij een moderne hypermacht als de Verenigde Staten. In
het tweede hoofdstuk is duidelijk geworden dat heersers uit hypermachten als het Achaemenidische
Rijk of het Romeinse Rijk kunst in hebben gezet om zo te kunnen communiceren met het volk.
Voorbeelden zijn de Persepolis van Darius, de afbeeldingen van Alexander de Grote of de
verspreidden verhalen over keizer Augustus. Allemaal kunst of cultuurvormen die ideologisch
geladen waren en de macht en legitimiteit van de heerser bevestigden. Ook een moderne
hypermacht als de Verenigde Staten maakt gebruik van kunst en cultuur als communicatiemiddel.
Daarbij komt dat de Verenigde Staten – met de komst van de massamedia – nog veel makkelijker en
sneller kunnen communiceren dan hypermachten voor hen. Via radio, televisie of internet kunnen
films, nieuws, schilderijen, toespraken of verhalen enorm snel verspreidt worden. Mijn
veronderstelling is dat deze communicatie door middel van kunst vaak gepaard gaat met
machtsgebruik en zich manifesteert op tal van manieren; zowel bewust als onbewust en zowel in de
vorm van overheidsinstellingen als in de vorm van en instellingen die los lijken te staan van de
overheid. Macht kan zich namelijk ook manifesteren bij niet-gouvernementele instanties als
Hollywood, kranten, opinie(bladen) enzovoorts.
Wat de hedendaagse Verenigde Staten in het bijzonder interessant maakt, is het feit dat zij
op vele manieren een hypermacht in verval zijn: de tanende economie, groeiende angst voor
terrorisme en een groeiende intolerantie zijn hier een teken van. Deze groeiende onzekerheid zorgt
ervoor dat de Verenigde Staten een overkoepelende identiteit nodig hebben die hen bijeen kan
houden. Met de vele mogelijkheden die de Verenigde Staten hebben tot massacommunicatie is het
zeer waarschijnlijk dat zij deze mogelijkheden benut om het volk zelfvertrouwen en een
overkoepelende identiteit te geven – ‘bindmiddel’ – zodat het land bij elkaar blijft.
Wat ik in deze thesis wil onderzoeken is of de film Argo (2012) een voorbeeld is van de
manier waarop de Verenigde Staten haar volk moed in wil spreken en een overkoepelende identiteit
wil bieden. Ik heb voor deze film gekozen omdat de film zorgde voor veel commotie over de vraag of
de boodschap van de film wel of niet ideologisch geladen was. Terwijl de Verenigde Staten erg
enthousiast waren over de film, was men in Iran woedend: de film zou een Iran in een kwaad daglicht
stellen, een eenzijdig beeld geven van de gijzelingscrisis van 1979, en het optreden van de First Lady
van de Verenigde Staten tijdens de Oscaruitreiking liet zien dat de regering van de Verenigde Staten
hier achter stond. Kortom: Argo lijkt een sterk ideologisch geladen film te zijn en daarmee is het een
geschikte case om de relatie tussen macht en kunst te onderzoeken. Wat hierbij de belangrijkste
vraag is waar ik een antwoord op wil geven is: ‘’Bevestigt de film Argo (2012) de politieke
superioriteit van de Verenigde Staten en de daarbij behorende American Dream?’’ Het lijkt er
namelijk sterk op dat de film dat de film Argo (2012) een manier is waarop Hollywood de politieke
superioriteit van de Verenigde Staten en haar ideologie bevestigd.
Om deze vraag te beantwoorden zal ik de Argo (2012) analyseren aan de hand van hoofdstuk
twee. Hier heb ik gekeken naar mechanismen in opkomst, bloei en verval bij hypermachten, maar
ook naar de rol die tolerantie, kunst en cultuur speelden bij de bloei van deze hypermachten. Ik heb
veel gebruik gemaakt van het boek Wereldrijk voor een dag van Amy Chua (2009), maar ook van How
34
Art Made the World van Spivey (2005) en van het eeuwenoude werk De Heerser van Niccoló
Machiavelli. Ik heb gebruik gemaakt van Chua (2009), omdat zij een duidelijk overzicht geeft in de
mechanismen van opkomst, bloei en verval van hypermachten, maar vooral ook omdat zij aantoont
hoe belangrijk de rol van tolerantie is voor de bloei – en intolerantie voor de val – van hypermachten.
Voor het werk van Spivey (2005) heb ik gekozen omdat hij duidelijk aantoont hoe heersers uit het
verleden kunst in hebben gezet om hun eigen macht te versterken. En van Machiavelli heb ik tot slot
dankbaar gebruik gemaakt omdat hij aantoont hoe tijdloos machtsmechanismen zijn, omdat zijn
oude werk nu nog steeds van toepassing is. Verder heb ik naar het onderwerp gekeken vanuit de
positie die de Verenigde Staten nu innemen als hypermacht en naar de rol van de aanslagen van elf
september 2001. Ook hier heb ik veel gebruik gemaakt van Chua (2009). Ik vond het van belang om
ook de aanslagen van elf september in mijn thesis te verwerken, omdat zij ook nu nog een grote
invloed hebben op de Verenigde Staten en de rest van de wereld. De Verenigde Staten verkeren in
een depressie: de economie is niet meer zo sterk als zij was, er zijn andere grootmachten die de
Verenigde Staten zouden kunnen inhalen wat betreft machtspositie en de angst voor terrorisme is
nog steeds enorm. Dit heeft invloed op het beleid van de Verenigde Staten, maar ook op de kunst en
cultuurwereld. Ik kijk of Argo (2012) net als de kunstwerken van hypermachten uit het verleden een
ideologische boodschap overdraagt en hiermee de machtspositie van de Verenigde Staten versterkt.
Om dit te kunnen beoordelen kijk ik vooral naar de beeldvorming en symboliek in de film en haar
ontvangst in binnen- en buitenland.
Wanneer ik een antwoord heb kunnen formuleren op deze onderzoeksvraag kijk ik
vervolgens of Argo daarmee de link bevestigt tussen kunst en macht, zoals dit blijkt uit de
geschiedenis. Hiervoor zal ik ook gebruik maken van hoofdstuk twee, waarin de machtsmechanismen
en de verbanden tussen macht en kunst besproken zijn. Tot slot beantwoord ik nog de vraag of Argo
de ideeën van moderne denkers over de relatie tussen macht en kunst bevestigt aan de hand van
hoofdstuk drie. Ik heb hier gebruik gemaakt van theorieën van Michel Foucault, Noam Chomsky,
Antonio Gramsci en Edward Said. Ik heb voor deze vier filosofen gekozen omdat zij: (1) moderne
filosofen zijn en daarom actueel wat betreft hun ideeën over macht en kunst en (2) omdat zij ideeën
hebben over macht en hier ook kunst en cultuur bij betrekken.
35
HOOFDSTUK 5: BEELDVORMING, IDEOLOGIE EN MACHT IN ARGO (2012):
ANALYSE EN ONDERZOEKSRESULTATEN
Er zijn een groot aantal verschillen aan te merken tussen oude hypermachten uit het verleden en de
moderne Verenigde Staten. Zo hebben de Verenigde Staten, in tegenstelling tot haar voorgangers uit
het verleden, veel mogelijkheden tot snelle en efficiënte communicatie. Verder zijn de Verenigde
Staten een democratische hypermacht, waardoor de regering van het land de instemming van het
volk nodig heeft bij de besluitvorming en de soevereiniteit van andere landen respecteert. Het
Romeinse Rijk had tot op zekere hoogte ook een democratisch bestuur, maar kon in tegenstelling tot
de Verenigde Staten ook overwonnen volkeren onderdeel van het rijk maken. Bovendien is er onder
andere met de komst van het internet een grote snelheid gekomen in de globalisering en groei van
de onderlinge verbondenheid van landen waardoor zij nu veel meer afhankelijk zijn van elkaar dan in
het verleden. Hierdoor zijn de Verenigde Staten in hun (internationale) politiek vaak ook afhankelijk
van de goedkeuring van andere landen.
Ondanks al deze verschillen tussen de moderne Verenigde Staten en de besproken
hypermachten uit het verleden, ben ik van mening dat er ook een groot aantal overeenkomsten zijn.
Mijn veronderstelling is dat er in essentie niet veel veranderd is aan de manier waarop
hypermachten met kunst en cultuur omgaan. Ik ga er van uit dat machthebbers, van welke soort dan
ook, culturele producten – of het nu gaat om afbeeldingen op muntstukken, schilderijen, literatuur,
theater, bouwwerken of film – inzetten op die manier die hun eigen machtspositie versterkt en
rechtvaardigt tegenover het volk. In de jaren na de aanslagen op de Twin Towers en het Pentagon,
zijn onder andere een nieuwe National Security Strategy en een National Homeland Security
Department ingesteld en zijn er meerdere films, boeken en veiligheidsmaatregelen met betrekking
tot het – voornamelijk Islamitische – terrorisme verschenen. Elf jaar na de aanslagen verschijnt de
film Argo (2012), waarbij de gijzelingscrisis van 1979 in Iran wordt verhaald. Ik denk dat Argo een
manier is van Hollywood om de machtspositie en bijbehorende ideologie van de Verenigde Staten te
bevestigen en te rechtvaardigen. Het lijkt er op alsof het (Islamitische) Midden-Oosten een vijand van
de Verenigde Staten en daarbij de Amerikaanse ideologie en bevolking is geworden. Het terrorisme is
een van de redenen van de onzekerheid van de Verenigde Staten. En wellicht is de film Argo (2012),
waarbij de Verenigde Staten als held optreden, een manier om deze onzekerheid weg te nemen.
Wat ik in dit hoofdstuk wil doen is een analyse geven van de film Argo (2012), waarbij ik: (1)
verbanden zal leggen tussen deze film en het gebruik van cultuur in rijken zoals besproken in
hoofdstuk twee, (2) zal kijken naar de rol van ideologie en macht in de film en in de context van de
film en (3) een antwoord formuleren op mijn onderzoeksvraag, namelijk: ‘’Bevestigt de film Argo
(2012) de superioriteit van de Verenigde Staten en de daarbij behorende American Dream?’’
Vervolgens zal ik ook nog antwoord geven op de twee deelvragen: ‘’Gegeven de
uitkomsten/resultaten van het onderzoek naar vraag 1, bevestigen deze de link die er zou liggen
tussen kunst en macht zoals blijkt uit de wereldgeschiedenis’’ en ‘’Gegeven de resultaten van vraag
één, bevestigen deze de opvattingen van moderne filosofen en zo ja, in welke zin?’’.
5.1 IMAGO, IDEOLOGIE EN MACHT IN ARGO (2012): ANALYSE
De heersers van hypermachten in het verleden zoals Darius bij het Achaemenidische Rijk of Augustus
bij het Romeinse Rijk waren sterren in het produceren van hun eigen imago. Op deze manier zorgden
zij ervoor dat hun macht bij het volk bevestigd en gelegitimeerd werd. Ik ga er vanuit dat er in
essentie niets veranderd is aan de manier waarop kunst en cultuur kunnen dienen ter bevestiging en
rechtvaardiging van de heersende macht. En daarom wil ik deze veronderstelling toetsen aan de
hand van Argo (2012). Ik zal hier het imago en de beeldvorming bespreken zoals die plaatsvindt in
Argo, waarna ik een antwoord zal kunnen formuleren op de vraag of deze film de superioriteit van de
Verenigde Staten en haar ideologie bevestigt. Ik begin bij het imago dat Argo van de Verenigde
36
Staten schetst, daarna ga ik verder met het beeld dat de film van Iran geeft, ik zal kijken naar de
symboliek en de claim van waarheid in de film en vervolgens kijk ik naar de manier waarop de film als
een ‘bindmiddel’ of overkoepelende identiteit zou kunnen dienen.
IMAGO VAN DE VERENIGDE STATEN IN A RGO (2012): EEN LAND VAN HELDEN ?
Zoals al eerder in deze thesis aangegeven zijn de hoofdpersonages in de film voornamelijk
Amerikanen en round characters. De Amerikaanse diplomaten, CIA-medewerkers en de mensen uit
Hollywood worden afgebeeld als rationele, intelligente en beschaafde mensen. Dit wordt versterkt
door de settingen waarin de Amerikaanse personages zich bevinden, zoals de blauw getinte en goed
verlichte ruimtes van de CIA en de warmgekleurde goed verlichte ruimtes in Hollywood. Ook wordt
er in de Amerikaanse settingen veel vrolijke Amerikaanse muziek afgespeeld, wat de sfeer daar
vriendelijk maakt.
Bovendien vertolken de Amerikaanse personages ieder op hun eigen manier de American
Dream. Zo is het hoofdpersonage, Tony Mendez, een Mexicaans-Amerikaanse man die het voor
elkaar heeft gekregen om op te klimmen tot een exfiltration expert van de CIA. Vervolgens weet
Mendez zelfs de status van ‘held’ te verkrijgen en wordt hij bekroond met de Intelligence Star als
dank voor zijn succes in operatie Argo. Alle Amerikaanse personages vertolken de Amerikaanse
waarden van vrijheid, gelijkheid en het idee dat men met hard werken alles kan bereiken. De
Amerikaanse personages zijn mensen die niet zomaar orders van autoritaire figuren aannemen, maar
vervolgens zelf beslissen wat de beste oplossing is. Wanneer Mendez’ baas O’Donnoll hem zegt: ‘’We
moeten orders opvolgen’’, op het moment dat operatie Argo geannuleerd wordt, besluit Mendez zijn
werk alsnog af te maken en de diplomaten door het vliegveld heen te loodsen. De personages willen
het beste uit zichzelf naar boven halen, hard werken en hebben ambitie. De uitspraak van Lester,
wanneer hij roept: ‘’Wanneer ik een fake film maak, wordt het een fake hit!’’, is hier een teken van.
Bovendien is Lester ook een personage dat niet over zich heen laat lopen en de toestemming voor
Argo verkrijgt door zijn baas te overbluffen. Verder voelen Lester, en ook Chambers zich zodanig
betrokken bij de gijzelingscrisis dat zij zich verantwoordelijk voelen om er alles aan te doen om de
operatie te laten slagen. Wanneer op het kantoor van Studio Six de telefoon een aantal keren over
gaat, laten Lester en Chambers zich niet tegenhouden de telefoon op te nemen, ook al proberen
andere mensen hen tegen te houden. Zij deinzen niet terug voor het gezag van anderen: ook niet op
het moment dat Lesters baas geen toestemming wil verlenen voor de productie van Argo. Deze
houding van de hoofdpersonages is een uiting van het idee dat iedereen in de Verenigde Staten gelijk
is; wat ook betekent dat mensen voor zichzelf op mogen komen en voor zichzelf kunnen denken.
Maar, de waarde van de American Dream dat men met hard werken alles kan bereiken, heeft in de
film ook een kantelpunt. Zo zijn Lester en Mendez op het gebied van hun carrière zeer geslaagde
mensen, maar binnen hun gezin zijn zij minder succesvol. Zij zijn allebei slechte vaders en
echtgenoten geweest, maar hebben hier erg veel spijt van. Aan het einde van de film wordt ook
duidelijk dat Mendez weer naar zijn vrouw en kind gaat en daar probeert een zorgzame vader te zijn.
Mendez toont zich dus niet alleen als een hardwerkend, maar vooral ook verantwoordelijk personage
dat ook zijn gezin belangrijk vindt.
Bovendien worden de Amerikanen ook afgebeeld als mensen die de verantwoordelijkheid
nemen voor wat zij doen en het vooral belangrijk vinden om hun imago hoog te houden. Op een
nieuwsbeeld is ook John F. Kennedy te horen die dit benadrukt: ‘’Ik hou van New York en ik hou van
Connecticut, ik ben verantwoordelijk voor alles wat deze regering fout doet.’’ En ook Jack O’Donnoll
benadrukt meerdere keren hoe belangrijk het is om verantwoording te nemen voor wat je doet en
vooral om je imago hoog te houden: ‘’Ik laat hem niet voor lul staan!’’(op het moment dat Mendez’
tickets geautoriseerd moeten worden) en ‘’We mogen niet voor lul staan!’’ (op het moment dat
operatie Argo dreigt te falen). Bovendien zijn zij ook erg tevreden als zij iets hebben bereikt: ‘’We
hebben geschiedenis geschreven,’’ stelt Lester wanneer operatie Argo geslaagd is.
Niet alleen worden de Amerikaanse personages afgebeeld als vertolkers van de American
Dream, ook kunnen zij in verband worden gebracht met de Verlichting. Dit wordt onder andere
37
duidelijk aan het begin van de film, waarin de bestorming van de Amerikaanse ambassade wordt
getoond. Terwijl de Iraniërs over de hekken klimmen en met fakkels zwaaien, schreeuwen en
vechten, kijken de Amerikanen toe vanuit de ramen en vernietigen alles wat niet in de handen van
Iraanse demonstranten terecht mag komen. Bij de Amerikanen wordt ingezoomd op de ogen, bij de
Iraanse demonstranten op de handen. De Amerikaanse personages zijn rationeel en volwassen en
willen problemen niet met de vuist maar met een gesprek oplossen. Zo zegt ook een Amerikaan
expliciet tijdens de bestorming van de ambassade: ‘’Ik ga met ze praten.’’
Ook wordt in de film de vaderlandsliefde en heldhaftigheid van veel Amerikanen benadrukt,
zoals bij het nieuwsbeeld waarop Vietnamveteranen getoond worden, die roepen: ‘’We zijn het zat!
En als het moet pakken we zo de wapens weer op!’’. Bovendien is Mendez de held die de diplomaten
helpt ontsnappen. Zo zegt hij ook een aantal keer: ‘’Ik ben hier om jullie te helpen. Dat is wat ik doe.’’
Deze heldhaftigheid van de Verenigde Staten wordt nog een aantal keren extra benadrukt, zoals
wanneer er wordt ingezoomd op een tekstplaat bij de ingang van de CIA met de tekst: ‘’Ter
nagedachtenis van hen die hun leven gaven voor de Verenigde Staten.’’ Wanneer het in Argo (2012)
over helden gaat, gaat het alleen over Amerikaanse helden. De film behandelt alleen het perspectief
van de Verenigde Staten en de Amerikanen als helden, maar belicht nauwelijks het perspectief van
Iran. Aan het einde van de film wordt nogmaals bevestigt dat de Verenigde Staten – en vooral de CIA
– de helden zijn die het volk beschermen tegen boosdoeners. Vrijwel aan het einde van de film wordt
een scène getoond waarin Mendez het dossier Argo overhandigt aan een magazijnmedewerker van
de CIA. Er staan ontzettend veel dozen met documenten in het magazijn, waarvan Argo er slechts
eentje is. Mendez wordt alleen bedankt met een korte opmerking: ‘’Good job’’ en de mededeling dat
hij geen applaus hoeft te verwachten. Hiermee wordt betoogd dat de CIA erg veel klussen klaart, hier
bescheiden over is en van haar medewerkers hetzelfde verwacht. De CIA is de grote held van de
Verenigde Staten die –zonder al te veel applaus – op een heel ‘bescheiden’ manier de Amerikaanse
burgers beschermt.
De manier waarop alle personages getoond worden bepalen ook de beeldvorming van de
Verenigde Staten in Argo (2012). De Verenigde Staten zijn hier een land van goede, vrije,
hardwerkende en rationele individuen dat andere volkeren ‘de weg naar vrijheid’ wil leren en open
staat voor iedereen, zelfs sjah Reza Pahlvavi. Bovendien worden de Verenigde Staten ook als een
gelovig land afgebeeld: de gele linten met de tekst ‘’Bidt voor onze gijzelaars’’ en het kijken van
Mendez naar boven op spannende momenten zijn hier een teken van. Op deze manier worden de
acties van de Verenigde Staten goedgepraat en gelegitimeerd.
BEELDVORMING IRAN
De kijker van de film krijgt een heel andere band met de Verenigde Staten dan dat zij die krijgt met
Iran. De film begint met een storyboard waarin agressieve beelden van vechtende mannen worden
getoond. Er is een voice-over waarbij een vrouw zegt: ‘’Dit is het Perzische Rijk, nu bekend als Iran.
Iran werd 2500 jaar geregeerd door koningen, ook wel Sjahs genoemd.’’ Op het moment dat de
vrouw ‘’Sjahs’’ zegt, wordt ingezoomd op een man met toegeknepen ogen en een gemene grijns op
zijn gezicht, kortom: hij is gemeen en eng. De film begint met tekeningen van het storyboard en een
mysterieus muziekje dat doet denken aan het Midden-Oosten. Er is veel agressie. Er wordt een beeld
getoond van de staatsgreep waarbij de Verenigde Staten en Groot-Brittannië een nieuwe sjah aan de
macht helpen in Iran. Maar bij dit beeld staan de agressieve Iraniërs centraal, niet de westerlingen
die in feite de agressor zijn. De Amerikanen en Engelsen staan in de uiterste hoekjes van de
afbeelding, waardoor in feite de aandacht meer gaat naar het midden van de afbeelding: de
agressieve Iraniërs. Er wordt met betrekking tot Iran veel agressie getoond: mensenmassa’s met
spandoeken, vuisten in de lucht en vooral veel vuur. Bij de overname van de Amerikaanse ambassade
is het beeld buiten rommelig en beweeglijk, alsof iemand met een goedkope camera heeft gefilmd.
De massa mensen wordt veel van bovenaf gefilmd, alsof het een kudde op hol geslagen beesten is.
Als kijker wordt men een beetje bang wanneer men deze beelden ziet. In de film worden ook nog
nieuwsbeelden getoond waarin de Iraniërs Amerikanen in elkaar trappen en schreeuwen: ‘’We zijn
38
het zat, Amerika!’’. Er zijn ook veel beelden waarbij Iraanse autoriteiten de gezichten van de
ontsnapte diplomaten proberen te ontrafelen in donkere ruimtes met slechts een tafellampje aan. Er
worden voornamelijk beelden getoond van vermoeide, kwade of verdrietige Iraniërs. De enige mooie
Iraniër is Sahar, de dienstmeid van de Canadese ambassadeur. Zij is verder ook het enige vriendelijke
en pro-Amerikaanse Iraanse personage in de film.
Verder worden beelden van Teheran vooral gekenmerkt door veel verkeer, veel
demonstranten, vuur, geweld en een nerveuse sfeer. Er hangen dode mensen in de straten en er
staan auto’s in brand. Verder wordt de nadruk gelegd op Iraniërs die bij Kentucky Fried Chicken eten,
waarbij benadrukt lijkt te worden hoe afhankelijk Iran eigenlijk is van de Verenigde Staten: ze nemen
namelijk veel Amerikaanse producten af. En overal op de achtergrond is een poster met het portret
van Ayatollah Khomeini te zien, degene die alles van een afstandje toeziet. Tot slot worden op de
spannende momenten Oosterse muziek afgespeeld, waarbij men een associatie op gaat roepen
tussen het Midden-Oosten en dreigende momenten. Het Midden-Oosten wordt afgebeeld als een
bedreiging voor de Verenigde Staten, waarmee alweer acties van de Verenigde Staten worden
rechtvaardigt. Bovendien worden de Verenigde Staten superieur afgebeeld ten opzichte van Iran wat
betreft hun ideologie: de Amerikanen zijn de helden, maar de Iraniërs zijn de slechteriken.
SYMBOLIEK EN CLAIM VAN WAARHEIDSGEHALTE
In de film is sprake van veel symboliek die associatie van de Verenigde Staten als ‘held’ versterkt. Zo
wordt er in de film vaak ingezoomd op nieuwsbeelden, drank, sigaretten, gezichten en op het laatst
van de film ook op de actiepoppen van het kind van Mendez. Alle Amerikanen kijken met spanning
naar het nieuws, wat het idee geeft dat zij zich betrokken voelen bij de gijzelingscrisis en samen als
één blok tegen de gijzelnemers staan. Ook wordt bij de CIA-agenten vaak ingezoomd op asbakken vol
sigaretten en drinkt Mendez erg vaak alcoholische dranken. Dit geeft het idee dat de CIA-agenten
onder grote druk staan en veel stress hebben. Zij werken er hard aan om de gijzelaars te helpen
ontsnappen. Bovendien roepen sigaretten nog de associatie van cowboys op; de typische Amerikaan
die zijn runderen op de Amerikaanse vlaktes moet bewaken en opdrijven. Net zoals de cowboy dat
doet met zijn vee, doen de CIA dat met hun bevolking, zo is de associatie: zij beschermen de
bevolking. Dat op het laatste moment van de film nog wordt ingezoomd op de actiefiguren van
Mendez’ zoontje, met nog wat aftiteling en de tekst ‘’Dit verhaal staat model voor internationale
samenwerking tussen regeringen’’, wekt het idee dat er een verband is tussen de heldenpoppen en
‘’dit verhaal’’.
De beelden in Iran worden gekenmerkt door vuur, geweld en veel geluid. Ruimtes zijn donker
en slecht verlicht, terwijl zij bij de CIA juist wel goed verlicht zijn. Dit alles roept associaties op van
dierlijkheid, onderontwikkeling en agressiviteit. Vuur doet denken aan een agressieve oermens die
dit middel gebruikte om beesten te verjagen of eten mee klaar te maken. Geweld doet ook denken
aan beestachtigheid: problemen niet oplossen middels het gesprek of de rede, maar met de vuist. En
ook het vele geluid wijst naar dierlijkheid, immers: welk beschaafd mens schreeuwt en brult, als een
dier? Rationele mensen lossen problemen op via een overleg of gesprek. Bovendien lijkt de
benadrukking van het beeld waarbij Iraniërs bij KFC eten een sneer te zijn naar de afhankelijkheid van
Iran tegenover de Verenigde Staten. Aan de ene kant willen zij laten zien dat zij de macht hebben
over de Verenigde Staten met de gijzelingsactie, maar aan de andere kant zijn zij afhankelijk van dit
land: zij consumeren namelijk veel van de Amerikaanse exportproducten.
De film lijkt een claim te willen leggen op haar waarheidsgehalte. Zo begint de film met een
afwisseling van oude nieuwsbeelden en nieuwe beelden, welke een idee geven van een
documentaire en dus een waarheidsgehalte. Ook begint de film met de tekst: ‘’Gebaseerd op een
waargebeurd verhaal’’, wat het idee van een waarheidsgetrouwe film versterkt. In mijn ogen is dit
een claim op het waarheidsgehalte van Argo (2012), alsof de makers ervan het idee willen versterken
dat deze visie op de gebeurtenissen uit het verleden de enige juiste visie is.
39
ARGO (2012) ALS BINDMIDDEL: IDEOLOGIE EN MACHT
De film Argo (2012) kan worden gezien als ‘bindmiddel’ voor de Verenigde Staten in de zin dat zij het
Amerikaanse publiek verbroedert, verbindt en een gezamenlijke geschiedenis biedt. En dit is ook wat
de Verenigde Staten op dit moment het meeste nodig hebben: een vertroosting, een peptalk. Argo
(2012) is een verhaal over een geschiedenis die de burgers van de Verenigde Staten delen. Bovendien
wordt het idee dat deze film zorgt voor meer cohesie tussen burgers en hun land nog versterkt door
het feit dat First Lady de prijs voor Best Picture uitreikte tijdens de Oscaruitreiking. Hiermee is
duidelijk dat de regering van de Verenigde Staten de film maar al te graag steunen. Het betekent ook
dat cultuuruitingen die kunnen dienen als bindmiddel voor hypermachten tegelijkertijd ideologisch
en politiek beladen zijn.
Het beeld dat Argo (2012) van de Verenigde Staten, maar ook van Iran uitdraagt, is onderdeel
van de ideologie waarin de film is gedompeld. De beeldvorming en symboliek zijn een onderdeel van
de ideologie. In de film komt een coherent beeld naar voren van de denkwijzen van een bepaalde
groep mensen over de wereld. Dit beeld is afhankelijk van een economische, historische, politieke en
individuele factoren zoals de groeiende onzekerheid na de aanslagen van elf september 2001 en de
tanende economie. Het beeld dat de film naar voren brengt – het beeld van een Amerika dat ten
strijde trekt tegen Islamitisch terrorisme en overwint – creëert een false consiousness. Wanneer men
veel met dit soort beelden in contact komt gaat men ze waarschijnlijk als de werkelijkheid
beschouwen. De Iraanse zijde van het verhaal blijft onderbelicht. Ideologie is vervolgens ook de
poging om universeel en legitiem te maken wat in feite specifiek en bevooroordeeld is. Hierdoor
worden de structuren van macht verdedigd. In het vorige kopje Imago en beeldvorming heb ik de
manieren genoemd waarop de film een beeld vormt van haar hoofdpersonages en de Verenigde
Staten en Iran. De manier waarop de film dat doet is via connotaties. Zoals ik al heb uitgelegd wordt
er in de film veelvuldig gebruik gemaakt van thema’s en symboliek en wordt er een duidelijk beeld
gevormd van de Verenigde Staten als held en Iran als slechterik. Dit betekent dat ideologie overal
vandaan kan komen. Men kan nu denken aan de ideologie die de film zelf uitdraagt, maar ook aan de
manier waarop de Amerikaanse kranten of zelfs de First Lady met de film omgaat
Argo (2012) zal – wanneer men kijkt naar de theorie van Gramsci over de ‘Dominante
Ideologie Thesis’ – grotere invloed uitoefenen voor het ophouden van de hegemonie dan enkel puur
economische factoren. En dit is ook precies wat Chua (2009) betoogt wanneer zij spreekt van een
overkoepelende identiteit. Een overkoepelende identiteit kan een hypermacht bijeenhouden tijdens
de fase van het verval, waarin de economie of politiek wankelt. Argo (2012) biedt een gezamenlijke
kijk op een historische gebeurtenis, waarbij het eigen land als goed, sterk en heldhaftig wordt
afgebeeld en de ander als slecht, zwak en beestachtig. Wanneer men kijkt naar de theorie van Said
zal men hem gelijk kunnen geven wanneer hij zegt dat het Westen – in haar verhaling over het
Oosten – nog steeds de macht over het Oosten bewaakt. In Argo wordt het Oosten als de slechterik
afgebeeld, wordt invloed uitgeoefend op het beeld dat miljoenen mensen hebben over een
historische gebeurtenis en op deze manier macht uitgeoefend op de kijk van deze mensen. Hierbij
kan ik tegelijkertijd Foucault beamen door te stellen dat men hierbij kan zien dan macht werkelijk
overal vandaan komt. Macht komt niet alleen van het Witte Huis, het Congres of de politie, macht
komt ook uit instituties die niets met de overheid te maken lijken te hebben. Ideologie komt van
overal en beïnvloedt de common sense die in een maatschappij gedeeld wordt. Of ook Chomsky
gelijk heeft wanneer hij spreekt van de massamedia die als doel hebben het publiek te vermaken,
maar ook te indoctrineren met de waarden, geloven en codes van gedrag die burgers zullen
integreren in de ‘institutionele structuren van de maatschappij’, durf ik niet te stellen. Maar ik ben
wel van mening dat de massamedia in feite wel de waarden, geloven en codes van gedrag die
burgers zullen integreren in de institutionele structuren van de maatschappij aan burgers
overdragen, al doen zij dit naar mijn idee niet altijd bewust.
40
5.2 ARGO (2012) IS EEN BEVESTIGING VAN DE POLITIEKE SUPERIORITEIT VAN DE
VERENIGDE STATEN EN DE AMERICAN DREAM
Naar aanleiding van de behandelde theorie en de analyse van de film Argo (2012) kan ik concluderen
dat de film inderdaad de superioriteit van de Verenigde Staten bevestigt. De film geeft een imago
van de Verenigde Staten waarin zij op haar best naar voren komt en waarin de Amerikaanse
ideologie vertegenwoordigd is. Er wordt nauwelijks kritiek gegeven op het feit dat de Verenigde
Staten zelf gezorgd hebben voor de aanleiding tot de gijzelingscrisis – namelijk het plegen van een
staatsgreep op Iran en het plaatsen van een nieuwe, ongekozen sjah –, maar er wordt vooral
gekeken naar de negatieve rol van Iran. Er wordt een eenzijdig beeld van de werkelijkheid
gepresenteerd, waarbij vooral de Amerikaanse zijde van het verhaal belicht wordt, maar niet de
Iraanse zijde van het verhaal. De status van de Verenigde Staten als superieur en heldhaftig wordt
bevestigd, zowel in het verhaal zelf – met de geslaagde reddingsactie Argo – als met verschillende
symboliek en muziek in de film: de close-up van de tekstplaat van de CIA, heldenpoppen op de
slaapkamer en misschien zelfs nog de sigaretten in de asbakken van de CIA die naar cowboys kunnen
verwijzen.
Ook wordt de ideologie van de Verenigde Staten bevestigd. Het idee dat mensen gelijke
kansen hebben om alles te kunnen bereiken wat zij voor ogen hebben en dat alle mensen vrij zijn
wordt bevestigd door de personages die deze idealen vertolken. Ook wordt het handelen van de
Verenigde Staten goedgepraat omdat zij als held worden afgebeeld. Iran is in de film namelijk de
slechterik en alles wat een slechterik doet is in principe fout. De held zit altijd bij het rechte eind.
Daarbij dient Argo voornamelijk als een bindmiddel, een overkoepelende identiteit om de
groeiende onzekerheid onder de Amerikaanse bevolking af te nemen, maar ook om de Verenigde
Staten een boost te geven. Ook wanneer ik kijk naar de context van de film, kan ik stellen dat
meerdere factoren rondom de film haar functie als bindmiddel versterkt. Zo verkeren de Verenigde
Staten in grote onzekerheid over hun politieke machtspositie in de wereld en leven zij in angst voor
Islamitische terrorisme. De Verenigde Staten hebben een zelfbevestiging nodig. En daarom wijst alles
er op dat Argo een overkoepelende identiteit biedt die de Verenigde Staten bij elkaar moet houden.
5.3 ARGO (2012) BEVESTIGT DE RELATIE TUSSEN KUNST EN MACHT
Dit betekent ook dat er een relatie is tussen kunst en macht, zoals al blijkt uit de geschiedenis. Net
zoals Darius, Alexander de Grote of Augustus kunst in hebben gezet ter bevestiging en
rechtvaardiging van hun macht, zo doen de moderne Verenigde Staten dat nu ook. De Verenigde
Staten verkeren nu in tijden van onzekerheid. Wanneer ik kijk naar de machtsmechanismen van
hypermachten uit het verleden, kan ik concluderen dat deze tot val kwamen omdat zij geen
bindmiddel hadden die hen bijeen kon houden. Hypermachten hebben ten tijde van crisis een
overkoepelende identiteit nodig die het volk bij elkaar houdt en voorkomt dat het land instort. Argo
(2012) is een bindmiddel dat de Verenigde Staten een gezamenlijke kijk op een gebeurtenis uit het
verleden geeft en waarbij de eigen ideologie vertegenwoordigd is. Bovendien is er ook bij Argo
sprake van een zekere beeld-/imagovorming, zoals ook te zien is bij heersers als Augustus. Argo
creëert een beeld van de Verenigde Staten als sterk, heldhaftig, rationeel en als vertegenwoordigers
van de vrijheid. Argo bevestigt vervolgens dat de spelers in het politieke spel dan misschien
verandert zijn, maar de regels zeker niet. De middelen waarmee machthebbers kunnen
communiceren zijn dan wel veranderd (denk aan de komst van internet en televisie), de manieren
waarop deze gebruikt worden zijn nog steeds hetzelfde.
41
5.4 ARGO (2012) BEVESTIGT DE OPVATTINGEN VAN DE MODERNE FILOSOFEN
Tot slot bevestigt Argo (2012) ook de opvattingen van de moderne filosofen over de relatie tussen
macht en kunst. In de film komt een coherent beeld naar voren van de denkwijzen van een bepaalde
groep mensen over de wereld. Dit beeld is afhankelijk van een aantal economische, maar ook
historische, politieke en individuele factoren zoals de groeiende onzekerheid na de aanslagen van elf
september 2001. Het beeld dat de film naar voren brengt – het beeld van een Amerika dat ten strijde
trekt tegen Islamitisch terrorisme en overwint –bevestigt en rechtvaardigt de rol van de Verenigde
Staten. Hierdoor worden de structuren van macht verdedigd. Er wordt in de film veelvuldig gebruik
gemaakt van thema’s en symboliek en wordt er een duidelijk beeld gevormd van de Verenigde Staten
als held en Iran als slechterik. Dit bevestigt het idee van Foucault dat ideologie overal vandaan kan
komen, ook vanuit Argo. Macht komt niet alleen van het Witte Huis, het Congres of de politie, macht
komt ook uit instituties die niets met de overheid te maken lijken te hebben. Ideologie komt van
overal en beïnvloedt de common sense die in een maatschappij gedeeld wordt.
Argo (2012) zal als overkoepelende identiteit voor de Verenigde Staten – in termen van
Gramsci – grotere invloed uitoefenen voor het ophouden van de hegemonie dan enkel puur
economische factoren. En dit is ook precies wat Chua (2009) betoogt wanneer zij spreekt van een
overkoepelende identiteit. Een overkoepelende identiteit kan een hypermacht bijeenhouden tijdens
de fase van het verval, waarin de economie of politiek wankelt. Argo biedt een gezamenlijke kijk op
een historische gebeurtenis, waarbij het eigen land als goed, sterk en heldhaftig wordt afgebeeld en
de ander als slecht, zwak en beestachtig. Wanneer men kijkt naar de theorie van Said zal men hem
gelijk kunnen geven wanneer hij zegt dat het Westen – in haar verhaling over het Oosten – nog
steeds de macht over het Oosten bewaard. In Argo (2012) wordt het Oosten als de slechterik
afgebeeld, wordt invloed uitgeoefend op de beeldvorming van miljoenen mensen van een historische
gebeurtenis en op deze manier macht uitgeoefend op de kijk van deze mensen op deze
gebeurtenissen. Of ook Chomsky gelijk heeft wanneer hij spreekt van de massamedia die als doel
hebben het publiek te vermaken, maar ook te indoctrineren met de waarden, geloven en codes van
gedrag die burgers zullen integreren in de ‘institutionele structuren van de maatschappij’, durf ik niet
te stellen. Maar ik ben wel van mening dat de massamedia in feite wel de waarden, geloven en codes
van gedrag die burgers zullen integreren in de institutionele structuren van de maatschappij aan
burgers overdragen, al doen zij dit naar mijn idee niet altijd bewust.
42
HOOFDSTUK 6: CONCLUSIE
In deze thesis heb ik de relatie tussen kunst en macht besproken, aan de hand van hypermachten
zowel uit het verleden als in het heden. Als case heb ik gekozen voor de film Argo (2012), waarbij ik
de vraag heb gesteld of deze film de politieke superioriteit van de Verenigde Staten en haar ideologie
bevestigt. Hierbij ben ik in hoofdstuk één begonnen met een algemene verhaalanalyse van de film
Argo, heb ik in hoofdstuk twee gekeken naar de eeuwenoude relatie tussen kunst en macht en heb ik
in hoofdstuk drie gekeken naar de gedachten van moderne filosofen over de relatie tussen macht en
kunst. In het tweede hoofdstuk heb ik aangetoond dat de belangrijkste factoren voor het succes van
een hypermacht afhankelijk is van strategische tolerantie, een overkoepelende identiteit en een
goed imago (door een strategisch gebruik van kunst en cultuur) van de heersers. In hetzelfde
hoofdstuk heb ik ook aangegeven dat de Verenigde Staten op dit moment in de fase van verval
verkeren: de economische crisis, de angst voor het terrorisme en opkomst van andere
wereldmachten heeft de Verenigde Staten in onzekerheid gebracht. Wanneer een hypermacht in
verval is heeft zij grote behoefte aan een overkoepelende identiteit. Argo (2012) lijkt te voorzien in
deze behoefte van de Verenigde Staten naar een gezamenlijke identiteit. Maar vooral lijkt Argo in de
behoefte te voorzien van een zelfbevestiging. De film brengt een erg sterk beeld naar voren van de
Verenigde Staten als een land van rationele, vrije, individuele en ambitieuze mensen die opkomen
voor hun idealen. De personages zijn vertolkers van de American Dream, vertolkers van de idealen
van vrijheid en gelijke kansen om hogerop te komen. Iran is hierbij de opponent, die in vrijwel alles
het tegenovergestelde is van de Verenigde Staten: de personages staan niet voor vrijheid of
gelijkheid, kennen geen diepgang en gedragen zich bovendien als beesten. Argo bevestigt dus de
politieke superioriteit van de Verenigde Staten, zowel wat betreft ideologie als politieke macht. Dit
bevestigt tevens de link die er is tussen kunst en macht, zoals beschreven over het verleden, maar
ook de opvattingen van de moderne filosofen.
43
LITERATUUR
Bernstein J., (2012). A Movie All the Stars Want to See. Stars Come Out to See Ben Affleck’s ‘Argo’.
Ontleend (19-06-2013) aan: http://www.nytimes.com/2012/10/11/fashion/stars-come-out-to-seeben-afflecks-argo.html
Chomsky, N. & Herman, E.S. (1988). Manufacturing Consent. The political economy of the mass
media. Pantheon Books: New York.
Chua, A. (2009). Wereldrijk voor een dag. Over de opkomst en ondergang van hypermachten
(Vertaald door: Mieke Hulsbosch). Nieuw Amsterdam Uitgevers: Amsterdam.
Habibinia, O., (2013), Review of Argo: the best worst film on US hostages in Iran. Ontleend (19-062013) aan: http://www.yourmiddleeast.com/columns/article/review-of-argo-the-best-worst-film-onus-hostages-in-iran_13217
Hawkes, D. (2003). Ideology. The New Critical Idiom. Routledge: Oxon.
Herman, L.,& Vervack, B., (2005). Vertelduivels. Handboek verhaalanalyse. VanTilt: Nijmegen
Jamshidi, S., (2012). Iran Reacts Angrily to 'Argo' Oscar. Ontleend (19-06-2013) aan: http://www.almonitor.com/pulse/originals/2013/02/angry-iranian-reaction-argo-best-picture-oscar-win.html
Storey, J. (2006). Cultural Theory and Popular Culture. An Introduction. Fourth Edition. Pearson
Education Limited: Edinburgh Gate.
Stringer, N., (2012). Argo Movie Review: Let This Film Entertain You, Not Deceive You. Ontleend (1906-2013) aan: http://www.policymic.com/articles/16446/argo-movie-review-let-this-film-entertainyou-not-deceive-you
Van Dooren, F., (2009). De Heerser. Athenaeum. Polak & Van Gennep: Amsterdam..
Van Scheers, R., (2013). Oscars: ‘wij’ tegen ‘zij’. Elsevier, 8, p.72-73
Vervaeck, L., & Herman, B., (2005). Vertelduivels. Handboek verhaalanalyse. VanTilt: Nijmegen
WithDefiance., (2013, 19-06-2013). Debate Noam Chomsky & Michel Foucault – On Human Nature
[English Subtitles], [videofile]. Ontleend aan: http://www.youtube.com/watch?v=3wfNl2L0Gf8
44
Download