Biologie

advertisement
Biologie
Niet dat ik zoveel heb met biologie (ik kan nog geen 5 bomen onderscheiden, laat staan
planten), maar ik vind wel een paar onderwerpen erg interessant, vandaar dit
probeersel!
Ik heb wat leuke dingen over
-kwallen
-kreeften
-insecten
-spinnen (mooie foto’s!)
-overzicht van het dierenrijk
-vissen
Kwallen
http://commons.wikimedia.org/wiki/Category:Scyphozoa
Kwallen
Kleine blauwe kwal
Taxonomische indeling
Rijk: Animalia (Dieren)
Stam: Cnidaria (Holtedieren)
Klasse
Scyphozoa
Ordes
Stauromedusae
Coronatae
Semaeostomae - schijfkwallen
Rhizostomae
Kwallen zijn dieren die tot de stam Cnidaria behoren en tot de klasse Scyphozoa. De naam
"kwallen" wordt soms ook gebruikt voor de verwante klassen van bloemdieren (Hydrozoa) en
dooskwallen (Cubozoa). Bijna alle kwallen leven in de zee en hoewel zij geen ware
orgaanstructuur hebben, hebben zij gespecialiseerde weefsels. De volwassen vormen van deze
schepselen zijn samengesteld uit 95-99% water. Alle soorten worden gevonden in elk van de
oceanen van de wereld. Een paar soorten leven in zoet water. De meeste kwallen zijn passieve
drijvers die zich met kleine vissen en dierlijk plankton voeden die in hun tentakels gevangen
worden. De kwallen hebben een onvolledig spijsverteringssysteem, hetgeen betekent dat dat
dezelfde opening voor zowel voedselopname als afvaluitscheiding wordt gebruikt.
De kwallen nemen twee belangrijke lichaamsvormen aan gedurende hun leven. De eerste
vorm wordt het poliepstadium genoemd en wordt door een niet-bewegende (sessile) steel
gekenmerkt die langsdrijvend voedsel opvangt. De tweede vorm wordt het kwalstadium
genoemd en wordt gekenmerkt door een ronde (radiaal symmetrische) koepelvorm en
neerhangende tentakels. Dit is de vorm waarin veel mensen kwallen kennen.
Het Portugees oorlogsschip (Physalia physalis) en de zoetwaterkwal zijn overigens, ondanks
wat velen geloven, geen kwallen.
Ontwikkelstadia van een kwal (strobilatie)
Bekende kwallen
 Cyanea lamarcki blauwe haarkwal ( de bekende bij oostenwind aanspoelende stekende
kwal in noordzee)Peron & Lesueur 1801














Chrysaora quinquecirrha
Carukia barnesi
Phacellophora camschatica
Cubozoa
Physconect siphonophore
Cassiopeas
Cotylorrhiza tuberculata
Kompaskwal (Chrysaora hysoscella) (Linnaeus, 1758)
Oorkwal (Aurelia aurita)
Rhizostoma pulmo
parelkwal Pelagia noctiluca (Veel voorkomend in de Middellandse Zee)
Craspedacusta sowerbyi
Zeedruif Pleurobrachia pileus (O.F.Müller, 1776)
Zeepaddenstoel Rhizostoma pulmo (Macri, 1778) (links)

Zeewesp (Chironex fleckeri) (rechts)
Lampekapje
Oorkwal
Aequora vitrina (Gosse, 1853) Aurelia aurita (Linnaeus,
1758)
Blauwe haarkwal
Cyanea lamarckii (Péron &
Lésueur, 1809)
Kompaskwal
Chrysaora hysoscella
(Linnaeus, 1758)
Kruiskwal
Gonionemus vertens
(A.Agassiz, 1862)
http://www.onderwaterwereld.net/oww_ml/php/home.php?PHPSESSID=787edfb4e136fe2c1
331eb187369e861&TLC=NL
Kreeften
http://www.ird.fr/recherche/santo2006/blog/
Systematiek.
Kreeften behoren tot de onderklasse Malacostraca van de superklasse Crustaceae
(schaaldieren), omvattend ongeveer 18000 soorten in een enorme verscheidenheid aan
vormen. Het lichaam is opgebouwd uit 4 kop-, 8 borststuk- en 6 achterlijfsegmenten. De
achterlijfpoten en de staartwaaier hebben een belangrijke functie bij het zwemmen.
Kreeften behoren tot de orde Decapoda, waarvan er 8000 soorten in zee leven en
ongeveer 150 in zoet water en enkele op het land levende soorten.
In Nederland komt oorspronkelijk alleen de rivierkreeft Astacus astacus voor, die een
lengte van 15 à 16 cm haalt. Het vrouwtje blijft iets kleiner nml. 12 cm. Ze leven in
zuurstof- en kalkrijk water. Het zijn alleseters, die s' nachts op jacht gaan. Het voedsel
bestaat voornamelijk uit waterinsecten, wormen, weekdieren, visbroed maar ook aas
wordt niet versmaad.
De zeekreeft leeft solitair en is erg agressief. Volwassen exemplaren kunnen tot 20 jaar
oud worden, meer dan 5 kilogram wegen en langer dan 1 meter zijn. Zo groot worden ze
echter zelden, vanwege de overbevissing op deze soort in zijn leefgebied. Zeekreeften
leven in holen in rotsen, of halen zand onder stenen weg om een diep hol te bouwen.
Deze beschermde omgeving hebben ze vooral nodig nadat ze hun pantser afgegooid
hebben om verder te kunnen groeien; hun nieuwe pantser blijft dan nog lange tijd zacht
Krabben
http://images.google.nl/imgres?imgurl=http://www.nioz.nl/vleet/ECOIMAGE/LQ/NED/FFF3
96.JPG&imgrefurl=http://www.nioz.nl/vleet/content/ned/index.php%3Fuse_template%3Dvle
et_template.html%26item%3Dvleet%26pageid%3DNED0298.HTM&h=192&w=338&sz=14
&hl=nl&start=1&tbnid=R4MLC9y35LF3jM:&tbnh=68&tbnw=119&prev=/images%3Fq%3
DKreeften%26svnum%3D10%26hl%3Dnl%26sa%3DG
krabben in nederland, zeeland, zeeuwse eilanden, noordzeekust, waddeneilanden, terschelling,
texel,
Nederland kunnen, afgaande op het verspreidingsgebied in zee, 38 krabbensoorten gevonden
worden. Hiervan zijn in totaal 27 soorten krabben ook daadwerkelijk op het strand
aangetroffen. Elf soorten hiervan zijn niet zeldzaam, en slechts 3 soorten zijn zeer algemeen
te vinden. Hieronder staan afbeeldingen van de 11 niet zeldzame soorten.
Vrij zeldzaam en zeldzamere soorten staan hier, en voor een complete lijst van alle aan te
treffen soorten klik je hier.
Strandkrab
Breedpootkrab
Gewone zwemkrab
Noordzeekrab
Penseelkrab
Blaasjeskrab
Gewimperde
zwemkrab
Fluwelen zwemkrab
Gewone
hooiwagenkrab
Helmkrab
Erwtenkrabbetje
Zoekkaart Krabben
Insecten
De insecten vormen verreweg de soortenrijkste diergroep die wij kennen. Er zijn reeds meer
dan 750.000 soorten beschreven. Ook nu nog worden er met grote regelmatig nieuwe soorten
voor de wetenschap ontdekt. Sinds lange tijd buigen biologen zich over het feit hoeveel
insecten er in totaal zouden kunnen zijn: de schattingen hierover lopen sterk uiteen van 2 tot
wel 20 miljoen. Het aantal soorten in Nederland en België bedraagt ongeveer 35.000.
Feit is dat het determineren van bepaalde groepen vrij moeilijk is. Alleen gespecialiseerde
insectenkundigen (entomologen) kunnen de soorten op naam brengen. Een aantal soortenrijke
groepen, zoals muggen en vliegen en bijen en wespen, zijn tot op heden nog erg
ontoegankelijk. Niet zelden zijn sommige opvallende insecten, zoals de fraai getekende en
gekleurde vlinders en motten uitsluitend tot op de soort te determineren door het bestuderen
van gedetailleerde structuren van het uitwendige geslachtsapparaat met behulp van een
microscoop.
Introductie
De op deze site behandelde Hexapoda (zespotigen, ofwel insecten in brede zin) worden in het
dierenrijk (regnum Animalia) ingedeeld in het fylum Mandibulata. Van de meer dan 30
miljoen soorten dieren die de planeet heden ten dage bevolken behoren naar schatting 10
miljoen tot de Mandibulata. Daarmee is dit fylum het soortenrijkste taxon. Er zijn meer dan
750.000 soorten Hexapoda beschreven. De meeste hoofdgroepen (klassen en ordes) zijn
daarmee vermoedelijk wel ontsloten, maar op lager taxonomisch niveau valt er nog veel te
ontdekken. Daarnaast zijn er ook nog ruim 15.000 soorten Myriapoda (duizend- en
miljoenpootachtigen) bekend die ook tot de Mandibulata worden gerekend.
Kenmerken
Mandibulata worden gekenmerkt door het ontbreken van vertakkingen in de poten en andere
aanhangsels. Zij staan in de systematiek ook bekend als Uniramia (één tak). Het lichaam
wordt gekenmerkt door drie delen: de kop (cephalum), het borststuk (thorax) en het achterlijf
(abdomen). Het borststuk en het abdomen zijn echter aan de buitenkant niet altijd even
makkelijk te onderscheiden. Om te groeien of van vorm te veranderen wordt er een nieuw
buitenste gedeelte van de huid (exoskelet) aangelegd en de oude afgeworpen. Bij een
vervelling wordt dus niet de hele huid vervangen, want daarbij zou het organisme acuut aan
uitdroging sterven. Veel Mandibulata kennen een metamorfose. Uit de eieren ontwikkelen
zich eerst nimfen of larven die door vervelling een aantal juveniele stadia doormaken en
uiteindelijk volwassen worden en daarbij de definitieve vorm krijgen. Buiten de eigenlijke
insecten komt het veel voor dat de dieren als adult ook nog enige keren vervellen zonder te
groeien of van uiterlijk te veranderen.
De meeste Mandibulata planten zich seksueel voort. Bij de Hexapoda komen er ook vormen
van ongeslachtelijke voortplanting of parthenogenesis voor.
Voorkomen
Wereldwijd, maar zelden in mariene milieu's.
Habitat
De Mandibulata zijn in vrijwel elk denkbaar habitat op land en in zoet water
vertegenwoordigd. Opmerkelijk is dat er maar zeer weinig soorten op of in zee leven.
Verwantschappen binnen de Arthropoda
De Mandibulata vormen samen met de Chelicerata (spin- en schorpioenachtigen) en de
Crustacea (kreeftachtigen) het superfylum Arthropoda (geleedpotigen). In het verre verleden
zijn er meer fyla binnen de Mandibulata geweest. Deze zijn sinds lang uitgestorven. De drie
fyla laten zich het makkelijkst onderscheiden door de indelingen van het lichaam en de vorm
en paring van de aanhangsels:
- Mandibulata en Crustacea hebben een kop, borststuk en achterlijf; bij de Chelicerata zijn
kop en borststuk gefuseerd tot cephalothorax (= kopborststuk).
- Mandibulata en Crustacea hebben kaken ontwikkeld om het voedsel mee te kraken en te
vermalen; Chelicerata missen een dergelijke kaakstructuur.
- Mandibulata hebben één paar antennen (NB bij de orde Protura zijn ze secundair verloren
gegaan), de Crustacea hebben twee paar en de Chelicerata missen de antennen.
- Mandibulata en Chelicerata delen het kenmerk van onvertakte aanhangsels in een enkele
lineaire serie van segmenten (Uniramia); de Crustacea kennen vertakte aanhangsels in lineaire
series (Biramia).
Belangrijke kenmerken die alle Arthropoda onderling delen zijn:
- de huid bevat chitine en uitgeharde proteïnen (voor de stevigheid).
- het coeloom (lichaamsholte) is erg klein en bestaat uit een ruimte waar bloed door het
lichaam wordt gepompt door een halfopen of tubulair hart. Het bloed (haemolimfe) komt het
buishart binnen door een aantal spleetvormige openingen of ostia, een zeer karakteristieke
vorm die bij alle Arthropoda voorkomt. Het hart ligt altijd aan de rugkant.
- het voedsel komt door spiercontracties in de darm en de opgenomen nutriënten worden
gedistribueerd door het bloed.
- het centrale zenuwstelsel bestaat uit dorsaal gelegen hersenganglion en een ventraal gelegen
touwladder structuur met in principe een ganglion per segment.
- de kop draagt een paar uit kleine lensjes samengestelde ogen (facetogen) en/of oogjes
bestaande uit een enkel lensje (ocellen of puntoogjes), die niet beeldvormend zijn.
- gesegmenteerde poten en lichaamsaanhangsels.
De meeste Mandibulata leven op het land en ademen atmosferische lucht in door minuscule,
dunwandige tracheebuisjes die de weefsels penetreren voor de gasuitwisseling.
Lichaamsactiviteiten doen gas in beweging komen. De lucht komt binnen door stigmata in de
cuticula. Voordat het in het lichaam komt passeert het eerst een veld van kleine haartjes die
eventuele kleine partikels eruit filtreren. Veel soorten kunnen de stigmata afsluiten bij
ongunstige omstandigheden, bijvoorbeeld als bescherming tegen uitdroging.
Bij een aantal Chelicerata, bijvoorbeeld spinnen en een aantal groepen mijten, komen ook
tracheeën voor.
Systematiek van de Mandibulata
De twee grootste en belangrijkste superklassen van de Mandibulata worden gevormd door de
Myriapoda (duizend- en miljoenpootachtigen) en de Hexapoda (zespotigen; insecten in brede
zin). Daarnaast is er het uitgestorven taxon: superklasse Arthropleurida.
I. Arthropleurida
De Arthropleurida vormen een groep van kleine tot reusachtige (tot 2 meter lange!) op
miljoenpootachtigen lijkende dieren uit het Palaeozoïcum (350 miljoen jaar geleden).
Waarschijnlijk waren het herbivoren of afvaleters, die op de grond leefden of in holen. Zij
worden gekarakteriseerd door breed uitlopende, duidelijk gekielde tergieten en poten met acht
segmenten en een algeheel zwaar bepantserd exoskelet. Net als bij de Myriapoda bestaat het
lichaam uit veel segmenten, maar daar houdt de vergelijking op. Er is bijvoorbeeld geen spoor
van stigmata gevonden in de cuticula. Het zou dus kunnen dat deze reuzen door een soort
longen ademden of toch een soort vochtige kieuwen bezaten aan de buikzijde. In het laatste
geval zouden ze niet tot de Mandibulata behoren, maar een apart fylum binnen de Arthropoda
vormen.
II. Myriapoda
De Myriapoda omvatten 5 klassen van Mandibulata die meer dan 6 poten hebben.
1. Van de uitgestorven Archipolypoda uit Palaeozoïdum is niet veel bekend als dat zij zeer
klein waren en dat er aan de fossielen niet veel structuur is te onderscheiden om ze te
vergelijken met de recente taxa Myriapoda.
2. De Chilopoda (duizendpoten) zijn meestal carnivoren met een nachtelijke levenswijze. Er
zijn ruim 3000 soorten bekend. Duizendpoten hebben een kop met 1 paar antennen en
mandibels en 2 paar maxillen. Het eerste pootpaar is gemodificeerd tot maxillipeds: zij
vormen de kaken met gifklieren. Het gif is een neurotoxine. De ogen zijn klein. Het lichaam
bestaat uit 15 tot 181 segmenten, elk met een paar gesegmenteerde poten. De cuticula is zacht
en elastisch. De relatieve stevigheid hangt af van het hydrostatisch exoskelet. In het lichaam
liggen tracheeën en in de huid bevinden zich stigmata met trichomen. De spermaoverdracht is
indirect. Het mannetje zet spermatoforen af na een ingewikkeld balts- en paringsspel. De
soorten met een lage fecunditeit (mimnder dan 50 eieren) vertonen broedzorg. Het vrouwtje
bewaakt de eieren en de jongen. De soorten met een hoge fecunditeit (> 100 eieren) hebben
geen of weinig broedzorg. Duizendpoten vormen een monofyletische groep. Er zijn 4 ordes:
per orde wordt er een anamorfose of epimorfose onderscheiden. De grootste duizendpoot is
Scolopendra gigantea uit Afrika met een lengte van 30 cm. De meeste soorten komen in
tropische gebieden voor. De Europese soorten zijn vrij klein tot middelgroot en ongevaarlijk.
3. De Diplopoda (miljoenpoten) zijn met 10.000 beschreven soorten de grootste klasse binnen
de Myriapoda. Het zijn over het algemeen vrij traag voortbewegende planten- en afvaleters,
maar er zijn ook enkele carnivoren bekend. De kop heeft geen facetogen, maar wel een paar
ocellen. Er zijn een paar antennen en een paar mandibels; de maxillen zij gefuseerd to een
platte plaat (gnathochilarium). Het lichaam is lang en heeft vele segmenten. Ieder segment
heeft twee paar poten en twee paar stigmata voor de ademhaling. In feite is ieder segment een
fusie van twee buursegmenten, die telkens tijdens de ontwikkeling of aanleg plaats vindt. Bij
de geboorte hebben miljoenpoten slechts 3 segmenten en ze lijken als baby's opvallend veel
op een soort vleugelloze insecten. Er is gesuggereerd dat de Hexapoda zich dus wel eens
neoteen uit een bepaald type miljoenpoten hebben kunnen ontwikkeld. Miljoenpoten bewegen
zich voort in een zeer regelmatige pas door de poten op synchrone wijze te laten bewegen. In
het derde segment, vlak achter de kop, zitten de gonoporen (geslachtsdelen). De
spermaoverdracht kan zowel direct door middel van een copula als indirect door een
spermatofoor van een substraat op te nemen plaatsvinden. Miljoenpoten kunnen heel oud
worden, zeker meer dan 10 jaar. De lengte varieert van 2 mm tot 28 cm. De meeste soorten
zijn bodembewoners, maar in een niet al te droog habitat zijn er ook soorten die meters hoog
in struiken en bomen klimmen om vruchten en bloemen te eten. Miljoenpoten verdedigen zich
niet tegen vijanden door te bijten of aan te vallen, maar rollen zich meestal op of houden zich
dood. In hun armamentarium dragen ze het uiterst giftige cyanide mee dat het aantal
natuurlijke vijanden in honderden miljoenen jaren van hun aanwezigheid ongetwijfeld zeer
beperkt heeft gehouden.
4. De Symphyla (wortelduizendpoten) vormen een klein taxon die uiterlijk lijken op
duizendpoten. Het verschil met de duizendpoten is dat Symphyla meer tergieten hebben dan
segmenten. De kleine wortelduizendpoten (2-10 mm lang) leven onderaards en graven
gangen, soms diep in de grond. Ze kunnen in grote aantallen voorkomen (> 5000 exemplaren
per vierkante meter). De dieren zijn blind en kleurloos. De kop heeft een paar mandibels en
twee paar maxillen. De adulten hebben 12 segmenten met elk een paar gesegmenteerde poten
met klauwtjes; het achterste segment draagt een ongesegmenteerd paar aanhangsels. Bij
geboorte zijn er 6-7 paar poten. Tracheeën zijn er alleen in het voorste deel van het lichaam
met een paar stigmata in de kop. Het laatste segment draagt een paar spinklieren waarmee
zijden draadjes kunnen worden gesponnen. Een gonopoor (geslachtsapparaat) ligt in het
vierde segment. Het mannetje zet een spermatofoor af op de grond. Het vrouwtje verzamelt
deze en bewaart hem in de mond. Dan neemt zij een ei uit haar gonopoor in haar mond en
'coat' het met een laagje sperma voor de bevruchting. Er zijn ongeveer 160 soorten Symphyla
bekend.
5. De Pauropoda (tienpotigen) zijn minuscuul kleine, kleurloze beestjes met een 9 tot 11 paar
poten. De meeste soorten hebben slechts een lengte van 0,5-1,5 mm en een paar reuzen tot 5,0
mm lang. De kop heeft een paar vertakte antennen (uitzonderlijk voor Mandibulata). Er is een
paar maxillen. Pauropoda zijn blind, maar hebben wel een paar op ocelli lijkende pseudoculi:
dit zijn geen lensjes maar trillingsgevoelige orgaantjes. Ook aan enkele tergieten zitten
dikwijls lange tastharen. De dieren zijn zeer zacht en kwetsbaar, hebben geen hart en geen
systeem van tracheeën; dat hebben ze waarschijnlijk niet nodig vanwege hun geringe grootte.
Ze kunnen wel snel lopen en wegvluchten voor vijanden. De gonoporen liggen net als bij
miljoenpoten (genus Spirobolus) op het derde segment. Bij geboorte zijn er 3 paar poten,
maar door anamorfose neemt het aantal segmenten en poten bij iedere vervelling toe. Met 9
paar poten zijn de dieren volwassen. Pauropoda worden meestal in grote aantallen gevonden
(500 exemplaren per vierkante meter). Er zijn 500 soorten beschreven, maar over de biologie
is nog erg weinig bekend.
III. Hexapoda
De Hexapoda worden beschreven op een aparte kaart: klasse Hexapoda.
Fylogenetische verwantschappen
De aanwezigheid van chitine is een belangrijke, gemeenschappelijke eigenschap van de
Mandibulata met alle andere Arthropoda (fyla Chelicerata en Crustacea). Chitine komt ook
voor in de fyla Pogonophora, Annelida (wormen), Brachiopoda (armvoetigen), sommige
Echiura (stekelhuidigen, in de borstels), Onychophora (in de cuticula), Mollusca (weekdieren,
in radula van slakken), Rhodophyta (in de celwand van schimmels en roodwieren) en in
Chytridiomycota (in de celwand van chytriden). Het is duidelijk dat chitine beslist geen
betrouwbare indicator is voor fylogenetische verwantschappen.
Veel onderzoekers hebben naar aanknopingspunten gezocht in de verwantschap van
Myriapoda en klauwdragers (fylum Onychophora). Beide groepen zijn honderden miljoen
jaren oud en hebben 1 paar antennen, chitine in de cuticula, een kleine lichaamsholte en een
half open buisvormig hart. Beide groepen produceren defensieve stoffen in de huid die
geactiveerd worden zodra ze in contact komen met de enzymen in het speeksel van een
roofvijand. Deze chemische afweerstrategie moet uiterst succesvol zijn geweest tegen
specifieke natuurlijke vijanden, die de recent levende soorten dan ook maar in beperkte mate
hebben. De genoemde eigenschappen kunnen natuurlijk door convergente evolutie zijn
ontstaan. Een belangrijk bevestiging voor de verwantschap is dat door analyse van ribosomaal
RNA is komen vast te staan dat de recente Onychophora gespecialiseerde verwanten zijn van
Hexapoda en andere groepen Arthropoda en dat zij dus uit een gemeenschappelijke voorouder
geëvolueerd moeten zijn.
Fossielen
Fossielen van geleedpotige organismen zijn bekend uit rotsformaties uit het laatProterozoïcum (1000-570 miljoen jaar geleden), de zogenaamde Ediacara-fauna. Ook fossiele
Onychophora zijn in deze lagen gevonden, alleen waren die marien, terwijl de recente soorten
uitsluitend op het land leven. Een ander uitgestorven lid van de Arthropoda, het fylum
Trilobita (de trilobieten) was een dominante groep vanaf het vroege en tot het late
Palaeozoïcum (570-230 miljoen jaar geleden). De trilobieten leefden in het water en hadden
een carapax met een kop, borststuk en een abdominaal segment, 1 paar antennen en
gesegmenteerde poten.
Ze zijn genoemd naar de driedeling van het lichaam (tri-lob-iet). Trilobieten zijn de eerste
Arthropoda met facetogen. De Myriapoda behoren tot de eerste landdieren. Fossiele
Diplopoda zijn reeds bekend uit het Siluur (435-395 miljoen jaar geleden). De loopsporen op
fossiele stranden die aan Diplopoda-achtigen worden toegeschreven zijn nog een stuk ouder,
want die stammen uit het late Cambrium (circa 500 miljoen jaar geleden). De mariene
Chelicerata zijn ook zeer oud en reeds bekend uit het Ordovicium (500-435 miljoen jaar
geleden). Andere spin- en schorpioenachtigen verschenen gedurende het Siluur en in het
Devoon (435-345 miljoen jaar geleden). De Hexapoda zijn vergeleken bij de andere
Arthropoda de meest recente groep. De klasse Collembola en de apterygote Archaeognatha
zijn fossiel bekend uit het Devoon (400-345 miljoen jaar geleden). De eerste gevleugelde
insecten (onderklasse Pterigota) verschijnen in het Carboon (345-280 miljoen jaar geleden).
Zij behoren respectievelijk tot de infraklasse Palaeoptera (eendagsvliegen en libellen) en
exopterigote Neoptera (onder andere kakkerlakken). De modernere endopterigote Neoptera
verschijnen later in het Perm (280-230 miljoen jaar geleden). Dit zijn onder andere de
Coleoptera (kevers) en Mecoptera (schorpioenvliegen). Gedacht wordt dat alle overige
Neoptera zich respectievelijk in het Perm en het Trias (230-195 miljoen jaar geleden) hebben
moeten ontwikkeld. De fossielen van de verschillende insectenordes zijn echter schaars in die
perioden. Bovendien is er over de parasitair levende insecten vrijwel geen fossiele informatie
beschikbaar. Zij kunnen dus uit recentere perioden stammen.
Uit de oogst aan fossielen is af te leiden dat vele Arthropoda en daaraan verwante groepen een
grote morfostasis vertonen. Dat wil zeggen dat ze in uiterlijk over uitzonderlijk lange
perioden van tientallen tot honderden miljoenen jaren nauwelijks van vorm zijn veranderd.
Dat wil niet zeggen dat er geen evolutie binnen de groepen heeft plaatsgevonden. Veel
oecologische eigenschappen, zoals aanpassingen aan het klimaat, het voedsel en
voortplantingsgewoonten, kunnen natuurlijk wel drastisch zijn veranderd. Uit experimenteel
onderzoek is bekend dat insecten zich slechts in een paar generaties geweldig snel kunnen
aanpassen aan veranderde omstandigheden die de onderzoekers voor ze hebben gecreëerd.
Het probleem is dat fossielen nooit een direct antwoord kunnen geven op dit soort
evolutiepatronen. Reconstructie van het klimaat, het habitat en de begeleidende flora en fauna
kunnen enigszins een beeld geven of de gevonden fossiele organismen in een zelfde milieu
moeten hebben geleefd als hun recente vertegenwoordigers.
Voor de navolgende ruwe indeling:
http://ip30.eti.uva.nl/bis/insecten.php
Stap 1A:
Insecten met vleugels.
Stap 2A: abc:
Alle vleugels vliezig of geschubd.
Voorvleugels tenminste gedeeltelijk hoorn- of leerachtig, achtervleugels vliezig, maar soms
afwezig.
Vleugels dakvormig gevouwen; vliezig of verhoornd; onderstandige zuigsnuit; insecten
verbonden met planten en bomen.
Stap 1B:
Insecten zonder vleugels of zeer verkorte vleugels.
Stap 2B-abcd
Lichaam lang en takvormig. Sommige
Wandelende takken
(Orde Phasmida)
Lichaam kogelvormig; achterpoten vergroot om te springen. Sommige Sprinkhanen en
krekels
(Orde Orthoptera)
Insecten met lange staartdraden of tangen aan het abdomen.
Insecten met korte staartdraden (cerci) of afwezig.
insecten fotosite:
http://www.ahw.dds.nl/index.html
http://raym.deds.nl/insecten_fotos.html
Lieveheersbeestje
Honingbij
Cicade-mannetje (Leafhopper)
Houtbij
Sabelsprinkhaan
Pijjamazweefviegje
http://nlbif.eti.uva.nl/bis/insecten.php?menuentry=inleiding
http://insecten.startpagina.nl/
Spinnen
http://ourworld.compuserve.com/homepages/henkmerts/spinnen.htm
Algemeen
Het lichaam
De kaken en gif
De zintuigen
De poten
Web en spindraad
Sex en voortplanting
Taxonomie
Spinnen top 12
Gerande oeverspin
Hangmatspin
Herfstspin
Huisspin
Koepelspin
Krabspin
Kruisspin
Mijnspin
Trilspin
Waterspin
Wolfspin
Zebraspin
Literatuurlijst
Algemeen
o Araneologie = De wetenschap die zich bezighoudt met de studie van spinnen
o Araneoloog = spinnenkundige
o Arachnafobie = spinnenangst
o In de wereld zijn circa 70.000 soorten Spinachtigen (Arachnida) beschreven.
o De ordes Mijten (Acarina) en Spinnen (Araneae) maken 90% van de beschreven
soorten uit.
o In Nederland komen zo'n 550 verschillende spinnensoorten voor.
Dat is dus meer dan het aantal vogelsoorten in ons land
Het lichaam
o Het lichaam van de spin bestaat uit het stevige met chitine beklede kopborststuk
(cephalothorax) en het zachte achterlijf (abdomen) worden door een smalle buis
(petiolus) met elkaar verbonden.
o De bovenkant (rug) van de spin wordt de dorsale kant genoemd en de onderkant de
ventrale zijde.
o De acht poten zijn aan het kopborststuk bevestigd.
o Verder zijn er nog twee kaken (cheliceren) en twee tasters (palpen)
o Bij de mannetjes zit aan het eind van de palpen een bulbus wat gevuld kan worden met
sperma.
o Een spin heeft meestal acht ogen. In Europa komen er ook nog zes-ogige spinnen
voor.
o In het lichaam bevindt zich een uitgebreid zenuwstelsel
o Het hart klopt met een frequentie van 30 tot 70 slagen per minuut (bij inspanning of
opwinding tot wel 200 slagen).
De kaken en gif
o De kaken van de spin worden gebruikt om een prooi vast te houden en te vermalen.
o De spin doodt zijn prooi met gif. Door holle gifnaalden wordt het gif in de prooi
gespoten.
o Spinnengif bestaat uit een mengsel van eiwitten, aminen en polypeptiden.
o Deze stoffen veroorzaken verlamming of verstoren de stofwisseling
o Gelijk met het gif worden er ook enzymen in het prooidier gebracht. Door de enzymen
wordt de inhoud van de prooi opgelost. De spin verteert zijn prooi dus uitwendig.
o Een van de giftigste spinnen is de Amerikaanse Zwarte weduwe. Het vrouwtje eet
vaak haar partner op vandaar de naam. Deze spin behoort tot de familie van de
kogelspinnen.
o Ook de Australische vogelspin, Atrax robustus, en enkele loopspinnen uit ZuidAmerika kunnen voor mensen gevaarlijk zijn. Hun gif tast het zenuwstelsel aan.
(Neurotrope vergiften)
o Ook zijn er soorten waarvan de beet vergelijkbaar is met een wespensteek. Dit gif
heeft bestanddelen waardoor cellen kunnen afsterven hierdoor kan necrose ontstaan.
o
o
In Nederland komen geen spinnen voor die gevaarlijk zijn voor de mens.
Sommige spinnen vermalen hun prooi met hun kaken. Andere wikkelen hun prooi
steeds verder in spindraad
o Krabspinnen gebruiken geen draad maar hebben een zeer snel werkzaam gif.
o De wielwebkaarde spinnen hebben geen gifklieren en gebruiken alleen hun spindraad.
o Spinnen kunnen wekenlang zonder voedsel leven.
De zintuigen
o Spinnen hebben geen oren, zij horen met zeer fijne haren (thrichobothrium) op hun
poten. Dit is zintuighaar (hoorhaar) waarmee trillingen van de lucht kunnen worden
opgevangen.
o Spinnen die zonder web jagen zoals wolfspinnen en springspinnen hebben een zeer
goed ontwikkeld gezichtsvermogen. Springspinnen zien bijna net zo goed als de mens.
Ook kunnen ze kleuren onderscheiden.
o Grotspinnen hebben soms helemaal geen ogen zij leven ook altijd in duisternis.
o De kruisspin Araneus diadematus, heeft kleine oogjes. Die goed bewegingen in het net
kunnen lokaliseren.
o Spinnen hebben geen neus, het ruiken gebeurt met haarachtige organen die zich ook
op de poten bevinden.
o Het dier mist ook smaakpapillen. Op de poten bevinden zich wel haarachtige
structuren die gevoelig zijn voor geurstoffen. Door prooi te betasten weet de achtpoter
of de prooi wel of niet bedorven is.
Vogelspin
De poten
o De poten bestaan elk uit zeven segmenten. Vanaf het lichaam gezien zijn dat:
o Springspinnen hebben duizenden fijne haartjes aan hun poten hierdoor kunnen ze ook
Opiliones, harvestmen, Mitopus morio
Acari, Tick, Ixodes ricinus
before and after feeding
Acari, Velvet mite. Neotrombicula sp.
Scorpionida, Euscorpius italicus
Pseudoscorpiones, Neobisium sp.
Camel or sun spider, Solifugae ( by
Oleg
op heel gladde oppervalktes lopen
o Wielwebspinnen hebben haakjes aan hun poten. Ze kunnen niet makkelijk over gladde
oppervlakten lopen maar wel goed over webdraden.
o Door de bloeddruk in de poot te variëren kunnen spinnen de poten strekken of buigen.
o De springspin kan sprongen maken van 25 keer zijn eigen lichaamslengte.
Web en spindraad
o Spindraad is enorm sterk verhoudingsgewijs veel sterker dan staaldraad.
o Spindraad wordt geproduceerd door zeven verschillende klieren en elke klier
produceert een bepaald type draad.
o Niet elke spinnensoort heeft al deze klieren. De gesponnen draden worden
bijvoorbeeld gebruikt voor: kleefmassa voor de spindraad, voor de productie van
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
loopdraden, aanhechtingsdraden, draden voor het inkapselen van de prooi of voor
cocondraden.
Het spinapparaat bestaat meestal uit drie paar spintepels (maar ook één en vier paar
komen voor)
In de spintepels bevinden zich buisjes die varieën van 2 tot meer dan 50.000.
De draden van een wielweb zijn gemiddeld 0.15 mm dik, de dunst gemeten draad was
slechts 0.02 mm
Aan de achterkant van het achterlijf (abdomen) bevinden zich de spintepels deze zijn
verbonden met klieren die eiwitten produceren. Het spindraad bestaat voor bijna 100%
uit eiwit.
Door deze eiwitten te mengen ontstaat een polymeer dat de spindraad vormt.
Het bevat drie stoffen als conserveringmiddel dit zijn: Pyrolidine,
Kaliumwaterstoffosfaat en Kaliumnitraat. Deze dienen respectievelijk als middel tegen
indroging, schimmel en bacteriegroei en bescherming tegen uiteenvalling.
Spindraad is sterk en zeer veerkrachtig het is sterker dan welke stof of metaal dan ook.
Een draad van het web van de kruisspin kan ruim 30 % uitgerekt worden tot dat de
draad breekt. Dit in vergelijking tot staaldraad dat al breekt na 8 % uitrekking
Wielwebspinnen recyclen de draad door het web gedeeltelijk op te eten als het
beschadigd is.
Kaardespinnen onderscheiden zich van anderen doordat zij een zeefplaatje (cribellum)
hebben dit is een voor de spintepels liggend spinorgaan waardoor een speciale draad
wordt gesponnen met een speciale kam krijgt het spinsel een wolachtige structuur.
Er zijn verschillende spinsels te onderscheiden zoals: matten, wielwebben, cocons,
bekleding, schuilplaats.
Signaaldraad = Een draad waarmee een spin buiten zijn web contakt blijft houden met
het centrum van zijn web.
Struikeldraden = Draden gesponnen vanuit de schuilplaatst van de spin. Hierdoor
wordt de spin gealarmeerd en passerende prooidieren gehinderd als ze er tegenaan
lopen.
Tuinkruisspin
Wespenspin
Sex en voortplanting
o Mannetjes zijn over het algemeen kleiner dan de vrouwtjes en vaak wat bonter
gekleurd.
o De mannetjes zijn te herkennen aan de knotsvormige palpen op hun kop.
o Spermamatje = Is een klein matvormig spinseltje, waarop het mannetje zijn sperma
deponeert. Van hieruit wordt het met de palpen opgezogen.
o Bulbus is de knopvormige verdikking waarmee het mannetje het sperma van het
spermamatje opzuigt en later bij de paring in de epigyne van het wijfje wordt geleegd.
o Epigyne zijn uitwendige geslachtsdelen bij vrouwelijke spinnen
o Het benaderen van een vrouwtje is een gevaarlijke onderneming voor een spinneman.
o Het hele "baltsgedrag" is per soort verschillend. sommige soorten nemen een
cadeautje mee voor hun partner bijvoorbeeld een gevangen vlieg of i.d.
o feromoon = geslachtsreukstof. Dit is een per soort specifieke lokstof die door de
wijfjes wordt afgescheiden.
o De wolfsspin loopt steeds rond met een eiercocon en later worden de jongen op de rug
meegenomen.
o Wielwebspinnen maken een cocon die ze in het web hangen om ze zo te kunnen
beschermen.
Taxonomie
Stam
Geleedpotigen
Arthropoda
Klasse
Spinachtigen
Arachnida
Schorpioenen
Scorpiones
Aarsschorpioenen
Pseudoscorpiones
Rolspinnen
Solfiguae
Andere ordes Schorpioenspinnen
Pedipalpi
van de
spinachtigen mini zweepschorpioenen Palpigradi
Capucijnspinnen
Ricinulei
Mijten en teken
Acarina
Hooiwagens
Opiliones
Orde
Spinnen
Araneae
Verdeling
Ned. fam. naam
Wetensch. fam.
naam
Onderorde Rechtkakigen
Familie
Soorten in
Ned.
Soorten
wereld
Orthognatha
Mijnspinnen
Atypidae
2
?
Valdeurspinnen
Ctenizidae
0
?
Vogelspinnen
Aviculariidae
0
?
Onderorde Tangkakigen
Labidognatha
Verdeling
Ned. fam. naam
Wetensch. fam.
naam
Soorten in
Ned.
Soorten
wereld
Bodemjachtspinnen
Gnaphosidae
37
2.000
Bodemzakspinnen
Liocranidae
12
?
Buisspinnen
Anyphaenidae
1
?
Celspinnen
Dysderidae
3
?
Dwergcelspinnen
Oonopidae
4
250
Dwergspinnen
Erigonidae
127
?
Hangmatspinnen
Linyphiidae
95
3.500
Holenspinnen
Nesticidae
1
100
Jachtkrabspinnen
Heteropodidae
3
?
Kaardespinnen
Dictynidae
13
500
Familie
Kamspinnen
Ctenidae
1
?
Kamstaartjes
Hahniidae
6
100
Koepelspinnen
Eresidae
1
100
Kogelspinnen
Theridiidae
50
2.500
Grote wolfspinnen
Pisauridae
3
?
Krabspinnen
Thomisidae
34
3.000
Lijmspuiters
Scytodidae
2
200
Lynxspinnen
Oxyopidae
3
500
Mijnspinnen
Atypidae
2
20
Nachtkaardespinnen
Amaurobiidae
6
350
Renspinnen
Philodromidae
18
?
Spinneneters
Mimetidae
4
100
Spiraalspinnen
Oecobiidae
1
50
Springspinnen
Salticidae
40
4.000
Strekspinnen
Tetragnathidae
10
100
Struikzakspinnen
Clubionidae
26
2.000
Trechterspinnen
Agelenidae
20
1.000
Trilspinnen
Pholcidae
3
500
Waterspinnen
Argyronetidae
1
?
Wielwebkaardespinnen Uloboridae
3
200
Wielwebspinnen
Argiopidae
32
2.500
Wolfspinnen
Lycosidae
42
2.500
Zesoogspinnen
Segestriidae
3
?
Spinnen top 12
Ned. naam
Wetensch. naam
Familie
Afbeelding
Meer info
Soort web / spinsel
Gewone mijnspin
Atypus affinis
Mijnspinnen
Ondergrondse woonbuis
Gerande-oeverspin
Dolomedes fimbriatus
Grote wolfspinnen
Eicoccon
Herfst hangmatspin
Linyphia triangularis
Hangmatspinnen
Vangmat
Herfstspin
Meta segmentata
Wielwebspinnen
Wielweb
Grijze huisspin
Tegenaria domestica
Trechterspinnen
Trechtervormig
Pracht kaardespin
Eresus niger
Koepelspinnen
Koepelvormig
Gewone kameleonspin
Misumena vatia
Krabspinnen
Eicocon
Kruisspin
Araneus diadematus
Wielwebspinnen
Wielweb
Grote trilspin
Pholcus phalangioides
Trilspinnen
Onregelmatig web
Waterspin
Argyroneta aquatica
Waterspinnen
Duikerklok
Tuin wolfspin
Pardosa amentata
Wolfspinnen
Eicocon
Huis zebraspin
Salticus scenicus
Springspinnen
Schuilbuis
Gerande oeverspin
Dit is de grootste in Nederland voorkomende spin. Hij behoort tot de grote
wolfspinnen. Men kan hem vinden aan de oevers van sloten en plassen in bosrijke
omgeving en bij moerassen waar plantengroei langs de oevers aanwezig is (geen riet).
Bij rustig zonnig weer ligt het dier soms doodstil urenlang op het water, loerend naar
prooi. Dit bestaat voornamelijk uit boven en op het water aanwezige tweevleugeligen,
maar ook in het water levende dieren staan op zijn menu. Want hij loopt niet alleen
over het water maar duikt ook wel eens onder, om zijn prooi onderwater te
achtervolgen. Bij gevaar duikt hij onmiddellijk onder. Het dier ziet er mooi uit, het
lichaam is donker olijfbruin en dicht fluwelig behaard aan de zijkanten lopen brede
geel-witte banden. Hij wordt twee jaar oud en moet in die tijd twee maal overwinteren.
In het voorjaar na de tweede overwintering zijn ze geslachtsrijp. Dan vindt ook de
paring plaats dit is voor het mannetjes een vrij riskante onderneming. mannetjes zijn
ook hier weer veel kleiner dan de vrouwtjes. De man wacht met zijn amoureuze
toenaderingen tot het wijfje een prooi aan het leegzuigen is. Een enkele keer gebeurt
het dat het wijfje haar prooi in de steek laat en haar toekomstige minnaar bovenaan het
dagmenu plaatst. Na de paring maakt het wijfje een blauwe eicocon die ze in haar
kaken met zich meedraagt. Korte tijd voordat de eieren uitkomen wordt de eicocon
tussen bladeren en stengels opgehangen in een los en slordig spinsel. Het vrouwtje
blijft deze gesponne broedkamer echter bewaken tot de jongen zijn uitgekomen en
voorgoed uitzwerven.
Hangmatspin
Deze behoren tot één van de grootste inheemse spinnenfamilies. Ze maken een soort
vlakke hangmat van fijn dicht spinsel dat maar weinig kleefstof bevat. Deze
hangmatwebben worden door hun makers niet gebruikt om daarin lekker lui op hun
rug te gaan liggen zonnen. Integendeel, ze hangen ondersteboven met hun klauwtjes
vast gehaakt aan de onderzijde van de hangmat. Vanaf de hangmat naar boven toe
lopen een groot aantal draden, steeds dichter naar elkaar toe. Een insect dat van de
zijkant tussen de draden doorvliegt, probeert dan naar boven toe te ontsnappen, maar
daar wordt het steeds nauwer. En daarom vluchten de insecten naar beneden en komen
op de hangmat. En daar wacht de bewoner van het web. Hij schiet toe en grijpt het
slachtoffer met zijn kaken dwars door de hangmat heen.
Herfstspin
Dit dier is kleiner dan de kruisspin maar is toch ook een zeer veel voorkomend
spinnetje. Let maar eens goed op het web dat is diagonaal gesponnen en een ander
goed kenmerk is dat het web in het centrum een gat heeft (een soort patrijspoort
midden in het web). Over het algemeen zitten er minder spaken in het web. De
herfstspin is een slanke spin met verhoudingsgewijs lange poten. Als een web leeg is
dan moet men proberen om de signaaldraad te vinden. Meestal zit aan de andere kant
van deze draad de architect van het web.
Huisspin
Vaak leidt haar aanwezigheid tot paniekreakties bij de aanwezigen. Met poten
meegerekend kan dit dier ongeveer 6 cm lang worden. De mannetjes zijn hier
ongeveer even groot als de vrouwtjes. Deze laatste kunnen een lokstof maken
feromoon genoemd. Hierdoor raken de mannetjes volledig in extase. Hun liefdespel is
niet seizoen gebonden want winter en zomer bestaan nauwelijks voor deze
binnenzitters. De eitjes worden gelegd in gesponnen cocons aan de rand van de
trechter. In elke cocon zitten ongeveer 50 eitjes.
Ze bouwen een trechtervormige buis, waarin ze zich schuilhouden. Aan de voorkant
gaat deze buis over in een vrij vlak horizontaal niet klevend net. De trechterspinnen
lopen hier met gemak overheen. Wanneer een loslopend insect in zo'n web terecht
komt dan blijft hij niet vastplakken, maar blijft haken achter de draden. (struikelmat)
Het dier struikelt en wordt een makkelijke prooi van de bouwer van de
"hindernisbaan". Vaak duurt het dagen voor deze spin zijn woning met vangatelier
heeft vervaardigd. (Een kruisspin doet het binnen enkele uren)
Koepelspin
Deze spinnen zijn zeer zeldzaam. De mannetjes behoren tot de mooiste spinnen van
ons dierenrijk. De bovenzijde van hun achterlijf is helderrood gekleur met 4 zwarte
stippen.
Ze worden gerekend tot de kaardespinnen, alleen maken zij geen wielweb, wat de
meeste kaardespinnen wel doen.
Ondergronds heeft het dier een woonbuis van ongeveer 10 cm bekleed met een dicht
viltachtig spinsel. Boven de grond eindigt dit in een waterdichte koepel met het zelfde
"behang". De koepel is aan de voorzijde open en gaat daar over in een vangnet. Een
prooidier die daar in terecht komt wordt snel overmeesterd en gebeten. Het sterke gif
doodt het slachtoffer vrij snel. De prooi (meestal kevers) wordt naar binnen gesleept
en daar verder leeggezogen.
Tegen de tijd dat ze jongen krijgen wordt de gehele woonbuis geheel hermetisch
afgesloten. Ter bescherming van de nieuwe gezinsleden.
Krabspin
Deze spinnen hebben vaak een afgeplat achterlijf, wat ook afhankelijk van de soort in
allerlei vormen te zien is. Vooral in de tropen komen krabspinnen voor met zeer
bijzondere achterlijven. Krabspinnen komen in talloze kleurvariaties voor. De voorste
poten zijn aanzienlijk langer dan de achterste.
Ze bouwen geen webben, maar de meeste soorten verstoppen zich en wachten zo tot
dat er een prooidier langs komt. (Passieve jachttechniek) De kleur van de soort is vaak
aangepst aan de plaats waar ze zich doorgaans schuil houden.
Ze kunnen gewoon voorwaarts lopen, maar kunnen met het zelfde gemak dit ook
zijwaarts doen net als "gewone" krabben, vandaar de familienaam.
Bij de meeste spinnensoorten zijn de vrouwen groter dan de mannetjes. Bij
krabspinnen zijn deze verschillen enrom groot. Er wordt dan ook wel gesproken over
dwergmannetjes.
Je kan ze tegenkomen op bloemen of bladeren, op bomen, struiken, boomstammen,
muren e.d. Ze zijn niet zeldzaam, maar ze houden zich schuil en zitten stil vandaar dat
je er echt naar moet zoeken om ze te vinden.
Kruisspin
Kruisspin: Dit is de meest bekende spin vooral in de herfst komt hij wel in iedere tuin
voor. Je moet er maar eens opletten het dier hangt altijd op zijn kop. De hele grote
exemplaren zijn altijd vrouwtjes.
De voortplanting bij de kruisspin: Bij de meeste spinnen is het vrouwtje groter dan het
volwassen mannetje. Dit kan risico's met zich meebrengen als het mannetje in de buurt
komt van het vrouwje. Door haar slechte gezichtsvermogen zal zij een man niet altijd
als zodanig herkennen. Daarom mijden ze elkaars gezelschap alleen in het najaar dan
krijgt het mannetjes de kriebels in zijn bloed en gaat hij op liefdespad.
Vooraf spint het mannetje eerst een spermamatje. Daar vult hij de zaadflesjes mee die
op zijn kop zitten (dit worden palpen genoemd). Deze manier van bevruchten komt
alleen bij spinnen voor en wordt indirecte sperma overdracht genoemd. Zodra het dier
zijn palpen vult raakt het sexueel opgewonden. Waargenomen is dat de mannetjes
alles wat maar enigszins op een spin lijkt het hof maken. Zelfs voor hun eigen
spiegelbeeld zijn ze niet te houden. Wel is het zo dat ze snel hun vergissing opmerken.
Dit komt ook door het dan ontbreken van een bepaalde reukgeurstof feromon
(sexsreukstof)
Om zijn toekomstige minnares gunstig te stemmen. Neemt hij vaak een lekker hapje
mee. En daarna geldt pas vader gaat op stap. Bij het web aangekomen laat hij het op
een bepaalde manier trillen. Dit doet hij door een draad te spinnen van af de plek waar
hij op dat moment zit naar het web van moe kruisspin. Dit wordt de liefdesbrug
genoemd. Hierdoor moet het erop geattendeerd worden dat er geen lekker hapje voor
de deur staat doch een smachtende minnaar. Als dit begroetingsceremonieel allemaal
goed gaat dan wordt er gepaard. Wel is het zo dat daarna het mannetje snel moet
maken dat hij wegkomt. Op een geschikte plaats worden de eieren gelegd door ma
kruisspin en dan heeft zij haar werk voor het nageslacht er weer op zitten. De
kruisspinnen ouders zijn al naar de eeuwige jachtvelden als hun kinderen in het
voorjaar uit het ei kruipen.
In mei breken de jonge kruisspinnen met hun eitand het ei open. Hun eerste voedsel is
hun eigen eidooier. Hier doen ze ongeveer 7 tot 10 dagen mee. Daarna klimmen ze zo
hoog mogelijk en schieten uit hun achterlijf een lange draad. Deze wordt door de wind
opgepakt en zo kunnen ze honderden meters verder weer ergens terecht komen. Hier
starten ze dan in hun uppie een nieuw spinneleven.
Mijnspin
De mijnspin is de enige vertegenwoordiger van de zogenaamde rechtkakigen in
Nederland. Dit in tegenstelling tot de tangkakigen waar de andere spinnen in ons land
toe behoren.
Ze maken een woonbuis in de bodem van naaldbossen. Het woonhuis kan tot een
halve meter lang zijn en de wanden zijn bekleed met een dicht spinsel.
Bovengronds ziet men een buisvormig deel met een gesloten vanggedeelte. Vrijwel
hun hele leven verblijven ze in hun ondergrondse woning.
Alleen als de mannetjes geslachtsrijp zijn verlaten zij hun huis opzoek naar een
ondergrondse minnares. Ze nemen er de tijd voor want een paring kan bij deze
mijnspinnen wel een hele dag duren.
Mijnspinnen kunnen voor spinnen vrij oud worden wel een jaar of 8. Pas na 4 jaar zijn
ze geslachtsrijp en volwassen.
Je kan hun woningen aantreffen op zonnige plaatsen in dennebossen en op zonnige
hellingen langs de rand van het bos.
Trilspin
Dit dier kunnen we voornamelijk in de huiselijke sfeer tegenkomen. In zuid Europese
landen kan hij nog wel buiten leven, want hij heeft behoefte aan een temperatuur van 9
á 10 °. Bij ons leeft hij in pakhuizen, kelders, schuren en wc's. Hij kan 3 jaar oud
worden. De soort is makkelijk te herkennen. Het lichaam is langgerekt 8-10 mm lang.
De poten kunnen een lengte van 5 cm bereiken. Het dier lijkt een beetje op een
hooiwagen.
Bij verstoring gaat hij met het lichaam trillen. Hierdoor wordt ook het web in trilling
gebracht. (Meer intimidatie dan angstverschijnsel) Het web is een onduidelijke wirwar
van draden. Ze zijn erg dun en soms niet zichtbaar, hier en daar plakken ze een beetje.
Het web wordt niet vernieuwd maar er worden regelmatig nieuwe draden gesponnen.
Als hij een prooi vangt gooit hij er net zolang draden omheen tot het slachtoffer niet
meer spartelt. Door speciaal speeksel lost het inwendige weefsel op. wat als een
vitaminerijk soepje wordt leeggeslobberd. Soms zijn ze daar 12 uur mee bezig. Het
wijfje legt zo'n drie maal per jaar 10 á 40 eieren. De jonkies blijven ongeveer 8 dagen
bij moeder. Daarna vervellen ze voor de 2e maal en kunnen daarna voor zichzelf
zorgen.
Waterspin
Dit dier leeft onder water, maar heeft geen kieuwen, daarom moet hij regelmatig naar
boven om lucht te happen. Het zilverkleurige achterlijf is dicht bezet met korte en
langere gevederde haren, die naar het lichaam toe zijn gebogen. Als de spin zijn
achterlijf boven water steekt en dan weer terugtrekt blijft er tussen die haren en het
achterlijf lucht hangen. Als het dier onderduikt kan hij dus elke keer een bepaalde
hoeveelheid lucht meenemen.
Om ook langere tijd onderwater te kunnen blijven, bouwt het dier een soort
duikerklok. Hij spint een web wat hij vanonder uit steeds vult met lucht en daarna
weer verder afmaakt vult enzv. Uiteindelijk ontstaat dan een met lucht gevulde
luchtbel (duikerklok) Overdag zit het dier met de buikzijde naar boven (hierin zitten
de zogenaamde boeklongen (twee spleten aan de buikzijde). Als er een prooidier langs
komt (kikkervisje,zoetwaterpissebed, muggelarf e.d.) wordt het gevangen en in de
woonklok leeggezogen. 's Nachts verlaat de waterspin zijn onderwater woning en gaat
dan zelf actief op jacht.
Wolfspin
De zorg voor het nageslacht is bij de wolfspin wat groter dan bij de kruisspin.
Wolfspinnen maken geen webben maar leven altijd op de grond. (bodembewoners) Ze
hebben tamelijk korte gespierde poten en kunnen ook vrij hard lopen. Ze worden niet
zo verschrikkelijk groot. Ondanks dat ze geen webben hebben kunnen ze wel spinnen,
zo spinnen ze bijvoorbeeld een eicocon. Hierin worden de eieren meegenomen. De
eicocon wordt door het wijfje zo'n 3 tot 4 weken aan de spintepels meegedragen. Er
zijn ook soorten wolfspinnen die de eicocon in hun kaken meedragen. Als de jongen
uit de eitjes komen dan bijt het wijfje de cocon stuk.
De jongen kruipen daarna op de rug van hun moeder. Hier blijven ze enkele dagen tot
ze groot genoeg zijn om voor zichzelf te zorgen. Een bevrucht vrouwtje kan na de
eerste eierafzetting een tweede eicocon produceren en bij een zachte herfst zelfs een
derde. Dit alles gebeurt zonder dat er opnieuw wordt gepaard.
Zebraspin
De familie waar deze spin toe behoort is die van de springspinnen. Dit zijn actieve
jagers die hun prooi eerst besluipen en op het laatst letterlijk bespringen. Meteen
doden en ter plaatse verorberen, maar ook wordt het slachtoffer wel weggesleept naar
een wat rustiger plekje
Ze hebben goede ogen maar dat is natuurlijk voor hun jachttechniek noodzakelijk.
Vaak zijn ze gekleurd in sterk contrasterende kleuren. Een mooi voorbeeld hiervan is
de zebraspin, die ook wel harlekijnspin of harlekijntje genoemd wordt. Dit is één van
de meest voorkomende springspinnen in Nederland. Je ziet ze veel op op muren van
schuren en huizen. Ze spinnen geen web maar maken wel een soort schuilbuis van dun
spinsel. Hierin vindt ook de paring plaats. Aan deze paring gaat een uitvoerige balts
vooraf, waarbij het mannetje een soort dans uitvoert om zijn partner in de juiste
stemming te brengen.
582 spinnensoorten in Nederland Deze site
Het verschil tussen spinnen en insecten Deze site
Het
verschil
tussen . . .
......
Klasse
Insecten
Spinachtigen
Spinachtigen
Orde
Diversen
Spinnen
Hooiwagens
Aantal
poten
6
8
8
Ogen
Samengesteld
facet ogen
Enkelvoudig
meestal 8
Enkelvoudig
Onderdele
n
lichaam
3
2
1
Spintepels
Nee
Ja
Nee
Gifkaken
Meestal
niet
Ja
Nee
Vleugels
Meestal
Nooit
Nooit
Ruim
1.000.000
Ruim
30.000
Ruim
3.200
Afbeeldin
gen
Aantal
soorten
in de
Wereld
Overzicht van het dierenrijk
http://users.skynet.be/sky68333/biologie/dierenrijk/dierenrijk.htm
De Boom des Levens
News
The Tree of Life Web Project (ToL) is a collaborative effort of biologists from around the
world. On more than 5000 World Wide Web pages, the project provides information about
the diversity of organisms on Earth, their evolutionary history (phylogeny), and
characteristics.
Each page contains information about a particular group of organisms (e.g., echinoderms,
tyrannosaurs, phlox flowers, cephalopods, club fungi, or the salamanderfish of Western
Australia). ToL pages are linked one to another hierarchically, in the form of the evolutionary
tree of life. Starting with the root of all Life on Earth and moving out along diverging
branches to individual species, the structure of the ToL project thus illustrates the genetic
connections between all living things.
read more about the Tree of Life Web Project...
"The affinities of all the beings of the same class have sometimes been represented by a great
tree... As buds give rise by growth to fresh buds, and these if vigorous, branch out and
overtop on all sides many a feebler branch, so by generation I believe it has been with the
great Tree of Life, which fills with its dead and broken branches the crust of the earth, and
covers the surface with its ever branching and beautiful ramifications."
Taxonomie is de indeling van de diersoorten op aarde. Ik heb de (veronderstelde) lijn
gevolgd van de eerste stam tot de Mens. Houd je vast!!
Life on Earth
Eukaryota, Organisms with nucleated cells
David J. Patterson and Mitchell L. Sogin
Animals
Metazoa
Bilateria
Triploblasts, Bilaterally symmetrical animals with three germ layers
Deuterostomia
Chordata
John G. Lundberg
Craniata
Animals with skulls
Philippe Janvier


Hyperotreti (hagfishes)
Vertebrata (lampreys and jawed vertebrates)
Vertebrata
Animals with backbones
Philippe Janvier
Gnathostomata
Jawed Vertebrates
Philippe Janvier
Sarcopterygii
The lobe-finned fishes & terrestrial vertebrates
Terrestrial Vertebrates
Stegocephalians: Tetrapods and other digit-bearing vertebrates
Michel Laurin
Amniota
Mammals, reptiles (turtles, lizards, Sphenodon, crocodiles, birds) and their extinct relatives
Michel Laurin and Jacques A. Gauthier
Synapsida
Mammals and their extinct relatives
Michel Laurin and Robert R. Reisz
Therapsida
Mammals and extinct relatives
 Biarmosuchia
 Eotitanosuchia
 Dinocephalia
 Anomodontia
 Theriodontia
 Gorgonopsia


Therocephalia
Cynodontia
 Diviniidae
 Mammalia
 Procynosuchidae
 Galesauridae
 Thrinaxodontidae
 Cynognathidae
 gomphodonts
 Chiniquodontidae
 Probainognathidae
 Tritheledontidae (Ictidosauria)
Mammalia
Mammals
Eutheria
Placental Mammals
Primates
Lemurs, tarsiers, monkeys, apes, and humans
Catarrhini
Humans, great apes, gibbons, Old W orld monkeys
Hominidae
Humans, great apes, and their extinct relatives
Homo





Homo sapiens (modern humans)
Homo erectus
Homo ergaster
Homo rudolfensis
Homo habilis
Vissen
http://www.fishbase.org/search.php
Jarenlang heb ik tropische zoetwatervissen gehad; vandaar deze afbeeldingen!
Download