358 DE MUZIKALE CONSERVATIEF • ring van de moderne muziek over het seizoen zou wel het een en ander te zeggen zijn — zie ik voor ditmaal van iedere avanceerende poging af, om mij juist eens te verdiepen in de verlangens van den z.g. conservatief. In de kringen, waar belangstelling wordt gevonden voor de nieuwere stroomingen in de muziek, hoort men over den conservatief dikwijls spreken als over een lastpost, die de ontwikkeling van het muziekleven opzettelijk blokkeert, een kortzichtig en benepen mensch, wiens belangstelling voor de muziek men niet uitdrukkelijk genoeg in twijfel kan trekken. Tegen deze opvatting zou ik ernstig willen protesteeren, want hoewel ik vroeger ook wel eens geneigd was, conservatisme met anti-muzikaliteit gelijk te stellen, ben ik meer en meer tot het inzicht gekomen, dat juist bij de behoudende partij van het concertpubliek de liefde voor de muziek vaak zéér diep geworteld is. Men kan den consevatief geen grooter genoegen doen, dan hem stukken voor te spelen, welke hij reeds vaker heeft gehoord. Is dit nu een bewijs van gebrek aan muzikaliteit ? Integendeel! Een Fransche zegswijze stelt ons de muziek voor als een „feest voor de herinnering" en ik moet in dit verband dikwijls denken aan de wijze woorden van Debussy: dat de ware muziekliefhebbers steeds weer opnieuw en „eindeloos verdroomd", enkele bladzijden muziek, welke zij mooi vinden, aan de piano doorspelen. Hoe beter men een muziekstuk kent, hoe meer men erin herkent, des te dieper weerklank vindt het in het gemoed. Vakmusici en menschen, die dikwijls met muziek bezig kunnen zijn, zullen uiteraard minder tijd noodig hebben om in een bepaalde compositie thuis te geraken, dan degenen wier contact met de muziek tot het bezoeken van een bepaald aantal concerten beperkt moet blijven. Is het wonder, dat de laatsten dan gaarne die muziek hooren, waartoe zij zich van nature aangetrokken gevoelen ? Dat zij verlangen naar het werk van hun lievelingscomponisten ? Het is zelfs een teeken van oprechte muzikaliteit, wanneer iemand, die overigens leek is op dit terrein, er enkele lievelingscomponisten op nahoudt. Zij die in het wilde weg van muziek houden, zonder een uitgesproken voorkeur te hebben, kan men nauwelijks tot de muziekvrienden rekenen. Hun muzikaal genot is zeer oppervlakkig en dikwijls karakterloos en slap. Van ware liefde voor de muziek is dan pas sprake, wanneer de genegenheid in een bepaalden stijl, in een bepaalde periode, desnoods in één bepaald stuk, v e r a n k e r d is. Iemand, die van één componist, van één genre, ontzaglijk veel houdt, heeft tenslotte in dien componist, in dat genre, de muziek lief. Wanneer hij zich bijvoorbeeld speciaal tot Mozart aangetrokken gevoelt, zal hij de concerten bezoeken waar Mozart wordt uitgevoerd, zich gramofoon-opnamen aanschaffen met composities van Mozart, hij zal misschien eenige boeken over hem lezen. Men moet zulk een — zij het dan beperkte — belangstelling niet onderschatten, want is in het oeuvre van Mozart niet de schoonste muzikale droom tot klinkende werkelijkheid geworden ? Het is in de meeste gevallen zeer kortzichtig en bovendien onrechtvaardig, wanneer men den „conservatief" van liefdeloosheid voor de muziek beschuldigt. Anderzijds moet men ook rekening houden met de mogelijkheid, dat iemand, die voor zichzelf een keuze heeft gemaakt, op grond daarvan zijn muzikaal ervaringsleven voortdurend kan verrijken. Want vanuit dit centrum staan naar alle kanten nieuwe wegen open. De afstand van den eenen componist naar den andere, van het eene soort muziek naar het andere, is dikwijls korter dan men zou vermoeden. Iemand die veel houdt van het idioom van Grieg, wiens oor vooral is ingesteld op diens harmonieën, kan bij voorbeeld op zekeren dag tot de ontdekking komen, dat bij Debussy dergelijke, doch nog fijnere