Kerstpreek 2011 Immanuelkerk Tekst Johannes 3:16-17 Zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren zou gaan maar eeuwig leven zal hebben. Want God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden opdat Hij de wereld zou veroordelen, maar opdat de wereld gered zal worden door Hem. Broeders en zusters, jongens en meisjes, Deze wereld is de moeite waard voor God. Deze wereld met zijn prachtige landschappen en gave mensen (kalenders en films en fotoboeken vol) maar ook zijn vreselijke taferelen en geschonden mensen (journaals en kranten vol). En toch houdt God van deze wereld, en daarom stuurt Hij zijn Zoon. Dat is de boodschap van de evangelist Johannes. Hij begint zijn evangelie met een gedicht over Gods Zoon, het vleesgeworden Woord. Het Woord van het begin, waardoor alles ontstond, nu in levenden lijve op aarde gekomen. Licht als een ster die in het duister schijnt – in het duister van deze wereld, zo reëel is de dichter wel. Duisternis die ook vijandig op het licht reageert, de ster wil doven, het licht wil grijpen, maar het toch niet te pakken krijgt. Zo schetst hij in één zin het vervolg tot aan Golgotha en Pasen: hoe de kwade krachten in de wereld deze van God gezondene weg wilden hebben, dit levende Woord dood wilden hebben, en hoe dat mislukte. Omdat dit licht sterker is dan alle duisternis, Goddank. Hij kwam in de wereld, en de wereld is dóór Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend, niet herkend, niet erkend. Maar wat levert dit hele project dan op? Als wat van Hem is, door Hem tot stand is gebracht, niet van Hem wil weten? Maar, zegt de dichter tegen zijn lezers: allen die wel van Hem willen weten, die stelt Hij in staat om kinderen van God te worden - hun die geloven in zijn naam. Dat rijmt op de preektekst van vanmorgen: opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren zou gaan, maar eeuwig leven zal hebben. Deze schijnbaar verloren wereld - en als je het wereldnieuws tot je neemt, dan lijkt het soms inderdaad een wanhopige, verloren zaak deze wereld is niet verloren. Geloof daarin, geloof in Hem, vertrouw op wat Hij is komen doen. Want (zo zegt de evangelist) God heeft zijn Zoon niet naar de wereld gezonden, opdat Hij de wereld zou veroordelen, maar opdat de wereld gered zal worden door Hem. Dat horen we ook bij andere evangelisten. Lucas vertelt hoe de volwassen Jezus zijn optreden begint door uit de profetie van Jesaja voor te lezen: de Geest van de Heer is op mij. Hij heeft mij gezalfd om aan armen de goede boodschap te brengen; mij gezonden om gevangenen hun vrijlating aan te kondigen, blinden het gezicht; om verdrukten heen te zenden in vrijheid, om het jaar van ’s Heren welbehagen uit te roepen. Daarom zendt God Hem naar ons toe: om in een gebroken wereld heelheid, genezing, bevrijding te brengen. Voor dat doel staat God zijn Zoon af. Niet om te sterven aan het kruis, niet bij voorbaat. Maar om bij mensen te zijn, in hun blindheid, hun verdrukking, hun gevangenschap: om daar heil en redding te brengen. Maar als dat anders loopt, als die wereld niet van redding wil weten, integendeel, als verdrukking en pijn ook zijn deel worden, dan verandert God de machtsgreep van de duisternis in een nog veel grotere doorbraak van licht en leven: de hemel gaat open, voor Hem en voor al Gods kinderen. Geen reddeloos verloren bestaan, maar leven tot in eeuwigheid. Dat is wat God met deze wereld voor heeft: niet alleen een tranendal te zijn, maar een plek van licht, een ruimte waar het Woord van God niet alleen klinkt, maar vlees en bloed heeft willen worden, in Hem, en achter Hem aan in al Gods kinderen. Want zo zingt Paulus in zijn brief aan de Filippenzen het Lied van de Mensenzoon: aan zijn goddelijkheid klampte hij zich niet vast, wilde die niet voor zichzelf alleen. Hij was bereid zijn hemelse heerlijkheid te verlaten, af te dalen naar ons op aarde, aan ons mensen gelijk te worden, ook al zou dat een slavenbestaan zijn, al zouden ze hem ten diepste vernederen. Hij bleef gehoorzaam aan zijn opdracht om er voor mensen te zijn, tot onze bevrijding; gehoorzaam tot de dood aan het kruis. Daarom heeft God hem verhoogd. Dit project zou niet op ondergang uitlopen maar op een grote overwinning. Op het moment dat de machten van het kwaad en de dood wilden juichen, vonden ze hun nederlaag, verloren ze hun greep, op Hem en op allen die bij Hem horen. God heeft Hem een naam gegeven boven alle namen uit. In zijn naam zal elke knie zich buigen, in de hemel en op aarde èn onder de aarde. In welk graf of welk dodenrijk ook - zijn licht zal er schijnen, zijn macht van liefde zal voelbaar worden, en elke tong zal belijden: Jezus Christus is Heer - tot eer van God de Vader. Zo gaat de hemel te werk. Dat is de manier waarop God Koning zal zijn, om Jesaja erbij te halen, jullie Koning in deze wereld. Die zelfs kwade dingen ten goede keert. De goede boodschap van de profeet die Jezus de woorden aanreikte voor zijn levensprogramma. God die troost en redt, die de zijnen opzoekt, zelfs wie ver heen waren, aan de rand van het bestaan leefden. Alle einden van de aarde zullen zijn heil zien, roept Jesaja. En dat begint hier, zegt de evangelist - in een ongedachte vorm. Een kwetsbaar mensenkind in een kribbe. Geen cederhouten wieg in een paleis, maar een voerbak in een stal. De os en de ezel kijken toe; die staan niet in het evangelie, maar (alweer) in de profetie van Jesaja, eerste hoofdstuk, waar hij verzucht: een os kent zijn meester, een ezel kent zijn voerbak, maar mijn volk weet nergens van, als het gaat om de God die ons leidt en ons voedt. Os en ezel, in het Hebreeuws sjor we chamor, is in het Amsterdams schorriemorrie geworden. Dit kind van God is geboren waar niemand van God weet, en het schorriemorrie kijkt toe. In het Hebreeuws slaat dat op die beesten maar in het evangelie ook op de herders, die komen kijken. Want dat is de boodschap van Lucas: de laagsten in de samenleving mogen het eerst op bezoek komen. Dit kind voor wie geen plaats is. Geen flitslichten van persfotografen die de nieuwe prins op de voorpagina zetten. Anoniem, en juist daardoor dichtbij allen die in de marge van deze wereld leven, herders, alle naamlozen, verdrukten en verschopten. Juist zo zal dit kind een goddelijk kind zijn, in wie God zelf een gezicht krijgt, in wie hemelse liefde op aarde komt, in wie zichtbaar en voelbaar wordt dat God deze wereld liefheeft. Wat God aan de wereld toevertrouwt is het allerkostbaarste: zijn eigen Zoon. En zoals dit kind zelf niet naamloos is, maar de mooiste namen draagt, zo zullen mensen in deze wereld bij Hem een naam hebben, gekend en bemind zijn. Opdat zij niet in de hoek blijven zitten, maar opstaan en leven. Dat ook wij als feestgangers opstaan en naar de kribbe gaan, in beelden en in liederen, zoals straks het koor zal zingen: Herder, mag ik met je mee naar Betlehem? Dat wij de hoop en de kracht die uitgaat van dit tafereel oppakken, ons door de duistere dingen in de wereld (en in onszelf) niet laten ontmoedigen - en zeker ons niet laten beheersen maar in heel ons bestaan het licht toelaten dat schijnt vanuit de kribbe, het licht dat alle duisternis te sterk is. Dat wij, door dat licht gevoed, elkaar nabij zijn, elkaar onvoorwaardelijk liefhebben, ook degenen die wij menen te kennen steeds weer benieuwd aankijken: wie ben jij echt? Hoe ben jij een kind van God? En alles wat God in die ander heeft gelegd, tevoorschijn roepen door liefde en zorg en aanvaarding en uitdaging van die ander. De ander juist àls ander, als kind van God. Dan wordt de liefde die wij nu vieren, die in dit kind op aarde kwam, ook de liefde die in ons stroomt en door ons heen weer naar anderen stroomt. Dan zal het leven van ons allen een lofzang worden, die mee mag klinken met de engelenzang: vrede op aarde, bij mensen van Gods welbehagen. Amen.