Dromen en Vertogen Vijf manieren van denken over kunst en diversiteit Anil Ramdas beschrijft in ‘Een Hindoe op het Leidseplein’ zijn ervaring met aankomen in Nederland (Ramdas, 1997). Als moderne jongere verheugt hij zich ontzettend op Nederland, maar hier aangekomen wordt hij meer als (achterlijke) Surinamer bekeken dan men ooit in Suriname ge- daan heeft. Culturele identiteit wordt zowel gevormd door zijn eigen verlangen en ervaringen als door hoe anderen hem benaderen en benoemen. In dit proces van zelfdefinitie is zowel je eigen subjectiviteit als de identiteit die door de omgeving(en) aan je toegekend wordt richtinggevend. En als jein Nederland niet blank bent, krijg je die toekenning van identiteit al tijdens de eerste blik van ontmoeting. Van mensen met een gekleurde herkomst vraagt dit een continue standpuntbepaling. Naast de richting die ze zelf aan culturele identiteit kunnen geven, is ook de interactie met hun omgeving voor mensen met een cultureel diverse herkomst een factor van betekenis. Filosoof Bibi Straatman schetst (vanuit het postmoderne vertoog) een ontvankelijke mens als huidige fase van omgaan met identiteit. De subjectiviteit van deze ontvankelijke mens ‘heeft een narratieve structuur, die erg open is voor nieuwe invloeden, ervaringen, ontmoetingen’(Straatman, 2001). Ze geeft aan dat het subject beseft dat het de omgeving niet meer beheerst. Tegelijkertijd is de optie dat maatschappelijke structuren de totale speelruimte van subjecten bepalen, niet meer houdbaar. Beide schrijvers bewegen zich in de wereld van de kunst. Straatman geeft als filosofe les bij een kunst- opleiding en Ramdas, is publicist en was directeur van de Balie, Amsterdam. Bij beide schrijvers komt een zoektocht naar voren hoe het individu zich verhoudt tot de omgeving die hem omringt, hoe die interactie tussen de eigenheid van het individu en de context begrepen kan worden en waar het ‘identiteit‘ schept. Straatman doet deze zoektocht als theoretica en Ramdas als ervaringsdeskundige. Bij een aantal kunstenaars is een verwante zoektocht waar te nemen, vooral bij kunstenaars die zelf wortels hebben in een ‘niet-westerse’ cultuur. Coco Fusco bijvoorbeeld sprak bij het openingsseminar van de tentoonstelling Unpacking Europe zelfs van identiteitskunst (Boymans van Beuningen, Rotterdam, 2001). Identiteitskunst krijgt bij haar een negatieve connotatie. Dat is opvallend: als profilering aan etniciteit refereert, krijgt dit meteen een positieve of negatieve nadruk. Kunstenaars met wortels in andere culturen zouden ‘Identiteitskunst’ maken en dit als stapsteen gebruiken om toe te treden tot ‘de echte kunst’. Bezig zijn met je culturele identiteit als kunstenaar wordt gezien als een emancipatiefase van een kunstenaar. Als de kunstenaar zijn werk in de spotlights heeft weten te plaatsen, kan hij als maker neutraal worden. De kunstenaar behoeft dan geen context meer te hebben en zijn werk is universeel geworden. De vraag is echter of er niet meer aan de hand is. Misschien hebben kunstenaars, die een achtergrond hebben in niet-westerse samenlevingen en die produceren in een westerse context wel andere opvattingen over en andere bronnen voor hun kunstenaars- praktijk. Misschien onderzoeken zij in hun werkeen andere verhouding tussen de autonomie vanhet individu en de verantwoordelijkheid tot de omgeving. Immers de opvatting van kunst als allerindividueelste expressie past in het westers modernisme. En dat modernisme met haar vooruitgangsdenken en haar claim universele modellen voor ontwikkeling te bieden, past bij een optimistische postkoloniale maatschappij. Misschien is het bovendien iets te eenvoudig om te denken dat kunstenaars met een bagage uit diverse culturen maar één strategie hebben om hun plaats in de kunsten in te nemen. Ik denk dat kunstenaars in deze tijd van leven zich niet kunnen ontworstelen aan collectieve elementen in hun innerlijk landschap. Individualiteit bestaat niet zonder een collectieve voedingsbodem. Bewustzijn van en verantwoordelijkheid voor deze voedingsbodem is vaak groter bij kunstenaars met een dubbele culturele bagage. Dit is overigens geen handicap, maar juist een voordeel. En het is spannend om andere beelden aan de zich langzaam openende 16 Frames / Uit: Multicultureel Drama? westerse kunstwereld toe te voegen, terwijl collectieve wortels1 in het werk van westerse kunstenaars vaak onzichtbaar blijven. Afgezien daarvan wordt iedere zwarte kunstenaar (elke buitenstaander) geconfronteerd met de blik van de ander op hem en moet zich daardoor net als Anil Ramdas verhouden met hoe hij ervaren wordt door anderen en dat alleen al beïnvloedt de omgang met zichzelf en zijn werk. Gillion Grantsaan, beeldend kunstenaar opgeleid in Nederland, afkomstig uit Suriname, spreekt in dit verband over drie dromen. Met dromen bedoelt hij opvattingen van en verlangens over zijn rol als kunstenaar. In Droom A wil hij beelden produceren voor zijn politieke idealen: zijn verantwoordelijkheid naar zijn moeder, zijn grootmoeder, naar de zwarte gemeenschap vormgeven. In Droom B wil hij de wereld schokken met innovatieve beelden: zijn kun- stenaarschap in de Europees academische traditie vormgeven. En in droom C wil hij zijn mede-immigranten inschrijven in loop van de Europese (kunst)geschiedenis. Daarvoor moet hij het gegeven benutten dat hij als buitenstaander gezien wordt. Zo kan hij van binnenuit de vanzelfsprekendheden van de Europese kunsttraditie openen voor diversiteit: ‘overthrow the idea of a universal- European Art idiom’ (Grantsaan, 1999). Vijf manieren van denken In het debat over interculturaliteit en kunstbeschouwing, duiken telkens opnieuw deze vragen op: Wat is multi-inter-trans-cross-culti? Wie is allochtoon? Bestaat de allochtone kunstenaar wel? De gebruikte woorden hebben bijsmaken gekregen waardoor onderliggende denkwijzen versluierd worden en snelle voor- of afkeuren domineren. Voorbeelden zijn de zieligheid die kleeft aan het woord allochtoon of de gedachte dat het multiculturele debat alleen in het belang is van minderheidsgroepen. In plaats van statische definiëring van die begrippen - waar meestal om gevraagd wordt - ben ik gaan zoeken naar denkwijzen die achter deze begrippen schuilgaan.Ik kom tot nu toe tot vijf manieren van denken. Deze denkwijzen zijn ideaaltypen en komen als zodanig niet in de werkelijkheid voor. Bij elk ideaal- type schets ik een thematische of esthetische prak- tijk van het soort verbeelding die een ideaaltypische kunstenaar zou kunnen hanteren. De typeringen zijn een poging om stijlen en thema’s in de kunst te verbinden met visies op identiteit. Zowel de denkwijzen als de overbelichte kunstpraktijken zijn bedoeld als instrumenten bij het denken over eigen en andere kunst. Deze vijf denkwijzen beïnvloeden hoe de binnen- staander over de buitenstaander kan denken of hoe de buitenstaander zichzelf verhoudt tot een identiteit die hij aangereikt krijgt. Deze denkwijzen en hun bijpassende praktijken kunnen een onderliggende dimensie in het debat blootleggen. Hoewel het ontstaan van de gebruikte woorden en denkwijzen elkaar in de tijd opvolgen, zijn ze in discussies over interculturaliteit vaak gelijktijdig aanwezig. De vijf denkwijzen binnen het multiculturele debat die ik onderscheid zijn: - een universele denkwijze, gebaseerd op overeen- komsten - emancipatie denken, gebaseerd op achterstands- denken - emancipatie denken, gebaseerd op afspiegelings- gedachten - een interculturele (integratie)gedachte- een postmoderne manier van denken, gebaseerd op een veelvoud van identiteiten. Deze indeling is verwant met het gelijkheid en differentie denken zoals het in feministische theorievorming wordt ontwikkeld. Praten in donker, een tekst van Braidotti en Wekker geeft goede handvatten voor het analyseren van posities (Braidotti en Wekker, 1996). Daarnaast is het denken van de auteurs rond het tijdschrift Third Text dat door het institute of International Visual Arts (inIVA) Londen, uitgegeven wordt, voedsel voor deze indeling. Ook de beschouwingen van Rob Perrée in de catalogus Postcards from black America (Perrée,1998) hebben mijn denken over kunst en diversiteit gevormd. Denken in overeenkomsten: het universele denken De universele denkwijze als manier van denken over interculturaliteit benadrukt de overeenkomsten tussen individuen. Het gaat uit van het humanistisch gedachtegoed dat elk mens een individu is en in die zin gelijke rechten en gelijke kansen heeft of kan realiseren. Het idee dat (beeldende) kunst sinds het begin van de twintigste eeuw internationaal is en dat in de canon vanzelf die kunstwerken worden opgenomen die hun ‘universele’ kwaliteit bewezen hebben, is een uitvloeisel van deze manier van denken. De kanttekeningen bij deze denkwijze door bijvoorbeeld Gavin Jantjes (Jantjes, 1998) en Kitty 1 Bij collectieve wortels denk ik aan het gebruikmaken van erfgoed, structuren en gewoontes die bij bepaalde gemeenschappen horen. Kunstenaars maken gebruik van dat erfgoed door ambachtelijke specialismen en tradities, denkstructuren en metaforen van bepaalde gemeenschappen in hun werk te gebruiken. Zijlmans (Zijlmans, 1999) zijn dat het internationalisme in deze denkwijze te vanzelfsprekend Europese kunst als uitgangspunt nam/neemt. Toch zijn er veel zwarte kunstenaars/intellectuelen die voorstellen om een dergelijk ideaal te realiseren. De kunstenaar in dit denken streeft in zijn kunstenaarspraktijk naar thema’s die universeel zijn - de liefde, het verraad, de dood - en zoekt naar een tekentaal die kan communiceren met een ‘algemeen’ -meestal een breed en ongedefinieerd- publiek. Rob Perrée wijst in zijn tentoonstelling Postcards from Black America op een groep Afrikaans- Amerikaanse kunstenaars die zich verzetten tegen de gedachte dat aan hun werk op een of andere manier is af te zien dat zij zwart zijn. ‘Ze vinden het niet nodig naar een eigen zwarte beeldtaal te streven, ze vinden het niet nodig (of wenselijk) kunst als een sociaal of politiek medium te gebruiken.(...)Vaak schilderen zij abstract of vervaardigen abstracte sculpturen, werk dat voort- bouwt op een voornamelijk blanke (beeldende) traditie. Perrée noemt in dit verband de beeldend kunstenaars James Little en Chakaia Booker (Perrée, 1998). Ook Gillion Grantsaan, die ik hierboven aanhaalde, kent dit verlangen in zijn droom B (Grantsaan, 1999). In het Nederlandse theater zijn in de jaren negentig nog weinig makers met een dubbele culturele bagage te vinden die zich op een universele thematiek en tekentaal laten voorstaan. Het interculturele theater wordt in Nederland in eerste instantie sterk beïnvloed door Rufus Collins, een Afro-Amerikaan, die uit de Living Theater traditie komt. Collins promoot het verschil als invalshoek (Van der Geest, 2004). Gerda Havertong, een van Collins leerlingen, karakteriseert de Nederlandse norm voor acteren als volgt: Ons spel is duidelijk anders dan dat van Nederlanders. Wij hebben een andere lichaamsbeweging, een andere timing in het zeggen van dingen. Ik ben wat extraverter, werk meer met gebaren. Maar dat verandert niets aan het feit dat je een karakter neerzet. Je bent pas geaccepteerd als je voldoet aan de gangbare norm voor acteren in het Nederlandse theater: En die norm is: klein, ingetogen en subtiel. (op cit. in Botmane.a., 2001). Gerda Havertong karakteriseert met deze norm juist het ontbreken van een universele speelstijl. Zowel Havertong en Perrée geven aan dat in speelstijl of in beeldtaal nog geen universele vormtaal is ontstaan. Anno 2005 lijkt diversiteit als thema voldoende geaccepteerd en zijn er theatergroepen waar te nemen die de thematiek vanuit een universele denkwijze onderzoeken. Een voorbeeld daarvan is de theatergroep Els. Inc. De Theatergroep plaatst in de voor- stelling Morgen gaat het beter (Els Inc, 2004) alle integratieperikelen binnen een gastvrij Hollands huis. Telkens klinkt uit een andere kamer, waar één van gasten is ondergebracht, een dertiger jaren lied op en daarmee toont Els Inc. schrijnend de spagaat waarin de Nederlandse huisvader zich bevindt. Bij deze voorstelling, uitgevoerd met een gemengde cast, in regie van Arie de Mol, wordt een Nederlandse vraag rond integratie onderzocht. Bij voorstellingen van makers met een dubbele culturele bagage wordt vaker het perspectief van de buitenstaander centraal gesteld. Denken in verschillen: emancipatie vanuit achterstandsdenken, vanuit afspiegelingsgedachten en het interculturele denken Drie denkwijzen stellen de verschillen tussen culturen centraal en de gevolgen daarvan voor de relatie van het individu met (diverse) gemeenschappen, namelijk emancipatie vanuit achterstands-denken, emancipatie vanuit afspiegelingsgedachten en het interculturele denken. In het emancipatie-denken vanuit achterstand staat de sociaal- culturele achterstelling centraal. De uitgangspunten van de meerderheid zijn vanzelfsprekend en het nastreven waard. Nieuwkomers moeten een inhaalslag zien te maken. Belangrijk in deze visie is de blik van onderop. Het woord ‘strijd’ of de combi- natie van ‘allochtoon’ en ‘probleem’ horen tot deze manier van denken. Binnen dit denken is integratie van allochtonen een kwestie van emancipatie. Vaak wordt de emancipatieroute opgehangen aan het verzuilingsmodel, het model dat religieuze minderheden in Nederland in de twintigste eeuw hebben benut: eigen beelden, studio’s, theatergroepen en tentoonstellingsruimten voor allochtonen. Vanuit de culturele achterstelling is het belang om eigen beelden te maken over de ervaringen van minderheidsgroepen door leden van die groepen zelf essentieel. Bij voorkeur gebeurt dit in de tekentaal die mensen uit die doelgroepen herkennen. Zij worden gezien als het belangrijkste publiek. Je kunt in deze stijl een politieke variant en een volkse variant herkennen. Vaak wordt er gebruik gemaakt van bekende metaforen die de interpretatie van het kunstwerk vergemakkelijken. De vormtaal staat ten dienste van de inhoud. Een voorbeeld is Tshibumba’s passiereeks. Deze tekeningen verwijzen naar de kruisiging van Christus met de Congolese vrijheidsstrijder Lumumba in de hoofdrol. Ze Frames / Uit: Multicultureel Drama? 17 18 Frames / Uit: Multicultureel Drama? zijn te zien geweest in de tentoonstelling The Short Century (Enwezor, 2001). Lumumba leidde Congo in 1960 naar de onafhankelijkheid maar werd een jaar later ver- moord met medeweten van de Belgische geheime dienst. Na zijn dood groeide hij uit tot een martelaar van de onafhankelijkheid. In The Short Century plaatst Okwui Enwezor de passiereeks binnen de geluiden en beelden van Léopoldville en de histo- risch toespraak van Lumumba in 1957.Volgens Lucette ter Borg maakt Enwezor zo ‘korte metten met de westerse notie dat kunst ontstaat in een vacuüm, in een nomadisch nergensland waar de kunstenaar in geestelijke vrijheid zijn kunst kan scheppen ...en relativeert hij de gangbare formele esthetiek (Ter Borg, 2001). Ter Borg vertelt het werk van Tshibumba twee keer gezien te hebben, oorspronkelijk zonder context en bij The Short Century binnen zijn Afrikaanse context. Haar waardering voor het werk slaat om van ‘cliché’ naar positief. Bij kunstwerken die ontstaan vanuit achterstandssituaties is het essentieel voor een publiek van buitenstaanders dat zij ingewijd worden door iemand die vanuit de context en beeldtaal denkt die door de ‘achterstandsgroep’ gebruikt wordt. In het emancipatie-denken vanuit afspiegelingsgedachten staat sociaal-culturele rechtvaardigheid op grond van getallen centraal. De vaak emotioneel geladen blik van onderop of het verzet tegen zieligheidspolitiek in de blik van bovenaf uit het achterstandsdenken wordt hier weerlegd met de (schijnbare) nuchterheid van cijfers en feiten. De culturele diversiteit van de huidige samenleving dient zich te spiegelen in ‘onze’ musea, de beelden die ons omringen. Zou Beatrix vanuit deze gedachte als curator van De Voorstelling, Nederlandse Kunst in het Stedelijk Paleis Rachid Ben Ali een podium in het Stedelijk Museum hebben geboden? (De Voor- stelling, 2000). Hoewel deze manier van denken in eerste instantie meer van toepassing is op hoe je bijvoorbeeld ten- toonstellingen kunt samenstellen, zie je in de kunstenaarspraktijk ook vertalingen naar thematieken en stijlen. Voorbeeld is het geven van extra informatie over een historische situatie zoals in de voorstelling John en Joanna van De Nieuw Amsterdam (DNA) in de regie van Alida Neslo (DNA 1999) Hierin vertelt DNA het verhaal van de liefde tussen een Schotse huursoldaat en een slavin. De tekst van Jenny Mijnheimer is gebaseerd op dagboeken uit de 18e eeuw. De geschiedenis van de Nederlandse overheersing op Curaçao wordt aangevuld met nieuwe beelden en informatie. Her herinterpreteren van klassiekers is een andere manier om nieuwe informatie toe te voegen. Een voorbeeld daarvan is Othello door het Onafhankelijk Toneel (Timmers, O.T., 2000). In de meeste ensceneringen gaat Othello over liefde en verraad. In de interpretatie van Gerrit Timmers wordt een extra laag toegevoegd en gaat het ook over binnen- en buitengesloten worden. Timmers laat Othello door een autochtone Nederlander te spelen: Bert Luppes. Voor alle andere rollen heeft hij Marokkaanse acteurs gecast. Door de tekst in het Frans, Nederlands en Marrokkaans Arabisch en klassiek Arabisch te laten spreken, maakt hij invoelbaar hoe universele thema’s als liefde en verraad veranderen als je er wel of niet bijhoort. Doordat Othello voor autochtone Nederlanders in het publiek een identificatiefiguur is, laat hij hen de gevolgen van een minderheidspositie er- varen. In speelstijl is het een teksttoneel, klassiek geregisseerd. Vooral het postuur en de bewegingsmotoriek van de acteur geven invulling geeft aan het emotionele karakter van de rol. Yago wordt virtuoos gespeeld door Hasan El Fad die motorisch zeer bewegelijk is, zeker vergeleken bij Othello. Othello wordt meestal staand ook als zijn tegenspelers zitten, gepresenteerd. Dit benadrukt zijn status. Bij zijn ondergang verandert dit bewegingspatroon natuurlijk. Yago beweegt zich in het middenniveau, gebogen, golvend. Themakeuze en speelstijl hoeven niet altijd gevoed te worden door dezelfde denkwijze. Zo wordt aan John en Joanna juist elementen uit andere culturele tradities toegevoegd, zoals Indiase dans en rituelen. Deze speelstijl lijkt eerder te verwijzen naar een praktijk die bij de interculturele denkwijze past. Denkers binnen de interculturele denkwijze definiëren cultuur niet uitsluitend op basis van geografische herkomst, maar ook op grond van (gekozen en aangeboren) lidmaatschap van culturele gemeen- schappen. Zo vormen Nederlanders binnen het intercultureel denken ook één of meerdere culturen, waaronder een etnische. De continue onderhandeling tussen die (sub)culturen zal een nieuwe (inter)cultuur opleveren waarin integratie van minderheden en culturele verrijking voor iedereen mogelijk is. Er ligt de gedachte van een onderhandelingsmodel achter, waarin verschillende culturen en hun vertegenwoordigers gelijkwaardige partners zijn. Bij deze praktijk gaat het in eerste instantie vaak om een vormtaal die uit een diversiteit van culturen put. Bij de podiumkunsten zie je spelers van allerlei herkomsten. Als thema staat de ontmoeting centraal. Meerdere tradities en crossovers tussen die tradities worden naast elkaar gepresenteerd. Een voorbeeld uit de muziek vormt Mali Jazz van Fra Fra Sound. Fra Fra Sound is een Surinaams- Nederlandse Band die begon als Surinaams dansorkest, maar zich ontwikkeld heeft tot een jazzband met allerlei Surinaamse invloeden. In hun concert The world meets Jazz spelen zij samen met een drietal Malinese muzikanten die klassiek Malinese hofmuziek spelen op klassieke Malinese instrumenten: de kora, de balafon en ngoni. Het concert begint met drie nummers van Fra Fra Sound en drie nummers van Diabaté, Kouyaté en Kanté. Daarna improviseren ze afwisselend op een muzikaal thema dat uit de Surinaamse of uit de Malinese traditie komt. De structuur van de improvisaties wordt door de jazz-aanpak vanFra Fra Sound bepaald: eerst gezamenlijk introduceren van het thema; dan diverse improvisaties door diverse instrumenten; soms ook een gecombineerde improvisatie door een Malinees en een Surinaams/ Nederlandse muzikant; afsluiting door de blazers die het muzikale thema samenvatten. Het vraagstuk in deze praktijk is om tot een echte gelijkwaardige ontmoeting in vorm en inhoud te komen van soms, maatschappelijk gezien, ongelijkwaardige partners. Postmoderne denken, gebaseerd op een veelvoud van identiteiten De laatste denkwijze - het postmoderne denken - neemt het individu weer als uitgangspunt, maar schrijft dit individu vrijheid aan perspectieven toe. In deze denkwijze is identiteit zowel iets wat aangeboren wordt, als wat je tevens in je levensloop zelf kunt vormgeven. Mensen zijn onderdeel van een veelheid aan culturen. Een etnische achtergrond is er daar één van en niet de allesbepalende factor. Behalvede veelheid aan mogelijke perspectieven, becommentarieert het postmodernisme ook de wijze waarop gedacht wordt zoals bijvoorbeeld het denken in tegenstellingen dat andere opties uitsluit. Het binaire paar allochtoon versus autochtoon valt daar ook onder. In het debat worden vaak nieuwe begrippen geïntroduceerd die veronderstellingen waar vanuit het debat gevoerd wordt, onderuit halen. Woorden zoals nieuwe Nederlander, oudkomer of jongerencultuur zijn hier voorbeelden van. Vanuit het postmodernisme zie je dat een kunstenaar het publiek meerdere manieren van kijken naar het kunstwerk aanbiedt. Hoe je naar het kunstwerk wilt kijken is aan de toeschouwer. In de beeldende kunst krijgt deze ontwikkeling vorm via installaties en videokunst waarvan vrouwelijke kunstenaars in de jaren ’80 de initiators zijn geweest. De beeldtaal van installaties en het werken op betekenisvolle locaties is zeker populair onder kunstenaars met een dubbele culturele bagage. Thema’s die kunstenaars kiezen hebben vaak een emotioneel lading, voort- komend uit hun eigen levensloop, maar met een duidelijke, veelal spirituele verwijzing naar een van hun culturen. Voorbeelden daarvan zijn de stoelen die Nilton Moreira da Silva voor de Afrikaanse goden (Orixa’s) van zijn oma uit Brazilië heeft gemaakt in het Afrikamuseum (Assentamento, Afrika Museum 1997). Moreira da Siva wil daar- mee aangeven dat hij zich hier in Nederland geset- teld heeft: De goden van zijn familie zijn nu ook welkom. Zo neemt Remy Jungermann in zijn werk de padden die zijn moeder voor Winti gebruikte als invalshoek (Suriname tentoonstelling Stedelijk Museum 1998). In de podiumkunsten vind je experimenten in speel- stijl en beeldtaal terug bij theatergroepen die voor een jong divers streetwise publiek willen spelen. In hun vormgeving maken zij gebruik van een mix van dans, theater, hiphop, stand-up comedy en video. Voorbeelden van deze beeldtaal tref je aan bij Made in da Shade, Theatergroep DOX of Jongerentheater 020. De thema’s zijn soms weer universeel, zoals in Lonesome Cowboys het thema eenzaamheid, maar de vorm en de manier van vertellen geeft meer dan één perspectief (Theatergroep DOX, 2000). Ook in de voorstelling Marathon over het opzoeken van grenzen door jongeren, blijft het geven van verschil- lende perspectieven, verwoord door bontgekleurd gezelschap van jongeren, actueel (Theatergroep DOX, 2004). Sommige kunstenaars van cultureel diverse herkomst vinden de postmoderne denkwijze te vrijblijvend. De enige vrijheid die hiphoppers nog prediken is een sexuele zegt Gilroy hierover (Golyardi en Hilhorst, 2001). Er is niet alléén vrije keuze, culturele identiteit wordt ook aangereikt, vinden zij. Sommige kunstenaars ervaren een verantwoordelijkheid naar eigen gemeenschappen. Saban Ol, één van de artistiek leiders van theatergroep RAST zegt naar aanleiding van de voorstelling In De Schaduw Van Mijn Vader, een minigeschiedenis van Byzantium tot Atatürk Kamp (RAST, 2004): Migratie is niet in een generatie verwerkt. Het laat sporen achter op de daaropvolgende generaties, net zoals oorlog.....Jongeren van de tweede generatie schamen zich vaak voor hun ouders, ik wil laten zien dat er niets is waarvoor wij ons hoeven schamen .... Ik haal in In De Schaduw Van Mijn Vader ook het vrouwelijke element naar voren. In eerste instantie haal ik het voor mezelf naar voren, maar als het voor mij werkt, werkt het ook Frames / Uit: Multicultureel Drama? 19 20 Frames / Uit: Multicultureel Drama? voor de kijker. Hoe vrouwen zich hier soms gedragen heeft niets met ‘de Turkse vrouw’ te maken. Het zijn invloeden van het feodale Turkije. Dat weet ik. Dat soort elementen vind ik heel belangrijk...Scholieren zijn heel erg geïnteresseerd in de voorstelling door de samenhang tussen drie elementen: het historische aspect, het persoonlijke element en het kunstzinnige aspect. Voor mij is het heel belangrijk dat zij het schaamte-gevoel kunnen weggooien: we hoeven ons niet te schamen voor waar we vandaan komen of voor wie we zijn. Verder wil ik gewoon een goed gespeeld verhaal vertellen. Ik vind dat het stuk zich onttrekt aan de sociale thematiek: dan is het ‘hun’ probleem. Bij een volwaardig toneelstuk wordt ‘de Turk’ een mens van vlees en bloed ook voor de Nederlandse kijker. Pourveur (de schrijver) is in staat geweest van emigratie een volwaardig thema te maken. Het stuk is integratiebevorderend, soms’ (Ol in een interview met Van der Geest, 2004). Ik heb de indruk dat kunstenaars die uit meerdere culturele bronnen putten, naast het ontwikkelen van nieuwe vormen ook expliciet aandacht willen beste- den aan het innemen van standpunten en waarden. Ze wensen verder te gaan dan het blootleggen van structuren. Ze zoeken niet alleen een nieuw idioom, maar stellen ook ethische en esthetische inhouden aan de orde. Zou dat een nieuwe fase inluiden in het postmoderne denken over kunst? Wordt dit een nieuwe fase waarin elementen van het universele, emancipatoire, interculturele en postmoderne denken een fusie aangaan? Waarin de thema’s universeel zijn, de context politiek en vol met waarden is en waarin de beeldtaal en de perspectieven divers zijn? Als het Gillion Grantsaan ligt wel: If I just get famous and do not take up the whole quest (het realiseren van droom A, B én C - NvdG) I probably realise an iddly bit of dream A – producing images for black social and political ideas. But the innovativeness in dream B is purely European context, and nothing will then come of the dream C changing the course of European history.All I want to say is, that if I die famous without taking up the whole quest, they will print calendars, agendas and napkins with my most famous images and turn me into Dutch folkore, erasing my skin colour, history and battle (Grantsaan, 1999). 2005 Intercultureel is vele visies Inleiding Een heldere profilering en definiëring van het begrip ‘intercultureel’ in relatie tot de kunstvakken is een heikele zaak. Door me nu zo’n tien jaar als directeur van het Centrum voor Interculturele Studies in het veld van interculturele kunstbeoefening te bewegen, heb ik de valkuilen en klemmen in kaart gekregen, maar ik heb de pretentie laten varen een sluitende definiëring te vinden. Ik denk dat die definitie hier (in de westerse cultuur) en nu (op dit specifieke mo- ment in onze gezamenlijke geschiedenis) niet mogelijk is. Bovendien doet sluitende definiëring te weinig recht aan de uitdagende dynamiek van het interculturele debat in de kunsten. De eerste klem die je in dit veld tegenkomt is dat er een binaire tegenstelling opgeroepen lijkt te worden tussen voor- en tegenstanders van interculturele kunst- beoefening. Of je vindt dat elk individu gelijk is en zelf zijn kansen in de kunsten moet en kan grijpen óf je bent van mening dat ‘groepen’ eigen culturen hebben en dat die culturen een plek dienen te krijgen en dat de kunstenscène hen (ons?) die plek moet gunnen of zou ik hier beter van veroveren kunnen spreken? Daartussen lijkt niets anders mogelijk. Een deel van de verwarring zit in wat er door de diverse gebruikers van het concept ‘intercultureel’ verstaan wordt onder het begrip ‘cultuur’. Een tweede valkuil doemt op bij de wijze waarop de relatie tussen individu en groep waaruit je afkomstig bent, wordt gelegd. In dit artikel wil ik kort op die twee valkuilen in gaan. Daarna stap ik over op een typologie van een vijftal visies die ik ontwikkeld heb om de tweepo- ligheid van de discussie over interculturele kunst- beoefening te doorbreken. Deze vijf brillen heb ik gepopulariseerd in tijdschriftstijl á là Viva of Fancy. Mijn belangrijkste motief om de brillen te ontwikke- len was mensen met een interculturele agenda hand- vatten geven om samenwerking te creëren met ande- ren die wellicht sceptischer tegenover deze missie stonden. De vijf visies zijn uitgebreider besproken in het essay Dromen en Vertogen in Multicultureel Drama? (Maaike Bleeker e.a., 2005). Op verzoek van Kunstzone bewerk ik de vijf brillen naar voor- beelden van deze visies in een onderwijs aanpak. Valkuilen Rond het begrip ‘cultuur’ doen zich drie invalshoeken in de wijze van definiëring voor: Cultuur als esthetische praktijk, cultuur als sociologisch /antropologisch begrip of cultuur als lerend vermogen van het individu. In alle gevallen wordt ‘cultuur’ gezien als iets wat gemeenschap en individu verbindt. Cultuur en de kunsten ‘Cultuur’ wordt door de professionele kunstbeoefenaars vaak gebruikt om het veld waarin de kunsten opereren te duiden. ‘Cultuur’ wordt dan ingezet om de scheiding te overbruggen tussen autonome en toegepaste kunst of tussen kunst en media dan wel tussen high en low culture. ‘Cultuur’ wordt in een esthetische interpretatie gebruikt en is hier nauw verwant aan kunst, aan het beste en hoogste wat in een samenleving is voortgebracht (Verstraete, 2001:9). De grenzen van het cultuurbegrip worden hier gebaseerd op uitingsgebieden, niet nationaal of geografisch. Gekoppeld aan deze interpretatie van ‘cultuur’ wordt een kunstenaar uitsluitend als professional benaderd. Daarin staat de westerse opvatting over de rol van kunst model. De kunstenaar kenmerkt zich door zijn unieke en persoonlijke kijk op de samenleving die hij weet te communiceren met zijn publiek. Dat die persoonlijke kijk gevoed is door sociologische kenmerken wordt niet gethematiseerd. Zo hebben autochtone kunstenaars zelden een etniciteit. Frames / Uit: kunstzone 21 22 Frames / Uit: kunstzone Cultuur multi - en intercultureel Bij het gebruik van het begrip intercultureel steekt een andere interpretatie van ‘cultuur’ de kop op: multicultureel en intercultureel verwijzen naar een sociologisch, antropologische interpretatie van het cultuurbegrip. Cultuur staat voor een bepaalde levensstijl, eigen aan een groep, een periode, een volk (Verstraete, 2001: 9). De grenzen van dit cultuurbegrip gaan over verankering van de cultuur van een groep aan een bepaalde geografische plek. Het betreft een veel breder terrein dan bij ‘cultuur’ in esthetische zin: het gaat over eten, gewoontes, familie relaties en collectief erfgoed. Deze interpretatie van ‘cultuur’ neigt nogal eens naar een statische opvatting van wat ‘cultuur’ is. De kunstenaar wordt snel als representant van een bepaalde cultuur gezien. Zeker kunstenaars die wortels hebben in andere culturen worden gevraagd wat er nou zo ‘Marokkaans’ in hun werk is. Najib Amhali zegt bijvoorbeeld in antwoord op de vraag: Jouw programma’s gáán toch ook daar [Marokkaan zijn ] over? ‘Je ontkomt er niet aan, maar er ligt zo’n nadruk op. Mede door hetgeen in de maatschappij gebeurt. Het integratieproces, problemen met Marokkaanse jongeren, de islam, de hoofddoek. Het wordt alle- maal aan elkaar gekoppeld. Mij worden altijd heel grote ingewikkelde vraagstukken voorgelegd’ (Volkskrant, 30-10-2004). Kunstenaars met wortels in meerdere culturen worden zowel op hun sociale rol als op hun professionele rol aangesproken.Niet zelden realiseert de kunstenaar zich dat hij een role model is en thematiseert hij onderwerpen of uitingsvormen die met zijn herkomst te maken hebben. Cultuur als lerend vermogen Tenslotte is er een derde interpretatie die het accent legt op cultuur als lerend vermogen: Eagleton noemt cultuur een ethische pedagogiek, die ons allemaal voorbereid op burgerschap door ons aan te spreken op het ideaal van een collectief zelf, dat vertegenwoordigd wordt door de staat (op cit. Buikema en Meijer, 2003: 4). In deze opvatting staat het individu als richtinggevend centraal. Maar wat gebeurt er met individuen als ze naar andere samenlevingen migreren? Is het burger- schap en het proces van identificatie met de staat in alle samenlevingen vergelijkbaar? De vraag bij deze pedagogische opvatting van ‘cultuur’ is of het mogelijk is het individu te voorzien van waarden die in meerdere samenlevingen van toepassing zijn. Hoe flexibel is het individu op latere leeftijd nieuwe burgerschapswaarden te verwerven? Hoe sturend is het individu in dit leerproces en hoe sturend is de samenleving? Wat er geleerd wordt, lijkt in toenemende mate een onderhandelingsproces tussen ouders, school, staat, straat en individu. Typologie van vijf visies Spelend met deze drie invalshoeken van het cultuur- begrip, ben ik tot een typologie van vijf visies op het interculturele denken in kunstbeoefening gekomen. Bij de universalisten (1) speelt een esthetische en een pedagogische interpretatie van het cultuurbegrip een rol. Bij de achterstandsdenkers (2) en de empiristen (3) voert het sociologisch cultuurbegrip de boventoon. De intercultureel denkers (4) pendelen heen en weer tussen ‘cultuur’ als sociologisch begrip en ‘cultuur’ als lerend vermogen. De post- moderne denkers (5) leggen nadruk op ‘cultuur’ als lerend vermogen. In de typeringen is geen rekening gehouden met de fase van het interculturele proces waarin de inter- cultureel denker zich bevindt. Milton Bennett onderzocht deze fasen en onderscheidde er vier: denial: ontkennen van verschillen; defense: verzetten tegen verschillen; minimalization: minimaliseren van ver- schillen en cultural awareness: het accepteren van verschillen. (Zie www.workforcedevelopmentgroup. com). In de formulering en de voorbeelden verderop ben ik uitgegaan van denkers in de acceptatiefase. 1. de Universalisten: de Uni’s Je bent een typische Uni als je vindt dat individuele verschillen bepalend zijn in een mensenleven. Verschillen die ontstaan door socialisatie, opvoeding, culturele achtergrond, seksuele voorkeuren enz. doen er niet wezenlijk toe. Je houdt absoluut niet van categoriseren. Kwaliteit is een universeel iets en zal zichzelf bewijzen. Je gaat ervan uit dat er universele waarden bestaan die altijd en overal opgaan. Je vindt dat het multiculturele debat uitgaat van te grove generalisaties en eigenlijk doet dit debat er niet wezen- lijk toe. Mensen moeten individueel iets van hun leven maken en zelf daarvoor verantwoordelijkheid nemen. 2. de Achterstandsdenkers: de Allo’s Je maakt een duidelijk onderscheid tussen allochtonen en autochtonen. Je vindt het de morele plicht van de Nederlandse samenleving om verantwoordelijkheid ten opzichte van allochtonen te nemen. Je identificeert je met allochtonen en ziet hun/onze strijd als een verovering van toegang tot middelen in de maatschappij die door degenen die de sleutel tot de maatschappelijke middelen hebben niet zomaar wordt afgegeven. Allochtonen hebben een achterstand, worden uitgesloten, zijn slachtoffer van eerder beleid. Je hebt de neiging in goed en slecht te denken op gebied van multicultureel beleid. Je voert graag een visiedebat met een emotionele toon. 3. de Empirische denkers: de Empo’s Je maakt onderscheid in diverse categorieën en verzamelt gegevens over hoe diverse groepen allochtonen het doen in allerlei gebieden van de samenleving: opleidingsniveau, economisch, cultuurdeelname, criminaliteitscijfers. Je probeert niet in morele termen te praten maar in termen van toegankelijkheid van voorzieningen. Je probeert door verschillende ordeningen van gegevens nieuwe inzichten te geven op mogelijke oplossingen. Een voorbeeld is de hoge werkloosheid onder allochtone jongeren. Je gaat onderzoeken of dat voor alle allochtone groeperingen opgaat. Dit blijkt niet het geval te zijn voor Turkse jongeren omdat zij banen krijgen in midden en klein bedrijf van Turkse middenstanders. Je kan goed denken in categorieën en cijfers en controleert in je denken of je indelingen gebaseerd zijn op bepaalde vooronderstellingen. Je houdt van een zakelijke toon in het multiculturele debat. 4. de Culturele integratie/ intercultureel denkers: de Culto’s Je benadrukt de voordelen van leven met mensen met verschillende culturele achtergronden. Het begrip verrijking staat hoog in je vaandel. Culturele identiteit is de spil van je visie. Alle groepen hebben een culturele identiteit, ook de Nederlanders. Het ont- moeten van elkaar en het vieren van de culturele verschillen die ontstaan door de veelheid aan cul- turen is een belangrijk aspect van multicultureel beleid. Je hoopt op een harmonieuze integratie van alle oude en nieuwe Nederlanders. Je gaat graag naar feesten, concerten of voorstellingen waarin niet-Nederlandse culturen een rol spelen. Je kiest voor kunstuitingen om integratie mee te bewerk- stellingen. Je analyseert niet expliciet westerse veronderstellingen in je manier van denken of in je aanbod. In het debat benadruk je de positieve kant van de multiculturele samenleving. 5. de Postmodern denkers: de pomo’s Identiteit is iets wat aangeboren wordt maar watje tevens in je levensloop zelf kunt vormgeven. Mensen vormen onderdelen van een veelheid van culturen. Een etnische achtergrond is daar één van en niet de alles bepalende factor. Je denkt wel na over dominantie van culturen ten opzichte van elkaar, dus in termen van wit en zwart, maar ziet dominantie als het resultaat van een spel. Je probeert eigen vooronderstellingen te traceren: je kan bv. over jezelf nadenken als lid van de dominante groep, zonder in schuldgevoel te kruipen. Het denken in tegenstellingen die andere opties uitsluiten zoals allochtoon versus autochtoon, staat je tegen. In zulke gevallen zoek jij naar andere ordeningendie nieuwe coalities mogelijk maken zoals de overeenkomsten tussen jongeren (autochtoon en allochtoon) of ouderen (autochtoon en allochtoon) enz. Je houdt ervan in het debat nieuwe begrippen te introduceren die veronderstellingen waarop het debat gevoerd wordt onderuit halen. Intercultureel op de onderwijsvloer Voor de universalisten zijn de grote algemeen menselijke thema’s een rijke bron van inspiratie. Liefde, dood, verraad en trouw zijn thema’s die in elke cultuur in het erfgoed en de canon een plek hebben gevonden. Uni’s in de acceptatie fase onderkennen dat de canon een pluralisme van epos en culturen zou moeten kennen. Deze CKV docenten zullen hun leerlingen naast Romeo en Julia met het verhaal over Taslit en Anzar (Amazigh liefdespaar) in con- tact brengen, ook als zij geen Marokkaanse leerlingen in de klas hebben. De Allo’s onder de CKV docenten staan een maat- schappelijke rol van kunst voor. Tim Rollins and the Kids of Survival is een goed voorbeeld van een Allo aanpak in de beeldende kunst. Tim Rollins introduceerde bij de straatjongeren van de Bronx klassiekers uit de westerse cultuur. Hij luisterde de Winterreise van Schubert met hen of las America van Kafka. Op basis van het doorgronden van deze kunstwerken maakte hij met hen een eigen collectief werk over Amerika of winter. Deze kunstwerken zijn eind jaren tachtig vrij beroemd geworden. Tim Rollins and K.O.S hebben veel muurschilderingen gemaakt. Musea en verzamelaars hebben werk van hen gekocht.De Empirisch denkers in CKV land gaan uit vande klas die zij voor hun neus hebben.In een gemengde klas met Turkse, Antilliaanse en Nederlandse jongeren zullen zij zoeken naar een onderwijs aanbod waarin deze verschillende culturen aan de orde komen. Ze zullen alert zijn op de heden- daagse uitingen maar ook culturele uitingen van het land van herkomst van de ouders. Ze vragen welke muziek er thuis wordt gedraaid door henzelf en hun ouders en leggen linken tussen etnische muzieken en hedendaagse jongerencultuur. Ze realiseren zich de voorbeeld functie van kunstenaars. Ze gebruiken niet alleen het werk van autochtone kunstenaars als inspiratiebron, maar nemen juist ook Turkse, Antilliaanse en Marokkaanse voorbeelden. Voor Allo’s en Empo’s is het moeilijk om culturele Frames / Uit: kunstzone 23 24 Frames / Uit: kunstzone diversiteit in het leerplan in te brengen als zij voor mono - culturele klas staan: ze willen aansluiten bij de bagage van de leerlingen. De Culto’s zoeken de dialoog. Zij stimuleren hun leerlingen in contact te treden met ‘het onbekende’. Een goed voorbeeld van een dergelijke opdracht is deze fotografieopdracht : ‘Dring al fotograferend door in een voor jou ‘onbekende wereld’. Doe research en verzamel gegevens waarmee je een concept ontwikkelt voor een goed beeldverhaal. De eindpresentatie is in boekvorm.’ (Curry werkboek, 2004: 39). Op deze opdracht reageerde één van de studenten zo: In eerste instantie kon ik moeilijk doordringen tot de multiculturele middenstand van de Amsterdamse straatweg. Ik kreeg uiteindelijk toestemming om te fotograferen nadat ik een tekst heb laten ver- talen vanuit het Engels naar het Chinees. Ik heb daarin uitgelegd dat ik het leuk vond om de vele culturen van de straatweg te fotograferen, dat het een school project betrof en dat ik geen misbruik zou maken van de gemaakte foto’s. Dat pakte goed uit; na afloop werd mij een heerlijke Chinese maaltijd aangeboden (Curry werkboek, 2004: 39). De Pomo’s zijn vaak gericht op de gelaagdheid van identiteit. Een mooi voorbeeld dat ik ooit gezien heb is het werk dat Kostana Banovic gemaakt heeft met leerlingen van de Meerstroom (VMBO). De klas waarmee Kostana Banovic werkte was uitermate divers samengesteld. Haar opdracht was om panelen te ontwerpen met de leerlingen om de kantine soms intiemer te kunnen gebruiken. Kostana, -die zelf geen gypsie is- begon met een bonenspel dat zij ontleend heeft aan zigeuners uit haar Joegoslavische achtergrond, een nationaliteit die momenteel niet meer bestaat. Met dit bonenspel - op Hollandse keukenhanddoeken uitgevoerd - deed zij toekomstvoorspellingen voor de leerlingen. Voor elke leerling werd het patroon van bonen gefotografeerd. Vanuit waar je naar toe gaat, komt de vraag waar je vandaan gekomen bent. Ze liet de leerlingen hun reis tekenen op landkaarten, foto’s maken van waar ze nu waren (veel familie foto’s van galerijflats in Overvecht) en tenslotte van wat ze graag deden: haren vlechten. Dat basismateriaal werd omgezet in etsen die de leerlingen als transparanten over elkaar heen leer- den drukken. Al het materiaal werd in een grote com- positie samengebracht. De structuur van het werk kreeg eenheid door de herhaling van de thema’s: een vlechtwerk van beelden die de levensreis van de leerlingen portretteerden. Kostana’s hand als kunstenaar was duidelijk aanwezig. Ze bracht via een verbeelding van haar eigen gelaagde identiteit een creatief proces op gang bij de leerlingen. (Van der Geest en Verhoeven, 2000) Intercultureel in de leraarskamer Al deze voorbeelden van het inbrengen van diversiteit op de onderwijsvloer bijten elkaar niet. De discussie vindt eerder plaats: als er prioriteiten moeten worden gesteld en samen onderhandeld wordt over de invulling van het leerplan. In die fase kan het handig zijn, te herkennen vanuit welke opvatting jijzelf en je collega’s denken. Als je kunt herkennen dat je collega zich van een universele denkwijze bedient, maar nog in de fase van het ontkennen van verschillen zit, terwijl je thuis voelt bij het achterstandsdenken, kan het vergelijken van Romeo en Julia met Taslit en Anzar voor jullie beiden en voor jullie leerlingen een inspirerende invalshoek zijn. 2006