Staten Generaal IBK 13 februari 2007 WORKSHOP 3: EIGEN FINANCIERING VERSUS SUBSIDIEBELEID Panel: Lex ter Braak (directeur fonds Beeldende Kunst, Vormgeving & Bouwkunst, Nederland) Chantal De Smet (diensthoofd Cultuur en Communicatie aan de Hogeschool Gent en voorzitter van de beoordelingscommissie Beeldende Kunsten) Julie Vandenbroucke (Arteconomy, Espeel) Els Opsomer (beeldend kunstenaar) Moderator: Johan Vansteenkiste Johan Vansteenkiste: Deze workshop zal gaan over het thema van eigen financiering versus subsidiebeleid en de verschillende financieringsmogelijkheden in Vlaanderen en daarbuiten. Om te starten, had ik graag de reactie van Chantal De Smet, voorzitster van de beoordelingscommissie gehoord op het uitgebreide statement van Lex ter Braak over de situatie in Nederland. Chantal De Smet: Als we niet willen dat ze gedwongen worden tot een soort van survival of the fittest, moeten we ervoor zorgen dat kunstenaars steun krijgen. Voor mij hoeven het er geen vijf te zijn die een levenslange ondersteuning krijgen, zoals Lex voorstelde, maar vooral jonge mensen moeten steun krijgen om hun ding te kunnen realiseren. Daarnaast vind ik dat kunstenaars die al een poos goed bezig zijn de kans moeten krijgen om een paar jaar structurele ondersteuning te genieten en ten slotte vind ik dat bepaalde kunstenaars waar de markt niet meer zo actief op inspeelt, maar die hun ding bewezen hebben en nog steeds zeer goed bezig zijn, voor ondersteuning in aanmerking moeten kunnen komen. In tegenstelling tot wat Bart Caron eerder zei, geloof ik niet dat er binnen instellingen en verenigingen louter aan zichzelf wordt gedacht. Zeker niet als je bedenkt dat tot voor kort één derde van die organisaties éénmansorganisaties waren. Die verenigingen zijn volop met professionalisering bezig en het is belangrijk ze te blijven steunen zodat ze kunstenaars kunnen betalen. We willen het Nederlandse systeem niet overnemen, maar we willen het Vlaamse herorganiseren. Lex ter Braak: De situatie in Nederland is helemaal anders. Het lijkt goed, maar onder de oppervlakte is er van alles aan de hand. Johan Vansteenkiste: Een stagiair cultuurmanagement onderzocht voor ons het systeem van werkbeurzen in Vlaanderen en de conclusies waren overwegend positief. Els, als beeldend kunstenaar, wat zijn jouw ervaringen en/of reacties wat betreft werkbeurzen? Els Opsomer: Er worden zoveel dingen gezegd en in elk discours zijn er wel dingen waar ik me in kan terugvinden. Toen ik aan de Rijksacademie verbleef, kreeg ik van de Vlaamse overheid een beurs van 2000 euro. Dat is nogal absurd omdat je een bedrag krijgt waar je niet veel mee kunt aanvangen, maar tegelijk word je op een bepaalde manier verwacht Vlaams ambassadeur te zijn in Nederland. Op de Rijksacademie zelf vierde bureaucratie trouwens hoogtij. Elke beursstudent kreeg afhankelijk van het land van herkomst een totaal verschillende beurs, wat niet echt samenwerkingsbevorderend was en als je goed stond bij de directeur, dan kreeg je meer middelen. Nu bestaan er meer gestructureerde werkbeurzen waar ik alleen maar positieve ondervindingen bij heb. Ze worden echter hoe langer hoe meer bureaucratisch. Omdat ik er in mijn eigen praktijk niet helemaal afhankelijk van wil zijn, zoek ik privé-partners, bedrijven … die mij een grotere vrijheid gunnen. Ik begin mij echter vragen te stellen over mijn toekomst. Hoe zal mijn situatie er uitzien over dertig jaar? Waar val ik dan op terug? Alle mensen binnen de sector hebben een bepaald loon, een bepaalde zekerheid en kunnen iets opbouwen. Ik heb echter enkel symbolisch kapitaal. Tenzij je één van de weinige kunstenaars bent die heel veel succes hebben, zie ik maar weinig oplossingen voor deze toekomstvragen. Johan Vansteenkiste: Zou het naar het beleid toe interessanter zijn om radicalere keuzes te maken? Nu krijgt iedereen een beetje maar niemand voldoende om echt zijn werk te doen. Misschien is het beter strikter te zijn in subsidieaanvragen in die zin dat er minder beurzen zijn maar voor grotere bedragen? Chantal De Smet: Momenteel krijgen 4 of 5 mensen een maximale beurs ter waarde van 25000 euro. De kleinste beurs is ongeveer 5000 euro wat eerder een symbolische ondersteuning is, maar het blijft ondersteuning. Ik denk niet dat we minder mensen moeten gaan steunen. Er moeten gewoon meer financiële middelen komen zodat we bijvoorbeeld meer jonge mensen kunnen steunen en een aantal mensen een structurele subsidie kunnen geven om een internationaal parcours uit te bouwen. Ook zouden we oudere kunstenaars meer moeten steunen via projectbeurzen, via aankopen of via een plaats in musea. Lex ter Braak: In Nederland geeft het fonds beeldende kunst alleen al een gemiddelde van 25000 euro beurs aan ongeveer 600 kunstenaars. Volgens mij is dat ruimschoots overdreven. Er zijn in Nederland geen 600 genieën. Ik denk dat we beter een deel van dat geld naar de instellingen overhevelen. Het is toch vanzelfsprekend dat als de overheid iets met een kunstenaar wil doen, dat die kunstenaar daarvoor goed betaald moet worden. Als een kunstenaar nu wordt uitgenodigd voor een biënnale, dan wordt heel zijn entourage betaald, maar krijgt de kunstenaar alleen zijn productiekosten vergoed. En dat terwijl een biënnale een moment van beloning zou moeten zijn. Op zo’n moment zou je die mensen ervoor moeten behoeden dat ze eenmaal terug van de biënnale opnieuw met de hoed in de hand langs het bureaucratisch systeem moeten langsgaan. Ik vind dat een absolute schande. Johan Vansteenkiste: Zijn er al reacties vanuit het publiek? Publiek (Bert De Leenheer): Enerzijds hoor ik iemand als Els Opsomer hopen op commercieel succes om als kunstenaar te kunnen overleven en anderzijds zie ik dat er substantiële subsidies gegeven worden aan net die kunstenaars die commercieel carrière maken. Is commercieel succes een factor in subsidieregelingen? Persoonlijk ben ik eerder geneigd te denken dat subsidies zouden moeten gaan naar die kunstenaars die commercieel niet zo goed boeren. Chantal De Smet: Het is niet omdat kunstenaars op bepaalde momenten internationaal goed boeren dat ze a priori veel verkopen. In vele gevallen hangt het overigens ook af van de aard van het werk: een schilder heeft andere kosten dan iemand die met video werkt of iemand die voornamelijk installaties maakt. Daarenboven werken mensen met veel internationaal succes nogal dikwijls met assistenten en zo, en iedereen weet hoeveel het kost om iemand in dienst te nemen. Soms bepaalt de commissie iemand niet te ondersteunen omdat die net te commercieel wordt. Niemand krijgt het geld zomaar. Elk dossier wordt aandachtig behandeld, maar men moet goed beseffen dat ondersteuning geen loon is. Steun is geen salaris, noch een sociale maatregel, het geeft de kunstenaar de tijd om gedurende een bepaalde tijd enkel en alleen met zijn of haar kunst bezig te zijn. De beurzen worden gegeven aan mensen die goed bezig zijn, maar uitstraling gaat niet altijd hand in hand met financieel succes en dat zijn elementen die je goed moet afwegen. Publiek: Op een bepaald moment wordt een kunstenaar een bedrijf en eenmaal die fase bereikt is, mogen ze toch niet meer terugvallen op subsidies. Ik denk bijvoorbeeld aan mensen als Jan Fabre of Wim Delvoye. Chantal De Smet: We mogen kunstenaars niet altijd onderschatten, noch Jan, noch Wim vragen werkbeurzen aan. Publiek: Dan heb jij wel een heel kort geheugen. Chantal De Smet: Het laatste jaar is dat niet meer gebeurd en de keren dat het gebeurde ging het meestal om een projectsubsidie voor de realisatie van een werk. Dergelijke aanvragen zouden nu trouwens naar de culturele industrie gaan en niet meer langs de commissie passeren. Of als ze al langs de commissie passeren naar CultuurInvest verwezen worden. Lex ter Braak: Wat betreft subsidies voor die kunst die niet de kwaliteiten heeft om eigen inkomsten te verwerven, ligt de bal bij het ethische bewustzijn van de aanvrager. Dat is misschien het enige voordeel van bureaucratie, dat je drie keer moet nadenken voor je een beurs aanvraagt. Ook al lijkt het alsof een kunstenaar veel uitstraling heeft, dat is niet altijd zo. Ik ga er van uit dat er voor ieders aanvraag een reden is. In Nederland moet je trouwens je inkomsten aangeven. Omdat het echter je belastbaar inkomen betreft, lijken die inkomsten altijd laag. Publiek: Bij de Letteren is er een herverdeling mogelijk wat betreft oudere en beginnende auteurs. Dat zou bij de beeldende kunsten ook moeten kunnen. Lex ter Braak: Het is een heel ingewikkelde zaak om dat te wijzigen. Op die manier riskeer je dat het afnemen van de subsidie een straf wordt voor commercieel succes. Publiek (Aimé Van Heddeghem): Els Opsomer, als jonge kunstenaar, vraagt zich af hoe haar leven er binnen dertig jaar uit zal zien. Enerzijds heb je kunstenaars die na hun opleiding zelfstandig zijn en anderzijds heb je mensen die een beroep als leraar of ambtenaar uitoefenen en daarnaast ook kunstenaar zijn. De tweede groep ontvangt een pensioen, maar bij de eerste groep zijn er veel en erge sukkelaars en daar moet de overheid voor kijken. Lex ter Braak: Daar ben ik het helemaal niet mee eens. Het kunstbeleid is een kunstbeleid en geen sociaal beleid. Voor die mensen dient een fatsoenlijke overheid die zowel moet zorgen voor kunstenaars als welke andere zelfstandige dan ook. Als iemand kunstenaar is, moet die zich de vraag stellen of hij of zij wel met zijn werk moet doorgaan. Als je er toch voor kiest om ermee door te gaan, moet je er ook de consequenties van dragen. Dat hoort er bij. Publiek (Aimé Van Heddeghem): ‘Wij geven geen wedden, daar is de sociale zekerheid voor’, zegt mevrouw De Smet. Dat kan wel zijn, maar naast een beurs heb je niets en moet je op zelfstandige basis bijklussen om te kunnen overleven. Er zijn in het totaal maar een tiental kunstenaars die van hun kunst kunnen leven. Chantal De Smet: Dat was vroeger zo, maar met het kunstenaarsstatuut is dat enigszins veranderd en lukt dat wel. Els Opsomer: Nee, ik ben het daar niet mee eens. Zelfs met een kunstenaarsstatuut of met interimjobs, het blijft moeilijk. Je hebt eigenlijk niet echt een beroep. Ik verbaas mij daar vaak over omdat je als kunstenaar ergens een onderdeel van de maatschappij bent en het heel moeilijk is om op je veertigste iets anders te beginnen. Organisaties in het culturele veld (zoals ABC) zijn daar bijna 6 maanden voltijds mee bezig, terwijl je als individueel kunstenaar die prioriteiten niet zo kan leggen en in je budget dergelijke tijdsbesteding niet of moeilijk kan calculeren. De resterende creatietijd wordt sterk gereduceerd. Lex ter Braak: Net daarom moet je dat geld opzij kunnen zetten. Ik ben het principieel niet eens met het idee dat een kunstenaar die het goed doet minder subsidies zou krijgen. Je zou die subsidies aan de kant moeten zetten voor later. Julie Vandenbroucke: Ik merk vandaag veel of/of redeneringen en te weinig en/en redeneringen. Je kunt subsidies en privé-financiering met elkaar combineren. Er is inderdaad een groter draagvlak nodig en meer engagement. Men blijft echter altijd binnen de hedendaagse kunstwereld trappelen en ik zie zo weinig linken naar bijvoorbeeld de bedrijfswereld of naar onderzoek. Men is veel te veel objectgericht en gefixeerd op zijn eigen wereldje. Men ziet kunst te weinig als een ontwikkelingsinstrument in de maatschappij en te veel als een doel op zich. Johan Vansteenkiste: Wat organisaties, musea en zo betreft, wordt vanuit het beleid duidelijk aangegeven dat de financiële grenzen bereikt zijn. Er ontstaat een tendens om verder te kijken dan subsidies, om meer voor eigen inkomsten te zorgen. Wat denk jij daarvan, Julie? Julie Vandenbroucke: Wanneer men de vraag stelt welke bronnen er aangesproken moeten worden, volgt men nog teveel dezelfde redenering. Er wordt uitgegaan van het project dat men wil ontwikkelen en daar wordt dan geld voor gezocht. Men kan ook anders redeneren. Als je een project wilt opzetten, kan je dat project eerder vanuit de ontwikkeling van de maatschappij zien. Op die manier ga je meer denken van hoe en waar je middelen en mogelijkheden kunt vinden voor dat specifieke project. Het hoeft ook niet uitsluitend geld te betreffen, maar ook hulp bij productie, draagvlak … Bij Arteconomy, bijvoorbeeld, wordt er gezocht naar een verbinding tussen de kunstenaar en de ondernemingswereld. Als we bedrijven louter om geld vragen, dan krijgen we meestal de deur tegen onze neus. Als we de mensen echter vanuit het ontwikkelingsidee, vanuit hun eigen passie erbij kunnen betrekken, dan staan ze wel voor ons open. Geld is daar veelal een gevolg van. Ook het subsidiebeleid moet daar anders over beginnen denken. Cultuurinvest is een stap in de goede richting. Het beleid moet proberen meer te werken met een en/en redenering. Publiek (Aimé Van Heddeghem): We zien in Vlaanderen dat belangrijke collecties niet naar de Belgische musea maar naar het buitenland vertrekken. Ook in de privé zien we die tendens. De overheid kan ons niets bieden in vergelijking met andere landen. Omdat de overheid haar politieke agenda niet wil veranderen, moet ze er de gevolgen van dragen. Publiek (Jan Moeyaert): Ik sta in voor de zakelijke leiding van Beaufort. Dat is een tentoonstelling met een heel breed draagvlak en met een budget van vijf miljoen euro. Wij spreken alle mogelijke bronnen aan en de helft van het budget komt uit de privé. Als je echter naar bedrijven wilt stappen vanuit een passionele invalshoek, dan werkt dat alleen maar met bedrijven die op die manier gestart zijn. Waar de topmensen van het bedrijf zelf verzamelaars zijn. Alle andere geven geld vanuit een drang naar eigen profilering. Als je naar Coca Cola stapt bijvoorbeeld, denk ik niet dat ze erin zullen meestappen. Bedrijven denken eerst en vooral economisch, passie is een extraatje en geldt alleen maar voor die mensen met een persoonlijke interesse voor kunst. Julie Vandenbroucke: Het gaat niet alleen om passie voor beeldende kunst, maar vooral over het engagement van een bedrijfsleider om samen met een kunstenaar een project te realiseren. En met een breder draagvlak bedoel ik niet alleen maar de toeschouwer. Bij Arteconomy hebben we verschillende projecten. Eén daarvan is met Els Opsomer. In die projecten wordt er binnen het bedrijf gewerkt, wordt het denken van de werknemers zelf opengetrokken en wordt daar ter plaatse een breder draagvlak gecreëerd. Een breder draagvlak betekent niet noodzakelijk de museumbezoeker. Wanneer een kunstenaar in een bedrijf werkt en er dagelijks contact is met de werknemers betekent dat op een heel vanzelfsprekende en niet telbare manier een groter draagvlak. Misschien lijkt dit experimenteel, maar het ligt duidelijk in stijgende lijn. Daarnaast hebben we ook het voordeel dat er momenteel een hype in bedrijven is rond creativiteit en innovatie. Dat kan voor wat de invulling van een project betreft echter ook negatief zijn. Publiek (Jan Moeyaert): Veel van onze sponsors steunen kunstenaars vanuit een persoonlijke passie voor die individuele kunstenaar. Als wij kunst een plaats geven op het strand tussen ijs en zonnecrème in, krijgt dat dikwijls scherpe kritiek als ware het te populair. In de eerste editie van Beaufort hoorden we ook van de bezoekers af en toe een commentaar in de trant van ‘wat doet dat stuk oud ijzer op het strand?’ In de tweede editie van Beaufort, echter, kwam die commentaar niet meer voor. We werden zelfs geconfronteerd met een dubbel aantal van mensen die bewust de cataloog kochten. Op die manier infiltreer je met beeldende kunst in het publiek zoals nooit tevoren. Chantal De Smet: Ook in het onderwijs zie je dezelfde beweging van dienstverlening die betaald moet worden. We moeten ons echter behoeden voor een zich steeds terugtrekkende overheid die alles aan de markt overlaat. In bepaalde onderzoeken zie je bovendien dat de opdrachtgevers gaan bepalen in welke richting kunst moet uitgaan. Publiek: Ik had graag een informatieve vraag gesteld. Aangezien minister Anciaux de subsidies niet kan blijven laten stijgen, wordt er al gauw voor middelen naar de privé-sector gekeken. Ik herinner me van een interview dat ik deed met Joop de Jong dat het pad van privé-middelen in Nederland al veel langer wordt bewandeld. Wat zijn de gevoeligheden waar je mee geconfronteerd wordt als je met de privé-sector een gesprek wilt aangaan? Julie Vandenbroucke: Je moet de ondernemer raken in zijn ziel, als mens. Het gaat al lang niet meer over documentjes en dossiers opsturen, je moet de mensen raken en ze zo meekrijgen. Daarbij moet je niet zozeer hun imago aanspreken, maar gaan ze er meer voor als het ook de mensen in hun bedrijf raakt. Als je bijvoorbeeld iets wil doen rond textiel, dan zoek je een textielbedrijf. Maar het gaat veel verder dan dat. Het kan ook concepten en zo betreffen. Publiek: Maar op een bepaald moment is er toch een wens voor resultaat, een meerwaarde los van de passie? Julie Vandenbroucke: Dat bedoel ik net. Bedrijven zijn minder en minder geïnteresseerd in een meerwaarde voor hun imago maar meer in de meerwaarde voor hun bedrijf, in de manier waarop hun bedrijf beter kan worden. Lex ter Braak: De overheid beseft heel goed dat musea en erfgoedbeheer veel geld kosten en dat die zorg steeds duurder wordt. Deze kost moet door diezelfde overheid gedragen en fatsoenlijk gefinancierd worden. De vraag stelt zich of een museum zich moet bezighouden met het steeds maar aankopen en tonen van hedendaagse kunst? Is het niet de taak van het publiek, van mensen die geïnteresseerd zijn dat ze daar aansluiting zoeken? Moet er net voor die kunst geen beroep gedaan worden op particuliere verzamelaars? De vraag is natuurlijk: hoe bereik je die verzamelaars? Ikzelf ben kunstadviseur van een bedrijf. Toen het bedrijf net opgericht werd, wilden ze alle muren van het gebouw met kunst gevuld zien. Zelf wisten ze echter van toeten noch blazen. Ik heb die mensen kunnen overtuigen om elk jaar een tweetal werken aan te kopen en uiteindelijk is het succes zodanig dat zelfs de werknemers van het bedrijf gaan verzamelen zijn. Ze zijn trots op hun collectie. De kunstwereld moet zich niet aarzelend opstellen om die overdracht te doen. Als mensen domme vragen stellen moet je die mensen bij de hand nemen en ze wegwijs maken en dat is een taak van het museum. Het is de taak van de kunstwereld de wereld duidelijk maken waar ze voor staat en waarom ze belangrijk is, anders zal niemand snappen waarom ze altijd meer geld nodig hebben. Het is de taak van de curator om voor die overdracht te zorgen en de vijandigheid ten opzichte van kunst te doorbreken. Publiek (Marc Van Den Bergt): Johan Vansteenkiste zei dat hij vandaag pijnpunten wou detecteren. Ik denk dat voor kleine projecten projectsubsidies noodzakelijk zijn. Wij met de organisatie Versus in Oudenaarde zijn sinds de eerste editie steeds gegroeid. Een deel van ons budget bestaat uit toelages en projectsubsidies, dat deel overtreft echter nooit de eigen middelen. Voor 2007 hebben we onze aanvraag conform de richtlijnen ingezonden. We kregen bericht dat alles goed was ontvangen. In februari vernamen we echter dat we negatief advies krijgen. Johan Vansteenkiste: Het is niet de bedoeling van deze workshop dat we ingaan op particuliere gevallen, dus als u terzake wilt komen … Publiek (Marc Van Den Bergt): Ik vind het heel merkwaardig dat van het totaalbedrag voor beeldende kunst, namelijk 110.000 euro, 90.000 euro naar twee projecten gaat. Het advies dat wij van de commissie kregen, was beperkt tot twee zinnen. Er werd gesteld dat we te weinig kunstenaars noemden die zouden tentoonstellen. Natuurlijk kunnen wij een jaar op voorhand niet alle betrokken kunstenaars noemen. Los van de financiële aspecten vind ik het negatieve oordeel vernederend voor de betrokkenen. Voor u staat een vernederd man … Publiek: Kunstenaars hebben misschien een sterke drijfveer, maar de vraag is: wat geven ze de maatschappij terug? We kunnen beter alternatieve steun geven en niet zozeer geld. De agenda van het IBK is een mooi initiatief maar het is zo drempelverhogend dat ik hoop dat ze nooit onder de ogen van een jonge, beginnende kunstenaar komt. Publiek (beeldend kunstenaar): Als de overheid nu eens de kunstencentra meer steun zou geven en dat diezelfde kunstencentra dan de kunstenaars zou uitbetalen? Chantal De Smet: Dan zit je met het probleem dat alle centra op hun eigen manier geld geven. Om even op de reactie van de heer uit Oudenaarde terug te komen. Bij de steun die door de Vlaamse overheid wordt gegeven, wordt er bij de aanvragen onder andere rekening gehouden met internationale uitstraling. Meer regionale initiatieven moeten regionale of stedelijke steun aanvragen. Johan Vansteenkiste: En daarmee moeten we wegens tijdsgebrek noodgedwongen deze boeiende discussie tot een einde brengen. Ik wil het publiek en de sprekers hartelijk bedanken voor hun deelname aan dit symposium. Verslag Nele Samyn