‘UIT DE KRAMP’ MULTIDISCIPLINAIR VERSLAG OVER SPIERKRAMP De diëtist en de fysiotherapeut Annet Brons Linda Harlaar Nr. …, nov. 2002 - feb. 2003 In opdracht van: Hogeschool van Amsterdam, Instituut fysiotherapie Hogeschool van Amsterdam Opleidng Voeding en Diëtetiek Opleiding Fysiotherapie ‘UIT DE KRAMP’ MULTIDISCIPLINAIR VERSLAG OVER SPIERKRAMP De diëtist en de fysiotherapeut Annet Brons (opleiding voeding en dietetiek) Linda Harlaar (opleiding fysiotherapie) Afstudeerproject nr.: … Opdrachtgever: • Ronald v.d. Vlies (titels) Docentbegeleiders: • Geertje Becker (titels) • Ronald v.d. Vlies (titels) 2 VOORWOORD Deze scriptie is gemaakt in opdracht van Ronald van der Vlies, docent aan de opleiding fysiotherapie van de Hogeschool van Amsterdam. Hij was bovendien de docentbegeleider van Linda Harlaar. Onze dank gaat uit naar Ronald van der Vlies. Hij heeft ons goed begeleid. Dank zij hem zijn wij veel te weten gekomen over spierkramp en de nutriënten die daarbij een rol spelen. Ronald heeft onze visie verbreed betreffende behandelmethoden bij spierkramp door ons te laten verdiepen in de orthomoleculaire geneeskunde. Onze dank gaat tevens uit naar Geertje Becker van de opleiding voeding en diëtetiek. Zij was de docentbegeleidster van Annet Brons. Geertje heeft ons goed begeleid. Zij was met name een goede steun op het wetenschappelijke gebied van sportvoeding. Het was interessant om met beide docenten te werken, gezien hun verschillende achtergronden. 3 SAMENVATTING Spierkramp is een vervelend verschijnsel. Er zijn diverse behandelmethoden tegen spierkramp. - Men kan de spierkramp laten behandelen of voorkomen door de fysiotherapeut. Deze zal gebruik maken van massage en andere verrichtingen gericht op de spier waar spierkramp voorkomt. - Men kan gebruik maken van medicijnen, zoals spierverslappers. - Men kan de hulp inroepen van een diëtist. Met een juiste voeding kan spierkramp worden voorkomen. Met name op het gebied van orthomoleculaire voeding zijn er veel oplossingen. Een specifieke rol ligt weggelegd voor magnesium. Magnesium is van belang voor vele enzymreacties. Met name in de energiestofwisseling heeft het een grote rol. Samen met calcium is het zeer belangrijk voor de relaxatie en contractie van spieren. Spierkrampen die ontstaan door dehydratie worden veroorzaakt door te weinig vocht in de weefsels en door een te kort aan belangrijke mineralen in de lichaamscellen, zoals natrium, kalium, magnesium, etc. Calcium zorgt voor spiercontractie en magnesium voor spierrelaxatie. De meest optimale ratio tussen magnesium en calcium varieert in de literatuur tussen de 2:1 en 3:1. Veranderingen in extracellulaire calcium concentraties hebben effect op de kracht en de duur van contracties van de spiervezels. K heeft een rol in de energiestofwisseling, samen met Na: K/Na-ATPase pomp. Het is een belangrijke activiteit voor zenuw impuls transmissie, spiercontractie en de hartfunctie. De relatie die zink heeft met spierkramp is lastig te vinden. Gekeken kan worden naar de interactie die zink heeft met andere voedingsstoffen (Ca, Mg, vitamine B6). Functies die gerelateerd kunnen worden aan spierkramp hebben onder ander te maken met de interactie tussen (voor spierkramp belangrijke) stoffen (vitamine E, carnitine, norepinefrine Bij een B6 tekort kan bovendien een Mg te kort voorkomen, aangezien B6 de cellulaire gehalten Mg handhaaft of zelfs verhoogt. De relatie die pyridoxine heeft met kramp is gerelateerd aan magnesium. Verder wetenschappelijk onderzoek is nodig. Het eventuele positieve effect van vitamine E zou kunnen liggen aan de anti-oxidatieve werking van vitamine E. Vitamine D heeft een indirect effect bij spierkramp door zijn rol in het endocrienesysteem, bij de Mg-absorptie en bij het regelen van de Ca-gehalten in het bloed. De positieve effecten van carnitine op de spieren en op spierkramp is niet significant bewezen. Kinine wordt al lang gebruikt als middel bij spierkramp. Uit onderzoek blijkt dat het gebruik van kinine (hydrokinine) helpt bij spierkramp. De toxische effecten treden echter snel op en kunnen dramatisch zijn. Als laatste kan er gebruik worden gemaakt van farmacologische middelen. Trefwoorden: • Spierkramp • Voeding • Energiestofwisseling • Stress • Schildklieren 4 Inleiding Deze afstudeeropdracht werd uitgevoerd door Linda Harlaar (opleiding fysiotherapie) en Annet Brons (opleiding voeding). De projectgroep is een onderdeel van de Hogeschool van Amsterdam, Instituut Fysiotherapie en Food Management and Research (FMR). Deze scriptie is gemaakt in opdracht van Ronald van der Vlies, docent aan de opleiding fysiotherapie van de Hogeschool van Amsterdam. Hij was bovendien docentbegeleider van Linda Harlaar. De opdracht was om vanuit voedingskundig en fysiotherapeutisch oogpunt uit te zoeken welke factoren een rol spelen bij spierkramp. De nadruk werd gelegd op de rol van het mineraal magnesium. Het doel is om via literatuuronderzoek meer te weten te komen over spierkramp en de behandeling van spierkramp, op voedingskundig en fysiotherapeutisch gebied. De probleemstelling was: Welke adviezen kunnen worden gegeven ter voorkoming en behandeling van spierkramp. Nutriënten hebben invloed op verschillende processen in het lichaam. Als er teveel of juist te weinig nutriënten in het lichaam aanwezig zijn, leidt dit tot een verstoring van een groot aantal processen in het lichaam. Zo kunnen bepaalde processen in het spierweefsel verstoord raken, waardoor spierkramp ontstaat. Aan de hand hiervan hebben wij onderzoek gedaan naar de invloed van magnesium en andere factoren op het spierweefsel. In deze scriptie is geprobeerd duidelijkheid te krijgen in de mogelijke oorzaken en behandelmogelijkheden van spierkramp. Spierkramp is namelijk een veelvoorkomend verschijnsel. Over de oorzaak is tot dusver echter nog weinig van bekend. Om een effectieve behandeling op te stellen is het des te meer van belang om mogelijke oorzaken te weten. Een groot onderdeel van deze scriptie hangt samen met de invloed van magnesium op ‘spierkramp’. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat een verlaagde magnesiumconcentratie in het lichaam leidt tot spierkramp. Magnesiumsupplementen zouden een positief effect hebben. Andere onderdelen die in deze scriptie aan bod komen zijn stress, cafeïne, schildklier en de farmacologische behandeling. Er zijn nog tal van andere situaties en aandoeningen die gepaard gaan met spierkramp. Er is geprobeerd om hiervan een overzicht te geven, maar worden verder niet nadrukkelijk besproken. Allereerst word er ingegaan op de basiskennis van de energiestofwisseling en het spiercontractiemechanisme. Voor achtergrond kennis over de opbouw van de spier wordt verwezen naar de bijlage. In het derde hoofdstuk wordt nader ingegaan op het verschijnsel spierkramp gevolgd door het hoofdstuk magnesium als oorzaak van spierkramp. Na dit hoofdstuk wordt nog kort de invloed van stress, cafeïne en de schildklier beschreven. Gevolgd door een hoofdstuk micronutriënten en spierkramp. Waarna er wordt geëindigd met het hoofdstuk behandeling van spierkramp. Met deze opbouw van de scriptie is geprobeerd een logisch en duidelijk verhaal neer te zetten. 5 1. ENERGIESTOFWISSELING 1.1. INLEIDING Om spierkramp en de relatie die het heeft met voedingsstoffen, enzymen en hormonen te begrijpen is het noodzakelijk om iets af te weten van de energiestofwisseling. Dit hoofdstuk is een zeer korte samenvatting van de energiestofwisseling. Bijlage 1 geeft een meer uitgebreide, maar evengoed beknopte bespreking van de energiestofwisseling. Het doel is om beter inzicht te krijgen in de achtergrond van spierkramp in relatie tot nutriënten en andere stoffen. 1.2. BRONNEN VAN ENERGIE Koolhydraten, vetten en in mindere mate eiwitten zijn de energieleverende bestanddelen van onze voeding. • koolhydraten worden omgezet in glucose; glucose wordt verder in de cel gebruikt voor energie of wordt opgeslagen in de vorm van glycogeen; • vetten worden omgezet in glycerol en vrije vetzuren; glycerol wordt omgezet tot glucose; vetzuren en glucose worden verder in de cel gebruikt voor energie; • eiwitten worden omgezet in aminozuren; aminozuren kunnen verder in de cel worden gebruikt voor energie wanneer de andere energieleveranciers niet meer voorradig zijn. De cellen gaan deze stoffen met de tussenkomst van zuurstof afbreken tot CO2 en water. De energie die hierdoor vrijkomt wordt opgeslagen in de vorm van ATP (adenosinetrifosfaat). Bij de afsplitsing van één van zijn 3 fosfaatmoleculen geeft ATP energie vrij die door de spier kan worden gebruikt om een inspanning te leveren. ATP -> ADP + P + Energie Naargelang de duur en de intensiteit van de inspanning kan het lichaam beroep doen op 3 verschillende energiesystemen om ATP te vormen en de opgeslagen energie om te zetten in mechanische energie. Anaëroob alactisch energiesysteem: • zonder de tussenkomst van zuurstof en zonder de vorming van melkzuur • voor korte, zeer intense inspanningen gedurende enkele seconden • ATP, creatinefosfaat -> ADP, creatine Anaëroob lactisch energiesysteem: • zonder de tussenkomst van zuurstof maar met vorming van melkzuur als gevolg van de afbraak van suikers • voor intense inspanningen gedurende 1 tot 2 minuten • glucose (afkomstig van glycogeen of uit het bloed) -> melkzuur + ATP Aëroob energiesysteem • met de tussenkomst van zuurstof • voor duurinspanningen • glucose (afkomstig van glycogeen of uit het bloed) -> CO2 + water + ATP • vetzuren -> CO2 + water + ATP • Koolhydraten zijn een meer efficiënte energiebron dan vetten: vetten verbruiken meer zuurstof voor hun verbranding. De koolhydraatvoorraad is echter veel beperkter dan de vetvoorraad. 6 2. SPIERCONTRACTIE 2.1. INLEIDING In dit hoofdstuk wordt de “sliding filament hypothese van H.E.Huxley nader bekeken. Het doel van dit hoofdstuk is het verkennen van het spiercontractiemechanisme. Het spierweefsel bezit drie fundamentele eigenschappen: - Contractiliteit: is een belangrijk aspect bij spierkramp. Hierbij gaat het om een actief, energetisch proces. - Rekbaarheid - Elasticiteit In bijlage 2 wordt de opbouw van de spierweefsel meer uitbereid beschreven. 2.2. SLIDING FILAMENT HYPOTHESE DOOR H.E. HUXLEY Onder de sliding filament hypothese wordt verstaan: “het langer of korter worden van een spier door de dikke en de dunne filamenten in en uit elkaar te laten glijden zonder dat hun respectievelijke lengte verandert”. De sliding filament hypothese kent 5 fasen. Figuur 11, contractiecyslus Fase 1: Rust In rust steken de niet geactiveerde uitstekende koppen van de myosinefilamenten uit in de richting van de omringende actinefilamenten maar reageren er niet mee. Aan iedere myosinekop is een molecuul ATP gebonden. Dit is de fase van het inactieve myosineATP-complex. In deze fase liggen grote hoeveelheden calciumionen opgeslagen in de terminale cisternen van het sacroplasmatische reticulum en zijn zo onbereikbaar voor de actine en myosinefilamenten. In afwezigheid van vrije calciumionen is interactie tussen actine en myosine niet mogelijk. Het beschreven repressoreffect berust op een gecombineerde werking van troponine en tropomyosine in de actinefilamenten. In aanwezigheid van calciumionen verandert de structuur van troponine-subunits, waardoor de tropomyosinemolecuul dieper in de actinehelix komt te liggen en de bindingsplaatsen meer naar buiten komen. In afwezigheid ligt het tropomyosine meer aan de oppervlakte en bedekt zo de bindingplaatsen waardoor de myosinemoleculen niet kunnen reageren. 7 Fase 2: Excitatie-contractiekoppeling Wanneer een impuls in een motorische zenuwvezel de eindplaatjes bereikt, zal het sacrolemma van de betreffende spiervezels met behulp van acetylcholine geactiveerd worden. Actiepotentialen worden vervolgens over het sacrolemma van deze spiervezels voorgeleid en dringen daarbij ook door tot diep in de vezels in de wand van de T-tubuli. Na activering van de spiervezel volgt er op het niveau van de triaden, dat de membraan van de terminale cisternen doorlaatbaar worden voor calciumionen. Deze diffunderen nu vanuit de cisternen in de richting van de myofibrillen en verbinden de Ca ²+ ionen zich met de troponine-c-subunits van de troponine. Hierdoor verandert de ruimtelijke structuur van de troponine-subunits, dat tot gevolg heeft dat het tropomyosinemolecuul dieper in de groeve van de actinehelix komt te liggen. Op deze manier komen de bindingsplaatsen van de actine-G-moleculen meer naar buiten en kunnen nu de myosinekoppen reageren tot het vormen van dwarsbruggen. Figuur 12, actinebindingsplaatsen Fase 3: Contractie Door de vorming van actomyosine wordt het enzym myosine-ATP-ase geactiveerd. Mysosine-ATP-ase induceert in geactiveerde toestand waarschijnlijk de splitsing van ATP in ADP en P, waarbij grote hoeveelheden energie vrijkomen. Deze energie stelt iedere myosinekop in staat om te klappen en een hoek te vormen van ongeveer 60°, zodanig dat het actinefilament waaraan het gekoppeld is langs het myosinefilament schuift in de richting van het midden van de sacromeer. Een spier ontwikkelt op die manier kracht en kan verkorten. Fase 4: Verbreking van het actomyosinecomplex Zelfs bij contracties die niet veel langer duren dan 1 seconde zullen de myosinekoppen elk afzonderlijk reeds honderden keren aan geactiveerde bindingsplaatsen op de actinefilamenten, ‘binden’, omklappen en weer loslaten. Het verbreken van de dwarsbruggen, dus van de verbinding tussen de myosinekoppen en de actinefilamenten komt tot stand doordat er een nieuw (geresynthetiseerd) ATPmolecuul aan de myosinekoppen bindt. Na het verbreken van de dwarsbruggen zullen de myosinekoppen terugklappen en weer in de oorspronkelijke positie van voor de contractie terugkeren ongeveer een hoek van 90º. Dit cyclisch gebeuren gaat net zo lang door totdat het repressor-effect weer de overhand krijgt. Fase 5: Relaxatie Calciumionen worden continu, op een actieve wijze, teruggepompt in het sacroplasmatische reticulum en opgeslagen in de cisternen. Wanneer nu op een bepaald moment de activering van vezels in een spier ophoudt en er dus geen 8 calciumionen meer vrijkomen uit de terminale cisternen zal door de werking van de calciumpomp de concentratie van calciumionen in het sacroplasma dalen. Het nog aan troponine gebonden calcium zal dan loslaten en op de actinefilamenten zullen de bindingsplaatsen voor myosinekoppen weer in een inactieve toestand terugkeren. De interactie tussen het myosine en actine is daarmee weer onderdrukt, repressor-effect. Ook de myosine-ATP-ase is weer geïnactiveerd, waardoor geen ATP meer wordt gesplitst. De spier relaxeert en de filamenten hervinden hun oorspronkelijke lengte door de werking van antagonisten of door inwerking van de zwaartekracht op de spier. Uiteindelijk zal de spier pas ontspannen als er Mg 2+ en ATP aanwezig is en als het Ca 2+ concentratie laag genoeg dat verdere dwarsbindingen niet meer plaats vinden. Magnesium heeft ook een invloed op de aanmaak van energie. Indien er dus een lage concentratie Mg 2+ aanwezig is treedt er een vermindering op van de productie van ATP. Een verminderde ATP productie kan eveneens van invloed zijn op het loslaten van de myosinekop aan de actinefilamenten. Figuur 13, overzicht spiercontractie 3. SPIERKRAMP 3.1. INLEIDING In dit hoofdstuk wordt besproken wat spierkramp is. Het doel is om inzicht te krijgen in het ontstaan, het voorkomen en het mechanisme van spierkramp. Spierkramp wordt veroorzaakt door onwillekeurige tetanische contracties. Tijdens spierkramp bewegen actiepotentialen met een snelheid van 300/s, dit is velen malen hoger dan bij maximale willekeurige contractie.[52] Kramp hoeft niet alleen op te treden tijdens het beoefenen van sport. Een enkele plotselinge beweging kan al genoeg zijn om kramp te laten optreden. Nachtelijke kramp wil nog wel eens optreden in, voornamelijk, de kuit of de voetspieren. In de meeste gevallen is de exacte oorzaak van spierkramp niet bekend (idiopathisch). Sommige onderzoekers beweren dat inadequaat stretchen en vermoeidheid van spieren leidt tot abnormaalheden in het mechanisme dat de spiercontractie controleert. Andere factoren die ook betrokken zijn bij het optreden van spierkramp zijn: intensief sporten, werken in intense hitte, dehydratie en verlies van elektrolyten en een opeenstapeling van melkzuur in een spier. [62] 3.2. VERSCHILLENDE TYPEN SPIERKRAMP Er zijn vier types van spierkramp: constante spierkramp, tetanische spierkramp, contracturen en dystonie. De laatste twee zijn niet relevant voor ons onderwerp. Constante spierkrampen worden gekarakteriseerd door de hyperactiviteit van de motorische eenheid van de skeletspier (verhoging tot 150 Hz). Tetanische spierkramp wordt juist gekarakteriseerd door een hyperactiviteit van het axon (150-300 Hz) en gaat geassocieerd met pijn. Tetanische spierkrampen zijn vaak het gevolg van verstoringen in de elektrolytenbalans (hypomagnesiëmie/ hypermagnesiëmie). 9 Categorie Constante (true) spierkramp (hyperactiviteit van motorische eenheden) Tetanische spierkramp (hyperactiviteit van motorische en sensorische eenheden) [62, 50] Verklaring Algemene toestand Dialyse Warmtestuwing Water-elektrolytenbalans verstoring Door medisch ingrijpen veroorzaakt Verstoringen in de elektrolytenbalans 3.3. HET MECHANISME Neuromotorische verbinding - Afname van de hoeveelheid acetylcholine die uit de motorische eindplaatjes vrijkomt. Contractiemechanisme - Afname van de hoeveelheid Ca²+ die uit het sacroplasmatische reticulum vrijkomt en afname van de verbindingssnelheid van Ca²+ aan troponine als gevolg van de door melkzuurophoping veroorzaakte daling in de pH - Uitputting van de voorraad energierijke fosfaten (ATP en CP) en/of afname van de energieopbrengst per mol ATP die wordt afgebroken - Uitputting van de voorraad glycogeen in de spier, met als gevolg melkzuurophoping. - Zuurstoftekort en onvoldoende doorbloeding van de spieren 3.4. INCIDENTIE Spierkramp is een veelvuldig voorkomend verschijnsel bij volwassenen en bij ouderen. Abdulla en collega’s hebben een schatting gemaakt dat meer dan 50% procent van personen, ouder dan 65 jaar regelmatig ervaringen hebben met spierkramp. Norres en collega’s heeft onderzoek gedaan naar het voorkomen van spierkramp. In de studie kwam naar voren dat 95% van de 121 studenten die mee deden met het onderzoek, gedurende het vorige jaar, op zijn minst een keer spierkramp heeft ervaren. Zestien procent van deze studenten zei dat de spierkramp, meer dan twee keer in de maand, hun slaap verstoorden. Ondanks dat spierkramp veel voorkomt bij ouderen kunnen ze ook voorkomen bij kinderen. In een recente studie van Leung en collega’s bleek 7% van de geïnterviewde het afgelopen jaar spierkrampen te hebben ervaren. Bij kinderen jonger dan 11 jaar bleek spierkramp zich voor te doen bij slechts 1 a 2%. De incidentie neemt met 12-15% toe in de leeftijdscategorie 12-13 jaar. Daarna stijgt de incidentie geleidelijk tot ongeveer 40% bij 18-jarigen. Van de 18-jarigen geeft 4 procent aan wekelijks spierkramp te hebben. 80% geeft aan vier spierkrampepisodes per jaar te hebben. De gemiddelde duur van de spierkramp was 1.7 minuten. 31% geeft aan, na de spierkramp, vermoeidheid te voelen gedurende een half uur. [57] 10 Risicogroepen voor spierkramp, gerelateerd aan oververhitting: - Zuigelingen - Jonge kinderen - Personen ouder dan 65 jaar - Personen die ziek zijn - Mensen met overgewicht - Overtrainde personen - Mensen die gebruik maken van drugs en andere medicatie. [62] 3.5. SPIERKRAMPGEVOELIGE SPIERGROEPEN De meest voorkomende spiergroepen waarbij spierkrampen voorkomen zijn: - Kuitmusculatuur - Hamstringmusculatuur - Quadricepsmusculatuur Symptomen: 1. Plotselinge scherpe spierpijn, vaak in de benen. 2. Er is onder de huid vaak een harde zwelling in de spier te zien. Oorzaken: Algemene adaptaties - Koude; - Infecties; - Slechte conditie; - Onvoldoende wedstrijdervaring; - Ongecontroleerd beweegt; - Menstruatie; - Nerveuze spanningen, stress; - Ontstekingen; - Overbelasting; - Vermoeidheid; - Ophoping van melkzuur; - Zenuwcompressie; - Langdurig in een houding zitten; - Verstoring in water-elektrolyten balans; - Verstoring in het spiermetabolisme; - Verstoorde bloedcirculatie; Extreme adaptaties - Verminderde circulatie ten gevolge van strak zittende sokken, schoenen of bandage, - Verhoging van de spierspanning en onvoldoende herstel na inspanning; - Ernstig vochtverlies na langdurige inspanning (dehydratie) Deficiënties: - Kaliumverlies; - Zinkdeficiëntie; - Hypomagnesiëmie; Pathologie: - Spataderen; - Hypothyroïdie; [75, 29] 11 3.6. M ELKZUUR/ LACTAAT Het ontstaan van melkzuur Lactaat is te beschouwen als onvolledig afgebroken glycogeen. Het is een metabool afbreekbaar, organisch zuur. Melkzuur komt voort uit de anaërobe glycolyse. Melkzuur wordt via de bloedbaan getransporteerd naar weefsels elders in het lichaam waar het verder wordt verwerkt. Wanneer deze weefsels de afbraak niet aankunnen wordt het melkzuur via de nier met de urine afgegeven. Melkzuur producerende weefsels zijn de huid, hersenen, erytrocyten en de skeletspieren. Skeletspieren nemen een dubbele positie in. Enerzijds zijn skeletspieren melkzuur producenten. Dit geldt met name voor de witte, snelle spiervezels en bij zuurstof tekort ook voor de rode, langzame spiervezels. En anderzijds ook als melkzuur consumenten. Dit geldt met name voor de rode, langzame vezels. Dit wordt het lactaat shuttle genoemd. Stijging lactaatconcentratie in het bloed tijdens lichamelijke inspanning • • • Wanneer de koolhydraat verbranding toeneemt stijgt de productie pyrodruivenzuur. Eerder werd vermeld dat pyrodruivenzuur wordt omgezet in melkzuur bij afwezigheid van zuurstof, melkzuur os daarom in evenwicht met pyrodruivenzuur Naarmate de inspanning stijgt worden relatief meer snelle melkzuurproducerende spiervezels ingeschakeld. Naarmate de inspanning stijgt schiet in sommige langzame spiervezels de aërobe stofwisseling te kort. Deze vezels spreken dan de aërobe glycolyse aan om energie vrij te maken en gaan melkzuur produceren. Lactaat en spiercontractie Er kunnen twee redenen worden genoemd waarom melkzuur remmend kan werken of fysiologische processen die betrokken zijn bij de spiercontractie. - De excitatie-contractie koppeling wordt verhinderd. Door de verlaging van de intracellulaire PH-waarde neemt de hoeveelheid calciumionen uit het sacroplasmatisch reticulum af. De binding van deze ionen aan troponine vindt minder makkelijk plaats. - De stijging van de H+ ionen heeft een remmende werking op de activiteit van de fructokinase. Dit is een enzym dat een grote rol speelt bij de anaërobe glycolyse. Als gevolg daarvan wordt de glycolyse vertraagd waardoor minder ATP geproduceerd wordt. - Een mogelijke indirecte verklaring is dat er door melkzuur veroorzaakt, te zuur milieu, die informatie doorstuurt via sensorische zenuwvezels. De hersenen zouden dan mogelijk een remmende werking hebben op de motorische zenuwvezels. Zo zou de verdere spierarbeid afnemen. Lactaat en zuurgraad De rol van lactaat als zuur is ook een controversieel onderwerp. Een acidose zou de ATP regeneratie remmen. het dalen van de PH heeft als ander gevolg dat er een vasodilatatie ontstaat in het vaatbed van de contraherende spier. Door een te zuur milieu verschuift de oxihemoglobine dissociatie curve naar echts, waardoor er meer zuurstof beschikbaar is voor de weefsels bij een bepaalde zuurstofspanning. Deze twee situaties zorgen voor een grotere hoeveelheid zuurstof voor de weefsels. Het lichaam zorgt ervoor dat het milieu interieur niet te zuur of te base wordt. Het lichaam heeft hiervoor enkele mechanismen om het milieu interieur constant te houden. Dit zijn buffers, uitschoot CO2 via de ademhaling en regulatie via de nier. 12 Lactaat en de tijd die nodig is om te herstellen Na een geleverde inspanning vult het lichaam zich aan met energierijke fosfaten en spierglycogeen. Na een zware belasting heeft men een zuurstofoverschot. Dit zuurstofoverschot bestaat uit een niet melkzuur houdend overschot en een melkzuurhoudend overschot. Het niet melkzuur houdend overschot is onafhankelijk van de afbraak van melkzuur. Het andere deel niet. In dit deel wordt de belasting extra zuurstof verbruikt. Dit om melkzuur te verbranden en de CF en ATP voorraad aan te vullen. Het duurt tussen de dertig en de zestig minuten om de PH waarden en lactaatwaarden te normaliseren. De halfwaarde van lactaat is 21.5 minuten + -2.8 minuten. Verwijdering van melkzuur uit het bloed en spier/lactaatafbraak Het melkzuur kan langs vier verschillende wegen worden verwijderd: - Uitscheiding in urine en zweet Melkzuur wordt uitgescheiden via de urine en zweet. De hoeveelheid melkzuur die op deze wijze tijdens het herstel van belasting uit het lichaam wordt verwijdert is echter verwaarloosbaar klein - Omzetting in glucose en/of glycogeen Omdat melkzuur een afbraakproduct is van koolhydraten kan het met behulp van ATP ook weer teruggevormd worden tot deze verbindingen. In de lever tot zowel glucose als glycogeen, en in het spierweefsel alleen tot glycogeen. De resynthese van glycogeen in spier en in lever is veel trager dan het proces van melkzuurverwijdering. De omzetting van melkzuur in glucose en glycogeen draagt daarom slecht in geringe mate bij tot de totale hoeveelheid melkzuur die wordt verwijderd. - Omzetting in eiwit Koolhydraten, inclusief melkzuur kunnen in het lichaam langs chemische weg worden omgezet in eiwit. Maar ook nu blijkt weer dat tijdens het herstel direct na de belasting slechts een klein deel van het melkzuur wordt omgezet in eiwit. - Oxydatie/omzetting in CO2 en H2O Melkzuur kan dienen als metabole brandstof voor het melkzuursysteem, vooral in de skeletspier, maar ook het hart, de hersenen, de lever en de nieren zijn in staat om melkzuur te verbranden. In aanwezigheid van zuurstof wordt melkzuur eerst omgezet in pyrodruivenzuur en vervolgens, via de respectievelijke Krebs-cyclus en elektronentransport, in CO2 en H2O. Gekoppeld aan dit proces treedt er natuurlijk ook resynthese van ATP op. C3H6O3 à C3H4O3 +3O2 à 3CO2 + energie + 16 ADP + 16 P à 16 ATP Het gebruik van melkzuur als metabole brandstof voor het aërobe systeem draagt in belangrijke mate bij tot het verwijderen van melkzuur tijdens het herstel van het lichaam na belasting.[29] 13 4. MAGNESIUM ALS OORZAAK VAN SPIERKRAMP 4.1. INLEIDING Dit hoofdstuk zal duidelijk maken wat magnesium is, hoe het werkt en wat het doet in relatie met spierkramp. Aan bod zullen komen de functies, voedingsbronnen, pathologie, magnesiumstatus, deficiëntie en toxiciteit en sport. Het eerste doel van dit hoofdstuk is het verkennen van het mineraal magnesium. Het tweede, en belangrijkste doel is, de relatie laten zien tussen magnesium en spierkramp. De probleemstelling is: ‘Welke relatie bestaat er tussen magnesium en spierkramp?’ In bijlage 3 wordt uitgebreid ingegaan op de stofwisseling van magnesium. 4.2. HET M INERAAL Magnesium (Mg) is een mineraal dat nodig is in elke cel in ons lichaam. [55] Het is co-factor voor meer dan 300 belangrijke biochemische reacties in het lichaam. De biochemische functies kunnen worden uitgelegd in drie systemen: • De synthese en het gebruik van energierijke bindingen: • De synthese van elektron- en proton transporteurs: neuronmusculaire transmissie • De synthese en activiteit van vele enzymen [19] Bekende en belangrijke functies van Mg: - Synthese van ATP; - Opslag energierijke fosfaten; - Eiwitsynthese; - Betrokken bij de formatie van o.a. NADH2 en FAD en coenzym A; - Nodig voor de hormoonhuishouding; - Helpt mee bij het activeren van vitamine B1 en B6; - Nodig bij normale spier contractie; - Nodig voor zenuwimpuls transmissie; - Betrokken bij het immuunsysteem; - Structureel component van bot; - Houdt het hartritme constant. [19, 79] 4.3. DE ROL VAN MAGNESIUM IN DE ENERGIESTOFWISSELING Bij de synthese van ATP is er zuurstof, Mg, ADP en fosfaat nodig. Wanneer al deze componenten aanwezig zijn in optimale concentraties zal de integriteit van het mitochondriële membraan en de capaciteit van enzymatische systemen in het ademhalingssysteem het best zijn. [20] Synthese en utilisatie van energierijke bindingen Mg is nodig voor de synthese van verschillende componenten die energierijke bindingen hebben: de anhydride fosfor binding die hoofdzakelijk wordt gevonden in ATP, maar ook in (GTP) guanosine trifosfaat, uridine trifosfaat (UTP), cytosine trifosfaat (CTP) en inosine trifosfaat (ITP). De anhydride fosforbinding wordt ook gevonden in de fosfoamide binding van creatinefosfaat, de fosfoenol binding van fosfoenolpyruvaat, in 1.3-difosfoglycerine zuur en in de binding tussen een zuur en een thiol-groep, zoals in acetyl-coenzyme A. De permanente herstructurering van deze componenten wordt veroorzaakt door, via fosforylering gekoppelde redoxreacties. Mg is essentieel voor het koppelen van de fosforylering- en redoxreacties. 14 Mg maakt de cellulaire respiratie mogelijk, die nodig is om energie op te slaan in de vorm van energierijke fosfaten. Mg blijkt ook nodig bij het vrij maken van energierijke bindingen. Dit gebeurt tijdens hydrolyse. Magnesium activeert alle reacties die van kracht zijn bij de omzetting van gefosforyleerde radicalen. Synthese en activeren van enzymen: In sommige gevallen is Mg2+ verbonden aan het substraat via chelatie. Het Mg2+ complex stelt een typische verbinding voor tussen componenten die het echte substraat van het enzym vormt. Bijvoorbeeld bij hexokinase en fosfoglyceraat kinase. In andere gevallen wordt Mg2+ eerst gebonden aan het enzym. Dit is het geval met bijvoorbeeld enolase, pyruvaatkinase en pyrofosfatase. Een enkele Mg2+ zal uiteindelijk een Mg-ATP complex vormen. Dit stelt het echte substraat van ATP-ase voor, welke alleen zal reageren op dit substraat wanneer het geactiveerd wordt door een tweede Mg2+. Alle ATP-afhankelijke enzym reacties vertonen een absolute behoefte aan Mg2+. De cellulaire en subcellulaire stabiliserende effecten van Mg. Mg heeft een stabiliserend effect. Niet alleen voor het celmembraan, maar ook voor diverse subcellulaire organellen. Een van de belangrijkste eigenschappen van Mg is de stabiliserende werking op membranen. Bij een Mg deficiëntie neemt de doorlaatbaarheid van plasmamembranen toe. Cellen raken vol met Ca2+ en Na+, en verliezen K+ en fosfor. Tegelijkertijd depolariseert de cel. De structurele effecten van Mg op het membraan zijn van fundamenteel belang. Ze worden versterk door effecten van de ATP-afhankelijke pompen die de actieve transport van Na+ en K+ en Ca2+ reguleren. Het is vooral belangrijk om de nadruk te leggen op het potentiële effect van Mg op Na+/K+-adenosinetrifosfatase (Na+/K+-ATPase). Dit heeft controle op de actieve natriumpomp (fig. 1).Wanneer geactiveerd gaat het natrium uit de cel waardoor kalium in de cel blijft. Een gebrek aan Mg brengt veranderingen in het cellulaire ion niveau, welke weer verschillende ion interacties veroorzaken. Hierdoor neemt de Na+ concentratie in de cytosol toe. Dit vergroot de distributie van Ca. Het gehalte van Ca2+ in de cytosol was al gestegen door de hoge permeabiliteit van het membraan, maar stijgt nog meer door een vloed van calcium vanuit de mitochondriën in de cytosol. Dit veroorzaakt veranderingen in de membraan van de mitochondriën. figuur 1. Energie toevoer voor Na/K-, Ca- en Na/Ca-pompen en uitwisseling In mitochondriën waar Mg actief is, is de oxidatieve fosforylering heel efficiënt. De primaire functie van alle mitochondriën zijn om de fosforylering gekoppeld te houden aan de oxidatie en om ATP te produceren. Bij Mg deficiëntie neemt de cellulaire respiratie toe terwijl de fosforylering vertraagd. Er is een vermindering waar te nemen van de P/O ratio. De mitochondriën zwellen op omdat de doorlaatbaarheid van de membranen toe neemt. De hyperpermeabiliteit van de membranen tijdens magnesium deficiëntie hangt minder af van de veranderingen in de ATP-ase activiteit, maar meer van het effect van de toename in membraan permeabiliteit. [20] De opname en accumulatie van Mg in de mitochondriën wordt geassocieerd met toegenomen opname van fosfaat en proton extrusie. De opname van fosfaat is nodig voor de fosforylering van ADP. De proton extrusie is de drijvende kracht in de oxidatieve fosforylering van ADP. Met behulp van een Mg afhankelijk mechanisme, accumuleert de mitochondriën grote hoeveelheden calcium om de lage gehalten calcium in de cytosol te handhaven. Deze 15 opname van calcium door het mitochondriën verhindert de ATP synthese op twee manieren: A. een binding tussen intramitochondriaal calcium en fosfaat vermindert de hoeveelheid fosfaat die nodig is voor oxidatie fosforylering van ADP; B. de energie verwekt door het elektrontransportsysteem wordt gebruikt voor het calcium transport. Daarom is het niet bruikbaar voor de ATP synthese. Calcificatie in de mitochondriën resulteert ten slotte in afsterving van de cel. Adequate gehalten Mg zijn nodig om de lage gehalten calcium in de cytosol te handhaven. Vitamine B6 en Mg zijn nodig voor normale activiteit van malaatdehydrogenase die is betrokken bij de malaat-aspartaat shuttle. Fosforylering van vit B6 is essentieel voor biologische activiteit. Deze fosfaat-transfer-reactie is Mg afhankelijk. De ademhalingsketting die betrokken is bij de ATP synthese heeft een adequate hoeveelheid nodig aan thiamine en riboflavine. Deze zijn de precursors van respectievelijk NAD en FAD en worden biologisch actief door een Mg-afhankelijke fosfaatreactie. Magnesiumdeficiëntie zou daarom een trage ademhalingsketting creëren en een afname van de efficiëntie in de transfer van reducerende equivalenten van de cytosol naar de mitochondriën. [1] 4.4. BRONNEN VAN MAGNESIUM Ongeveer 20-30% van de Mg die met de voeding wordt ingenomen wordt geabsorbeerd. Voornamelijk in de dunne darm.[73] Mg is aanwezig in veel voedingsmiddelen, maar de hoeveelheden zijn klein. Zoals geldt voor alle voedingsstoffen kan de dagelijkse behoefte aan Mg niet worden onttrokken uit 1 soort voedingsmiddel. [55] Het is belangrijk gevarieerd te eten. Mg is een component van chlorofyl. Groene groenten zijn dus een grote bron van magnesium.[9] Vlees en peulvruchten leveren ook bruikbare hoeveelheden. Magnesium gehalten in geraffineerde producten is laag. Volkoren brood bevat bijvoorbeeld 2 keer zoveel magnesium als witbrood, omdat de magnesiumrijke kiemen en zemelen verwijderd zijn tijdens het bewerken van de bloem. Water kan ook magnesium leveren. De concentraties magnesium in water variëren sterk per plaats. Hard water bevat meer magnesium dan zacht water. [55] Zie bijlage 4: lijst met Mg bevattende producten; en bijlage 5: ADH magnesium 4.5. M AGNESIUM STATUS Bloed bevat Mg normaliter in 3 vormen: gebonden aan albumine, gebonden aan kleine substanties (bijv. peptiden) en in een vrije, geïoniseerde vorm. De meeste analyse methoden meten het totaal Mg in het serum, rode bloedcellen of spierbiopten. Het is echter uitsluitend de geïoniseerde vorm die fysiologisch actief is. Recente onderzoeken, waarbij gebruik werd gemaakt van speciale Mg-ion gevoelige elektrodes, tonen aan dat het totaal Mg gehalte normaal kan zijn, terwijl het geïoniseerde, vrije Mg gehalte verminderd is. Er is aangetoond dat een afname van het extracellulaire vrij Mg resulteert in een verminderde hartprestatie capaciteit en afgenomen oxidatief energiemetabolisme. Daarom zijn er onderzoeken nodig waarbij de geïoniseerde Mg concentratie extracellulair en intracellulair wordt bepaald om de mogelijke rol van Mg bij het ontstaan van spierkramp en de effecten op het prestatievermogen te onderzoeken. (Zie H. 4.7) [5] 16 4.6. M AGNESIUMDEFICIËNTIE EN TOXICITEIT Toxiciteit Mg is relatief gezien niet toxisch. Inname van sterk geconcentreerd magnesiumsulfaat (MgSO4) geeft bij 30 g per dag vergiftigingsverschijnselen en bij 50 g per dag kan het een dodelijke afloop hebben (ADH 300 mg). Andere magnesiumzout verbindingen zijn niet toxisch.[36] Het grootste bijeffect van een overmaat aan Mg is het laxerende effect. Dit bijeffect heeft te maken met het soort magnesiumverbinding. Magnesiumcitraat staat erom bekend dat het diarree veroorzaakt. Magnesiumaspartaat hydrochloride veroorzaakt veel minder snel diarree. Hypermagnesiëmie kan voorkomen bij mensen die ernstige nierproblemen hebben en daarbij veel magnesium bevattende producten innemen (laxeermiddelen). Wanneer er geen nier problemen zijn is het onwaarschijnlijk dat er magnesium toxiciteit optreedt. [50] Vergiftigingsverschijnselen als gevolg van excessieve magnesium inname via de voeding is zeer onwaarschijnlijk. Deficiëntie Mg deficiëntie komt regelmatig voor. In Duits onderzoek [51] kwam naar voren dat de inname van Mg bij mannen en vrouwen te laag was. De ADH is voor vrouwen 300 mg en voor mannen 350 mg per dag. Uit onderzoek bleek dat slechts 220-260 mg per dag werd ingenomen. [37] Andere onderzoekers duiden aan dat tot 12% van gehospitaliseerde patiënten hypomagnesiëmie heeft. Het voorkomen hiervan kan zelfs 60% tot 65% zijn bij patiënten in een intensive care waar de voeding, het gebruik van diuretica en het gebruik van aminoglycosidische antibiotica een grote rol spelen [50]. De oorzaken van Mg tekort, opgesomd in de lijst hieronder: - geraffineerde producten - koken in ruim water - onthard drinkwater - eenzijdige inname van voedingsmiddelen - calcium-, fosfaat-, vitamine D- en vetrijke voeding - alcoholisme - intensieve sport - overmaat aan conserveermiddelen - vitamine B6 tekort - ondervoeding (bij ziekte of gewichtsreductie) - zwangerschap en lactatie [37] Mg te korten uiten zich in lage Mg gehalten in de extracellulaire ruimten en in een reductie van Mg gehalten in de cellen. Tevens treedt er hyperpermeabiliteit op van het cel membraan. Deze depolarisatie veroorzaakt uiteindelijk verlaagde gehalten aan kalium en een toename van calcium. Dit in combinatie met een verlaging van fosfor gehalten en een toename van intracellulaire Na+. De toegenomen toevloed van calcium in de cel produceert lage gehalten aan calcium in het bloed. De vrijlating van Kalium vanuit de cel vergroot de gehalten aan kalium in het bloed. Als de deficiëntie aan houdt kan het calcium overschot calcinosis veroorzaken, als gevolg van calciumfosfaat kristallen, waarin Ca, P en Mg zijn verenigd. Deze zouten hebben geen fysiologische waarde. Ze vergroten de cellulaire gehalten van fosfor en ook die van Mg tijdens langdurige Mg deficiëntie.Het is belangrijk om op te merken dat bij een magnesium tekort de gematigde vorm ongemerkt blijft. 17 Ernstige Mg deficiëntie • • • Marginale Mg deficiëntie Weefsels Bloed Urine Calcium ↓ Calcium ↓ calcinosis Fosfor ↓ Fosfor ↑ Kalium ↓ Kalium ↓ Kalium ↑ Afwezigheid van calcium-, fosfor- en kalium problemen [21] Risicofactoren magnesiumdeficiëntie: • Diabetes mellitus, diuretica, ouderen, pancreatitis, alcoholisme, kwashiorkor, zwangerschap, levercirrose, arteriosclerose, nierinsufficiëntie, laag energetisch dieet, dieet rijk aan koolhydraten, ernstige malabsorptie door bijv. chronische diarree of overgeven, fluoride, hoge zink gehalten en hoge gehalten vitamine D. [50] Aandoeningen gerelateerd aan magnesiumdeficiëntie: • Hart- en vaatziekten • COPD • Fibromyalgie • Ziekte van Raynaud • Nierinsufficiëntie • Adrenale disfunctie • PMS • Kanker Ook diabetes is gerelateerd aan magnesium deficiëntie. Slecht gereguleerde diabetes verhoogt het verlies van magnesium via de urine. Hierdoor stijgt de behoefte aan Mg. [50,69] categorie Absorptie Nieren - - Redistributie van magnesium - Oorzaken van magnesium deficiëntie voorbeelden Malabsorptie Ondervoeding Verstoorde inname tijdens langdurige parenterale voeding therapie Chronische diarree Fosfaat depletie Lisdiuretica Alcoholisme Endocrinopathie (hyperaldosteronemie, diabetische ketoacidose, thyrotoxicose, hyperparathyroidesme) Primaire renale disfunctie Amphotericine B, cisplatine, aminoglycoside, pentamidine, foscarnet, cyclosporine Erfelijke renale magnesium verspilling “hungry bone”syndroom acute pancreatitis insuline therapie - symptomen Gastrointestinale problemen Onregelmatige hartritme Verminderde coördinatie Spierspasmen en – krampen Tremoren Slapheid Angstgevoelens Persoonlijkheidsveranderin gen Desoriëntatie Verwarring Depressie Geïrriteerdheid tetanie, alcoholische hallucinaties ongewone gezicht- en oogbewegingen kaalheid ontstoken tandvlees [50, 72] 18 4.7. M AGNESIUM EN SPORT De onderzoeker Baumgartl heeft onderzoek gedaan bij mountainbikers. De Mg gesupplementeerde groep had minder spierkramp. Echter heeft Maughan bij een groep van marathonlopers geen relatie kunnen aantonen tussen serum Mg en het optreden spierkramp. Costill toonde aan dat er geen verandering was of een lichte toename van het intracellulair spier Mg tijdens dehydrerende duurinspanning. Het is dus erg moeilijk om een direct verband te leggen tussen serum Mg en spierkrampen. Er spelen vele andere factoren een rol bij spierkramp. Het is bekend dat een werkelijke Mg deficiëntie problemen in de contractierelaxatie processen van de spier kan veroorzaken. Dergelijke tekorten zijn echter zeer zeldzaam bij atleten. Op spiermembraan niveau bestaat er een direct verband tussen Ca kanalen en de extracellulaire Mg concentratie. Wanneer de extracellulaire Mg concentratie verhoogd is, dan worden de Ca kanalen geopend. Er bestaat dus een direct verband tussen Mg concentratie en de excitatiecontractiekoppeling.[5] 4.7.1. Beoordelen Mg status in lichaam Er is gebleken dat serum Mg waarden na inspanning niet representatief zijn voor Mg status in het hele lichaam. Wanneer er over een periode van meerdere dagen het serum Mg gehalte in rust gemeten wordt, na een nacht vasten, en de concentratie is telkens 7 mmol/l, dan is er waarschijnlijk sprake van een Mg tekort. Aan de andere kant zijn er veel voorbeelden waarbij normale serum Mg concentraties niet het Mg gehalte in het hele lichaam weergeven. Er zijn ook andere methoden om de Mg status te beoordelen. Het Mg gehalte in de spier kan worden bepaalt met behulp van een spierbiopt. Dit is dan echter een afspiegeling van het gehalte in een stukje spierweefsel en door lokale verschuivingen kan dit variëren. De meest betrouwbare methode om een Mg tekort aan het licht te brengen is waarschijnlijk de Mg stapelingstest, die beschreven is door Dullestad. Bij deze test wordt gedurende 8 uur intraveneus Mg sulfaat toegediend. Vervolgens wordt gedurende 24 uur de urine verzameld. Uit de hoeveelheid Mg die met de urine uitgescheiden is kunnen we de hoeveelheid Mg berekenen die het lichaam heeft vastgehouden. Deze test kan ons echter niet laten zien waar retentie plaats vindt en of het Mg voornamelijk in de botten dan wel in de spieren is opgeslagen. Het is niet duidelijk of het inzicht geeft in het Mg gehalte in de rode bloedcellen, in de spier of in het serum. Om de atletische capaciteit te bepalen is het belangrijk om het Mg gehalte in de spier te weten. Nog een andere methode die de Mg status van het lichaam weerspiegelt werd ontdekt door Haralambie. Hij rapporteerde dat de spierzenuwprikkelbaarheid door de Mg status beïnvloed kan worden. Door een verandering van de prikkelbaarheid van de spier vertonen de prikkel intensiteit/duur curven zogenaamde Mg pieken. Atleten die spierkrampen hebben tijdens inspanning, vertonen vaak deze Mg pieken in combinatie met lage serum Mg gehalten. Orale toediening van Mg leidt vaak tot een verdwijnen van de Mg pieken en werkt preventief tegen spierkrampen. [5] Concluderend kan gezegd worden dat er geen 100% betrouwbare methode bestaat om de algehele Mg status in het lichaam te beoordelen. Het meten van spierbiopten en serum gehalten Mg zijn zeker geen valide methoden om de Mg status in het lichaam te bepalen 19 4.7.2. Prestatieverlies door een lage Mg inname Er zijn verschillende publicaties die een afname laten zien van het prestatievermogen bij een lage Mg inname. Deze Mg deficiëntie ging samen met een toegenomen permeabiliteit van de rode bloedcel membranen. Andere publicaties hebben laten zien dat een ernstig Mg tekort spierschade veroorzaakt en de spiercel membraanfunctie verstoort. Dit wordt een Mg geïnduceerde myopathie genoemd (alleen bij ernstige Mg deficiëntie). Bij mensen bestaan er tegengestelde onderzoeksresultaten wat betreft de relatie tussen serum Mg gehalten en de maximale zuurstofopname. Deze relatie werd wel gevonden bij getrainde mannen, maar niet bij getrainde vrouwen. Dit is verwarrend omdat niemand weet waarom dit zo is. Er is onderzoek gedaan bij het Franse nationale langlaufteam. In dit onderzoek werd het mineraal gehalte gemeten. Er werd een afname van de zink status geconstateerd gedurende het seizoen. Eerst werd deze Zn afname toegeschreven aan de trainingsintensiteit. De afname correleerde echter met de tijdstippen van Mg suppletie. Dit kan verklaard worden door het feit dat in de darm Zn en Mg dezelfde carrier (transportmechanisme) hebben. Dus wanneer Mg wordt gegeven, kan de absorptie van Zn verminderen. [5] 4.7.3. Magnesiumverlies Via de urine Normaal gesproken is het verlies van Het is belangrijk om op te merken dat bij een magnesium tekort de gematigde vorm ongemerkt blijft. via de urine nihil. De onderzoeker Golf heeft echter in één onderzoek laten zien dat er in de eerste 24 uur na een marathon een verhoogde uitscheiding is van Mg met de urine. Dit zou als volgt verklaard kunnen worden. Onder invloed van adrenaline en mogelijke verzuring van de spiercel tijdens inspanning, vindt er een verandering plaats in de permeabiliteit van het membraan. Dit zal leiden tot een verplaatsing van Mg naar buiten de cel. Tevens zal bij voortdurend lage serum concentraties Mg, de permeabiliteit van het membraan toegenomen blijven, hetgeen resulteert in Mg verlies. Om deze reden is Mg suppletie belangrijk, volgens verschillende onderzoeken. [5] Via transpiratie Strømme heeft laboratoriumonderzoek verricht naar het Mg verlies met het zweet bij langlaufers die een inspanning leverden van 3 uur en hierbij 4 liter zweet verloren. Dit verlies werd bepaald met behulp van een zweetcollectie over het gehele lichaam. Het Mg verlies was 0,11 mEq (134mg) tijdens het eerste uur en het totale verlies was slechts 0,19 mEq (276 mg) na drie uur, wat overeenkomt met de hoeveelheid Mg die verloren gaat tijden zweten in een omgeving met verhoogde temperatuur tijdens rust. Veel zweten lijkt dus van marginaal belang voor het ontstaan van een beperkte Mg status bij atleten. [5] 4.7.4. Mg suppletie Er zijn drie redenen waarom sporters Mg supplementen nemen: 1. Om de verliezen met het zweet te compenseren 2. Ter preventie van spierkramp 3. Om de mitochondriële energiestofwisselingcapaciteit van de spiercel te behouden. De meeste orale magnesiumsupplementen moeten worden ingenomen tijdens de maaltijden om diarree te voorkomen. Magnesiumzouten die beschikbaar zijn voor oraal gebruik zijn inclusief de aminozuur chelaten (), carbonaat, chloride, gluconaat en oxide. Een aantal studies hebben laten zien dat er significante verschillen zijn in biologische 20 beschikbaarheid van de verschillende zouten, bij mens en dier. Volgens bepaalde onderzoekers wordt magnesiumaspartaat HCL het best geabsorbeerd en is het biologisch het best beschikbaar. Magnesiumasprataat HCL veranderd niet de zuurbase balans, zoals andere zouten wel doen. Daarom veroorzaakt het minder diarree. Tijdstip Magnesiumsuppletie Sommige atleten gebruiken dranken met een hoog Mg gehalte tijdens de inspanning. Er zijn twijfels over het nut van Mg suppletie tijdens de inspanning. Er is onderzoek gedaan bij triatleten waarbij gekeken werd naar de Mg inname. De Mg ingenomen tijdens de inspanning had geen effect op de serum Mg concentratie en het grootste deel werd onmiddellijk na de inspanning uitgescheiden met de urine. Veel atleten reageren met maagdarmproblemen, vooral diarree en buikkrampen op Mg suppletie tijdens de inspanning. Wanneer er aanwijzingen bestaan voor een Mg deficiëntie of een chronische laag Mg gehalte Mg inname, zoals bij diëten die een laag energetisch dieet volgen om hun gewicht op peil te houden, dan kan Mg suppletie zinvol zijn, maar alleen op de lange termijn. Een dergelijke suppletie zou dan met de normale voeding moeten plaatsvinden en niet tijdens de inspanning. [39] Er is interactie van verschillende mineralen in de absorptie en een hoge dosering van 1 mineraal kan de voedingsbalans verstoren. [5] Met behulp van data van onderzoeken naar de inname van energie bij atleten is in het verleden gebleken dat topatleten die een hoge energie-inname hebben ook een hoge mineraalinname hebben. De groep die speciale aandacht zou moeten krijgen, zijn die atleten die een lage energie inname hebben, zoals turnsters en balletdanseressen. Zij lopen het risico ijzer tekorten en misschien ook Mg tekorten te ontwikkelen. Dus wanneer atleten een gevarieerde voeding nuttigen, in voldoende hoeveelheden om in hun dagelijkse energiebehoefte te voorzien dan is er waarschijnlijk geen Mg deficiëntie of beperking van de Mg status. Wanneer er echter wel een Mg deficiëntie wordt verwacht naar aanleiding van een voedingsanamnese of door meer geavanceerde methoden, dan zou Mg suppletie niet meer betekenen dan het symptoom bestrijden en niet de kwaal zelf. Er moet altijd gekeken worden naar wat de werkelijke oorzaak is van de Mg deficiëntie. [5] 4.8. CONCLUSIE De probleemstelling was: ‘Welke relatie bestaat er tussen magnesium en spierkramp’. In dit hoofdstuk komt naar voren dat magnesium een belangrijke rol speelt in de energiestofwisseling. De energiestofwisseling levert energie aan spieren zodat er spiercontractie op kan treden. Wanneer Magnesium in onvoldoende mate, door welke reden dan ook aanwezig is, is de energiestofwisseling verstoord. Hierdoor kan de spiercontractie ook verstoord worden. Magnesiumdeficiëntie komt voor. Het is moeilijk te diagnosticeren, aangezien de status in het bloed, in het serum of in spierbiopten niet representatief is. Magnesium kan namelijk in het lichaam verschuiven van serum naar rode bloedlichaampjes. In de spier kan magnesium ook verschuiven van locatie naar locatie. Er zijn verschillende reden waardoor er een deficiëntie op kan treden. Ons voedsel is tegenwoordig in hoge mate bewerkt waardoor de natuurlijke gehalten magnesium sterk worden verlaagd. Magnesiumdeficiëntie komt ook voor wanneer er iets niet goed werkt in het lichaam of wanneer de elektrolytenbalans verstoord is. Zo kunnen o.a. nierinsufficiëntie en hoge zink- en calciuminnamen zorgen voor een magnesiumdeficiëntie. Maar ook diuretica, alcohol, en bepaalde medicijnen. 21 In onderzoeken naar de relatie tussen sport en magnesium komt naar voren dat magnesiumsuppletie positief zou kunnen werken op de prestatie. Er zijn echter veel tegenstrijdigheden tussen de onderzoeken. Magnesium blijft een mineraal waar onderzoek naar moet worden gedaan, omdat het een positief effect zou hebben bij vele aandoeningen. 5. OVERIGE OORZAKEN SPIERKRAMP 5.1. INLEIDING In dit hoofdstuk wordt besproken welke relatie stress, cafeïne en de schildklier hebben met spierkramp. De doelen van dit hoofdstuk zijn: - inzicht krijgen in wat er verandert in de spierstofwisseling tijdens stress; - inzicht krijgen in wat er verandert in de spierstofwisseling na inname van cafeïne; - Inzicht krijgen in de rol die de schildklier heeft op de spierstofwisseling. De probleemstelling is: Welke rol hebben stress, cafeïne en de schildklieren op spierkramp? 5.2. DE INVLOED VAN STRESS OP SPIERKRAMP 5.2.1. Respons op stress Stress is niet alleen een ‘fight and flight’ response maar ook een respons op een trauma, letsel, operatie, verbranding of infectie. Stresssituaties gaan samen met een metabolische respons dat wordt gekenmerkt door een toename van zuurstofconsumptie en hypermetabolisme, in welke het sympathische zenuwstelsel een belangrijke rol speelt. Ook de anti-insuline hormonen, de catecholamines, glucagon en cortisol zijn belangrijk. Afhankelijk van de secretie van epinefrine en corticoteroïds door stress vindt er een magnesium verlies plaats. Tegelijkertijd is er extra behoefte aan magnesium tijdens stress. Bij een respons op stress kunnen we drie niveaus onderscheiden: 1. Een ‘snel’ systeem; Via bijniermerg en adrenaline (onder andere hartslag en spier) 2. Een ‘middelsnel’ systeem; Via hypofyse, bijnierschors en cortisol (onder andere metabolisme) 3. Een ‘langzaam’ systeem; Via hypofyse, groeihormoon en schildklier, thyroxine (verandering op de lange duur) [16] De metabolische respons van stress wordt gekenmerkt door; - Onderdrukking van het anabolisme - Toename van katabolisme - Toename van insuline onafhankelijke perifere glucose opname - Toename van de insuline weerstand [6] In situaties die hoge stress veroorzaken brengt de sympathicus het lichaam in een alarmtoestand. Het hormoon adrenaline wordt op dit moment uit het bijniermerg afgegeven. Adrenaline veroorzaakt o.a.: - Een toename van de hartslagfrequentie 22 - Verhoging van de bloeddruk Vasocontrictie of vasodilatatie Bronchodilatatie Toename van glycogenolyse Verhoogde vetafbraak Tegelijkertijd wordt in de hypothalamus het corticotrofine releasing hormoon (neurohormoon CRH) afgegeven dat via adrenocorticotroop hormoon (hypofysehormoon ACTH) de bijnierschors aanzet tot de productie van het hormoon cortisol. Cortisol, ook wel het stresshormoon genoemd: - Beschermt het lichaam onder meer tegen een al te heftig verloop van ontstekingsprocessen - Stimuleert in de lever de omzetting van aminozuren in suikers voor de ergotrope ondersteuning (gluconeogenesis). - Remt de werking van de fibroblasten in het gezonde bindweefsel en de specifieke immuuncellen. [15] - Heeft een metabolismeverhogend effect. Het verhoogde metabolisme vergroot de kans dat zich metabolieten ophopen die dan nociceptieve vezels kunnen activeren. [16] Glucocorticoïds levert een bijdrage bij het stress respons, door inhibitie van glucose transport in de perifere cellen en speelt een veroorlovende rol in het stimuleren van gluconeogenese bij glucagon en catecholamines. Stress zorgt voor insuline weerstand in de spieren, vetweefsel en lever. De insuline afhankelijke transport van glucose in vetweefsel en spierweefsel neemt af, waarschijnlijk door de inhibitie van insuline effect op GLUT-4. Interessant is de toename van insuline onafhankelijke glucose opname, voornamelijk in de spieren. Een hoge concentratie van adrenaline en glucagon stimuleren glycogenolyse en gluconeogenese. Dit leidt tot een matige hyperglykemie (verhoogde glucosegehalte in het bloed). De afname van glucose opname in de periferie vergroten het hyperglykemisch effect. [53] 5.3. CAFEÏNE EN SPIERKRAMP 5.3.1. Wat is cafeïne Het meest voorkomende stimulerende middel is cafeïne. Cafeïne wordt gevonden in verschillende planten, voedingsmiddelen, zoals in koffie, thee, cola, cacao, chocolade en in verschillende medicijnen. De stimulerende werking van cafeïne op het lichaam berust op dezelfde werking als het hormoon adrenaline. Een hoeveelheid van maximaal 600mg per dag is een geaccepteerde dosis. In de onderstaande tabel is aangeven de hoeveelheid cafeïne in verschillende producten: • Koffie (250ml) 50-350mg • Oploskoffie (250ml) 60-100mg • Cafeïnevrije koffie (250ml) 1-4mg • Thee (250ml) 10-90mg • Cola (250ml) 35-40mg • Cacao/ warme chocolademelk (250ml) 40-80mg 23 • Chocoladereep (200g) 20-60mg 5.3.2. De werking van cafeïne Cafeïne heeft een wezenlijke bijdrage aan het vergroten van het prestatievermogen bij duurprestatie. Deze alkaloïde speelt waarschijnlijk een rol bij het mobiliseren van vrije verzuren. Deze vrije vetzuren kunnen als brandstof dienen voor het aërobe systeem. Cafeïne heeft in die zin een glycogeensparend effect dat het lichaam in staat stelt om meer vetten te gebruiken als brandstof, waardoor de glycogeenvoorraden minder worden aangesproken. Dit met gevolg dat de spieren minder snel vermoeidheid zal vertonen. Cafeïne heeft verder ook een remmende invloed op de werking van fosfodiesterase. Dit enzym zorgt voor de cAMP afbraak. Door de remming van dit enzym stijgt het gehalte cAMP. cAMP zorgt onder andere voor verschillende dingen. Ten eerste stimuleert het de omzetting van glycogeen naar glucose, waardoor het bloedglucosegehalte stijgt. Ten tweede stimuleert het de activiteit van het Ca ²+ kanaal. Zo is er sprake van een verhoogde Ca ²+ vrijlating uit het sacroplasmatisch reticulum. Het cAMP stimuleert ook de schildklier tot de productie van schildklierhormonen. Bij een verhoogde cAMP kan dit leiden tot een verhoogde werking van de schildklier. En tot slot stimuleert cAMP de epitheelcellen van de niertubuli. Hierdoor vind er een toename van de permeabiliteit van de membranen voor water plaatsvindt. Met als gevolg de kans op dehydratie. Ook kunnen vetcellen bijvoorbeeld gestimuleerd worden door cAMP tot het afbreken van triglyceriden onder invloed van adrenaline noradrenaline adrenocorticotroop en glucagon. 5.3.3. De effecten van cafeïne Korte termijn effecten: - Toename temperatuur en ademhaling; - Toename bloeddruk; - Toename van urine-excretie; - Toename van alertheid; - Grote doses kunnen hoofdpijn, nervositeit, snelle hartslag en krampen veroorzaken; - Cafeïne zorgt voor energiepiek, waarna een groter gevoel van vermoeidheid kan optreden; - Trillerige handen; - Slapeloosheid. Effecten op de stofwisseling: - Het stimuleert het centrale zenuwstelsel; - Het zorgt voor de vrijmaking van vrije vetzuren; - Het beïnvloedt de nieren, door een toename van urine afscheiding, wat in sommige gevallen kan leiden tot dehydratie. Lange termijn effecten: Meer dan 8 tot 9 koppen cafeïnehoudende dranken kunnen leiden tot: - Chronische slapeloosheid en maagzweren; - Blijvende angstigheid en depressie; - Onregelmatige hartslag en een hoge cholesterolgehalte. 24 [32, 3, 56, 70, 33, 29] 5.4. DE RELATIE TUSSEN HYPOTHYROÏDIE EN SPIERKRAMP 5.4.1. De schildklier De schildklier (glandula thyroídea) is een endocriene klier, gelegen voor de luchtpijp onder het strottenhoofd, bestaande uit twee zijkwabben verbonden door een middengedeelte, de isthmus. Het in de schildklier voorkomende hormoon is aan eiwit gebonden en heet thyroglobuline, welke ontstaat uit jodium verbindingen die in de schildklier worden gesynthetiseerd. De belangrijkste stoffen die de schildklier afscheidt zijn thyroxine (T4) en trijoodthyroxine (T3). Voor de synthese van zowel T4 en T3 is een kleine hoeveelheid jodium noodzakelijk. De secretie van thyroxine en tri-joodthyroxine door de schildklier wordt gereguleerd door het thyreoïdstimulerende hormoon (TSH) dat door de adenohypofyse wordt afgescheiden. De regeling van de afgifte van thyroxine berust net als bij het groeihormoon op het hypothalamus-hypofysesysteem. Uit neurosecretorische cellen in de hypothalamus wordt het thyreotropine-releasing hormoon (TRH) aan het portale bloed afgegeven. TRH stimuleert de hypofyse tot de afgifte van thyroidea stimulerend hormoon (TRH). Op zijn beurt wordt dit met het bloed naar de schildklier vervoerd waar de afgifte van thyroxine wordt geactiveerd. De feedback van T4 op niveau van de hypofyse domineert over de TRH invloed. Voor de schildklierhormoonsynthese heeft men per dag 60µg jodide (aanbevolen dagelijkse hoeveelheid, ADH) nodig. Bij de afbraak van schildklierhormoon komt dagelijks circa 50µg als vrij jodide in de bloedbaan en de rest wordt met de ontlasting uitgeschieden. [49] De schildklier geeft voor 80% T4 af en voor 20% T3. Ongeveer 30-31% T4 wordt in de lever omgezet in T3. In de schildklier is T4 en ook T3 opgesloten in de vorm van thyreoglobuline. In het bloedplasma is T4 voor ongeveer 75% gebonden aan thyroxinebindend globuline (TBG), terwijl de rest van het T4 gebonden is aan thyroxinebindend pre-albumine (TBPA) en aan albumine. Slechts ongeveer 0,02% van T4 is niet gebonden en wordt daarom ook wel vrij thyroxine (FT4) genoemd. De concentraties gebonden en vrij thyroxine vormen samen de totale thyroxineconcentratie (TT4) thyroxine bindend prealbumine en albumine. De vrije fractie van T3 is circa 1,3%. [49] 5.4.2. Functies van thyroxine en tri-joodthyroxine Het belangrijkste effecten van T3 is: - Ze verhogen de stofwisselingsactiviteit van alle lichaamscellen. - Stimulering van de eiwitsynthese, waardoor schildklierhormonen onmisbaar zijn voor een normale groei en ontwikkeling bij kinderen. - Het doen toenemen van de hoeveelheid enzymen in de intracellulaire vloeistof. - Het doen toenemen in grootte/actiever en aantal van de mitochondriën. - Stimulering van de glucoseopname door de cel en van de glycolyse en de gluconeogenese. - Het mobiliseren van vrije vetzuren en het bevorderen van de oxidatie daarvan. - Activeert natriumpomp. 25 De meest voorkomende thyroïd aandoening in een verminderde activiteit van het thyroïd, oftewel hypothyroïde. Dit ontstaat wanneer het thyroïd erin faalt om genoeg hormonen te produceren. Minder vaak voorkomende aandoening van het thyroïd is, een overactieve thyroïd, of met andere woorden, hyperthyroïdie. Dit ontstaat wanneer het thyroïd meer thyroïde hormoon produceert dan noodzakelijk is. Het risico om een thyroïd aandoening te krijgen neemt toe naarmate je ouder wordt. Voor ons onderwerp is de hypothyroïdie relevant. Daar deze aandoening gepaard gaat met spierkramp. Symptomen van hyperthyroïdie Semi-specifiek Vermoeidheid • Droge huid Toename lichaamsgewicht • Ruw, droog haar of haarverlies Kouwelijkheid • Schorre krakende stem Obstipatie • Geelachtige huid Moeite met het herinneren van dingen • Myxoedeen Afname van de concentratie • Verlaagde hartslag Depressie • Lage lichaamstemperatuur Hypomenorrhoea/amenorroe • Proximale spierzwakte Spierkrampen Symptoom dat aanwezig kan zijn: Verminderde coördinatie • Vergrote thyroïd klier(goiter) Stijve gewrichten Aspecifiek • • • • • • • • • • • [4, 45] 5.4.3. Conclusie Stress kan spierkramp veroorzaken. Afhankelijk van de secretie van epinefrine en corticoteroïds door stress vindt er een magnesium verlies plaats. Tegelijkertijd is er extra behoefte aan magnesium tijdens stress. In situaties die hoge stress veroorzaken brengt de sympathicus het lichaam in een alarmtoestand. Het hormoon adrenaline wordt op dit moment uit het bijniermerg afgegeven. Na alle waarschijnlijkheid kan cafeïne het risico van spierkramp vergroten. Cafeïne heeft een duidelijke invloed op het enzym phosfhodiesterase. Waardoor uiteindelijk een verhoogde Ca ²+ uit het sacroplasmatisch reticulum wordt vrijgelaten. Ca²+ speelt weer een grote rol in de spiercontractiemechanisme. Ca²+ zorgt er namelijk voor dat myosine kan reageren met actine. Als de Ca²+ concentratie onder invloed van cafeïne niet daalt blijft de spier contracteren. Dit kan uiteindelijk tot spierkramp leiden. Een andere belangrijke werking van cafeïne die kan leiden tot spierkramp is de verhoogde permeabiliteit van de membranen van de niertubuli voor water. Dit kan namelijk leiden tot dehydratie. Veel van de klachten bij hypothyroïdie berusten op een verlaagde stofwisselingsactiviteit van de lichaamscellen: een verlaagde eiwitsynthese, afname van de hoeveelheid enzymen, afname van grootte en actieve werking van de mitochondriën, afname van glycolyse en de gluconeogenese, afname van de vrije vetzuren en een afname van de werking van de natriumpomp. Dit kunnen de redenen zijn waardoor bij mensen met een vertraagde werking van het thyroïd vaker en meer last hebben van spierkrampen. 26 6. MICRONUTRIENTEN EN SPIERKRAMP 6.1. INLEIDING In dit hoofdstuk worden de verschillende nutriënten die van invloed zijn op spierkramp besproken. Er wordt besproken welke invloed de nutriënten hebben op spierkramp. Magnesium wordt apart behandeld in het hoofdstuk ‘Magnesium’. Ook wordt er, in het kort, aandacht besteed aan het nut en de nutteloosheid van voedingssupplementen. Het uiteindelijke doel van dit verslag is om voedingskundig advies te kunnen geven aan personen die vaak last hebben van spierkramp. Probleemstelling: Welke nutriënten kunnen van nut zijn bij spierkramp. Nutriënten die worden besproken in dit hoofdstuk: 6.2. Water 6.3. Calcium 6.4. Kalium 6.5. Zink 6.6 Vitamine E 6.7. Vitamine D 6.8. Vitamine C 6.9. Vitamine B6 6.10. Taurine 6.11. Carnitine 6.12. Kinine 6.2. WATER Het menselijke lichaam bestaat voor ± 60 % uit water. Dit percentage kan variëren per individu. Water is dus heel erg belangrijk voor het menselijke lichaam. Wanneer er niet genoeg water wordt ingenomen droogt het lichaam uit: dehydratie. Dehydratie is te definiëren als een tekort aan vocht in de weefsels. Vochtverlies betekent, naast verlies van water, ook verlies van elektrolyten, zoals natrium, kalium en magnesium. Als vochtverlies niet wordt aangevuld, dikt het bloed in met als gevolg een langzamere doorbloeding, verhoogde hartfrequentie en een verstoring van het stofwisselingsproces. Als de toevoer van het vocht tijdens sportactiviteiten niet toereikend is, kan er ook niet voldoende transpiratievocht worden geproduceerd. In extreme gevallen kan dit zelfs tot oververhitting leiden of warmtestuwing. [65] VOCHTVERELIES Risicofactoren en oorzaken - Temperatuur Graad van luchtvochtigheid Duur van inspanning Intensiteit van de inspanning Soort sportkleding Mate van getraindheid Hevig zweten Inadequate aanpassing aan warm weer Onbalans tussen water en elektrolyten Slecht herstel na vorige training. Symptomen - Droge mond Sterk gekleurde urine (geconcentreerd) Anorexie Maagpijn Prestatieverlies 27 - Spierkrampen Mechanisme - Transpiratie Ademen Feces Urine Huid Gevolgen - Warmtestuwing Spasmen in arm-, beenspieren Buikkrampen Heftig transpireren Behandeling - Voldoende vocht innemen Rekken en masseren van verkrampte spieren Rusten in koele omgeving IJs op de verkampte spieren Let op de ademhaling en hartproblemen [38, 30] Spierkramp als gevolg van dehydratie moet en kan goed worden voorkomen. Het is belangrijk om een adequate vochtinname te handhaven voor, tijdens en na de inspanning.[38] Normaal gesproken is de ADH van water 1 ½ tot 2 liter per dag. Tijdens inspanning loopt deze hoeveelheid op. Het is van belang dat voor, tijdens en na inspanningen gedronken wordt om dehydratie te voorkomen. Men kan zelf inschatten hoeveel vocht verloren gaat tijdens een training. Dit kun gedaan worden door het lichaamsgewicht vlak voor en vlak na de training te meten. Het gewichtsverlies is het verlies aan vocht. Rekening moet worden gehouden met de hoeveelheid vocht ingenomen tijdens de inspanning. Door dit een paar keer te meten tijdens verschillende trainingen kan dit worden geschat. [35] Tijdens sporten kan men het beste kiezen voor isotone dranken. Dit soort dranken hebben een osmolariteit gelijk aan die van bloed, waardoor de opname van vocht in het lichaam optimaal is.[30] 6.3. CALCIUM Calcium (Ca) is het primaire mineraal van botten en tanden. Het is ook betrokken bij spiercontractie, -relaxatie, zenuwfuncties, bloedklontering, bloeddruk en immuunsysteem. Het komt voor in melkproducten, groenten, peulvruchten en tofu.[79] Symptomen Spierspasmen, convulsies, intestinale krampen Zwakke hartritme Aritmie osteoporose Hypercalciëmie Hyperparathyroïdie Verwarring (>11 mEq/l*) Kanker Spierpijn Vit. d overschot Aritmie Ca overschot door Nierstenen suppletie Calcificatie van zachte weefsels *De normale ECV gehalten van calcium zijn 4,5-5,3 mEq/l Hypocalciëmie (<4 mEq/l*) - Oorzaak Ondervoeding Vit. D tekort Nierinsufficiëntie Hypoparathyroïdie Hypomagnesiëmie - - - Behandeling Ca suppletie Vitamine D suppletie Infusie met hypotone vloeistof Verwijderen van schildklier Toediening van calcitonine [49] 28 Veranderingen in extracellulaire Ca concentraties hebben effect op de kracht en de duur van contracties van de spiervezels (zie H. 2.2). Als er hypercalciëmie ontstaat, raken de spieren extra gevoelig en nemen de spiercontracties in duur en kracht toe. Wanneer er hypocalciëmie ontstaat, worden de contracties erg zwak en de frequentie neemt af. Hypo- en hypercalciëmie heeft effect op alle spieren, maar het effect op de hartspier is het meest gevaarlijk, aangezien er hartproblemen kunnen ontstaan of zelfs hartstilstand. [49] Er is een enorme wisselwerking tussen Mg en Ca. De relatie die Ca heeft bij spierkramp is gerelateerd aan Mg. Er wordt vaak gesproken over een calcium/magnesium ratio. De ratio die het meest optimaal is volgens de literatuur is 2:1. [78, 58] Wanneer men de Nederlandse ADH van Mg en Ca bekijkt komt de ratio uit op ongeveer 3:1 (1000 mg Ca : 300 mg Mg). Ca en Mg spelen beide een rol in de energiestofwisseling. Zonder Ca en Mg kan de energiestofwisseling niet goed werken. Zonder energie, in de vorm van ATP, kunnen spieren niet naar behoren functioneren en kan er kramp ontstaan (zie H. 4.4 en 4.7). Ca speelt ook een rol bij de werking van de schildklier. Tijdens hyperthyroïdie is het gehalte aan Mg laag en aan Ca hoog. Door het hoge gehalte Ca in het bloed en het lage gehalte aan Mg ontstaat er kramp. Ca zorgt namelijk voor spiercontractie en magnesium voor spierrelaxatie. Mensen met een hypothyroïdie hebben meer Ca dan Mg nodig en mensen met een hyperthyroïdie hebben meer Mg nodig. [5] (zie H. 5.4.1) (ADH zie bijlage 4) 6.4. KALIUM Kalium (K) is een elektrolyt dat de normale vloeistof en elektrolyten balans handhaaft, speelt een rol bij de handhaving van de cel integriteit en assisteert bij de zenuw impuls transmissie en spiercontractie. Het komt voor in fruit, groenten, granen, peulvruchten, volkoren producten, vlees en melk. [79] (zie H. 4.4 en 4.7) Hyperkaliëmie (>8 mEq/l) - Symptomen Ernstige hart aritmie - Hypokaliëmie (<2 mEq/l) - Spierslapte verlamming - Oorzaken Mg deficiëntie Nierinsufficiëntie Kaliumsparende diuretica Chronische acidose Kaliumarm dieet Diuretica Hypersecretie van aldosteron Chronische alkalose De normale ECV gehalten van kalium zijn 3,8-5,0 mEq/l [50] - Behandeling Infusie met hypotone oplossing Selectie van diuretica Infusie van buffers Voedingskundige aanpassingen Kaliumrijke voeding innemen Kalium suppletie Infusie van kalium K heeft een rol in de energiestofwisseling, samen met Na: K/Na-ATPase pomp. Deze pompen handhaven de membraan potentiaal. De pompen gebruiken ATP om Na uit en K in de cel te pompen. Deze activiteit neemt naar schatting 20-30% van de energie levering in rust voor zijn rekening. Het is een belangrijke activiteit voor zenuw impuls transmissie, spiercontractie en de hartfunctie. [44] Symptomen van een te laag K gehalte zijn gerelateerd aan de veranderingen van het membraan potentiaal en het celmetabolisme. Symptomen zijn vermoeidheid, spierzwakte en spierkrampen, intestinale verlamming, constipatie, buikpijn. Onder andere Mg-deficiëntie kan hypokaliëmie veroorzaken. [43] 29 Veranderingen in de extracellulaire K concentraties hebben dus effect op de membraan potentiaal en op de graad van depolarisatie en repolarisatie. Hyperkaliëmie veroorzaakt spierzwakte doordat de spiercellen depolariseren, en de repolarisatie wordt verhindert. Bij hypokaliëmie gaan de membranen van de cellen hyper polariseren. De contractie van de spiervezels neemt af. Hypo- en hyperkaliëmie heeft effect op alle spieren, maar het effect op de hartspier is het gevaarlijkst. [49) (ADH zie bijlage 4) 6.5. ZINK Zink (Zn) is een bestanddeel van veel enzymen. Het wordt geassocieerd met het hormoon insuline, is betrokken bij het maken van genetisch materiaal en eiwitten, immuunsysteem, transport van vitamine A, smaak perceptie, wond genezing, aanmaak van sperma, endocriene functies en de normale ontwikkeling van de foetus. Het komt voor in eiwit bevattende producten (met name oesters, roodvlees, orgaanvlees, vis, gevogelte) [79] Zn wordt voornamelijk gevonden in de lever, nieren, pancreas en de hersenen.[47] De relatie die Zn heeft met spierkramp is lastig te vinden. Gekeken kan worden naar de interactie die Zn heeft met andere voedingsstoffen. Het is duidelijk dat het vitamine Bcomplex in verband kan worden gebracht met spierkramp (zie H. 6.7). Zn is gerelateerd aan de normale absorptie en de activiteiten van het vitamine B-complex. Een hoge inname Ca kan de absorptie van Zn voorkomen. [58] Wanneer er niet genoeg Zn wordt geabsorbeerd kan vitamine B6 niet goed functioneren. Hierdoor kan spierkramp ontstaan. Er is ook onderzoek gedaan naar de absorptie van Mg bij zinksuppletie. De conclusie was dat Zn (142 mg/d) de Mg absorptie en de Mg balans significant deed afnemen. [43, 69] Er is onderzoek gedaan bij het Franse nationale langlaufteam. In dit onderzoek werd het mineraal gehalte gemeten. Er werd een afname van de zink status geconstateerd gedurende het seizoen. Eerst werd deze Zn afname toegeschreven aan de trainingsintensiteit. De afname correleerde echter met de tijdstippen van Mg suppletie. Dit kan verklaard worden door het feit dat in de darm Zn en Mg dezelfde carrier (transportmechanisme) hebben. Dus wanneer Mg wordt gegeven, kan de absorptie van Zn verminderen. [5] Een zinkdeficiëntie kan fysieke prestaties verminderen, als gevolg van de rol die Zn heeft in de regulatie van de lactaat-dehydrogenase activiteit. In andere onderzoeken lijkt een zinkdeficiëntie te resulteren in afname van de spiersterkte en uithoudingsvermogen. Zn supplementen worden daarom wel gebruikt door atleten. Er is echter weinig bewijs dat de prestatie verbetert wanneer men zinksuppletie inneemt.[44] Zinksupplementen die meer dan 15mg/d bevatten kunnen resulteren in een verzwakt immuunsysteem. [11] Wanneer men Zn wil suppleren moet ook rekening worden gehouden met het feit dat zink de ijzer en koper absorptie verhindert. IJzer (Fe) en koper (Cu) zijn nodig voor o.a. de rode bloedcellen. [58] Er is onderzoek gedaan, bij levercirrose patiënten, naar het effect van Zn op spierkramp. Het doel was determineren of orale inname van zinksulfaat de frequentie en ernst van spierkrampen bij patiënten met levercirrose vermindert. Zinksuppletie (220 mg/ 2 x daags, oraal) verbeterde de kramptoestand bij 10/12 patiënten. Bij 7 van deze patiënten verdween de kramp helemaal. Een potentiële relatie tussen Zn deficiëntie en spierkramp bij levercirrose was niet eerder gesuggereerd. Zinksuppletie zou kunnen leiden tot een verbetering van symptomen die geassocieerd zijn met spierkramp bij 30 levercirrose.[46] Er moet verder onderzoek worden gedaan naar het positieve effect van Zn in relatie met spierkramp bij gezonde mensen. (ADH zie bijlage 4) 6.6. VITAMINE C - ASCORBINEZUUR Vitamine C maakt deel uit van de collageen- en thyrosinesynthese, is antioxidant, maakt deel uit van de aminozuur stofwisseling en het immuunsysteem en helpt bij de absorptie van ijzer. [79] figuur 1 [76] Bij een vitamine C deficiëntie kan er spierdegeneratie en spierpijn ontstaan. [79] Andere functies die gerelateerd kunnen worden aan spierkramp hebben onder ander te maken met de interactie tussen andere, voor spierkramp belangrijke, voedingsstoffen: - Vitamine C verhoogt en beschermt de concentratie vitamine E in het lichaam. [58] Tevens kan vitamine C vitamine E regenereren.[70] Vitamine E kan (volgens de orthomoleculaire literatuur) in relatie worden gebracht met spierkramp. (zie H. 6.8.) - Vitamine C is nodig voor de synthese van carnitine.(zie H. 6.11) - Vitamine C speelt ook een belangrijke rol in de synthese van noradrenaline (norepinefrine). Noradrenaline is een sympatische neurotransmitter met hoofdzakelijk vasoconstrictische werking.[74] (ADH zie bijlage 4) 6.7. VITAMINE B6 - PYRIDOXINE Vitamine B6 maakt deel uit van de aminozuur en vetzuurstofwisseling, het helpt bij het converteren van tryptofaan naar niacine en het helpt bij de aanmaak van rode bloedlichaampjes. [79] figuur 3 [76] Bij een tekort aan vitamine B6 ontstaan er spiersamentrekkingen. Bij een te hoge doses ontstaat er onder andere spierzwakte. [79] Vitamine B6 is verbonden met Mg. Ze zijn beide nodig voor de eiwitsynthese, speciaal voor enzymen die daarbij een rol spelen (o.a. PLP: pyridoxaal 5-fosfaat ). Vitamine B6 en Mg zijn ook nodig voor diverse fysiologische functies op het gebied van bijv. spier relaxatie, cardiovasculair en lever beschermend, antihypoxie, antilithiasis. Vitamine B6, vitamine D, insuline en wellicht taurine kunnen de cellulaire gehalten van Magnesium doen toenemen. B6 wordt gezien als een 'magnesium-fixing agent' [26] Pyridoxine deficiëntie wordt veel waar genomen bij alcoholisme. Het verhindert een van de factoren die de Mg gehalten handhaaft in de cel. [25] Bij een B6 tekort kan dus tevens een Mg te kort voorkomen, aangezien B6 de cellulaire gehalten Mg handhaaft of zelfs verhoogt. De relatie die pyridoxine heeft met kramp is gerelateerd aan magnesium. Er moet nog verder onderzoek worden gedaan naar de relatie van vitamine B6 met kramp. 31 (ADH zie bijlage 4) 6.8. VITAMINE E - TOCOPHEROL Vitamine E is een antioxidant. Het stabiliseert de cel membranen, reguleert de oxidatieve reacties, helpt bij de resorptie van vitamine A, bètacaroteen en meervoudig onverzadigde vetten. Bij deficiëntie ontstaan er o.a. moeilijkheden met lopen en ernstige pijn in de kuitspier. [79] figuur 2 [76] Cathcart is aanhanger van de orthomoleculaire geneeskunde. Hij deed onderzoek naar vitamine E bij spierkramp. Hij concludeerde dat vitamine E de oxidatieve schade vermindert en zodoende de circulatie zou vergroten, bij patiënten met beenkrampen. Onderzoek van Ayres en Mihan ondersteunt de onderzoeken van Cathcart. Zij adviseren alle drie 300 IE per dag. [28, 54] Ander onderzoek (Connolly et al) laat zien dat vitamine E alleen (300 -400 IE) niet effectief is bij de behandeling van kramp.[50] Connolly deed tevens onderzoek naar de doeltreffendheid en de veiligheid van kinine sulfaat (200 mg bij de avondmaaltijd en 300 mg rond bedtijd), vitamine E (800IU rond bedtijd) en een placebo bij de behandeling van nachtelijke beenkrampen, gedurende 4 weken. Vergeleken met de behandeling met placebo verminderde kinine de frequentie van krampen en slaapverstoring, maar niet de ernst van de kramp. Dertien van de 27 patiënten hadden minstens een vermindering van 50% van het aantal krampen terwijl zij kinine ontvingen. Deze respons werd meestal waargenomen na 3 dagen. Er was bewijs voor een milde toename van bijeffecten terwijl men kinine gebruikte. Vitamine E was niet effectief in het verminderen van de frequentie van beenkramp, ernst of slaapverstoring. De conclusie is dat kinine sulfaat, vergeleken met de placebo, superieur is bij de behandeling van nachtelijke beenkrampen. Vitamine E niet. [46] Het lijkt erop dat vitamine E het lichaam kan beschermen tegen schadelijke stoffen die tijdens het sporten gevormd worden. Vooralsnog geven Nederlandse (sport)diëtisten dit voedingsadvies niet; afdoende bewijs ontbreekt nog. Tijdens het sporten heeft het lichaam meer zuurstof nodig om voldoende energie te kunnen vrijmaken. Door intensief sporten kunnen er veel vrije radicalen door het lichaam worden gevormd. Overvloedig aanwezige vrije radicalen kunnen cellen beschadigen. Ze kunnen bijvoorbeeld de spieren beschadigen, waardoor spierpijn en scheurtjes in de spieren mede kunnen ontstaan. Sommige onderzoekers zijn van mening dat een dagelijkse dosis van 100 tot 200 mg vitamine E nodig zou zijn bij duursporters, waardoor zij onder andere minder schade aan de spieren zouden hebben. Deze dosis vitamine E ligt tien tot twintig maal hoger dan de aanbevolen hoeveelheid vitamine E voor volwassenen in Nederland. De aanbeveling voor een dagelijkse hoge dosis is gebaseerd op aanwijzingen die in sommige onderzoeken gevonden worden, een bewijs hiervoor is niet definitief geleverd. [61] Het eventuele positieve effect van vitamine E zou kunnen liggen aan de antioxidatieve werking van vitamine E. De werking zou optreden bij een inname van 300 IE vitamine E per dag. De onderzoeksresultaten van verschillende onderzoekers spreken elkaar echter tegen. 32 De ADH in Nederland is 8,7-11,8 alfa-TE (13-18 IE). Bij hoge doses, vanaf 300 IE, zijn gevallen bekend van toxiciteit bij chronische gebruik. De verschijnselen zijn misselijkheid, diarree, hoofdpijn, vermoeidheid, spierzwakte, fertiliteitstoornissen. Vitamine E suppletie in hoge doses is, vooralsnog, niet aan te raden. Verder onderzoek is nodig. [77] (ADH zie bijlage 4) 6.9. VITAMINE D - CALCIFEROL Vitamine D is belangrijk bij de mineralisatie van botten. Het verhoogt de gehalten calcium en fosfor in het bloed door de absorptie in het darmkanaal te verhogen, calcium onttrekking uit de botten en door stimulatie van de retentie door de nieren. Vitamine D komt voor in verrijkte melk, verrijkte margarine, eigeel, lever en vette vis. Tevens is zonlicht een bron van vitamine D. [79] Een aantal vormen van vitamine D (D3 of cholecalciferol, D2 of ergocalciferol, 25(OH)D3, of calcidol, 1,25-(OH)2D3 of calcitriol, 1-(OH)D3) motiveren de passage van extracellulair Mg in de weefsels. Vitamine D vergroot de absorptie van Mg. Helaas heeft vitamine D als bijeffect dat het de absorptie van Ca doet toenemen waardoor Ca accumuleert in het lichaam. Naast het risico van deze eigenschap, die calcinosis bevordert, laat vitamine D het Mg dat wordt uitgescheiden in de urine toenemen door het gehalte Ca in het bloed te laten stijgen of door een specifiek niereffect. [26] Vitamine D speelt ook een rol bij de schildklierwerking. De bijschildklier voelt aan wanneer het Ca-gehalte te laag wordt in het bloed en scheidt als reactie hierop PTH (parathyroïd hormoon) uit. PTH stimuleert de activiteit van de 1-hydroxylase enzym in de nieren. Dit resulteert in een toegenomen productie van calcitrol, de biologisch actieve vorm van vitamine D3. Toename van calcitrol-gehalten in het bloed herstellen de normale calcium gehalten in het bloed.[16] Vitamine heeft een indirect effect bij spierkramp door zijn rol in het endocriene systeem, bij de Mg-absorptie en bij het regelen van de Ca gehalten in het bloed. (ADH zie bijlage 4) 6.10. TAURINE Taurine is een niet-essentieel aminozuur, maar kan onder bepaalde condities essentieel worden. [79] Taurine komt voort uit de afbraak van voeding. Het lichaam kan echter ook taurine produceren van de aminozuren methionine en cysteïne. Over het algemeen wordt taurine het meest gevonden in dierlijke produkten. De grootste bronnen zijn: Kaas, cottage cheese, varkensvlees, havervlokken, volle melk, chocolade, yoghurt, ei, kalkoen, eend, kip, avocado. Afwezigheid van taurine resulteert niet direct in deficiëntie ziekten. Taurine deficiëntie op lange termijn kan wel meerdere gezondheidsproblemen opleveren. Taurine: - Reguleert de genetische transcriptie - Werkt als osmoregulator, om de celvolume in balans te houden - Werkt als neuromodulator, als beschermer tegen over-excititaie dat kan leiden tot celdood. Taurine wordt voornamelijk gevonden in weefsels die prikkelbaar zijn, rijk aan membranen, en die oxidanten genereren. Taurine is belangrijk voor het juist 33 functioneren van de hersenen, hart, longen en bloed. De gemiddelde inname van taurine via de voeding varieert erg, van 40 tot 400 mg per dag. Taurine is in staat de cellulaire gehalten magnesium te verhogen.Toename van de cellulaire opname van taurine tijdens magnesium tekort zou afhankelijk kunnen zijn van beta-adrenoreceptor stimulatie, welke de taurine toevoer naar en in de cel verhoogt. Hypersecretie van adrenaline en insuline verhogen ook de taurine opname in de cel. Insuline verhoogt de invoer van aminozuren in de cel. De toename van taurine synthese zou kunnen verhogen bij een magnesium deficiëntie, door een spontane reductie van de eiwit synthese. Taurine lijkt ook een rol te spelen bij de chelatie van calcium. Het kan dus calcium gehalten in de cel omlaag halen om zo magnesium deficiëntie te voorkomen. [68] Verder onderzoek naar de rol van taurine bij spierkramp is nodig. 6.11. CARNITINE Carnitine is een niet essentiële voedingsstof. Bronnen van carnitine zijn voornamelijk dierlijke produkten. Carnitine wordt gesynthetiseerd door het menselijke lichaam in de L-isovorm (L-carnitine). Het wordt vervoert via het bloed, om vervolgens te worden opgeslagen, met name in hart en skeletspieren. [64] De synthese van L-carnitine wordt gekatalyseerd door de gecombineerde activiteiten van vijf verschillende enzymen. Dit proces heeft 2 essentiële aminozuren nodig (lysine en methionine), ijzer, vitamine C, vitamine B6 en niacine in de vorm van NAD. Een van de eerste symptomen van vitamine C deficiëntie is vermoeidheid. Dit wordt gerelateerd aan de afgenomen synthese van L-carnitine.[34] De functie van carnitine in spiercellen en andere organen is het binden van lange keten vetzuren afkomstig van triglyceride afbraak in de cellen of van opname van albumine gebonden vetzuren in het bloed. Zonder binding van de vetzuren aan carnitine is transport van het cytosol naar de mitochondria niet mogelijk. [64] Een andere rol van carnitine is het converteren van acetyl-CoA naar acetyl-carnitine en CoA. Als carnitinesupplementen deze functie zou kunnen doen laten toenemen, zou het de vloed door de citroenzuurcyclus kunnen verhogen. Ook zou het de activiteit van het enzym pyruvaat dehydrogenase (PDH) kunnen verhogen. Dit enzym wordt anders gehinderd door de hoge gehalten acetyl-CoA. Al met al zou het de oxidatieve stofwisseling van glucose kunnen laten toenemen. Als dit resulteert in lagere lactaat productie zou het de prestatie kunnen verhogen bij sporters, in situaties die anders misschien werden gelimiteerd door een overschot aan lactaat en waterstof accumulatie. [78] De meeste studies naar carnitine worden gedaan met hoeveelheden die variëren van 1-6 g/d. Er is aangetoond dat het gebruik van L-carnitine supplementen niet leidt tot opname van extra carnitine door de skeletspier. De concentratie in de spier blijft gelijk en de uitscheiding van vrije en veresterde carnitine (acetylcarnitine) in de urine neemt dramatisch toe tijdens supplementeren. [65] Wagenmakers en Heinonen hebben twijfels over de theoretische voordelen van carnitine suppletie bij gezonde atleten. Er is weinig bewijs. De weinige studies die voordelen voor de stofwisseling laten zien of een verbetering van de prestatie zijn moeilijk uit te leggen.[78] Meer onderzoek is nodig. 34 6.12. KININE De schors van de cinchona boom werd gebruikt door de Inca’s uit Zuid Amerika om tropische koorts te behandelen. Kinine wordt wereldwijd gebruikt voor de behandeling van koorts als gevolg van malaria. In de westerse wereld wordt het al lang gebruikt tegen spierkramp. Kinine is een over de hele wereld gebruikt medicijn welke gerapporteerd staat voor het veroorzaken van thrombocytopenie. Men moet bedachtzaam zijn op deze potentieel levensbedreigende complicatie wanneer het wordt voorgeschreven voor relatief kleine symptomen zoals spierkramp. [59] Kinine heeft effect op skeletspieren. Het veroorzaakt vermindering van tetanische spiercontractie. Kinine kan de prikkelgevoeligheid naar de zenuw mogelijk doen afnemen door de hoeveelheid acetylcholine te verlagen. De hoeveelheid acetylcholinesterase neemt dan toe. Onderzoekers geloven dat sommige van deze acties worden bemiddeld door calcium redistributie in de spiervezels. [54] Er is onderzoek gedaan naar hydrokinine. Het onderzoek werd gedaan met één placebogroep en één groep die hydrokinine kreeg toegediend (300 mg/d). Hydrokinine therapie is onderzocht bij gezonde volwassenen die regelmatig last hadden van idiopathische spierkramp. In beide groepen was het totale aantal spierkrampen en het aantal krampdagen afgenomen tijdens de behandelperiode vergeleken met de kwalificatie periode. Deze verbeteringen waren groter in de hydrokinine-groep dan in de placebogroep. In de studie bleek dat een inname van 300 mg hydrokinine veilig was. Het was significant meer effectief dan de placebo bij de preventie van normale spierkramp. Deze therapeutische effecten overleefden de duur van de behandeling. Het op lange termijn (> 4 weken) behandelen met kinine is nog niet geëvalueerd in gepubliceerde onderzoeken. [39] Kinine is een stof die tevens wordt gevonden in commerciële dranken. Hier is onderzoek naar gedaan. Kinine dat wordt ingenomen via commerciële dranken zoals tonic en bitter lemon lieten zien dat deze dranken de oorzaak zijn van potentieel fatale immunologisch overgebrachte hypersensitieve reacties. De concentratie van kinine in deze commerciële dranken varieert erg. Op de dranken staat vermeld dat er kinine in zit maar er wordt niet vermeld hoeveel kinine erin zit. Ook wordt niet gewaarschuwd voor de gevaren ervan. [10] Kinine dat ingenomen wordt bij de behandeling van beenkramp mag alleen verkregen worden via een arts, die tevens de patiënt zal controleren [10]. Een overdoses aan kinine leidt tot permanent gezichtsverlies, onregelmatige hartfrequentie en het kan zelfs fatale gevolgen hebben [60]. Mensen die kinine innemen via commerciële dranken moeten worden gewaarschuwd voor de gezondheidsrisico's [10]. Het farmacotherapeutisch Kompas geeft als advies bij hydrokinine: 'Er zijn de commissie geen gegevens bekend, waaruit de effectiviteit van hydrokinine bij nachtelijke spierkrampen blijkt. Zij adviseren dan ook niet voor te schrijven.' [27] 6.13 CONCLUSIE Zie H. 7.3. 35 7. DE BEHANDELING VAN SPIERKRAMP 7.1. INLEIDING Kramp kan worden voorkomen en behandeld door de diëtist, door de fysiotherapeut en door medicatie. De fysiotherapeut is gericht op de spiergroep waar spierkramp veelvuldig voorkomt. Met behulp van o.a. massage en het geven van oefeningen kan spierkramp worden behandeld en voorkomen. De diëtist kan aanwijzingen geven betreffende voeding. Een aantal voedingsstoffen kunnen mogelijk helpen bij het voorkomen van spierkamp. In hoofdstuk 6 is reeds uitgebreid ingegaan op deze voedingsstoffen. Naast de behandeling van de fysiotherapeut en de diëtist kan men ook medicijnen gebruiken die spierkramp tegen gaan. Om zo volledig mogelijk te zijn in de behandelmogelijkheden bij spierkramp geeft dit hoofdstuk in het kort weer welke medicijnen kunnen worden gebruikt. De primaire oorzaak van de kramp geeft aan welke behandeling nodig is. Voorbeelden van primaire oorzaken zijn verstoring van de mineralen balans, lood vergiftiging, zenuwwortel compressie, perifere vasculaire aandoeningen en aandoeningen aan de schildklier. Het doel van dit hoofdstuk is om praktische aanwijzingen te geven om spierkramp te behandelen en te voorkomen. 7.2. ALGEMEEN Kramp kan voorkomen worden door: 1. Juiste manier van trainen. 1. Een goede warming-up. 2. Rekoefeningen. 3. Herstelbevorderende maatregelen, zoals massage en wisselbaden. 4. Goede voeding Meestal gaat kramp vanzelf weg zonder dat daar een dokter aan de pas komt. Enkele maatregelen die je kan nemen tijdens een spierkramp zijn: - Stoppen met de bezigheid, waardoor de kramp is ontstaan. - De betreffende spieren stretchen en masseren. - De stretchpositie aanhouden totdat de kramp verdwijnt. [62] 7.3. NUTRITIEVE BEHANDELING Zie tevens H. 4 en 6 De aanbevolen dagelijkse hoeveelheden staan vermeld in bijlage 4. 7.3.1. Magnesium Magnesium is betrokken in veel enzymreacties. Een belangrijke rol is die in de energiestofwisseling. Samen met calcium is magnesium erg belangrijk voor de contractie en relaxatie van spieren. Magnesium ontspant de spier. Bij een overschot aan calcium en een tekort aan magnesium ontstaat er spierkramp. De optimale condities voor Mg absorptie: • dieet dat rijk is aan: eiwit, onverzadigde vetzuren, MCT, vluchtige vetzuren, vitamine B6 - natrium, lactose , vitamine D Factoren en stoffen die de magnesiumabsorptie verhinderen: 36 • alkalinerijke omgeving, sommige plantaardige eiwitten, ammonia componenten, verzadigd vet, voedingsvezel, overmaat aan fosfor, calcium of alcohol 7.3.2. Water Spierkrampen die ontstaan door dehydratie worden veroorzaakt door te weinig vocht in de weefsels en door een te kort aan belangrijke mineralen in de lichaamscellen, zoals natrium, kalium, magnesium, etc. Aan te bevelen is om dagelijks minstens 1 1/2 - 2 liter vocht te drinken. Wanneer men aan het sporten gaat moet er meer gedronken worden. De hoeveelheid vocht die moet worden ingenomen tijdens sport is voor iedereen anders. Dit kan gedaan worden door, minstens 3 x, het lichaamsgewicht vlak voor en vlak na de training te meten. Het gewichtsverlies is het verlies aan vocht. Men kan het best isotone dranken kiezen tijdens sport. 7.3.3. Calcium Calcium zorgt voor spiercontractie en magnesium voor spierrelaxatie. De meest optimale ratio tussen magnesium en calcium varieert in de literatuur tussen de 2:1 en 3:1. Naar de meest optimale ratio moet verder onderzoek worden gedaan. Veranderingen in extracellulaire calciumconcentraties hebben effect op de kracht en de duur van contracties van de spiervezels. Als er hypercalciëmie ontstaat, raken de spieren extra gevoelig en nemen de spiercontracties in duur en kracht toe. Calcium en magnesium spelen ook beide een rol in de energiestofwisseling. Zonder calcium en magnesium kan de energiestofwisseling niet goed werken. Zonder energie, in de vorm van ATP, kunnen spieren niet naar behoren functioneren en kan er kramp ontstaan. 7.3.4. Kalium K heeft een rol in de energiestofwisseling, samen met Na: K/Na-ATPase pomp. Het is een belangrijke activiteit voor voor zenuw impuls transmissie, spiercontractie en de hartfunctie. Hyperkaliëmie veroorzaakt spierzwakte doordat de spiercellen depolariseren, en de repolarisatie wordt verhindert. Bij hypokaliëmie gaan de membranen van de cellen hyper polariseren. De contractie van de spiervezels neemt af. Hypo- en hyperkaliëmie heeft effect op alle spieren, maar het effect op de hartspier is het gevaarlijkst. K heeft een indirecte rol bij spierkramp. 7.3.5. Zink De relatie die zink heeft met spierkramp is lastig te vinden. Gekeken kan worden naar de interactie die zink heeft met andere voedingsstoffen (Ca, Mg, vitamine B6). Een zinkdeficiëntie kan fysieke prestaties verminderen, als gevolg van de rol die Zn heeft in de regulatie van de lactaat-dehydrogenase activiteit. In andere onderzoeken lijkt een zinkdeficiëntie te resulteren in afname van de spiersterkte en uithoudingsvermogen. Er is echter weinig bewijs dat de prestatie verbetert wanneer men zinksuppletie. Supplementen die meer dan 15 mg bevatten moeten worden vermeden omdat het de opname van ijzer en koper verminderd en het kan het immuunsysteem verzwakken. Zinksuppletie zou kunnen leiden tot een verbetering van symptomen die geassocieerd zijn met spierkramp bij levercirrose. De aanbevolen dagelijkse hoeveelheden staan vermeld in bijlage 1. Er moet nog verder onderzoek naar zink in relatie met spierkramp worden gedaan. 7.3.6. Vitamine C Functies die gerelateerd kunnen worden aan spierkramp hebben onder ander te maken met de interactie tussen (voor spierkramp belangrijke) stoffen (vitamine E, 37 carnitine, norepinefrine). Er moet nog verder onderzoek naar vitamine C in relatie met spierkramp worden gedaan. 7.3.7. Vitamine B6 Bij een B6 tekort kan tevens een Mg te kort voorkomen, aangezien B6 de cellulaire gehalten Mg handhaaft of zelfs verhoogt. De relatie die pyridoxine heeft met kramp is gerelateerd aan magnesium. Verder wetenschappelijk onderzoek is nodig. 7.3.8. Vitamine E Het eventuele positieve effect van vitamine E zou kunnen liggen aan de antioxidatieve werking van vitamine E. De werking zou optreden bij een inname van 300 IE vitamine E per dag. De onderzoeksresultaten van verschillende onderzoekers spreken elkaar echter tegen. Bij hoge doses, vanaf 300 IE, zijn gevallen bekend van toxiciteit bij chronische gebruik. De verschijnselen zijn misselijkheid, diarree, hoofdpijn, vermoeidheid, spierzwakte, fertiliteitstoornissen. Vitamine E suppletie in hoge doses is, vooralsnog, niet aan te raden. Verder wetenschappelijk onderzoek is nodig. 7.3.9. Vitamine D Vitamine heeft een indirect effect bij spierkramp door zijn rol in het endocrienesysteem, bij de Mg-absorptie en bij het regelen van de Ca-gehalten in het bloed. Verder wetenschappelijk onderzoek in nodig. 7.3.10. Taurine Taurine is in staat de cellulaire gehalten Mg te verhogen. Taurine lijkt ook een rol te spelen bij de chelatie van calcium. Het kan dus calcium gehalten in de cel omlaag halen om zo magnesium deficiëntie te voorkomen. De relatie die taurine heeft met spierkram pis gerelateerd aan Mg. Verder wetenschappelijk onderzoek is nodig. 7.3.11. Carnitine Er is aangetoond dat het gebruik van L-carnitine supplementen niet leidt tot opname van extra carnitine door de skeletspier. De concentratie in de spier blijft gelijk en de uitscheiding van vrije en veresterde carnitine (acetylcarnitine) in de urine neemt dramatisch toe tijdens supplementering. De positieve effecten van carnitine op de spieren en op spierkramp is niet significant bewezen. Verder wetenschappelijk onderzoek is nodig. 7.3.12. Kinine Kinie wordt al al lang gebruikt als middel bi jspierrkamp. Ui t onderzoek blijt dat het gebruik van kinine (hydrokinine) helpt bij spierkramp. De toxische effecten tereden echter snel op en kunnen dramatisch zijn. Door de Commissie Farmaceutisch Hulp (CFH) wordt geadviseerd om hydrokinine te vermijden 38 7.3.13. Voedingssupplementen In principe kan iedere stof schadelijk zijn, als we er teveel van binnen krijgen. Dit geldt dus ook voor vitamines en mineralen. Als we heel weinig vitamines en mineralen binnen krijgen, hebben we kans op een tekort, wat niet goed is voor de gezondheid. Aan de andere kant, als we heel veel binnen krijgen, hebben we kans op teveel, wat ook niet goed is. Hoe lager de inneming van vitamines en mineralen, des te groter de kans op een tekort. Hoe hoger de inneming, des te groter de kans op een teveel. Daartussen zit een veilig gebied, met de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH) als de ondergrens. In het algemeen kunnen de in water oplosbare vitamines (vitamine C en de vitamines van het B complex) zonder problemen in grote hoeveelheden (vijftig tot honderd maal de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid) worden ingenomen. Er zijn uitzonderingen, zoals: - vitamine B-6 kan bij langdurig gebruik in zeer hoge doseringen schadelijke effecten op het zenuwstelsel hebben. - Hoge doseringen foliumzuur (meer dan 1 milligram) hebben als nadeel dat een tekort aan vitamine B-12 niet meer is vast te stellen. De in vet oplosbare vitamines A en D hebben een relatief kleine veiligheidsmarge. Voor vitamine A geldt 12.000 microgram (15 maal de ADH) als veilige bovengrens per dag. Voor zwangere vrouwen is dat maar 3.000 microgram. De veiligheidsmarges van mineralen en spoorelementen zijn over het algemeen veel kleiner dan van vitamines. Toch zijn de doseringen hiervan in voedingssupplementen vrijgelaten. Naast veiligheid spelen ook interacties bij mineralen een belangrijke rol. Als van één mineraal een hoge dosis wordt ingenomen, hoeft die dosis op zichzelf niet schadelijk zijn, maar kan die er toch voor zorgen dat de opname van andere mineralen wordt verhinderd. [66] Een groep mensen die veel supplementen gebruikt zijn (top)sporters. Veel positieve effecten van supplementen zijn niet op waarheid zijn getoetst. Het is, derhalve, verbazingwekkend dat professionele sporters dubieuze voedingssupplementen innemen waarvan reeds lang bekend is dat zij geen enkel positief effect op de prestatie hebben of waarvan de juiste herkomst onbekend is. Commerciële belangen en pseudo-medische/fysiologische kennis van trainers en mentale begeleiders spelen hierbij waarschijnlijk een doorslaggevende rol. Het schort in dit geval aan professionele voedingsbegeleiding. Daarnaast is uit recent onderzoek gebleken dat sommige supplementen doping geduide stoffen kunnen bevatten of stoffen die na opname in dopinggeduide stoffen kunnen worden omgezet (precursors). [9] 7.4. FARMACOLOGISCHE BEHANDELING Naast medicijnen die kramp tegen gaan zijn er ook medicijnen die kramp veroorzaken. Wanneer er sprake is van iatrogene kramp moet de inname van het medicijn dat de kramp veroorzaakt worden gestaakt. Artsen moeten de voordelen van de afzonderlijke farmacotherapie versus de nadelen van kramp met elkaar afwegen. Overweeg een alternatief medicijn dat minder risico geeft op kramp.Bijvoorbeeld: bètablokkers met intrinsieke symphaticomimetische activiteit (ISA; pindolol) staan bekend om hun kramp bevorderende werking. Medicijnen zonder ISA zijn in veel mindere mate veroorzakers van kramp. Eerste lijn behandeling van idiopathische nachtelijke beenkrampen is nietfarmacologisch. Wanneer dit niet helpt wordt er beroep gedaan op farmacologische middelen. [1] Ernstig zieke patiënten die een Mg deficiëntie hebben zouden intraveneus magnesium sulfaat toegediend moeten krijgen om aritmie en problemen in de stofwisseling te 39 voorkomen. Als de renale functie normaal is zouden patiënten met een laag serum Mg gehalte 12 mg/kg magnesium intraveneus toegediend moeten krijgen, gedurende een periode van 24 uur. Gevolgd door 6 mg/kg in de volgende 4 dagen. Serum Mg gehalten moeten dagelijks worden gecontroleerd om hypermagnesiëmie te voorkomen. Omdat veel patiënten met hypomagnesiëmie ook een te laag gehalte aan kalium hebben is het noodzakelijk om tevens kaliumsuppletie te geven. [50, 27] Medicijnen bij spierkramp: • Baclofen: spierlaxans; bij spierspasmen • Botulinetoxine A: verhindert neuromusculaire prikkeloverdracht; bij spierspasmen • Dantroleen oraal: spierrelaxans; bij spasticiteit als gevolg van ernstige chronische aandoeningen • Hydrokinine: vermindert respons op tetanische stimulatie; bij nachtelijke spierkrampen • Mefenoxalon: spierverslappned effect; als adjuvans bij spasmen van skeletspieren. • Tizanidine: spierrelaxans; bijspierspasmen • Aspirine: pijnstiller • Carisoprodol • Clonazepam: benzodiazepine, anti-apileptica; bij o.a. epileptische aanvallen • Diazepam: benzodiazepine; o.a. als adjuvans bij epilepsie en bij spierspasmen • Diphenhydramine • Methocarbamol • Fenytoïne: hydantoïnederivaat, anti-apileptica; o.a. bij plaatsgebonden epileptie • Procainamide: membraanstabiliserend middel; o.a. bij ventriculaire tachycardie, ventriculaire tachyaritmiëen, symptomatische ventriculaire contracties • Verapamil: calciumantagonist Figuur. 7 farmacologische behandeling spierkramp [1,2, 27] 7.5. CONCLUSIE De fysiotherapeut kan spierkramp voorkomen en behandelen door het geven van oefeningen om de spier te trainen en soepel te maken en te houden. Ook kan de fysiotherapeut door middel van massage spierkamp wegnemen of voorkomen. De diëtist kan een voeding of eventueel voedingssupplementen adviseren waarin voedingsstoffen zoals magnesium, calcium, kalium etc. in optimale hoeveelheden voorkomen. Ook kan de diëtist adviseren om ruim water te drinken, aangezien een te kort aan vocht kramp kan veroorzaken. Er moet echter rekening worden gehouden met de schadelijkheid van megadoses mineralen en vitamines. De term ‘baat het niet dan schaadt het niet’, gaat hier niet op. Wanneer behandeling door fysiotherapeut of diëtist niet baat kan er gebruik worden gemaakt van medicijnen, zoals spierverslappende middelen. Dit mag uitsluitend onder toezicht van een arts. 40 8. DISCUSSIE Wanneer het gaat over de werkzame effecten van mineralen of vitamines op zich, staat de orthomoleculaire wetenschap op de voorgrond. Het probleem is dat de orthomoleculaire wetenschap in gaat tegen de reguliere wetenschap. Waar de orthomolecaire wetenschap een positief effect aan geeft, geeft de reguliere wetenschap aan dat er geen, nauwelijks of een negatief effect is. Van een aantal voedingsstoffen is het duidelijk dat deze invloed hebben op de werking van spieren. Zo zorgen magnesium en calcium voor de ontspanning en contractie van de spier. Kalium heeft eveneens een rol bij de contractie van spierweefsels. Voedingsstoffen zoals vitamine E, taurine en carnitine, worden gepromoot door de orthomoleculaire wetenschap, maar hebben in de reguliere wetenschap geen, nauwelijks of een negatief effect aangetoond. Wij staan achter de reguliere wetenschap. Daarom achtten wij het van groot belang dat er meer onderzoek wordt gedaan door de reguliere wetenschap naar de positieve effecten van bepaalde voedingsstoffen bij spierkramp. 41 9. EINDCONCLUSIE Het doel van de afstudeeropdracht was om via literatuuronderzoek meer te weten te komen over spierkramp en de behandeling van spierkramp, op voedingskundig en fysiotherapeutisch gebied. De probleemstelling van de totale afstudeeropdracht was: Welke adviezen kunnen worden gegeven ter voorkoming en behandeling van spierkramp. In deze scriptie staat de gezonde mens centraal. Naar voren kwam dat water, Mg, Ca en K zeker een positief effect hebben bij spierkramp, mede door interventie in het energiemetabolisme. Door inname van voldoende water wordt dehydratie en warmtestuwing voorkomen. Mg en Ca regelen respectievelijk het ontspannen en de contractie van de spier. Het is tevens bewezen dat Keen rol speelt bij de spiercontractie. Bij de voedingsstoffen zink, vit. C, vit. B6, vit. E, vit.D, taurine en carnitine kan geen concreet wetenschappelijk bewijs worden geleverd betreffende een positief effect op spierkramp. Via de bestudering van interacties met andere voedingsstoffen kan er wel een relatie gelegd worden met spierkramp, maar er is nog zeker meer onderzoek nodig. Kinine werkt wel verlichtend bij spierkramp, blijkt uit onderzoek, maar er zijn te veel negatieve bijeffecten van kinine en wordt daarom niet geadviseerd bij spierkramp. Suppletie van voedingsstoffen kan gevaarlijk zijn, onder andere doordat de elektrolytenbalans ernstig kan verstoren. De diëtist moet met dit alles rekening houden bij het adviseren aan mensen die regelmatig spierkramp ervaren. Onze eindconclusie is dat wanneer gezonde volwassenen eten volgens de Richtlijnen Goede Voeding, van het Voedingscentrum, er geen deficiënties of verstoringen van de elektrolytenbalans voorkomen. Dit voorkomt spierkramp. Sporters eten vaak al meer dan de gemiddelde mens. Zo voorkomt hij/zij tekorten en verstoringen in de elektrolytenbalans. Voor sporters is het van groot belang dat er ruim voldoende wordt gedronken. Mensen in stresssituaties hebben net als sporters een grotere energie behoefte. Wanneer hieraan wordt voldaan dan is de kans op deficiënties en een verstoring van de elektrolytenbalans minimaal. Cafeïne zou moeten worden vermeden aangezien dit de kans op spierkramp vergoot. Bepaalde ziektes hebben als symptoom spierkramp. In dit geval is er een andere behandeling nodig. Dikwijls wordt er dan gebruik gemaakt van medicijnen. Een belangrijke conclusie is dat er nog veel onderzoek moet worden gedaan door de reguliere wetenschap om aan te tonen dat bepaalde voedingsstoffen een positief effect hebben op spierkramp. 42 10. LITERATUURLIJST 1. Abraham GE, Flechas JD, ‘Management of fibromyalgia: rational for the use of magensium and malic acid’, journal of nritional medicine 1992 3, 49-59, www.mgwater.com/gafibro.shtml 2. American Academy of orthopedic surgeons, ‘Muscle cramps’, http://orthoinfo.aaos.org/fact/thr_report.cfm?Thread_ID=270&topcategory=Sports 3. Australian Drug Company, Better health channel, Victorian Government, Melbourne, Australia, 15 jun. 2000, www.betterhealth.vic.gov.au/bhcv2/bhcsite.nsf/pages/bhc_aboutus?opendocument 4. Baskin H.J.; American association of clinical endocrinologists medical guidelines for clinical practice for the evaluation and treatment of hyperthyroidism and hypothyroidism, Endocrien practice, Vol. 8 No. 6 November/December 2002. 5. Baumgart, Brouns, Guezennec, Hamm, Leiper, Rogozkin, Saris, Segura, Stromme, Williams, 'Magnesium supplementatie bij atleten', Insider, Isostar Sport Foundation, Maastricht, vol. 3 nr. 2maart 1995 6. Baynes PhD J., Dominiczak M.H., Medical Biochemistry; Harcourt Brace Company Limited, 1999. 7. Berg van den F., Toegepaste Fysiologie, deel 1 Bindweefsel en het Bewegingsapparaat, uitgeverij LEMMA BV, Utrecht, 2000. 8. Bernards & Bouman, Fysiologie 9. Brands C, 'Sportvoedingssupplementen en het sprookje over de voordelen', www.chrisbrands.nl/pub31.htm 10. Brasic JR, ‘Should people with nocturnal leg cramps drink tonic and bitter lemon?’, Psychol Rep 1998 apr;84(2):355-67 11. Camps JAJ.’, ‘Nucleaire Geneeskunde’, Elsevier/ De Tijdstroom, Maarssen; 1999. 12. Clarkson PM, 'Trace minerals Requirements for athletes: To supplement or not to supplement', Gatorade Sports Science Institute, sport science exchange, vol. 4, nr. 33, jul. 1991 13. Coëhlo, ‘Zakwoordenboek der Geneeskunde; Elsevier/Koninklijke PBNA, Arnhem 1997 14. Connolly PS, Shirley EA, Wasson JH, Nierenberg DW, ‘Behandeling van nachtelijke beenkrampen. Een cross-over onderzoek van kinine versus vitamine E’, Arch Intern Med 1992 sep; 152 (9): 1877-80; 15. Cranenburgh DR B, ‘Pijn vanuit een neurowetenschappelijk perspectief’, Elsevier/ De Tijdstroom; Maarssen, 2000. 16. Cranenburgh DR B; ‘Neurowetenschappen een overzicht, Elsevier/ De Tijdstroom; Maarssen; 1998 17. De Morree; ‘Dynamiek van het menselijk bindweefsel’; Bohn Stafleu Van Loghum; Houten/Diegem; 2001 43 18. Deluca HF, 'Vitamine D', Linus Pauling Institute, University of Southern California, School of Medicine, Department of medicine, 2000, http://lpi.oregonstate.edu/infocenter/vitamins/vitaminD/index.html; 19. Durlach J, 'Magnesium in clinical Practice', John Libbey Eurotext, London Paris, 1988, p. 7 20. Durlach J, 'Magnesium in clinical Practice', John Libbey Eurotext, London Paris, 1988, p. 8-12 21. Durlach J, 'Magnesium in clinical Practice', John Libbey Eurotext, London Paris, 1988, p. 17-18 22. Durlach J, 'Magnesium in clinical Practice', John Libbey Eurotext, London Paris, 1988, p. 19-20 23. Durlach J, 'Magnesium in clinical Practice', John Libbey Eurotext, London Paris, 1988, p. 21 24. Durlach J, 'Magnesium in clinical Practice', John Libbey Eurotext, London Paris, 1988, p. 124 25. Durlach J, 'Magnesium in clinical Practice', John Libbey Eurotext, London Paris, 1988, p. 226 26. Durlach J; 'Magnesium in clinical Practice', John Libbey Eurotext, London Paris, 1988, p. 22 27. Farmacotherapeutisch Kompas 2000/2001; CVZ, Amstelveen 28. Flint J, 'Vitamin E and Excercise', Oregon health and science university, www.ohsu.edu/som-dietetic/articles/vitamin%20e.doc 29. Fox E.L, ‘Fysiologie voor lichamelijk opvoeding, sport en revalidatie’ Elsevier/De Tijdstroom, Maarssen, 1999. 30. Geel v. A., 'Voeding en sport', De Vriescheborch, Haarlem, 1997 31. Gezondheidsraad, 'Voedingsnormen calcium, vitamine D, thiamine, riboflavine, niacine, panthoteenzuur en biotine', Den Haag, Gezondhiedsraad 2000, publicatienr. 2000/12 32. Government of New Foundland and Labrador, ‘Fast Facts:Caffeine’, www.gov.nf.ca/health/commhlth/factlist/FFCAFF.HTM 33. Graham TE, Spriet LL, ‘Caffeïne and Excercise Performance, Gatorade Sports Science Institute, sport science exchange, vol. 60, nr 1, 1996 34. Hagen TM, Linus Pauling Institute, University of Southern California, School of Medicine, Department of medicine, 2002, http://lpi.oregonstate.edu/infocenter/othernuts/carnitine/carnitine.html 35. Heger van E, Nationaal Gezondheidsmanagement en leefstijl bureau, www.physique.nl/voeding_sport_vocht2.htm 36. Holtmeijer HJ, ‘Das Magnesiummangelsyndrom, bedeutung fur Mensch, Tier und Planze’, Hippokrates Verlag Stuttgart, 1988, p. 13 37. Holtmeijer HJ, ‘Das Magnesiummangelsyndrom, bedeutung fur Mensch, Tier und Planze’, Hippokrates Verlag Stuttgart, 1988, p. 51-54 38. ICSN, USOC, USSF; 'Water: the athletes most important nutrient' 44 39. Jansen PH, Veenhuizen KC, Wesseling AI, de Boo T, Verbeek AL, ‘Gerandomiseerd, gecontroleerd onderzoek naar hydroquinine bij spierkrampen’, Lancet, 1997, feb 22;349(9051):528-32 40. Jiang H, 'Potassium', Linus Pauling Institute, University of Southern California, School of Medicine, Department of medicine, 2001, http://lpi.oregonstate.edu/infocenter/minerals/potassium/index.html 41. Johnson J, 'Calcium and Magnesium', www.ithyroid.com/ca_and_mg.htm 42. Junqueira LC, ‘Functionele Histologie: Elsevier Gezondheidzorg, Maarssen, 2002 43. King JC, 'Zinc', Linus Pauling Institute, University of Southern California, School of Medicine, Department of medicine, 2001, http://lpi.oregonstate.edu/infocenter/minerals/zinc/index.html ; 44. Kleiner SM, 'The role of meat in an athletes Diet; its effect on key macro-and micronutrients', Gatorade Sports Science Institute, sport science exchange, vol. 8, nr. 5, 1995 45. Knoll Pharmaceutical Company, Thyroid disease and aging, 1997 46. Kugelmas M, ‘Prelimanary observation: oral zincsulfate replacement is effective in treating muscle cramps in cirrhotic patients’, Am Coll Nutr 2000 feb,19 (1):13-5 47. Larsen J, 'Ask the dietian', www.dietitian.com/zinc.html 48. Maatschap ter Bevordering van Orthomoleculaire Geneeskunde, www.mbog.nl/patienteninfo/bewegen/Tischer/Pi-tekst-bewegen-Tischer-4.htm 49. Martini, 'Fundamentals of Anatomy and Physiology'; Prentice Hall; 1998; Upper Saddle River, New Yersey 50. Massachusetts College of Pharmacy and Health Sciences, Boston, 'The role of magnesium in treating legcramps', www.mcp.edu/ac/ce/hs/legcamps.pdf 51. Maughan R.J., 'Nutrition in sport', Blackwell Science, London, 1998 52. Mayoclinic, Muscle Cramps’ jan. 2003, www.mayoclinic.com/invoke.cfm?id=DS00311 53. Mildred S, ‘Consequences of magnesium deficiency on the enhancement of stress reactions, preventive and therapeutic implications, journal of the American Colleges of Nutrition, Vol. 13, No. 5, 429-446,1994 54. Misner B, 'Musclecramps: Dealing with heat stress during endurance exercise', Middle Tennesse State University, aug.1999, www.mtsu.edu/~pms/research/board/messages/3.html 55. National Institute of Health Clinical Center, 'Facts about dietary supplements: Magnesium', 12 sep. 2002, www.cc.nih.gov/ccc/supplements/magn.html 56. NSW health, ‘Caffeine and your health’, publicatie nr. BHC-4630, mrt 1998, http://mhcs.health.nsw.gov.au/health-public-affairs/mhcs/publications/4630.html 57. Otto S, Speville L de, ‘Magnesium: magic for cramps’, www.ar.co.za/articles/cramps.html 58. Pharmaceutical science techniques, www.pharmanex.com.au/au/au.products/ingredient_interrelations.shtml ; 59. Pinn G, ‘Quinine for cramps’, Aust. Fam Physician 1998 oct; 27(10):922-3; 45 60. Practice support of Clinical Governance, Department of health, rewritten and validated in march 1999, www.prodigy.nhs.uk/guidance.asp?gt=leg20%cramps; 61. Renselaer Polytechnic Institute, 'Phosphocreatine', www.rpi.edu/dept/bcbp/molbiochem/MBWeb/mbi/part2/images/pcreat.gif 62. Riley JD, Antony SJ, ‘Leg cramps: differential diagnosis and management’ J Clin Pharmacol; 1995 Jun; 35 (6):588-93. 63. San Diego State University, College of Science, www.sci.sdsu.edu/movies/achn.gif 64. Schek A., 'Is carnitine een "vet verbrander', Insider (Isostar Sport Foundation, Maastricht), vol. 6, nr. 2, sep.1998 65. Schmitz R, 'Drinken voordat je dorts krijgt', mrt. 2000, www.dehardloopkrant.com 66. Severs A, Nijhof A (red.), ‘Vitamine E nuttig voor sporters?', De Wetenschappelijke adviesraad, www.vitamine-info.nl 67. Sharma K, 'Calcium to Magnesium Ratio', www.enerex.bc.ca/calcium%20ratio.htm 68. Smaydo R, 'Contemporary review of therapeutic benefits of the aminoacid taurine', jun. 2002, www.mgwater.com/taurine.shtml.; 69. Spencer H, Norris C, Williams DJ, 'Inhibitory effects of zinc on magnesium balance and magnesium absorption in man', Am Coll Nutr 1994 Oct;13(5):479-84 70. Stein JM, The effect of adrenaline and of alpha- and beta-adrenergic blocking agents on ATP concentration and on incorporation of 32Pi into ATP in rat fat cells’ , Biochem Pharmacol 1975 Sep 15;24(18):1659-62. 71. Stichting Orthomoleculaire educatie, Den Haag 2001, www.soe.nl/ord/magnesium.htm 72. The interventioncenter for the investigation of the nutrtional correction of thyroid disease, ‘Magnesium’, www.ithyroid.com/magnesium.htm 73. Thomas B., 'Manual of dietetic practice', Blackwell Science, London, 1998 74. Traber MG, 'Vitamin E', Linus Pauling Institute, University of Southern California, School of Medicine, Department of medicine, 2000, http://lpi.oregonstate.edu/infocenter/vitamins/vitaminE/index.html ; 75. Vander,’Human Physiology’ 76. Vitamine infomatie bureau, onderdeel van TNO voeding; 1999-2003, www.vitamine-info.nl 77. Vitamine Informatie bureau, www.vitamine-info.nl 78. Voedingsraad, Den Haag, 1989 79. Wagenmakers AJM, 'Carnitine supplementatie - effecten op de spierstofwisseling en het inspanningvermogen', http://www.ais.org.au/nutrition/17_8_2.pdf 80. Whitney, Cataldo, Rolfes; Understandig Normal and Clinical Nutrition'; West/Wadsworth; 1998; Belmont USA 81. Woordenboek Organische Chemie, Nijmegen, www.woc.sci.kun.nl/gui/index/index.abbrev.html 46 BIJLAGEN BIJLAGE 1 ENERGIE EN ATP Mechanische energie wordt in het lichaam gevormd uit chemische energie van het voedsel en komt tot uiting in lichaamsbeweging. Energie dat vrij komt tijdens de afbraak wordt eerst aangewend om een andere chemische verbindingen te vormen, adenosine trifosfaat (ATP) (fig. 1.), dat in alle spiervezels ligt opgeslagen. De energie die vrijkomt tijdens de afbraak van ATP is de directe bron van energie die gebruikt kan worden door spiercellen om hun werk te doen. Figuur 1: ATP, adenosinetrifosfaat ATP is een verbinding die bestaat uit: 3 fosfaat-, ribose- en adeninemoleculen. De energie zit in de fosfaatbindingen. Dit zijn energierijke bindingen. ATP kan worden omgezet in ADP (Adenosine difosfaat) en ADP uiteindelijk in AMP (Adenosine monofosfaat). Bij deze omzettingen wordt er een fosfaatbinding verbroken. Bij de verbreking van zo'n fosfaatbinding komt chemische energie vrij (7-12 kcal)die weer ergens voor gebruikt kan worden. De fosfaatbindingen kunnen breken bij aanwezigheid van water. Dit heet hydrolyse. De energie die vrijkomt bij de hydrolyse van ATP door myosine ATP-ase veroorzaakt de samentrekking van de spier. Hydrolyse van ATP: ATP + H2O → ADP + H+ + Pi – 31 kJ.mol-1 ATP Bij de afbraak van ATP ontstaat tevens een waterstof ion, in zin vrije vorm (H+). Een belangrijk aspect is dat hier verzuring in de cel ontstaat. Bronnen van ATP De reactie ATP ←→ ADP is omkeerbaar. Voor de resynthese van ATP is energie nodig. Er zijn drie verschillende energie leverende processen die een rol spelen bij de resynthese van ATP voor de generatie van spierkracht. 1. Anaërobe ATP-CP systeem of fosfaatsysteem Deze reactie verloopt zonder zuurstof. De energie voor resynthese van ATP komt alleen van creatinefosfaat (CP) Creatinefosfaat ligt opgeslagen in de spiervezels. Wanneer de fosfaatgroep wordt afgesplitst ontstaat er een grote hoeveelheid energie, fosfaat en creatine. CP P + C + energie De energie die vrij is gekomen is beschikbaar voor resynthese van ATP. Energie + ADP + P ATP Het enzym dat de splitsing van CP en de gelijktijdige vorming van ATP katalyseert, is creatinekinase: 47 CP + ADP creatinekinase C + ATP De totale hoeveelheid ATP energie die beschikbaar komt m.b.v. ATP-CP systeem is niet groot. Het ATP-PC systeem vertegenwoordigt wel de meest snel beschikbare bron van ATP, voor gebruik door de spieren. 2. Anaërobische glycolyse of melkzuursysteem Het andere anaërobe systeem waarbij ATP wordt teruggevormd in de spier, de anaërobe glycolyse (fig. 2), omvat een onvolledige afbraak van koolhydraten naar melkzuur. Spierglycogeen Bloedglucose Glucose Glycolyse Pyrodruivenzuur ADP + Pi ↓ ATP Melkzuur Figuur 2: anaërobe glycolyse: glycogeen wordt via serie van reacties afgebroken tot melkzuur. Tijdens dit afbraakproces komt energie vrij die via gekoppelde reacties wordt gebruikt voor de resynthese van ATP. Elk van deze reacties hebben de aanwezigheid van een specifiek enzym nodig om de reacties te laten verlopen met een sufficiënte snelheid. (C6H12O6) glycogeen energie + 3ADP + 3P 2C 3 H6O3 + energie melkzuur 3 ATP Figuur 3: reactievergelijking van de gekoppelde reacties bij de ATP resynthese door anaërobe glycolyse wanneer glycogeen de brandstof is. Tijdens inspanning is de bruikbare ATP productie van anaërobe glycolyse minder dan 3 molekulen ATP (fig. 3). De laatste stap van de anaërobe glycolyse is de omzetting van pyrodruivenzuur (pyruvaat) in melkzuur (lactaat) (fig. 4). De reactie van de omzetting van pyrodruivenzuur in melkzuur kan in beide richtingen verlopen (evenwichtsreactie). De reactie wordt gekatalyseerd door lactaatdehydrogenase (LDH) 48 O ll CH3-C-COOH + NADH + H+ ( Pyrodruivenzuur) OH l CH3-C-COOH + NAD+ l H (melkzuur) Figuur 4: evenwichtsreactie: reductie van pyrodruivenzuur tot melkzuur of oxidatie van melkzuur naar pyrodruivenzuur. LDH 3. Aëroob metabolisme Bij het aëroob metabolisme is zuurstof betrokken. Dit systeem bestaat uit 2 delen: - deel 1. De oxidatie van koolhydraten; - deel 2. De oxidatie van vetzuren en aminozuren. De reactie van het aërobe glucose metabolisme is als volgt: Glucose + 6O 2 + 37ADP + 37 P → 6CO2 + 6H2O + 37 ATP Dit is de grootse energieopbrengst van alle energiesystemen. Het grote aantal reacties van het aërobe systeem kan worden opgesplitst in drie systemen. - Aërobe glycolyse - Krebs-cyclus (Citroenzuurcyclus) - Elektronentransport, ademhalingsketen Aërobe glycolyse De reactie is als volgt (C6H12O6)n à 2C3H6O3 + (glycogeen) (pyrodruivenzuur) energie + 3ADP + 3P energie 3ATP Bij de aërobe glycolyse wordt de pyrodruivenzuur verder afgebroken tot CO2 en H2O, waarbij meer ATP wordt geresynthetiseerd. Tijdens de aërobe glycolyse vind er ook een oxidatiereactie plaats. Dat levert nog eens extra 4 ATP op. De krebs-cyclus Tijdens de Krebs-cyclus vinden er drie belangrijke chemische veranderingen plaats: 1. de productie van CO2 2. oxidatie, ofwel het onttrekken van elektronen 3. resynthese van ATP Het pyrodruivenzuur komt in de vorm van acetyl-CoA de Krebs-cyclus binnen. Na oxidatie ontstaat CO2. In totaal gaat het om 4 oxidatiereacties. Deze reacties leveren per molecuul acetyl-CoA 3 NADH + 3 H+ en FADH2 op. De elektronen worden vervolgens overgedragen aan het elektronentransportsysteem (fig. 5). 49 figuur 5: De synthese van ATP via de oxidatie van pyruvaat. Het elektronentransportsysteem Het elektronentransportsysteem transporteert in feite waterstofionen en elektronen die in de vorm van NADH + H+ en FADH2 aan het elektronentransportsysteem wordt aangeboden. 4H+ + 4 e- + O2 à 2H2O Tijdens het transport van de elektronen door het elektronentransportsysteem komt energie vrij. Via gekoppelde reacties wordt ATP geresynthetiseerd. Men spreekt dan over oxidatieve fosforylering. In totaal worden 32 moleculen ATP in de skeletspier geresynthetiseerd. Hierbij wordt tegelijkertijd water gevormd. [29, 52, 75, 15, 5, 80, 81] 50 BIJLAGE 2 SPIERBINDWEEFSEL (ORGANISATIE) Figuur 6, organistie spierbindweefsel Het spierbindweefsel wordt door verschillende lagen omgeven. Ten eerste door het endomysium, dit is een netwerk van dunne collagene vezel dat over de gehele lengte van spiervezel verloopt en de spiervezels met capillairen verbindt. Ten tweede door een steviger perimysium die de groepen dwarsgestreept spiervezels omgeven. En tot slot het epimesium, waardoor elke spier een eigen eenheid is tussen andere spieren, maar er tegelijkertijd ook mee verbonden is. De myofibrillen Iedere spiervezel bevat honderden kabelvormige eiwitstructuren die myofibrillen genoemd worden. Deze myofibrillen vormen de basis voor het contractiele vermogen van de spiervezels.de myofibrillen worden onderverdeeld in lichte en donkere banden, de respectievelijke I-banden en A-banden. In het midden van iedere I-band is een donkere lijn te zien, de Z-lijn. De banden bevatten twee eiwitfilamenten, actine en myosine. De eiwitfilamenten De I-band en A-band bestaan uit twee verschillende eiwitfilamenten: een dun filament, actine (zie figuur 7), en een dikkere filament, myosine (zie figuur 8). Elk myosinefilament wordt omgeven door 6 actinefilamenten en elk actinefilament wordt omgeven door 3 myosinefilamenten. Figuur 7, actinefilament Actine is opgebouwd uit twee om elkaar heen gewonden ketens van kleine bolvormige eiwitmoleculen. Ondank dat het actinefilament, ook wel het dunne filament wordt genoemd, bestaat het actinefilament uit meerdere eiwitten. Twee andere belangrijke eiwitten zijn: tropomyosine en troponine. Het tropomyosine is een lang, dun molecuul en ligt aan het oppervlak van de actinestreng. Het uiteinden van de tropomyosinemoleculen liggen ingebed in bolvormige troponinemoleculen. En tot slot bevat het actinefilament ook nog nebuline. Figuur 8, myosinefilament Het myosinefilament is opgebouwd uit kleinere eenheden, ook weer eiwitmoleculen, die uit een relatief lichte staaf bestaan waaraan scharnierend twee zwarte koppen aan verbonden zijn. De uitstekende koppen kunnen een chemische verbinding vormen met de bolvormige eiwitmoleculen (troponine) van het actinefilament. Deze verbindingen worden ook wel dwarsbruggen (cross-bridges) genoemd. Het sacroplasmatische reticulum en de T-tubuli Het sacroplasmatische reticulum en de transversale tubuli vormen samen een netwerk van buisjes en blaasjes om de myofibrillen. De terminale cisternen bevatten grote hoeveelheden Ca ²+ , die een belangrijke rol speelt bij de spiercontractie. De transversale tubuli spelen waarschijnlijk een rol in de voortgeleiding van actiepotentialen tot diep in de spiervezel. Twee terminale cisternen vormen samen met de T-tubulus, een zogenaamde triade. 51 Figuur 9, sacroplasmatisch reticulum Het sacromeer Figuur 10, de sacromeer I-band, bevat actinefilamenten. A-band, bevat zowel het myosinefilamenten als een kleine hoeveelheid actinefilamenten. - H-zone, een zone die zich in het midden van de A-band voordoet en alleen maar myosinefilamenten bevatten. - M-lijn bevinden zich M-proteïne, myomesine en m-creatinekinase. Z- lijnen vormen een verbinding met het sacrolemma (zorgen voor enige stabiliteit) en houden de actinefilamenten op een lijn. - 52 BIJLAGE 3 STOFWISSELINGSMECHANISME MAGNESIUM Homeostase De homeostatische controle van het magnesiumgehalte is vrij onduidelijk. De organen die erbij betrokken zijn de darmen, het bot en de nieren. [50] De Mg-balans in het lichaam wordt zelfs gehandhaafd bij een zeer lage inname zoals 25 mg per dag (normaal 300mg). De gastrointestinale opname van Mg wordt niet zo nauw gereguleerd. Toch blijkt dat bij zeer lage inname, het magnesiumgehalte van de ontlasting en van de excretie in de urine duidelijk afneemt. [48] Het is bewezen dat homeostase van Mg gehalten in het bloed enerzijds af hangt van een goede nierfunctie en anderzijds van de efficiëntie van de intestinale magnesiumabsorptie [73] Absorptie Mg is een ion dat slecht wordt geabsorbeerd. Over het algemeen wordt slechts 30% van de ingenomen Mg geabsorbeerd. 10% wordt geabsorbeerd door passieve diffusie. [22] Bij mannen varieert de absorptie van ± 75% bij een lage inname Mg (23mg/d) tot ± 23% bij een hoge inname van Mg (523mg/d) [23]. Absorptie van Mg gebeurt voornamelijk in de darmen. Het meest wordt geabsorbeerd in het distale deel van de dunne darm [48]. De absorptie van Mg is verbonden aan de absorptie van water. De absorptie verbetert met de toename van de passagetijd. Bovendien is het zowel afhankelijk van de fysisch-chemische natuur van Mg als van het evenwicht tussen verschillende bestanddelen van het dieet en verschillende hormonale secreties. De optimale condities voor magnesiumabsorptie: • Lichte zure omgeving • Dieet dat rijk is aan: eiwit, onverzadigde vetzuren, MCT, vluchtige vetzuren, vitamine B6, natrium, lactose, vitamine D Diëten die de secretie van insuline, PTH en bepaalde polipeptide spijsverteringshormonen vergroten, bevorderen op basis hiervan de magnesiumabsorptie. Factoren en stoffen die de magnesiumabsorptie verhinderen: • alkalinerijke omgeving • sommige plantaardige eiwitten • ammonia componenten • verzadigd vet • voedingsvezel • overmaat aan fosfor, calcium of alcohol Het is mogelijk dat het indirecte mechanisme van absorptie betrokken is om een Mg gebrek tegen te gaan ( die niet is verbonden aan inadequate inname). De enige stap die wordt waar genomen in zulke regulatiemechanismen is de vertraging van de intestinale doorgang waardoor de intestinale absorptie van magnesium toeneemt. Dit is waargenomen tijdens magnesiumdeficiëntie.Toename van de magnesiumabsorptie tijdens een gebrek aan Mg is geen constant regulatie mechanisme. [24] Bij zeer lage Mg inname neemt de uitscheiding van Mg af en de uitscheiding van calcium toe. Aan de andere kant, is bij hogere inname, de calciumabsorptie veel hoger dan magnesiumabsorptie. Er schijnt dus een bepaald beschermingsmechanisme in de darmen aanwezig te zijn. Dit mechanisme gaat het verlies van magnesium tegen bij 53 een lage inname van Mg en tegen een verhoogde opname van Mg wanneer de inname hoog is. [48] Opslag De helft van het magnesium in ons lichaam komt voor in combinatie met calcium en fosfor in het bloed. Het lichaam werkt hard om de concentratie van Mg in het bloed constant te houden. [55] Het totale magnesiumgehalte voor een 70 kg wegende persoon bedraagt 20-28 gr - waarvan ± 65% in het bot (reserves van Mg worden alleen gevonden in botten) - ± 34% intracellulair - ± 1% in de extracellulaire ruimten. [50] Intracellulair Mg komt vooral voor in het zenuwstelsel en in organen met een hoge stofwisselingactiviteit zoals: myocardium, lever, spijsverteringssysteem, nieren, exocriene en endocriene klieren en in het bloedlymfatische systeem [22]. Hier is de concentratie ongeveer 26 mEq/l is. De Mg2+ concentratie van het extracellulaire vloeistof varieert tussen de 1,5 en 2,5 mEq/l [50]. Dit is duidelijk lager dan in het ICF. Het is belangrijk te weten dat normaalwaarden regelmatig voorkomen bij mensen die wel magnesiumdeficiëntie hebben. [50] Het is niet onmogelijk dat de ratio tussen extracellulair Mg en intracellulaire reserves van Mg constant blijven door een aangepaste vrijlating van bepaalde labiele vormen van Mg. De lever zou in dit geval de Mg gehalten in het plasma reguleren door direct te reageren op het actieve proces dat de gradiënt tussen intracellulair en circulerend Mg handhaaft. [23] De opname van Mg door de cel lijkt af te hangen van eenvoudige diffusie terwijl de vrijlating van Mg vanuit de cel afhangt van een actief transport. Beiden processen hebben glucose nodig hebben. Vitamine B6 en vitamine D, insuline en wellicht sommige aminozuren (taurine) zijn in staat om de cellulaire gehalten van Mg te vergroten. Deze hormonen en vitamines zijn de enige magnesium regulerende middelen die bruikbaar zijn. Echter verlaagt adrenaline de gehalten aan Mg in de cel, wellicht door bètastimulatie.[22] Filtratie Bij normale personen varieert het magnesiumgehalte van 0,70 tot 1,08mm/L. Andere laboratoria houden een hogere grens aan. Meestal 0,80 tot 1,15mm/L. Ongeveer 30% van het totale plasma magnesiumgehalte is eiwitgebonden en 70% is filtreerbaar. Met een glomerulaire filtratie hoeveelheid (GFR) van ongeveer 150L per dag en een ultra filtreerbaar magnesiumgehalte van 14mg/L wordt ongeveer 2100mg Mg per dag gefiltreerd. Normaliter wordt alleen 3% van het gefiltreerde Mg in de urine teruggevonden. Ongeveer 97% is geresorbeerd door de nieren. In tegenstelling tot natrium en calcium, word alleen 25 tot 30% van het gefiltreerde magnesium in de proximale tubuli geresorbeerd. Ongeveer 60 tot 65% van het gefiltreerde magnesium wordt terug geabsorbeerd in de Lis van Henle. Slechts 5% wordt terug geresorbeerd in distale deel van de nefron. Er is vrij weinig bekend over het cellulaire Magnesiumtransport-mechanisme. [22] Excretie Excretie van Mg gebeurt voornamelijk via de nieren. De uitscheiding via feaces en zweet komt op de tweede plaats. Diffuus Mg in het plasma wordt gefilterd door de glomerulus. Daarna wordt het opnieuw geabsorbeerd in het opstijgende deel van de lis van Henle. Secondaire secretie gebeurt in het dalende gedeelte van de lis van Henle. 54 Primair magnesiumverlies via de nieren: Komt sporadisch voor of is familiair gebonden (bijv. defect in de renale tubulaire magnesiumreabsorptie). Bij de meeste patiënten wordt het magnesiumverlies geassocieerd met abnormaal transport van het calcium en kalium. [50] Secundaire magnesiumverlies via de urine: Uitscheiding van Mg via de urine neemt toe door: • Lis van Henle en thiazidediuretica: Beide soorten diuretica kunnen de magnesiumreabsorptie remmen terwijl kaliumsparende diuretica de magnesiumresorptie doen toenemen. Dit heeft een afname van de magnesiumexcretie als gevolg. De ernst van hypomagnesiëmie, veroorzaakt door diuretica is over het algemeen mild. Deels doordat de afname van het extracellulaire vochtgehalte en toename van de terugresorptie van natrium, water en Mg in het eerste deel van het nefron veroorzaakt. Vergroting van het extracellulaire vochtvolume veroorzaakt een afname van het passieve magnesiumtransport, zoals in primaire hyperaldosteronisme. • Alcohol: Hypomagnesiëmie is normaal bij alcoholici. Het komt circa 30% voor en wordt veroorzaakt door een defect in de urine-excretie van magnesium en weerspiegelt een door alcohol geïnduceerde tubulaire disfunctie die zich herstelt na 4 weken abstinentie. Bij deze groep van patiënten speelt de slechte eetgewoonte, acute pancreatitis en diarree ook een rol. • Hypercalciëmie: Er is een afname van de reabsorptie van Mg in de Lis van Henle door een toegenomen reabsorptie van calcium op dit niveau. • Nefrotoxinen: ze kunnen een aanzienlijk magnesiumverlies via de urine bewerkstelligen voornamelijk door de aminoglycoside antibiotica bijvoorbeeld cyclosporine. Het kan ontstaan door het beeld van een tubulaire necrose en nierinsufficiëntie. • Na • proteïnen • alle in de nieren omgezette suikers (glucose) • verzuringstoffen • aldosteron • ADH • T3, T4 Uitscheiding van Mg via de urine neemt af door: • P • CT • PTH • Glucagon • Insuline • vitamine D [22, 50] De renale excretie is het belangrijkste mechanisme om magnesiumgehalten te reguleren. Mg excretie via de urine neemt toe in het geval van een Mg overschot en daalt bij een tekort aan Mg. Het is zeker dat een hypermagnesiëmie automatisch hypermagnesurie teweegbrengt. Dit omdat magnesiumreabsorptie wordt volbracht wanneer de gehalten Mg in het bloed dicht bij de verzadigingswaarde komen. Dit mechanisme is erg belangrijk. Het laat een effectief passief regulatie mechanisme zien, voor wanneer er een Mg overschot is.Dit passieve mechanisme kan echter niet compleet de homeostatische vermindering van de magnesurie tijdens Mg tekort verklaren. Bij te korten functioneert de Mg reabsorptie optimaal. Hierdoor worden de Mg gehalten in het bloed verhoogd. De vermindering van magnesurie om Mg tekort te bestrijden is een actief mechanisme van welke de controlefuncties complex zijn. [23] 55 BIJLAGE 4 LIJST MET MAGNESIUM BEVATTENDE VOEDINGSMIDDELEN VOEDINGSMIDDEL • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • Groenten Doperwten gekookt z zout Koolrabi gekookt z zout Maïs gekookt z zout Sperziebonen vers gekookt z zout Spinazie gekookt z zout Taugé rauw Uitjes gefrituurd Fruit Avocado Banaan Bramen Fruit gedroogd Passievrucht Graanprodukten All bran ontbijtgranen Boekweit grutten Boekweit meel Gierst onbereid Gorte bloem Havermout Muesli Rijst parboiled gekookt Rijst zilvervlies gekookt Tarwe kiemen Tarwe zemelen Tarwemeel Brood Knäckebröd gemiddeld Krentenbrood volkoren Roggebrood Roggebrood donker Tarwebrood Volkorenbrood Noten en zaden Amandelen gepeld Borrel noten Cashew noten Hazelnoten Paranoten Pinda’s Studentenhaver Walnoten Peulvruchten Bruine/witte bonen gekookt Groene erwten gekookt Kapucijners gekookt Kikkererwten gekookt aardappelen MG PER 100 G 29 43 45 28 47 53 50 29 29 30 40-60 29 200 80 117 100 44 128 125 90 57 340 562 124 110 60 58 36 54 66 260 191 143 154 410 200 160 160 24 38 43 43 56 • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • Aardappelen gebakken Aardappelen gekookt Frites gezouten bereid Frites ongezouten bereid Broodbeleg Chocolade hagelslag hazelnootpasta Pindakaas Sesampasta melkprodukten Chocolademelk Kaas 20+ Kaas 30+ Kaas 45+ Kaas Goudse 48+ Sojaprodukten Sojabonen gekookt zz out Sojameel ontvet Sojameel volvet Tahoe Tivall vleesvervangers Vis Bokking gerookt Garnalen Vis gemiddeld Vlees Kip bereid z vel Rundergehakt bereid z ei Varkensfiletlappen bereid Vlees gemiddeld 16 18 40 28 115 75 165 353 18 28 34 44 32 81 300 240 70 65-95 45 67 20-30 25 27 28 20-25 Nevotabel 2002 57 BIJLAGE 5 AANBEVOLEN DAGELIJKSE HOEVEELHEDEN VOLGENS D E VOEDINGSRAAD: Magnesium Jongens 1-4 4-7 7-10 10-13 13-16 16-19 Mannen 19-22 22-50 50-65 >65 mg/d 60-70 90-100 120-140 150-175 220-255 275-325 mg/d 300-350 300-350 300-350 300-350 Meisjes 1-4 4-7 7-10 10-13 13-16 16-19 Vrouwen 19-22 22-50 50-65 >65 mg/d 60-70 90-100 120-140 155-185 210-250 225-275 mg/d 250-300 250-300 250-300 250-300 [77] Calcium leeftijd 1-3 4-8 9-13 14-18 19-50 51-70 >70 g/d 0,5 0,7 1,2 1,2 1,0 1,1 1,2 [31] Kalium De ADH van kalium hangt af van de spierarbeid. Gemiddeld is de ADH 3100 mg, maar kan variëren van 2-6 g/d. [77] Zink Jongens 1-4 4-7 7-10 10-13 13-16 16-19 Mannen 19-22 22-50 50-65 >65 mg/d 4 5 6 7 10 11 mg/d 10 10 10 10 Meisjes 1-4 4-7 7-10 10-13 13-16 16-19 Vrouwen 19-22 22-50 50-65 >65 mg/d 4 5 6 7 10 9 mg/d 9 9 9 9 [77] 58 Vitamine C Jongens 1-4 4-7 7-10 10-13 13-16 16-19 Mannen 19-22 22-50 50-65 >65 mg/d 40 45 50 55 65 70 mg/d 70 70 70 70 Meisjes 1-4 4-7 7-10 10-13 13-16 16-19 Vrouwen 19-22 22-50 50-65 >65 mg/d 40 45 50 55 65 65 mg/d 70 70 70 70 [77] B6 Jongens 1-4 4-7 7-10 10-13 13-16 16-19 Mannen 19-22 22-50 50-65 >65 mg/d 1,6 1,4 1,3 1,1 Meisjes 1-4 4-7 7-10 10-13 13-16 16-19 Vrouwen 19-22 22-50 50-65 >65 α-TE/d 5,7 7,8 9,1 10,1 11,8 13,3 α-TE/d 13 11,8 10,7 9,4 Meisjes 1-4 4-7 7-10 10-13 13-16 16-19 Vrouwen 19-22 22-50 50-65 >65 0,7 0,9 1,1 1,2 1,4 1,6 mg/d mg/d 0,7 0,9 1,0 1,2 1,3 1,3 mg/d 1,2 1,1 1,1 1,0 [77] Vitamine E Jongens 1-4 4-7 7-10 10-13 13-16 16-19 Mannen 19-22 22-50 50-65 >65 α-TE/d 5,5 7,1 8,3 9,5 10,6 11 α-TE/d 9,9 9,3 8,7 8,3 [77] Vitamine D leeftijd 1-3 4-8 9-13 14-18 19-50 51-70 >70 µ/d 10 5 5 5 5 10 15 [31] 59 BIJLAGE 6 WOORDENLIJST • (Anti)Lithiasis Steenvorming, steenziekte, ziekte veroorzaakt door het zich in het lichaam vormen van stenen, bijv. galsteenziekte, niersteenziekte: syn. calculosis • A-band Het gebied in het midden van de sacromeer dat verantwoordlijk is voor de donkere banden van de myofibrillen en dat begrensd wordt door de uiteinde van de myosinefilamenten. • Absorptie Opname • Abstinentie Onthouding • Accumulatie Opeenhoping • Acetylcholine Chemische stof die zorg draagt voor de impulsoverdracht van de motorische neuriet op spiervezels: parasympathische neurotransmitter • Acetylcholinesterase Het enzym dat acetylcholine activeert • Actiepotentiaal Een specifieke verandering van de membraanpotentiaal in een spier- of zenuwvezel als gevolg van een effectieve prikkel. • Actine • ADH Een eiwit dat deel uit maakt van het actinelilament en een belangrijke rol speelt bij de spiercontractie Antidiuretisch hormoon; zorgt in de nieren voor terugresorptie van water; syn. vasopressine • ADH Aanbevolen Dagelijkse Hoeveelheden • Adrenaline Symphaticomimeticum; veroorzaakt o.a. toename van de hartslagfrequentie, verhoging bloeddruk, vasoconstrictie, vasodilatatie, bronchodilatatie, toegenomen glycogenolyse en verhoogde vetafbraak; syn. epinefrine • Adrenerge M.b.t. sympathische zenuwvezels die bij prikkeling stoffen produceren met een effect als adrenaline. • Adrenocorticotroop hormoon (ACTH) Een hormoon dat wordt afgescheiden door de voorkwab van de hypofyse. ACTH stimuleert de productie en afgifte van de glucocortoiden door de bijnierschors. • Aeroob In aanwezigheid van zuurstof. • Albuminen In water oplosbare eiwitten, in engere zin die in het bloed 60 • Aldosteron Hormoon van de bijnierschors dat de elektrolytenhuishouding regelt • Aminoglycosiden Bacteriedodende antibiotica; remming van de bacteriële eiwitsynthese • Anabolisme De opbouwende fase in het stofwisselingsproces. • Anaeroob In afwezigheid van zuurstof. • Anhydride Verbinding zonder waterstof met een ander element • Anorexie Gebrek aan eetlust • Arteriosclerose Slagaderverharding • Autosomaal Met betrekking tot de chromosomen 1-22 (gewone chromosomen) • Axon Neuriet, een vezel die impulsen van het cellichaam van een neuron afvoert. • Beta-adrenoreceptor Receptor voor adrenerge prikkels • Bètastimulatie Stimulatie van de bètacellen van de eilandjes van Langerhans in de pancreas; deze produceren het hormoon insuline • Biochemie De wetenschap die de toepassing van scheikunde op het gebied der biologie bestudeert • Bloedlymfatisch systeem Het systeem dat het bloed en de lymfe omvat • Bronchodilitatie Verwijding van de bronchiën. • Calcificatie Verkalking • Calcinosis Het voorkomen van neerslag van calciumzouten in organen of weefsels op verschillende plaatsen in het lichaam • Calcitonine Hormoon, geproduceerd door de zg. C-cellen van de schildklier, dat het calciumgehalte van het bloed verlaagt door remming van de botontkalking en van de tubulaire terugresorptie van calcium • Capillair Een bloedvat van zeer geringe diameter met een wand die bestaat uit een laag endotheelcellen, gelegen tussen het arteriële en het veneuze deel van het vaatstelsel; hier vind de uitwisseling plaats van gassen en deeltjes tussen de weefselvloeistoffen en het bloed. • Catecholaminen Een bepaalde chemische groepsverbindingen waartoe ook adrenaline en noradrenaline behoren. Geproduceerd in het bijniermerg. 61 • Chelaten Verbinding van een organische stof met metaalionen • Chelatie Het ontstaan van een chelaat • Chlorofyl Bladgroen • Cisplatine Oncolytica; medicijn bij kanker • Co-factor Activator • Confirmatie Omzetting • Constipatie Verstopping: syn. obstipatie • Conversie Omzetting • Coronaire hartziekten Angina pectoris; hartkramp, meestal sclerose van de kransslagader • Corticosteroïden Bijnierschorshormonen • Cortisol Een glucocortoïd. • Cyclosporine Aminoglycoside • Cytosol Cytoplasma; protoplasma; het vloeibare bestanddeel van de cel. • Deficiëntie Te kort • Dehydratie Een proces waarbij het lichaam relatief te veel water verliest. • Depletie Te kort • Depolarisatie Vermindering van de elektrische potentiaal van het celmembraan van een zenuwcel: in engere zin (cardiaal) ontlading na daling van het membraan potentiaal, waarop de hartspiervezel reageert met een contractie • Depolarisatie Vermindering van de elektrische potentiaal van het celmembraan van een zenuwcel • Diffusie Vermenging van opgeloste stoffen met opgeloste, gassen met gassen of vloeistoffen met vloeistoffen, wanneer deze met elkaar in aanraking komen • Diffuus Verspreid • Distaal Het verst verwijderd van het centrum, de oorsprong, het midden • Diuretica Urinedrijvende middelen, plaspillen 62 • Dwarsbruggen Verbindingen tussen de myosine- en actinefilamenten. • Dysmenorroe Zeer heftige pijn in de onderbuik en rug, soms gepaard gaande met braken, depressie, hoofdpijn, e.d., tijdens de menstruatie • Dystonie Labiliteit van de tonus door verbreking van het evenwicht in het vegetatieve zenuwstelsel. • Elektrolyt Een chemische verbinding die in oplossing dissocieert in ionen, zoals keukenzout en die een elektrische stroom kan veroorzaken. • Elektronentransportsystee Een specifieke reeks van chemische reacties die in de m (ETS) mitochondriën plaatsvinden en waarbij waterstofionen en elektronen uiteindelijk reageren met zuurstof tot water. De energie die bij deze reacties vrijkomt, wordt gebruikt voor de resynthese van ATP. Dit systeem wordt ook wel de ademhalingsketen genoemd. • Endocriene Met betrekking de afgifte van hormonale stof naar de bloedstroom • Endocrinopathie Ziekte veroorzaakt door pathologische werking van een of meer endocriene cellen • Endomysium Het bindweefsel dat elke spiervezel omringt. • Energierijke fosfaten (ATP Chemische verbindingen met een relatief grote energie inhoud die in alle lichaamscellen voorkomt. + CP) • Enzym Een eiwit of eiwitverbinding die de snelheid verhoogt waarmee een chemische reactie verloopt. • Epimysium Het bindweefsel dat een hele spier omringt. • Epinefrine Adrénaline • Ergotroop Het organisme prikkelend ter verbetering van de weerstand. • Essentieel Onmisbaar: essentiële eiwitten moeten via de voeding worden ingenomen • Excitatie Opwinding; een antworrd op een effectieve prikkel (actiepotentiaal) • Excretie Uitscheiding • Exocrien Afscheidend d.m.v. een afvoerbuis • Extracellulair Buiten de cel • Extrusie Uitstoting 63 • FAD Flavine adenosinedinucleotide: coenzym bij dehydrogenasen, evenals NAD een waterstof acceptator • Feces Ontlasting • Fertiliteitstoornissen Vruchtbaarheidsstoornissen • Fibroblasten Jone bindweefselcellen waaruit de bindweefsel materiaal voortkomt • Fibromyalgie Spierpijn bij ouderen wanneer meer en meer spiervezels atrofiëren en plaats maken voor bindweefsel • Foscarnet Antiviraal middel tegen Herpesvirussen sommige retrovirussen • Gastrointestinaal Maag en darm betreffend • Genetische transcriptie De overdracht van genetische informatie van de DNAmoleculen op het boodschapper RNA (mRNA) • Geraffineerd Bewerkt; bewerkte voeding als witte rijst, wit brood, zetmeelproducten • Glomerulaire filtratie Filtratie via de glomerulus • Glomerulus Kluwen van neurovasculair weefsel dat receptoren bevat t.b.v. de regulatie van vegetatieve functies (wat eigen is aan noodzakelijke functies van de mens: bloedsomloop, spijsvertering, ademhaling, voortplanting) in het lichaam • Glucocorticoiden Een groep hormonen die door de bijnierschors wordt afgescheiden; deze hormonen stimuleren gluconeogenese, remmen e vetvorming uit glucose in de lever, mobiliseren vetzuren uit vetweefsel, handhaven de gevoeligheid van het vaatstelsel en remmen de normale ontstekingsreacties. • Glucagon Polipeptide, geproduceerd door de alfacellen van de eilandjes van Langerhans in de pancreas met bloedsuikerverhogende werking door glycogenolyse • Gluconeogenese De vorming van glucose uit eiwitten en vetten donderinvloed van het hormoon cortisol uit de bijnierschors • H-band Het deel van een sacromeer dat alleen uit myosine bestaat (het midden van de A-band) • Homeostase Evenwicht 64 • Hydrolyse Splitsing van scheikundige verbindingen onder opneming van water • Hyper Hoog • Hypertensie Hoge bloeddruk • Hypo Laag • Hypotensie Lage bloeddruk • Hypotoon Onvoldoende spanning van de spieren; met lagere osmotische druk • Hypoxie Te laag zuurstofgehalte van de weefsels of in de ademhalingslucht • I-band Het deel van het sacromeer dat alleen bestaat uit actinefilamenten en dat verantwoordelijk is voor de lichte banden van de myofibrillen. • Idiopathisch Zelfstandig, wezenlijk, zonder aantoonbare oorzaak • Integriteit Ongeschonden toestand • Intestinaal Met betrekking tot de darmen • Intestinale lumen Holte van de darmen • Intracellulair Binnenin de cel • Intramitochondriaal Binnen de mitochondriën • Ioniseren In ionen splitsen of gesplitst worden • Isotone Van gelijke osmotische druk als de omgeving (bijv. bloed) • Katalysator Stof die, zonder daarbij zelf blijvend veranderd te worden, een chemisch proces bespoedigt of vertraagt • Ketoacidose Toename van de zuurgraad met aanwezigheid van ketolichamen (aceton, acetylazijnzuur, bètaboterzuur)in het bloed, dehydratie en hyperosmolaliteit bij diabetes mellitus door tekort aan insuline • Kwashiorkor Deficiëntie ziekte door gebrek aan eiwitten in de voeding • Lactaat Melkzuur • Lactose Melksuiker • Levercirrose Schrompeling van de lever 65 • Lis van Henle Deel van het nefron bestaande uit een parallel verlopend opstijgend en dalend deel van de tubulus • Lisdiuretica Elk diureticum dat zijn aangrijpingspunt heeft in het opstijgende deel van de Lis van Henle • Magnesurie Magnesium verlies via de urine • Malaat Zout van appelzuur • Malabsorptie onvoldoende vertering of resorptie van spijsverteringsproducten in de darm • MCT Medium chain triglyceride • Medullair Betreffende tot merg • Metabolisme Stofwisseling • Mitochondriën • Myocardium Celorganel waarin verbrandingsprocessen plaats vinden waarbij de energierijke verbinding ATP wordt gevormd Hartspier, de middelste laag van de wand van het hart • Myopathie Ziekte der spieren • NAD Nicotinamide-adeninenucleotide • Necrose Versterf • Nefron De functionele microscopische eenheid van de nier: een menselijke nier bevat ongeveer 1 miljoen nefronen • Nefrotoxisch Vergiftig voor de nieren • Neuromodulatie Beïnvloeding van de prikkelbaarheid van zenuwen oor stoffen die buiten de synapsen wordt gevormd, een fysiologische regulatie • Niacine Vitamine B3 • Niet-essentieel • Organellen Niet onmisbaar: niet-essentiële eiwitten worden in het lichaam gevormd en hoeven niet via de voeding worden ingenomen. Structuren in de cel • Orthomoleculaire geneeskunde Geneeskunde waarbij het gebruik van megadoses mineralen en vitamines centraal staan. • Osmolariteit De concentratie van een oplossing weergegeven door het aantal osmols (eenheid) per liter. • Osmoregulator Regelt de osmose 66 • P Fosfaat • Pancreatitis Ziekte aan de pancreas • Parathyroïd Bijschildklier • Parenteraal Intraveneuze voeding: buiten de darm • Pariëtaal Tot de wand behorend • Pentamidine • • Antiprotozoïcum; medicijn tegen bepaalde infectieziekten Peptiden Verbinding van aminozuren, tussen vorm in de opbouw en afbraak van proteïnen • Perceptie Waarneming • Periodiek systeem der elementen Opsomming van alle scheikundige elementen • Permeabiliteit Doorlaatbaarheid • Polarisatie Draaiing, het polariseren: de elektrische toestand van de cel in rust: de potentiaal van de celinhoud is negatief t.o.v. die aan het celoppervlak • Potentiaal De sterkte van een elektrische lading in de cel afhankelijk van de concentratie van natrium- en kaliumionen; celpotentiaal is het potentiaalverschil tussen het inwendige en het oppervlak van de cel • Precursors Voorloper: tussenstof die wordt gevormd bij de synthese van een andere chemische stof • Proteolyse Ontleding van proteïnen • Proximale tubuli In het midden geleden buis • PTH Parathyroid hormoon • Reabsorptie Opnieuw absorberen • Recessieve Op de achtergrond rakend: het recessief allel komt slechts tot uiting bij homozygotie • Redoxreacties Reacties tussen reductor en oxidator: verbrandingsreacties • Regenereren Herstellen, genezen • Renaal De nier betreffend • Renine Hormoon wordt gevormd in het juxta-glomerulair apparaat 67 • • Repolarisatie De spontane terugkeer naar de toestand van polarisatie van de cel na depolarisatie • Respiratie Ademhaling • Retentie Terughouding of ophouding van lichaamsvochten of stoffen die verwijderd moesten worden • Riboflavine Vitamine B2 • Sarcoplasma Het cytoplasma van een spiercel • Secretie Afscheiding van vochten door klierachtige organen in het lichaam • Serum Het vloeibare van gestold bloed, dus bloedplasma zonder stollingseiwitten • Spierbiopsie Microscopisch of chemisch onderzoek van een stukje spier dat verkregen is door uitsnijden, opzuigen, afschaven of uitponsen • Substraat Biochemisch: het deel van een molecuul waar een enzym op inwerkt • T3 Trijodothyronine: een schildklierhormoon dat invloed heeft op het basaalmetabolisme • T4 Tetrajodothyronine: een schildklierhormoon dat invloed heeft op het basaalmetabolisme • Tetanie Een syndroom dat gekenmerkt door hyperreflexie en krampachtige buiging van de polsen en enkels, meestal gevolgd door spierkrampen over het gehele lichaam t.g.v. hypocalciëmie door hypoparathyroïdie, gebrek aan vitamine D of alkalose • Thiamine Vitamine B1 • Thiaziden Type diuretica • Thyroïd Schildklier • Thyrotoxicose Ziektetoestand veroorzaakt door dys- en hyperthyroïdie t.g.v. verhoogde circulatie van T3 en T4 • Toxiciteit Giftigheid • Transaminatie Omzetting aminozuren • Transformatie Verandering van vorm, functie of structuur van cellen en weefsels • Tremoren Beving 68 • Triglyceride Verbinding van glycerol met vetzuren: e meeste plantaardige en dierlijke vetten en oliën bestaan uit triglyceriden • Trombocytopenie Verlaagd aantal bloedplaatjes • Tryptofaan Een essentieel aminozuur, onmisbaar in de opbouw van lichaamseiwitten. • Tubulair In vorm van buisjes; buisjes betreffend • Vasoconstrictie Vernauwing van vaten • Warmtestuwing Oververhitting van het lichaam door o.a. vocht tekort. • Membraan Begrenzing van een organel, cel of ruimte. • Membraanrustpotentiaal Het potentiaalverschil dat in rust heerst tussen de binnenzijde en de buitenzijde van de cel. • Metabolisme Het totaal van alle chemische reacties die in een cel plaatsvinden. • Mitochondrien Een organel dat voorkomt in alle cellen waarin dereacties van de Kreb-cyclus en die van het elektronentransportsysteem plaatsvinden. • Motorische eenheid Een individuele motoneuron met alle door dit • Myofibril Een organel in spiervezels dat is opgebouds uit twee eiwitfilamenten: actine en myosine. • Myosine Een eiwit dat deel uit maakt van de myofibrillen in spiervezels en betrokken is bij het contractiemechanisme. • Neuromusculair (neuromotorisch) Stimulatie van de bewegingszenuwen. • Nociceptie De waarneming van schadelijke uitwendige invloeden, meestal door pijngewaarwording. • Oxydatie Een proces waarbij elektronen aan een chemische verbinding worden onttrokken. • Perimysium Het bindweefsel dat een groepje spiervezels omringt. • Plasma • Pyrodruivenzuur Het waterig deel van het bloed (waar geen bloedcellen in zitten). Het eindproduct van de aerobe glycolyse. • Sacrolemma De plasmamembraan van een spiervezel. • Sacromeer De afstand tussen twee Z-lijnen in een myofibril; de kleinste contractiele eenheid van een skeletspier. 69 kleinste contractiele eenheid van een skeletspier. • Sacroplasma Het cytoplasma van een spiervezel. • Sacroplasmatisch reticulum (SR) Een netwerk van buisjes en blaasjes in een spiervezel dat de myofibrillen omringt en dienst doet als opslagplaats voor calciumionen. • Sympathicus (autonoom zenuwstelsel) Het gedeelte van het zenuwstelsel dat de onwillekeurige functionerende organen verzorgt. (vegetatief zenuwstelsel) • Synaps De verbinding tussen twee neuronen. • Synapsspleet De ruimte tussen de pre- en postsynaptische membraan in een synaps. • Tetanische contractie (getande of gezaagde) Door een meervoudige prikkeling achter elkaar, is de reabsorptie van calciumionen door het SR niet in voldoende mate plaatsgevonden. Hierdoor stijgt bij de volgende prikkel het intracellulaire calciumconcentratie, met als gevolg de tijd voor de spier om te verslappen neemt af, totdat er de contracties vloeiend in elkaar verlopen.(gladde tetanische contractie) • Terminale cisternen Blaasjes, die een grote hoeveelheid calciumionen bevatten. • Thyreocalcitonine Een hormoon dat door de schildklier wordt afgescheiden en dat een belangrijke rol speelt bij de regulering van het calciumevenwicht in het lichaam. • Thyreoidstimulerend hormoon (TSH) Een hormoon dat door de voorkwab van de hypofyse wordt afgescheiden. TSH stimuleert de productie en secretie van de schildklierhormonen thyroxine en trijoodthyroxine. • Transversale tubuli (Ttubulis) Dwarsliggende buisjes. • Triade Wordt gevormd door twee terminale cisternen en de Ttubulus • Triglyceriden De opslagvorm van vrije vetzuren. • Tri-joodthyroxine Een hormoon dat door de schildklier wordt afgeschieden en dat de stofwisselingsgraad in alle lichaamscellen verhoogt. • Tropomyosine Een eiwit dat deel uit maakt van het actinefilament en betrokken is bij het contractiemechanisme in de spier. • Troponine een spiereiwit dat betrokken is bij de spiercontractie in samenwerking met tropomyosine 70 • Vasoconstrictie Een afname van de diameter van een bloedvat, waardoor het achter dit vat gelegen weefsel van minder bloed wordt voorzien. • Vasodilitatie Een toename van de diameter van een bloedvat, waardoor het achter dit vat gelegen weefsel van meer bloed wordt voorzien. • Z-lijn Een eiwitmolecuul waaraan de actinefilamenten vastzitten en die de begrenzing vormt van de sacromeer. • Zuur Een chemische verbinding die in oplossing waterstofionen afstaat. 71