Voorbereiding examen Kader 4 en Basis 4 def (2)

advertisement
Goed voorbereid naar je examen
Heel veel succes; je kunt het!
Kader en Basis
Ik ga op examen en neem mee…
Je maakt het examen op de computer, maar dat wil niet zeggen dat je
niets mee hoeft te nemen! Je krijgt op school kladpapier dat je tijdens je
examen mag gebruiken. Dit papier moet je na afloop wel op school laten.
Wat moet je dan meenemen?
- Een pen, die het ook echt doet! Neem er voor de zekerheid twee mee.
- Een potlood (kan altijd handig zijn).
- Een woordenboek, dit mag je gebruiken tijdens je examen!
Leesvaardig (herhaal de stof van leesvaardig blok 1 t/m
4)
Het is belangrijk om eerst de tekst verkennend te lezen en daarna
nauwkeurig te lezen:
Verkennend lezen:
1. Kijk goed naar de titel.
2. Kijk wat de bron is van de tekst.
3. Lees de eerste alinea.
4. Lees de beginzinnen van de tussenalinea’s.
5. Lees de slotalinea.
De verkenningspunten van een tekst zijn dus: titel, bron, eerste alinea,
beginzinnen van de tussenalinea’s en de slotalinea.
Nauwkeurig lezen:
6. Lees nu de tekst helemaal door.
7. Lees vraag 1.
8. Zoek op welk tekstgedeelte over het onderwerp van de vraag gaat.
Lees dat tekstgedeelte nauwkeurig.
9. Kies je antwoord.
10. Lees vraag 2, enzovoort.
Boven een tekst staat de titel. Een titel kan twee functies hebben:
1. Onderwerp van de tekst aangeven.
2. Aandacht trekken.
In een tekst staan soms ook deeltitels of tussenkopjes. Die staan boven
een (groepje) alinea’s. Dit zijn handige verkenningspunten. Ze geven aan
waar die alinea’s over gaan.
Onder beeld of illustraties verstaan we foto’s, tekeningen, grafieken,
plattegronden, enz. Opmaak is de manier waarop de tekst op papier staat,
dus de titel, lettertype, kopjes, alinea’s, illustraties enz.
Bij een reclametekst kun je vragen verwachten die te maken hebben met
de afbeelding. Dit zijn vragen als wat is de belangrijkste bedoeling van de
onderstaande foto?.
Afbeeldingen/illustraties kunnen om verschillende redenen bij een tekst
staan:
- Het plaatje vertelt zelf een verhaal. Een kop of onderschrift zijn genoeg.
- Het plaatje trekt de aandacht. Het plaatje vertelt geen verhaal, je moet
de tekst dus nog wel lezen.
- Het plaatje verduidelijkt de tekst. Bijvoorbeeld een route duidelijk
maken.
- Het plaatje heeft niets met de tekst te maken. Bijvoorbeeld een vrouw
bij een autoreclame.
Tekstdoelen
Er zijn vier bekende tekstdoelen:
1. Informeren:
De schrijver wil dat je iets te weten komt. De tekst bestaat vooral
uit feiten, maar soms ook uit meningen van anderen, dus niet van
de schrijver zelf.
2. Overtuigen:
De schrijver wil zijn mening duidelijk maken. Hij wil bereiken dat de
lezer het met hem eens is. De schrijver gebruikt
argumenten/redenen.
3. Activeren:
De schrijver wil dat de lezer iets gaat doen, bijvoorbeeld lid worden,
doneren, iets kopen. Activeren is tot handelen aansporen.
4. Amuseren:
De schrijver wil de lezer boeien of vermaken. Hij wil dat de lezer zijn
tekst met plezier leest.
Onderwerp en hoofdgedachte
Het onderwerp vertelt in één of een paar woorden de inhoud van een
tekst, dus waar de tekst over gaat.
Waar de tekst over gaat kun je vaak zien aan de titel, de inleiding en de
deeltitels (of tussenkopjes).
Soms ontbreken de deeltitels/tussenkopjes in een examentekst, ze
kunnen dan aan jou vragen om zelf een deeltitel of tussenkopje te kiezen.
Let dan goed op de kernzin, dit is vaak de eerste zin van de alinea. Ook
kun je letten op belangrijke, opvallende woorden (kernwoorden)
De hoofdgedachte vertelt in één zin waar de tekst over gaat. De
hoofdgedachte vind je vaak letterlijk in de tekst. De vraag die je moet
stellen om achter de hoofdgedachte te komen is “Wat wil de schrijver mij
vertellen over het onderwerp”.
Tekstopbouw
De inleiding en het slot van een tekst zijn de belangrijkste alinea’s van de
tekst. De inleiding kun je vaak herkennen aan de opmaak, bijvoorbeeld
een ander lettertype of een witregel na de inleiding.
Een tekst bestaat bijna altijd uit een inleiding, een kern en een slot.
In de inleiding vertelt de schrijver waar de tekst over gaat. In de kern (het
kerndeel) geeft de schrijver uitleg, meestal in een paar alinea’s. In het
slot vat de schrijver bijvoorbeeld nog even samen wat hij verteld heeft.
Functie van een inleiding kan zijn
-
Het onderwerp aankondigen
Uitleggen over welk probleem de tekst gaat.
In het kort samenvatten waar de tekst over gaat.
Aanleiding noemen voor het schrijven van de tekst (wat er is
gebeurd)
Aandacht trekken met een opvallende uitspraak.
Het probleem (in vraagvorm) duidelijk maken.
Met een verhaaltje de aandacht van de schrijver trekken
Duidelijk maken wat de mening van de schrijver is.
Een deskundige introduceren.
Functie van het slot kan zijn
-
Conclusie geven.
De hoofdvraag uit de inleiding beantwoorden.
Een samenvatting geven
Tot handelen aansporen
De mening van de schrijver weergeven
Tekstverbanden en signaalwoorden
Leesvaardig blok 1
Leer het schema hieronder goed!
Een schrijver kan een tekstverband aangeven tussen twee zinnen of
tussen alinea's. Signaalwoorden zijn erg belangrijk om de verbanden in
een tekst aan te geven. Ze staan meestal aan het begin van een zin of
alinea, maar soms ook achteraan. Hiervoor kan de schrijver
signaalwoorden gebruiken:
Tekstverband
Plaats
Tijd
Opsomming
In de eerste plaats,
en, nog, daarnaast,
daarna, niet alleen,
maar, ook, ten eerste,
ten tweede…
Zoals, bijvoorbeeld,
zo,
dat blijkt uit,
onder andere
Voorbeeld
Uitleg
Toelichting
Signaalwoord
Daar
Hier
Daarna, tijdens,
morgen, terwijl,
daarna, tegelijkertijd,
voordat, nadat,
wanneer, intussen,
totdat
Ook , verder, ten
eerste, verder, in de
eerste plaats,
vervolgens,
daarnaast, zowel …
als, bovendien,
tenslotte
/
Middel en doel
Dat houdt in,
Dat wil zeggen,
met andere woorden,
ter toelichting
Om, via, door middel
van, daarmee, opdat,
door te …
Uitleg
Legt uit waar iets gebeurt
Legt uit wanneer iets gebeurt
Terwijl de leraar bezig was met het
uitleggen van de moeilijke tekst was Maaike
aan het telefoneren.
Legt uit door een aantal dingen te noemen
Na de ouderavond waren mijn ouders
helemaal niet tevreden over mij. Op de
eerste plaats had ik weer een aantal
onvoldoendes, bovendien had ik
verschillende keren mijn huiswerk niet
gemaakt.
Mijn vrije tijd gebruik ik in de eerste plaats
om leuke dingen te doen. Daarnaast poets ik
zo nu en dan het huis.
Legt uit door een voorbeeld te geven
Veel dieren, zoals de olifant, wordt bedreigd
met uitsterven.
Er komen in Oss steeds meer nieuwe
fabrieken. Zo is er verleden week een
nieuwe meubelfabriek geopend.
Legt uit hoe iets werkt
Mijn vader is een avonturier, dat wil zeggen
dat hij zo veel mogelijk op reis wil om de
wereld te zien.
Legt uit waar iets voor dient
Overeenkomst
Oorzaak en
gevolg
Tegenstelling
Reden /
verklaring
Voorwaarde
Vergelijking
Conclusie /
samenvatting
Daarmee, het doel is,
waarmee, met dat
doel, om… te
Evenals
Omdat, zodat,
Daardoor, doordat,
waardoor, zodoende,
ten gevolge van
Maar, hoewel,
niettemin,
daarentegen, toch,
in tegenstelling tot,
daarentegen, echter,
integendeel,
enerzijds, anderzijds,
daar staat tegenover
Want, namelijk,
omdat, daarom,
immers.
Als, indien,mits,
indien, tenzij, op
voorwaarde dat
zoals, net als,
evenals,
in vergelijking tot,
vergeleken met,
soortgelijke ,
hetzelfde,
Dus, kortom, met
andere woorden, dus,
Door te stoppen met roken vermindert u de
kans op longkanker aanmerkelijk.
Legt uit dat twee dingen op elkaar lijken
Legt uit door de oorzaak van iets te noemen
of het gevolg van iets
Doordat het de laatste weken voortdurend
geregend heeft, is het water in de Maas
enkele meters gestegen.
De cv is kapot (= oorzaak), daardoor is het
hier koud (= gevolg).
Legt uit door een tegenstelling te geven
Op kantoor is afgesproken dat iedereen zich
aan de afspraken zal houden. Regelmatig
worden die afspraken besproken. Toch
worden er af en toe fouten gemaakt.
Er is een stichting die fraude tegen probeert
te gaan. Echter doet de politie weinig.
Legt uit waarom iets gebeurd is.
Omdat het Hooghuis Lyceum in Oss zo’n
leuke school is, kiezen steeds meer
leerlingen voor het vmbo.
Ik ga het liefst in de ochtend naar de stad,
omdat het dan nog niet druk is.
Legt uit wat er eerst moet gebeuren
De survivaltocht in de Ardennen zal zeker
doorgaan, tenzij het weer zo slecht wordt
dat het gevaar kan opleveren voor de
deelnemers.
Maar liefst 80 procent van de Nederlandse
bevolking wil op vakantie, mits ze het geld
ervoor hebben.
Vergeleken met enkele jaren geleden zijn
de prijzen van huizen tegenwoordig erg
hoog.
Jip heeft net als Janneke pindakaas op zijn
brood.
Legt uit door een conclusie te geven (een
heel korte samenvatting)
hieruit volgt,
samengevat,
concluderend, alles
overziend
Het gemeentebestuur had alle ambtenaren
opdracht gegeven om te controleren of de
regels en wetten goed werden nageleefd,
folders werden toegezonden en er waren
voorlichtingsspotjes uitgezonden op de lokale
zenders. Kortom: het gemeentebestuur had
al het mogelijke gedaan.
Als ik 18 ben, wil ik mijn rijbewijs halen. Dat
is duur, dus ik zal flink moeten sparen.
Inleiding, middenstuk en slot
In een inleiding probeert de schrijver de aandacht van de lezer op
verschillende manieren te trekken. Dit kan bijvoorbeeld door:
-
Het onderwerp noemen
De belangrijkste aspecten van het onderwerp te noemen
Een anekdote (= een kort verhaaltje) te vertellen
Een vraag stellen
De aanleiding van het schrijven noemen
Een deskundige voorstellen
Een opvallend detail uit de tekst naar voren te halen
Aan te geven hoe de tekst is opgebouwd.
Meestal bestaat de inleiding uit 1 alinea, maar is het een langere tekst,
dan zijn het er soms 2 of 3.
Hoofdonderwerp = de tekst in één of enkele woorden samengevat.
In het middenstuk vertelt de schrijver meer over het hoofdonderwerp. Het
middenstuk bestaat uit meerdere alinea’s. In deze alinea’s worden
verschillende deelonderwerpen besproken, deze worden vaak aangeven
door tussenkopjes.
In het slot rondt de schrijver de tekst af. Dit kan hij doen door:
-
Een
Een
Een
Een
Een
Een
korte samenvatting te geven van het belangrijkste uit de tekst.
conclusie trekken uit voorafgaande.
advies geven.
waarschuwing uitspreken.
toekomstverwachting beschrijven.
eigen mening over het onderwerp geven.
Het slot bestaat meestal uit 1 alinea.
Verwijswoorden → woorden die verwijzen naar 1 woord, naar een groepje
woorden of naar een hele zin.
Citeren = dan neem je iets letterlijk uit de tekst over. Als het om een hele
zin gaat, is het voldoende alleen de eerste 2 en de laatste 2 woorden op
te schrijven. Daarachter zet je de regelnummers. Een hele zin begint met
een hoofdletter en eindigt op een punt, uitroepteken of vraagteken, wees
dus volledig!
Leesvaardig Blok 2
Opmaak = hoe een tekst eruit ziet = lay out.
Hoofdgedachte = hoofdonderwerp = het belangrijkste dat de schrijver met
zijn tekst duidelijk wil maken. Vaak kan je deze in 1 of 2 zinnen
opschrijven. Op je examen is dit altijd een meerkeuzevraag.
Er zijn 5 tekstsoorten met ieder een eigen doel:
Informerende tekst→ doel: informatie geven →tekstvorm:
schoolboektekst, tekst in een studieboek, nieuwsberichten, artikel,
gebruiksaanwijzing, recept of handleiding.
Meninggevende tekst →doel: de lezer een mening vertellen →tekstvorm:
dagboek, weblog, liefdesbrief, ingezonden brief, of column.
Amuserende tekst →doel: de lezer vermaken of amuseren →tekstvorm:
jeugdroman, verhaal, gedicht, cabaret, of een sinterklaasrijm.
Overtuigende tekst →doel: de lezer overtuigen →tekstvorm: boek- of
filmbespreking (= recensie), ingezonden brief of een betoog.
Activerende tekst →doel: de lezer overhalen →tekstvorm: reclametekst.
Publiek = de lezers die de tekst lezen. Een lezer van een computerblad is
vaak een ander publiek, dan publiek dat de Story leest. Vaak kan je aan
de bron zien voor wie de tekst bedoeld is.
Bron = Waar de oorspronkelijke tekst vandaan komt. Daar aan kan je zien
voor wie de tekst bedoeld is. Een tekst uit een jongerentijdschrift is dus
bedoeld voor jongeren. Je vindt dit vaak onderaan de tekst.
Feit = iets wat waar is en wat controleerbaar is.
Mening = wat je van iets of iemand vindt.
Argumenten = deze gebruik je om je mening te ondersteunen. Een ander
woord hiervoor is redenen.
Meningen kunnen op 3 verschillende manieren in teksten verwerkt
worden:
-
De schrijver brengt zijn eigen mening naar voren.
De schrijver geeft niet zijn eigen mening, maar beschrijft wel de
mening van anderen.
De schrijver beschrijft de mening van anderen en voegt daar zijn
eigen mening aan toe.
Objectieve tekst = deze tekst is waar, er staan alleen feiten in en de
schrijver geeft niet zijn eigen mening.
Subjectieve tekst = de schrijver geeft zijn eigen mening in de tekst. Er
kunnen zaken in staan die niet waar zijn.
Leesvaardig Blok 3 en 4
Er zijn 5 leesmanieren:
-
Zoekend lezen: informatie opzoeken; je let op kopjes, titel en
zoekwoorden.
Globaal lezen: het belangrijkste snel uit een tekst halen; je let op
opmaak, titel, eerste alinea en afbeeldingen.
Grondig lezen: je moet de tekst helemaal begrijpen; je let op
tekstopbouw, tekstdoel, belangrijkste woorden en verwijswoorden.
Studerend lezen: je moet de tekst helemaal begrijpen en
onthouden; je let op de belangrijkste woorden en op de hoofdzaken.
Kritisch lezen: je moet nagaan of de informatie in de tekst klopt en
volledig is; je let op de hele tekst.
Schrijfvaardig (herhaal uit het boek blok 1 t/m 4 van
Schrijfvaardig)
Voordat je begint met de schrijfopdracht van je examen, is het belangrijk
dat je goed kijkt wat de bedoeling is. Je kunt hierbij gebruik maken van
de schrijfstrategie:
1. Oriëntatie op de schrijftaak:
Lees het verhaaltje, hierin staat uitgelegd wat er aan de hand is.
Probeer je in te leven in de situatie.
Lees daarna de opdracht.
2. Voorbereiding op de schrijftaak
Lees het verhaaltje en de opdracht nauwkeurig.
Denk na over wat er in de opdracht van je gevraagd wordt en over
wat je moet doen.
3. Uitvoering van de schrijftaak
Schrijf de tekst in het klad.
4. Controle van de tekst
Controleer of je alle gegevens hebt verwerkt. Let op je taalgebruik.
Controleer de tekst op taalfouten, denk aan hoofdletters en
leestekens.
5. Herschrijven van de tekst
Schrijf de netversie van je tekst.
Schrijfdoelen
-
Informatie geven of vragen (bijv. zakelijke brief – formulier –
verslag)
Overtuigen (bijv. ingezonden brief – persoonlijke brief)
Tot handelen aansporen (bijv. advertentie)
Amuseren (bijv. persoonlijke brief)
Zelf een tekst schrijven
Begin nooit zomaar te schrijven! Een tekst moet een goede opbouw
hebben. De titel zegt waar de hele tekst over gaat.
Elke alinea gaat over een deelonderwerp, dit kun je als deeltitel of kopje
gebruiken.
Een alinea maak je zo:
1. Kies een deelonderwerp.
2. Maak een kernzin (belangrijkste zin) bij je deelonderwerp.
3. Geef informatie en voorbeelden bij je kernzin.
Maak van dit alles een lopend verhaaltje en je alinea is klaar.
Schrijfopdrachten:
Affiche:
-
-
Doel is aandacht van je publiek trekken.
Dit kun je doen met woorden. Gebruik alleen de noodzakelijke
informatie en schrijf dit kort en krachtig op. Ben enthousiast en
gebruik een opvallende zin (slagzin).
Gebruik beeld, denk aan foto’s of tekeningen. Dit is met je examen
lastig om te doen en zal dus ook niet nodig zijn.
Maak gebruik van de opmaak, denk aan de plaats waar je dingen
zet, lettertype en grootte, onderstrepen, enz.
Controleer of de 5w+1h-vragen allemaal in je affiche staan (wie –
wat – waar – wanneer – waarom – hoe)
Formulier:
-
Een formulier moet je altijd nauwkeurig invullen.
Lees de invulinstructie goed, kijk goed naar wat je waar in moet
vullen.
Als een vraag niet voor jou geldt, zet dan een streepje of n.v.t. (niet
van toepassing).
Je naam kan op allerlei verschillende manieren gevraagd worden:
naam
Den Oever
voornaam en achternaam
Dennis den Oever
Achternaam en voorletter
Den Oever, D.
Voorletters en achternaam
D.A. den Oever
Persoonlijke brief:
-
Dit is een nette brief aan iemand die je goed kent.
Hier zijn regels voor!
Zakelijke brief:
-
Deze brief schrijf je aan officiële personen.
Envelop:
-
-
Ook voor het schrijven van een envelop bestaan regels.
De volgorde is hier erg belangrijk:
Naam
t.a.v.
Straat en nummer (of postbus en nummer)
Postcode en woonplaats
Schrijf op de achterkant je eigen naam en adres.
Sollicitatiebrief
-
-
Dit is ook een zakelijke brief. De indeling van de alinea’s is
belangrijk:
Alinea 1: Naar welke baan solliciteer je? Waar en wanneer heb je
gelezen of gehoord dat de baan beschikbaar is?
Alinea 2: Vertel iets over jezelf en eventueel over je werkervaring.
Alinea 3: Leg uit waarom je solliciteert en waarom jij geschikt
bent. Ga in op de functie-eisen van de advertentie.
Alinea 4: Verwijs naar de bijlage, sluit af met een slotzin.
In je boek vind je een voorbeeld, zo ook de brief die je gebruikt hebt
bij je mondeling.
E-mail
-
-
Een e-mail kan zowel persoonlijk als zakelijk zijn. Bij een zakelijke
e-mail moet je, net als bij een zakelijke brief, zo overzichtelijk
mogelijk werken.
Op bladzijde 61 van je boek vind je meer uitleg over het schrijven
van een e-mail.
Ingezonden brief
-
-
Eigenlijk is dit geen echte brief, maar meer een artikel, een
ingezonden stuk. Met een ingezonden brief wil je laten weten hoe je
over iets denkt, vaak zijn dit dingen die in het nieuws zijn.
Op bladzijde 62 en 63 van je boek staat uitgelegd hoe je dit aan
moet pakken.
Verslag
-
-
Een verslag kun je schrijven over een gebeurtenis. Je doet dit om
iemand te informeren. In het verslag staan dus veel feiten. Een
mening hoort hier niet thuis! Je sluit af met je naam.
Op bladzijde 64 en 65 staat meer uitleg en een voorbeeld.
Tot slot twee tips:
-
-
Als er op het examen gevraagd wordt om in je antwoord maar max.
20 woorden te gebruiken, doe dit dan ook!! Tel je woorden na. Ga je
namelijk over het aantal woorden heen, dan krijg je nul punten.
Maak bij de schrijfopdracht duidelijk onderscheid tussen een
zakelijke email (geen adres, plaats en datum) en een zakelijke brief
(denk eraan dat je een adres verzint (als deze er niet staat), je
eigen adres en plaats en datum. Doe je dit alles niet, scheelt het je
drie punten!
Download