DE ALT DIE KLONK ALS EEN TENOR door Bert Jansma Deze week kwam het bericht dat op de laatste dag van maart altsaxofonist Jackie McLean was overleden. Jawel, de zoveelste grote in de jazz die er niet meer is. Want al werd McLean nooit een beroemdheid voor een breed publiek, hij behoorde tot de steeds dunner wordende groep jazzmusici die het allemaal meegemaakt hadden. De revolutie van de bebop. De revolutie van de modale jazz. De revolutie van de freeform jazz. En die ook nog de strijd tegen de drugs streed. Die strijd eerst verloor, maar daarna op punten won. En die eindigde als een bevlogen mentor, als leraar in jazz op de universiteit van Hartford. Ook Jackie Mclean is verhuisd naar het land van de herinnering. Net als Miles, Dizzy, Joe Henderson, Dexter Gordon, met wie hij allemaal speelde. De generatie muzikanten die zelden opleidingen volgden en hun muziek zelf moesten uitvinden. Zo werd Jackie McLean als knulletje onder de hoede genomen door pianist Bud Powell. Hij was vijftien en werkte in de platenzaak van zijn stiefvader. Daar draait hij een plaat van Bud Powell voor een klant en iemand elders in de zaak kijkt op en zegt: ‘Dat is mijn broer’. Jackie McLean lacht spottend en de man zegt: ‘Okay, je gelooft me niet? Volgende week kom ik hier weer langs en dan introduceer ik je bij m’n broer’. De volgende week is hij er, Jackie McLean pakt z’n saxofoon, sluit de winkel en volgt hem. Hij had Bud Powell nooit in levende lijve gezien, dus er is geen herkenning wanneer hij door broer Richard bij pianist Bud wordt binnengebracht. ‘Hij gelooft niet dat wij broers zijn’, zegt Richard Powell. Bud Powell grijnst, gaat achter de piano zitten en begint te spelen. ‘Ja, jij bént Bud Powell’, stottert de vijftienjarige Jackie McLean . En hij mag een stukje meespelen. ‘Buzzy’in B-flat. Het begin van een vriendschap. Jackie McLean heeft het verhaal vele malen verteld. Net zoals het verhaal hoe hij Charlie Parker op diens verzoek een schop voor z’n achterste diende te verkopen. McLean loopt met z’n zwangere vrouw Dolly ergens in de buurt van Avenue B, en komt Charlie Parker tegen. Parker zonder instrument en een beetje dronken, McLean met z’n alt. Ze besluiten naar de Village te gaan. Eén club, The Open Door, laat ze niet binnen. Op straat krijgen ze versterking van Hank Mobley en gedrieën komen ze bij een andere club aan, Arthur’s. Daar wordt gejamd. Parker leent de alt van McLean en gaat spelen. In de pauze zegt hij tegen McLean: “Jij wordt straks vader, en ik zeg je één ding: probeer niet het leven te leiden dat ik leid. Daar kom je nergens mee. Probeer ‘healthy and clean’ te zijn zoals Horace Silver. Ik voel me schuldig door al die mensen die aan de rotzooi zijn”. En Parker buigt zich voorover: ‘I deserve a kick in the ass’. McLean vertelt dat verhaal in ‘Talking jazz’, een voortreffelijk boek met jazzinterviews gemaakt door pianist Ben Sidran. ‘Daar staat mijn idool’, zegt McLean in dat boek, ‘en hij wil dat ik hem schop. Okay, hij had gedronken, maar toch. Ik heb hem voorzichtig een heel klein duwtje met m’n knie gegeven”. McLean raakt overigens wel aan de drugs, en moet na een arrestatie ook nog z’n ‘cabaret card‘ inleveren en kan dus niet meer spelen in de New Yorkse jazzclubs. In die tijd is hij onder een fictieve naam wel op een aantal opnames te horen, zoals in Charles Mingus’ ‘Pitecanthropus erectus’. Door die drugs komt hij ook in het theater terecht. In een toneelstuk dat destijds veel ophef veroorzaakte, Jack Gelbers ‘The connection’. Een uit improvisaties ontstaan stuk waarin o.a. jazzmuzikanten acteren en jazz spelen, terwijl ze wachten op hun ‘connectie’, die ze aan drugs moet helpen. Het stuk wordt een succes. McLean zal er vier jaar in spelen, tegen een loon van 95 dollar per week. En heeft een rol in de verfilming ervan. Wanneer het definitief lijkt dat McLean slachtoffer van de bebop-life style van die dagen zal worden, komt de redding. Door een fan genaamd Jim Garrison, vertelt McLean. Die richt een Jackie McLean Fanclub op, zamelt geld in en organiseert avondjes waarop McLean toch kan spelen. En dan komt Alfred Lion van Blue Note en geeft McLean een exclusief platencontract. De rest is jazzgeschiedenis. McLean was ooit op tenor begonnen, maar kreeg daar geen mooi geluid uit. Hij ging over op alt en ontwikkelde op dat instrument een bijzonder, en vooral gróót geluid, merkwaardig genoeg, bijna als een tenor. “Ik wilde op alt klinken zoals Lester Young en Ben Webster klonken op tenor”, zei hij. McLean haalde vele jazzmuzikanten naar het Blue Note-platenlabel halen, drummer Tony Williams, vibrafonist Bobby Hutcherson, later Cecil Taylor, Eric Dolphy en Ornette Coleman.. Hij werd een van de eersten die modale composities schreef, zonder akkoordenwisselingen, hij speeld free jazz, maar verdween in 1970 van het toneel om les te geven op een afdeling van de Universiteit van Hartford. Die inmiddels herdoopt is tot het Jackie McLean Institute of Jazz. Een van z’n vernieuwingen daar was het creëren voor kinderen van wisselende ‘kamers’ gewijd aan musici. Zoals een Max Roach Vibration Chamber. Met foto’s van Roach achter de drums. Met drums. En via de luidsprekers zijn muziek. Of een Paul Robeson Room, gewijd aan de grote zwarte zanger. Om kinderen jazz lijfelijk te laten ervaren. Jackie McLean. Alweer een bijzonder mens minder. Column Radio West (Jazz op West) op 6 april 2006