Bud powell 127

advertisement
DE ALT DIE KLONK ALS EEN TENOR
door Bert Jansma
Deze week kwam het bericht dat op de
laatste dag van maart altsaxofonist
Jackie McLean was overleden.
Jawel, de zoveelste grote in de jazz die
er niet meer is.
Want al werd McLean nooit een
beroemdheid voor een breed publiek, hij
behoorde tot de steeds dunner wordende
groep jazzmusici die het allemaal
meegemaakt hadden.
De revolutie van de bebop.
De revolutie van de modale jazz.
De revolutie van de freeform jazz.
En die ook nog de strijd tegen de drugs
streed.
Die strijd eerst verloor, maar daarna op
punten won.
En die eindigde als een bevlogen mentor,
als leraar in jazz op de universiteit van
Hartford.
Ook Jackie Mclean is verhuisd naar het
land van de herinnering.
Net als Miles, Dizzy, Joe Henderson,
Dexter Gordon, met wie hij allemaal
speelde.
De generatie muzikanten die zelden
opleidingen volgden en hun muziek zelf
moesten uitvinden.
Zo werd Jackie McLean als knulletje
onder de hoede genomen door pianist
Bud Powell.
Hij was vijftien en werkte in de
platenzaak van zijn stiefvader. Daar
draait hij een plaat van Bud Powell voor
een klant en iemand elders in de zaak
kijkt op en zegt: ‘Dat is mijn broer’.
Jackie McLean lacht spottend en de man
zegt: ‘Okay, je gelooft me niet? Volgende
week kom ik hier weer langs en dan
introduceer ik je bij m’n broer’.
De volgende week is hij er, Jackie
McLean pakt z’n saxofoon, sluit de winkel
en volgt hem.
Hij had Bud Powell nooit in levende lijve
gezien, dus er is geen herkenning
wanneer hij door broer Richard bij pianist
Bud wordt binnengebracht.
‘Hij gelooft niet dat wij broers zijn’, zegt
Richard Powell.
Bud Powell grijnst, gaat achter de piano
zitten en begint te spelen.
‘Ja, jij bént Bud Powell’, stottert de
vijftienjarige Jackie McLean .
En hij mag een stukje meespelen.
‘Buzzy’in B-flat.
Het begin van een vriendschap.
Jackie McLean heeft het verhaal vele
malen verteld.
Net zoals het verhaal hoe hij Charlie
Parker op diens verzoek een schop voor
z’n achterste diende te verkopen.
McLean loopt met z’n zwangere vrouw
Dolly ergens in de buurt van Avenue B,
en komt Charlie Parker tegen. Parker
zonder instrument en een beetje
dronken, McLean met z’n alt.
Ze besluiten naar de Village te gaan.
Eén club, The Open Door, laat ze niet
binnen.
Op straat krijgen ze versterking van Hank
Mobley en gedrieën komen ze bij een
andere club aan, Arthur’s.
Daar wordt gejamd.
Parker leent de alt van McLean en gaat
spelen.
In de pauze zegt hij tegen McLean: “Jij
wordt straks vader, en ik zeg je één
ding: probeer niet het leven te leiden dat
ik leid. Daar kom je nergens mee.
Probeer ‘healthy and clean’ te zijn zoals
Horace Silver. Ik voel me schuldig door al
die mensen die aan de rotzooi zijn”.
En Parker buigt zich voorover: ‘I deserve
a kick in the ass’.
McLean vertelt dat verhaal in ‘Talking
jazz’, een voortreffelijk boek met jazzinterviews gemaakt door pianist Ben
Sidran.
‘Daar staat mijn idool’, zegt McLean in
dat boek, ‘en hij wil dat ik hem schop.
Okay, hij had gedronken, maar toch. Ik
heb hem voorzichtig een heel klein
duwtje met m’n knie gegeven”.
McLean raakt overigens wel aan de
drugs, en moet na een arrestatie ook
nog z’n ‘cabaret card‘ inleveren en kan
dus niet meer spelen in de New Yorkse
jazzclubs.
In die tijd is hij onder een fictieve naam
wel op een aantal opnames te horen,
zoals in Charles Mingus’ ‘Pitecanthropus
erectus’.
Door die drugs komt hij ook in het
theater terecht.
In een toneelstuk dat destijds veel ophef
veroorzaakte, Jack Gelbers ‘The
connection’.
Een uit improvisaties ontstaan stuk
waarin o.a. jazzmuzikanten acteren en
jazz spelen, terwijl ze wachten op hun
‘connectie’, die ze aan drugs moet
helpen.
Het stuk wordt een succes. McLean zal er
vier jaar in spelen, tegen een loon van
95 dollar per week. En heeft een rol in
de verfilming ervan.
Wanneer het definitief lijkt dat McLean
slachtoffer van de bebop-life style van
die dagen zal worden, komt de redding.
Door een fan genaamd Jim Garrison,
vertelt McLean.
Die richt een Jackie McLean Fanclub op,
zamelt geld in en organiseert avondjes
waarop McLean toch kan spelen.
En dan komt Alfred Lion van Blue Note
en geeft McLean een exclusief
platencontract.
De rest is jazzgeschiedenis.
McLean was ooit op tenor begonnen,
maar kreeg daar geen mooi geluid uit.
Hij ging over op alt en ontwikkelde op
dat instrument een bijzonder, en vooral
gróót geluid, merkwaardig genoeg, bijna
als een tenor. “Ik wilde op alt klinken
zoals Lester Young en Ben Webster
klonken op tenor”, zei hij.
McLean haalde vele jazzmuzikanten naar
het Blue Note-platenlabel halen,
drummer Tony Williams, vibrafonist
Bobby Hutcherson, later Cecil Taylor, Eric
Dolphy en Ornette Coleman..
Hij werd een van de eersten die modale
composities schreef, zonder
akkoordenwisselingen, hij speeld free
jazz, maar verdween in 1970 van het
toneel om les te geven op een afdeling
van de Universiteit van Hartford.
Die inmiddels herdoopt is tot het Jackie
McLean Institute of Jazz.
Een van z’n vernieuwingen daar was het
creëren voor kinderen van wisselende
‘kamers’ gewijd aan musici.
Zoals een Max Roach Vibration Chamber.
Met foto’s van Roach achter de drums.
Met drums.
En via de luidsprekers zijn muziek.
Of een Paul Robeson Room, gewijd aan
de grote zwarte zanger.
Om kinderen jazz lijfelijk te laten
ervaren.
Jackie McLean.
Alweer een bijzonder mens minder.
Column Radio West (Jazz op West)
op 6 april 2006
Download