SCHRIJVERS EN JAZZ door Bert Jansma Veel auteurs die over jazz schrijven, hebben we niet. Maar tijdens een Boekenweek waarin het thema Literatuur en muziek is, wou ik toch even stilstaan bij de weinigen díe er zijn. Begin dit jaar kwam er een boek uit van Martin Schouten, ‘Zelfportret als neger’. Ik heb ’t nog niet aangeschaft, maar zal dat zeker doen. Niet dat ’t alleen over jazz gaat, het gaat – begrijp ik – ook nog over de intelligentie van blanken, zwarten en Aziaten. Wat ik daar dan mee moet, weet ik op voorhand niet zo eentwee-drie. Maar Schouten weet altijd op een prikkelende manier fictie, journalistieke belevenissen en jazzverhalen samen te binden. Zoals in ‘Billie en de president’, waarin voortreffelijke hoofdstukken over Thelonious Monk en over de twee figuren uit de titel, Billie Holiday en Lester Young, bijgenaamd Prez. Ik herinner me er ook een hoofdstuk uit over Bix Beiderbecke, dat van het historische verhaal van de trompetlegende overspringt naar het Haagse jazzleven van de jaren vijftig. Rond een groep muzikanten die vooral ‘oud blank’ wilden spelen. Een groep met o.a. Serein Pfeiffer en de latere schrijver Frits Hotz, die Bix Beiderbecke zo aanbaden dat er op een kamer van eerstgenoemde aan de Haagse Madurastraat in een kastje naast de schuifdeuren zelfs een altaartje voor Bix was ingericht waar constant een kaarsje brandde. Het Bixorium heette dat. In dat nieuwe boek van Martin Schouten komt in elk geval een inmiddels oud geworden, vroeger Amsterdams vriendinnetje van saxofonist Coleman Hawkins ten tonele. Want Hawkins woonde en speelde lang geleden een tijdje in Amsterdam waar hij ook opnames maakte met The Ramblers. En Ben Webster komt er in voor. En dat is al heel wat. Al eerder heb ik voor deze microfoon het boek ‘Vreemd’ vermeldt, van tenorsaxofonist en schrijver Bob Rigter. Dat is fictie. Maar er zitten passages in die zo uit het rijke muzikantenleven komen. Een bandleider die een avondje heeft georganiseerd om een subsidiegever ervan te overtuigen dat hij echt steun verdient. Maar die daarvoor wel de beste freelancers – stukken beter dan hijzelve – heeft ingehuurd voor de kwaliteit. Nou, die maken er een potje van. De hoofdfiguur van Rigters boek, Monster genaamd en daardoor opgezadeld met de bijnaam Koekie – Koekie Monster u begrijpt ‘t – bestelt op die heuglijke avond een pizza. Want zorgen voor behoorlijk eten tijdens een schnabbel, forget it. Hij vraagt de pizza bezorger uitdrukkelijk of hij met die pizza tijdens het concert het toneel wil opkomen. Om aldus de organisator er op te wijzen dat muzikanten ook mensen zijn met magen. In de kleedkamer zit Monsters vaste saxofonist, de wat wereldvreemde Lo. Hij mag niet meedoen, want de organisator van het subsidie-avondje is zelf saxofonist. En van minder allooi. Dus met die waanzinnige vluchten die Lo op zijn sax pleegt uit te voeren wil hij al helemaal niet geconfronteerd worden. Maar Lo begint van pure speelvreudge vanuit de kleedkamer toch maar zeer hoorbaar mee te blazen, hetgeen leidt tot een klein pandemonium en het volkomen uit de hand lopen van dat subsidie-opzetje. Mooie momenten in een boek dat overigens gaat over liefde, over de losse eindjes die er uit mensenlevens plegen te hangen en die zo moeilijk aan elkaar te knopen zijn. Inmiddels is er nog een boekje uit dat bijna alles met jazz heeft. Van J.Bernlef. Bernlef heeft al een aantal boeken over jazz op zijn naam. ‘Schiet niet op de pianist’ bijvoorbeeld en het polemischessayistische ‘Haalt de jazz de eenentwintigste eeuw?’ Zijn nieuwste heet ‘Hoe van de trap te vallen’, een bundel jazzverhalen met achterin een cd-tje waarop Bernlef een lang gedicht uit dat boekje uitspreekt, met muziek van pianist Guus Janssen – geen jazz dus. Bernlef is een knap schrijver en hij heeft altijd - en ook in deze elf verhalen en verhaaltjes - een originele invalshoek. Ze zijn deels fictie, deels persoonlijke herinnering. Wat dat laatste betreft is er een verhaal over een bezoek van Bernlef aan Kopenhagen en Götheburg waar hij jazzclubs binnengaat die van een bijna niet te schetsen triestigheid zijn. Eén man zit er al klaar aan een tafeltje, de vaste gast. Hij zit er al jaren en met alles dat hem wordt voorgespeeld en geblazen knikt en stampt hij troosteloos-enthousiast mee. Bernlef verlaat het pand met het gevoel dat hij naar vuiligheid heeft geluisterd. “Net porno”, schrijft hij, “het tonen van vals bloot, het opblazen van wat ooit, eens, in een ver verleden, echte emoties waren geweest, nu vervallen tot plichtmatige herhaling.” Triest verhaal, al kan je je er iets bij voorstellen. Aansluitend het verhaal Jazzclub, over een groepje mannen dat ooit samen muziek maakte. Voor de tweede wereldoorlog nog de Swing Babies, na de oorlog de Bebop Boys. Ze komen nog altijd bijeen om plaatjes te luisteren. Vijftig jaar inmiddels al. De een loopt met een stok, de ander slikt pillen voor z’n hart, en weer een ander haalt voortdurend namen van bands en musici door elkaar. En ze zijn in de loop der jaren steeds dover geworden. Bij hun jubileumfeestje zet de leider van het stel, die niet doof is en ook nog eens twijfelt aan de eeuwigheidswaarde van jazz, platen op. Maar ditmaal geen jazz. Hij draait Schönbergs Verklärte Nacht. Maar de heren horen het niet. De een roept zoals altijd: Moet je die bariton horen! Want hij speelde zelf ooit baritonsax. De ander roemt de akkoorden van de pianist, die hij te zacht vindt opgenomen. Een derde zegt dat-ie deze opname van Charlie Parker met strings niet tot de absolute top rekent. De gastheer heeft al die platen van de Weense school van Schönberg en consorten in oude jazzhoezen gedaan. En die hoezen gaan onder bewonderend gemompel van hand tot hand. “Ik hoef eigenlijk geen platen meer te draaien”, zegt een van het stel. “Alles zit in mijn hoofd”. En ze vertrekken, met stok, en doof. Het is waar, besluit Bernlef, die oude koppen zaten boordevol muziek: “Ze hoefden in het vervolg alleen nog maar bijeen te komen om elkaar begrijpend en in volstrekte eensgezindheid verzaligd toe te knikken”. Mooi verhaal. Triest en eigenlijk ook wel vertederend. Maar alstublieft lieve mensen, ik ben de zestig gepasseerd, slik ook m’n pilletjes, en heb onzettend veel jazz in m’n hoofd verzameld in de loop der jaren. Maar echt, ik hoop toch met nadruk dat mij op dit ondermaanse nog véél nieuwe jazz-avonturen te wachten staan. Column voor Radio West (Jazz op West) 23 maart 2006.