9.9 Het eten - Kinderopvang bij kinderWORLD

advertisement
1
“ Daycare with a heart ”
PEDAGOGISCH BELEIDSPLAN
Versie 2016
1
2
inhoudsopgave
1.0 Inleiding
1.1 De pedagogisch medewerkers
2.0 kinderWORLD geschiedenis
2.1 Totale dienstverlening
3.0 Algemene doelstelling kinderWORLD
3.1 Algemene Visie op de kinderopvang
3.2 Visie op kinderopvang
3.3 Pedagogische uitgangspunten
4.0 kinderWORLD pedagogisch beleid
4.1 Creëren van geestelijke ontwikkelingsmogelijkheden
4.2 Ontwikkeling lichamelijk
4.3 Sociaal emotionele ontwikkeling
4.4 Emotionele ontwikkeling
4.5 Cognitieve ontwikkeling= taal
4.6 Cognitieve ontwikkeling = denken
4.7 Creatieve ontwikkeling
4.8 Ontwikkeling eigen identiteit
4.9 Zelfredzaamheid
4.10 Andere ontwikkeling
5.0 Maatschappelijke bewustwording
5.1 Waarden en normen overbrengen
5.2 Uitwisseling van waarden en normen
5.3 Vooroordelen
5.4 Welkom
5.5 Verschillen
5.6 Uitdagingen en conflicten
5.7 Feesten en rituelen
5.8 Omgaan met overlijden
6.0 Verzorging van de kinderen
6.1 Maaltijden
6.2 En trakteren dan?
6.3 Heerlijk slapen
6.4 Gezondheid, ziekten en ongevallen
6.5 Veiligheid
6.6 Hygiëne
6.7 Inrichting
6.8 Activiteiten
7.0 Ouder/verzorger –kindbeleid
7.1 Samenwerking
7.2 De wenperiode
7.3 Intake
7.4 Betrokkenheid
7.5 Informatie uitwisselen
2
3
8.0 kinderWORLD elke dag
8.1 Open-en sluittijden, haal en brengtijden
8.2 Afscheid nemen
8.3 De eerste opvangdag bij kinderWORLD
8.4 Uitstapjes
8.5 Indeling groepen
8.6 Evenementen en activiteiten
8.7 Overgang volgende groep
8.8 De stamgroepen
8.9 Aantal kinderen per pedagogisch medewerker en de omvang van de groep
8.10 Afnemen extra dag(deel)
9.0 Dagritme bij kinderWORLD
9.1 Ritme
9.2 Vanaf 09.00 uur
9.3 Verschonen
9.4 Vrij spelen en activiteiten binnen’
9.5 Schema activiteiten
9.6 Buiten spelen
9.7 Seizoensactiviteiten
9.8 Werken met het peuterprogramma Peuterplein
9.9 Het eten
9.10 Slapen
10.0 Professionaliteit van onze medewerkers
10.1 Vast personeel
10.2 Oproepkrachten
10.3 Stagiaires
10.4 Vrijwilligers
10.5 Uitzendkrachten
10.6 Achterwacht
10.7 Vierogen-principe
11.0 Specificaties per vestiging
Bijlage:
Protocol Opvallend Gedrag
3
4
1.0 INLEIDING
Voor u ligt het pedagogisch werkplan kinderdagverblijf kinderWORLD.
Het doel van dit pedagogisch werkplan is om als leidraad c.q. richtlijn te dienen voor onze
organisatie. Het is een leidraad en werkt ondersteunend voor een ieder die binnen de
kinderdagverblijven van de kinderWORLD groep werkzaam is, evenals de ouders en verzorgers
van de kinderen die van de opvang gebruik maken.
In dit plan wordt ondermeer beschreven hoe bij kinderWORLD wordt gewerkt aan de vier
competenties, genoemd in de Wet Kinderopvang, namelijk de emotionele veiligheid,
persoonlijke competentie, sociale competentie en de overdracht van waarden en normen.
Het werkplan blijft in ontwikkeling en zal waar nodig aangepast worden om actueel te zijn en
te blijven. Het plan ligt ter inzage voor alle belangstellenden op het hoofdkantoor van
kinderWORLD.
1.1 De pedagogisch medewerkers
Het pedagogisch beleid is een richtlijn voor de pedagogisch medewerkers zodat zij weten wat
er van hen wordt verwacht. Tevens stimuleert het de pedagogisch medewerkers om in de
dagelijkse praktijk stil te staan bij het werk waardoor de kwaliteitsbewustheid wordt bevorderd.
2.0 kinderWORLD geschiedenis
kinderWORLD is een particuliere organisatie met als start 17 oktober 1994 in haar eerste
vestiging in Almere-Haven aan het Fontanapad 2. Gekozen werd voor een organisatie die een
totale dienstverlening zou kunnen verlenen op het gebied van de kinderopvang. Vanaf de start
is hier vanuit gegaan en gestreefd om dit doel te bereiken. (zie tevens doelstelling)
kinderWORLD). Diverse nieuwe locaties zijn inmiddels gerealiseerd. Twee vestigingen in
Almere Stad aan de Audioweg 5 en een vestiging in Lelystad aan de Apolloweg 56. De
Buitenschoolse opvang is in 2007 uitgebreid met diverse locaties in scholen in Flevoland.
Alsmede is SPORTY Kids, dit is sportieve opvang op diverse sportlocaties gestart.
2.1Totale dienstverlening impliceert:
Klantgericht denken en werken.
Ouder/verzorger en kinderen staan voorop.
Gemotiveerd team, met korte lijnen.
Team is direct bereikbaar en aanspreekbaar.
Locatie met een simpele en snelle bereikbaarheid. (vlakbij snelweg A6)
Lichte, ruime, vrolijke en functioneerbare panden.
Flexibele opvang qua dagen, met duidelijke contractsvormen.
Uitgebreide openingstijden+ verlengde opvangmogelijkheid.
Compleet pakket: luiers, eten, drinken, warme maaltijden.
3.0 Algemene doelstelling kinderWORLD
Onder ons motto: Het tweede thuis voor uw kind realiseren wij kinderopvang in de vestigingen
van onze kinderWORLD groep. Elk kind moet zich gedurende de opvangperiode echt thuis
voelen.
Daycare with a heart; ons tweede motto houdt in dat elk teamlid dagelijks dient te streven naar
kinderopvang met liefde en genegenheid naar elk individu binnen onze organisatie.
4
5
Professionele opvang: Alle aspecten die voorkomen in de kinderopvang op een professionele
manier behartigen en naar werken.
Het kinderdagverblijf vervult hiermee een aanvulling op de gezinssituatie wat tot uiting komt
in een pedagogische doelstelling. Deze gaat er vanuit dat de kinderen zich in een veilige,
gezellige, vertrouwde, kindgerichte omgeving kunnen ontwikkelen, zowel sociaal,
verstandelijk, als lichamelijk en creatief.
Kenmerken van kinderWORLD kwaliteitsbeleid
Wij verplichten ons,onze dienstverlening zo te realiseren, dat kinderWORLD gezien wordt door
alle betrokkenen als preferente organisatie voor de dienstverlening die wij bieden.
Openheid, integriteit en eerlijkheid te bieden jegens al onze medewerkers, klanten.
Medewerkers in dienst te hebben, die geschoold, getraind en enthousiast zijn, en naar constante
verbetering streven.
Altijd aan de verwachting van onze klant te voldoen.
Een omgeving creëren, die de mogelijkheid schept een ieder in staat te stellen zijn/haar volle
potentieel te realiseren
3.1 Algemene visie op de kinderopvang
kinderWORLD biedt aan elk kind de mogelijkheid om zich in een fraaie, veilige omgeving in
groepsverband te ontwikkelen. Aan elke ouder/verzorger om naast de opvoeding van hun
kinderen actief deel te nemen aan de maatschappij. kinderWORLD dient te voldoen aan de
eisen met betrekking de geldende kwaliteitsnormen en eisen. De kinderdagverblijven dienen in
alle redelijkheid een goede communicatie met de klanten te hebben en tegemoet te komen aan
de wensen van de ouders.
3.2 Visie op kinderopvang
Wij streven er naar een situatie te bieden die aansluit op de opvoedingssituatie in de
thuissituatie. Bij kinderWORLD ontmoeten kinderen andere kinderen in groepsverband.
Het is een plaats waar kinderen leren omgaan met andere kinderen, door o.a. samen te spelen,
spelenderwijs te leren, te eten en te slapen. Verder aspecten zijn voor ons:
de kinderen begeleiden bij het zoeken naar hun mogelijkheden en wensen m.b.t. zichzelf en hun
omgeving,
de kinderen begeleiden bij het leren dragen van verantwoordelijkheden voor zichzelf en
anderen,
de kinderen leren zelfstandiger te worden waarbij wij uitgaan van de mogelijkheden van de
kinderen,
de kinderen te begeleiden zodat verschillende aspecten van de lichamelijke, sociale, emotionele,
geestelijke en creatieve ontwikkeling gestimuleerd worden,
eigen initiatieven van de kinderen laten ontplooien en iedereen een eigen inbreng laten hebben.
Het gevolg van het bovenstaande is dat kinderen de betekenis van helpen, delen, rekening
houden met anderen, omgaan met uitdagingen en opkomen voor je zelf.
In de dagopvang is de omgeving afgestemd op de kinderen, zij moeten in een prettige sfeer de
dag kunnen doorbrengen, zodanig dat elk kind zich bij ons veilig en geborgen voelt.
Onze pedagogisch medewerkers zijn zich ervan bewust dat elk kind zich zowel in
groepsverband als individueel naar zijn/haar zin moet hebben.
5
6
Elk kind wordt gevolgd, begeleid in zijn/haar ontwikkelingsfase, waarbij elk individu in eigen
tempo zal ontwikkelen. Het is noodzaak om gegevens over de ontwikkeling van hun kind met
de pedagogisch medewerker uit te wisselen. Hierdoor worden wederzijdse inzichten over de
ontwikkeling en opvoeding vergroot. Regelmatig contact tussen de ouders en de pedagogisch
medewerker is belangrijk naar onze mening.
3.3 Pedagogische uitgangspunten
Als basis voor het beleid gelden onderstaande uitgangspunten:
Elk kind heeft recht op liefde, genegenheid, vertrouwen en support.
Elk kind heeft baat bij rust, reinheid en regelmaat.
De opvoeding is gericht op de ontplooiing van een kind tot een zelfstandig, creatieve en
kritische persoon en op het aanleren van sociale vaardigheden. Ieder kind heeft het basisrecht
om geaccepteerd te worden. Het is noodzakelijk om bepaald gedrag te corrigeren, doch dienen
gevoelens zeer serieus genomen te worden. Elk kind heeft het recht op respect en moet de ruimte
krijgen om zich op eigen wijze te ontwikkelen. In geen enkele vestiging van ons
kinderdagverblijf mag nimmer verbaal of fysiek geweld gebruikt worden.
Het is van elementair belang dat elk kind zich veilig en geborgen voelt. Elk kind moet zich thuis
voelen en bekend zijn met de plaats en de manier van opvang. Wij streven er naar dat zoveel
mogelijk dezelfde pedagogisch medewerkers en kinderen op dezelfde groepen zijn.
Elk kind heeft behoefte aan individuele aandacht en zorg, waarbij tevens rekening moet worden
gehouden met het belang van de groep als geheel. Het individu mag niet lijden onder de groep,
maar de groep mag ook niet lijden onder het individu.
4.0 kinderWORLD pedagogisch beleid
4.1 Creëren van geestelijke ontwikkelingsmogelijkheden
In de eerste vier jaren van het leven ontwikkelt een kind zich van baby tot een peuter en
schoolgaand kind. Een kind dat, als de ontwikkeling voorspoedig verlopen is, gaat met
zelfvertrouwen de toekomst en de ‘grote wereld’ tegemoet. Daarom vinden wij dat deze eerste
vier jaar een cruciale periode zijn, waar het gaat op de ontwikkeling van het kind in alle
opzichten.
Bij elk kind verloopt deze ontwikkeling gelukkig niet identiek. Elk kind heeft een eigen tempo
en heeft bepaalde zaken waarop het zich meer of wat minder ontwikkelt. De situatie, waarin het
kind opgroeit en volwassenen, die het kind omringen, speelt een belangrijke rol in de manier,
waarop die mogelijkheden worden gerealiseerd en in welk tempo, dat dan gebeurt.
Het is belangrijk, dat ontwikkelingsuitdagingen gesignaleerd worden binnen het dagverblijf.
Hierbij wordt er participerend geobserveerd. Ook worden er in de leeftijd van 2 t/m 4 jaar een
ontwikkelingsrapport, Peuterestafette, bijgehouden per kind.
kinderWORLD is erop gericht om de kinderen in een veilige en prettige omgeving de dag te
laten doorbrengen. Hierbij wordt zowel in groepsverband als per elk individueel kind bewust
aangesloten op de ontwikkelingsfase waarin het kind zich bevindt.
6
7
Op de groepen is verschillend spelmateriaal aanwezig, zoals boekjes, puzzeltjes, bordspellen.
Hierbij leren kinderen sociale relaties aan te gaan met andere kinderen. Ze leren met elkaar om
te gaan en zelfstandig beslissingen te nemen. Tevens leren ze om te gaan met emoties, zoals
verliezen, winnen, blijdschap (bij winnen, maar ook als je het boekje, dat je graag wil lezen
krijgt van een ander kind) en verdriet (bij verliezen of als je met iets wilt spelen, waarmee een
ander kind nog aan het spelen is). Bij kinderen van 0-2 jaar worden er dansspelletjes gedaan,
d.m.v. “Jan Huigen in de ton” en “we maken een kringetje van jongens en van meisjes” , wordt
er spelenderwijs omgegaan met de geestelijke ontwikkeling zoals, uiten van blijdschap,
wachten op elkaar, kijken en leren van elkaar, met over rollen van een bal naar elkaar toe, leer
je op elkaar te wachten, samen te delen. In de leeftijd van 2-4 jaar worden de spelletjes meer
uitgebreid, zoals stoelendans. Hierbij gaat het om competitie en leren omgaan met verdriet,
teleurstelling niet meer mee spelen met het spel. Maar ook verstoppertje, tikkertje, kring
spelletjes, om de beurt aan tafel vertellen hoe je weekend was.
Ook is het belangrijk om kinderen te stimuleren in zelfstandigheid. Dit wordt op de groepen
gerealiseerd door de verschillende spellen, maar tevens ook door bijvoorbeeld kinderen eerst
zelf te laten proberen voordat de helpende hand wordt aangeboden. Daarnaast word er aan de
kinderen bijvoorbeeld geleerd hoe ze zelf hun jas moeten aan trekken en dicht ritsen, bij het
naar bed gaan zelf proberen uit te kleden en na het slapen zelf proberen weer aan te kleden.
Maar ook d.m.v. kleine opdrachten te geven, helpen met het speelgoed op te ruimen, helpen
met de bekers op tafel klaarzetten. Leren, dat ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun spullen:
jas netjes op hangen, sjaal in je mouw van je jas doen, knuffel aan de leidster geven na het
slapen, zodat je knuffel niet kwijt raakt en in je eigen mandje terug kan.
Daarnaast wordt middels de spelletjes ook gewerkt aan het concentratievermogen. Hierbij kun
je in de leeftijd van 0-2 jaar denken aan bijvoorbeeld speeltjes voor zich te houden en rustig
heen en weer bewegen, zodat zij zich daarop concentreren en gaan volgen met hun ogen, en
voor kinderen van 1-2 jaar prentenboekjes laten zien en voorlezen. Zo gaan zij zich
concentreren op de plaatjes en het verhaaltje, wat daarbij verteld wordt. Bij de leeftijd van 2-4
jaar denken aan puzzelen en memorie spelen, maar ook het bekende hocus pocus spel, d.m.v. 3
voorwerpen [bijv. banaan, appel en een peer] onder een doek te verstoppen, 1 voorwerp weg
halen en de kinderen moeten raden welk voorwerp weg is. Dit is natuurlijk ook een belangrijke
ontwikkeling.
Doordat de pedagogisch medewerkers veel ontwikkelingsgerichte activiteiten met de kinderen
doen kunnen zij ook tijdig uitdagingen hierin signaleren en extra stimuleren naar het niveau,
dat het kind aan kan. Kinderen kunnen kiezen tussen bijv. makkelijke en moeilijke puzzels.
4.2 Ontwikkeling lichamelijk
Zoals in punt 4.1 gesproken wordt over de geestelijke ontwikkeling van kinderen, zijn er
natuurlijk ook de motorische vaardigheden. De coördinatie en samen bewegen van romp,
armpjes, benen heet simpelweg: grove motoriek.
Deze wordt bevorderd door dans en bewegingsspellen. De ‘kleintjes’ hebben veel interesse in
herhaling.
Bij 0-2 jaar worden bij de dansspelletjes vaak Jan Huigen in de ton gezongen, dan valt de kring
in duigen en de baby’s van 0-1 jaar laten zich in duigen vallen. Ook doen ze oefeningen op de
mat, zoals omrollen, oefenen met leren te gaan zitten, klap eens in de handjes oefenen. Van 24 jaar wordt er nog meer aandacht besteed aan de motoriek d.m.v. gymoefeningen, zoals koprol
maken, springen, hinkelen, maar ook via dans en oefenen/nadoen van grove bewegingen,
Peuters voelen vooral. In elk dagverblijf zijn uitdagende spelmogelijkheden. Wat te denken
van klauteren, glijden en springen, waarbij het kind de eigen mogelijkheden ontdekt.
7
8
Naast de grove, kennen wij ook de fijne motoriek. Deze omvatten de vaak kleine bewegingen,
die de coördinatie tussen de ogen en handen vereist. Het kind gaat trachten naar voorwerpen te
grijpen en natuurlijk in eerste instantie misgrijpen, daarna trachten iets in de mond te stoppen.
De fijne motoriek ontstaat onder meer in het fysieke contact met de pedagogisch medewerker
en wordt bevorderd door materialen aan te bieden als kleurtjes, insteekknoppen en simpele
puzzels. Later wordt die verder gestimuleerd met kralen rijgen, knippen, plakken (met lijm,
maar ook stickertjes), kleuren (potloden, maar ook stiften en krijtjes), verven en bouwen. Bij
de knutselactiviteiten wordt er veel afwisselend materiaal gebruikt, zodat het extra stimulerend
is (zoals vloeipapier, crêpepapier, karton).
Bij baby’s wordt de fijne motoriek gestimuleerd door rammelaars, babyspeeltjes, eenvoudig
spelletjes en babygym. Bij de fijne motoriek bij de leeftijd van 0-2 jaar wordt er ook al geverfd
en geplakt, d.m.v. verven met de vingers en met een kwast, maar ook d.m.v. plakkertjes op
papier te plakken.
Hiernaast wordt er gekeken naar vaardigheden als bijv. lopen, springen, vangen, hinkelen,
huppelen, rennen en klimmen. Kijken of kinderen goed mee kunnen komen met de anderen
kinderen. Ook hierbij wordt goed in de gaten gehouden of kinderen extra stimulering nodig
hebben en hoe de individuele ontwikkeling zich ontplooid.
4.3 Sociaal-emotionele ontwikkeling (sociale competentie)
Bij de sociale ontwikkeling is een aspect hoe het is om met andere kinderen en volwassenen
dagelijks in de nabije omgeving te zijn. Door elke dag om te gaan met de leeftijdsgenoten, de
pedagogisch medewerkers leert het kind de uitwerking van het gedrag op anderen, dan eigen
mensen, kennen. Hierdoor leert het kind inzicht te krijgen in zijn eigen gevoelens en leert andere
creatiemogelijkheden. Het kind leert direct de betekenis van delen, vrolijkheid, genegenheid,
troosten, helpen, rekening houden met anderen en het omgaan met uitdagingen en
meningsverschillen.
De kinderen worden o.a. gestimuleerd om elkaar te waarderen, respecteren. Zij leren om niet
alleen aan zichzelf, maar ook aan anderen te denken. Dit betekent o.a., dat het kind even moet
wachten tot de ander is uitgepraat of klaar is met een bepaald speeltje.
De kinderen leren rekening te houden met de andere kinderen en de ander te helpen, als dat
nodig is.
Samen spelen vinden we belangrijk, maar er moet ook ruimte zijn om iets alleen te doen.
Vooral de allerkleinste kinderen zijn individueel gericht bezig, maar beleven plezier aan elkaar
door o.a. naar elkaar te kijken, luisteren etc. Dit probeert de leid(st)er te stimuleren door samen
liedjes te zingen, boekjes lezen, spelletjes doen en te knutselen. Bij de leeftijd van 0-2 jaar
probeert de leidster vooral te stimuleren om naar elkaar te kijken, elkaar na te doen, te herhalen
en daarvan te leren. Zoals bijvoorbeeld het liedje aan tafel met de vingertjes, de oudste kinderen
weten vaak al hoe de bewegingen gaan, waardoor de wat jongere het ook sneller oppikken, ze
leren van elkaar door het kijken naar elkaar, lachen om elkaar. Alles in groepsverband samen
te doen. De kinderen van 2-4 jaar gaan leren met het oefenen om samen te spelen. Dit wordt
vooral gestimuleerd d.m.v. de groep in te delen in hoekjes met speelgoed, kinderen spelen dan
in groepjes met hetzelfde speelgoed. Zo leren ze te delen, samen te spelen en met verschillende
kinderen gericht om te gaan. Maar ook in groot groepsverband, kinderen zingen een vast liedje,
met goedemorgen S…, wie zit er naast jou weet jij dat misschien? Zo maak je de kinderen in
de groep bewust van wie er allemaal zijn.
kinderWORLD probeert het kind zoveel mogelijk gelegenheid te bieden bij het ontwikkelen
van sociale competenties.
8
9

In de leid(st)er-kindinteractie
de leid(s)er stimuleert vriendschap, kameraadschap en samenwerking onder kinderen
onderling. De leid(st)er gaat bewust om met conflicten tussen kinderen. De rol van de
pedagogisch medewerker in de interactie tussen kinderen is, afhankelijk van de situatie:
sturend, ondersteunend, corrigerend, verzorgend, gangmaker, bruggenbouwer, grenzen
bieden waarnodig. Regels rondom straffen en belonen, bij het niet nakomen van een
regel wordt er bijv. een kind even apart gezet in een hoek, daarna wordt er over
gesproken met het kind en moet het kind sorry zeggen. Maar ook belonen, d.m.v.
stickers. Bij kinderen, die slecht eten of drinken wordt er als beloning van wel goed eten
en drinken een sticker gegeven. Dit geldt ook voor het meehelpen met opruimen.
Hiermee geef je grenzen aan en stimuleer je duidelijkheid, openheid en vertrouwen.
Van belang is, dat de kinderdagopvang een groepssituatie biedt, waar duidelijke regels,
normen en waarden (kunnen andere zijn dan in de thuissituatie) gelden. Een belangrijke
ervaring voor uw kind kan zijn, dat een ander (leid(st)er, andere kinderen) dan de
ouder/verzorger ook aandacht, vertrouwen en troost kan bieden.

De wijze, waarop gebruik wordt gemaakt van de binnen- en buitenruimte, kan bijdragen
bij het ontwikkelen van de sociale competenties
Het kinderdagverblijf heeft een buitenruimte, waar de kinderen veilig en ongestoord
kunnen spelen. Er is een diversiteit aan spelmateriaal aanwezig, zoals fietsjes
(driewielers), stepjes, en karren. Er worden allerlei buitenactiviteiten georganiseerd
door de pedagogisch medewerker, waarbij de sociale competenties van het kind wordt
gestimuleerd, zoals kringactiviteiten, groepsspelen enz.
Daarnaast biedt kinderWORLD ruimten met afwisseling in rustige plekken en
actieplekken, met mogelijkheden voor gezamenlijke en gevarieerde spelervaringen,
zoals fantasiespel met een poppenkast of speelkeukentje. Hierbij wordt er ook speelgoed
in groepjes verdeeld, waarmee de kinderen in groepjes verdeeld kunnen spelen.
Hierdoor gaan kinderen bewuster met elkaar om.

In en met de groep wordt zorg gedragen voor het ontwikkelen van de sociale
competenties
Een kind moet leren in groepsverband wat hij met speelgoed kan doen. Hij/zij leert dit
door andere kinderen te zien spelen, maar ook door stimulering van de pedagogisch
medewerker. De leid(st)er stimuleert het kind om te gaan met de verschillen (“de
kleinste” , “ de traagste”, “ de drukste”) in de groep. De sociale houding, die het kind
wordt geleerd, komt overeen met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau. De pedagogisch
medewerker zal invulling geven aan begrippen, zoals solidariteit, samenwerken, delen
en respecteren. Dit gebeurt door verschillende activiteiten te organiseren, die recht doen
aan een specifieke (persoon) of gezamenlijke (leeftijd, cultuur) kwaliteiten en
ervaringen. Hierbij kun je denken aan Pietengym, hindernisbaan, zeskamp, Sint Maarten
lopen. Paasontbijt in pyjama houden, kerstdiner vieren. Daarnaast leren kinderen
omgaan met regels. Denk hierbij aan gewenste gedragsregels en groepsregels. Zoals
bijv. wachten op elkaar (zoals bij het eten), in een treintje naar buiten toe lopen,
speelgoed opruimen van en met elkaar. 1 voor 1 praten en naar elkaar luisteren.
In de groep worden ook betekenisvolle, emotionele gebeurtenissen in de groep, het
gezin, de buurt (kortom de belevingswereld van het kind) verwoord. Soms wordt dit
gedaan middels een verhaal of boek, dat daarbij aansluit.
9
10

Bij het organiseren en aanbieden van activiteiten
Bij het organiseren en aanbieden van de diverse activiteiten wordt rekening gehouden
met de mogelijkheden om de ontwikkeling van de sociale competenties van het kind te
stimuleren.
In de groep is een duidelijke en vaste verdeling tussen groepsmomenten en momenten,
die de kinderen individueel invullen. Daarnaast worden activiteiten met de hele groep
afgewisseld met activiteiten in kleine, wisselen de groepen. De sociale inhoud van het
van het spel wordt gestimuleerd door samen spelen, praten, luisteren, plezier hebben,
delen, wachten op elkaar, rekening houden met elkaar.
Om dit te bevorderen doen we veel rollenspellen. Kinderen ontwikkelen dit vaak zelf
al, denk hierbij aan vadertje en moedertje spelen. Maar dit wordt nog eens extra
gestimuleerd door de themaweken in de vakanties, waarbij toneelspelen worden bedacht
en uitgevoerd door de kinderen. Hierbij ontwikkelen de kinderen het
inlevingsvermogen. Ook komt er eens per jaar of gaan de kinderen 1 of 2 keer per jaar
naar de bibliotheek. Hier wordt er dan middels poppenkast een verhaal verteld.

Spelmateriaal
Bij het spelaanbod wordt er rekening gehouden met de wijze, waarop de ontwikkeling
van de sociale competentie kan worden gestimuleerd.
Daarnaast sluit het spelaanbod aan bij de wens om zowel individueel als gezamenlijk
spel aan te bieden. Het spelmateriaal is uitdagend, grensverleggend en
ontwikkelingsgericht, houdt rekening met de diversiteit in leeftijd, sekse, sociale en
culturele achtergrond. Denk bijv. aan gezelschapspelletjes, memorie, spelenderwijs
leren van kleuren herkennen en tellen.
4.4 Emotionele ontwikkeling (emotionele veiligheid)
Het uiterst serieus nemen en het waarnemen van de gevoelens van kinderen is bij ons zeer
belangrijk. De gevoelens van elk kind kunnen uitsluitend geaccepteerd worden. Het gaat
tenslotte om gevoel! Bij bijv. vallen zal niet ontkend worden, dat het pijn doen door te zeggen
“ je bent al zo’n grote jongen/meid”. Huilen mag best. Kinderen worden serieus genomen er
wordt op ooghoogte van het kind gecommuniceerd. De leid[st]er gaat door de knieën voor een
gesprek.
De pedagogisch medewerkers proberen de gevoelens van de kinderen, zoals blijdschap,
boosheid, verdriet, angst, pijn of onverschilligheid te verwoorden. Zo leert het kind om te gaan
met zijn gevoelens, herkent de gevoelens van andere kinderen en leert hiermee om te gaan.
Het kind moet zichzelf kunnen zijn, maar we leren het kind ook waar de grens is; wat wel en
niet kan (je mag boos zijn, maar je mag niet slaan).
Het is belangrijk, dat de leid(st)er luistert, begrip toont, maar ook duidelijke grenzen biedt in de
groep. De pedagogisch medewerkers stimuleren tevens de emotionele ontwikkeling door te
complimenteren, goedkeuring te geven, gerust te stellen en te troosten. Ook d.m.v. beloning
van stickers zie je kinderen groeien. Hier hebben kinderen veel behoefte aan.
Kinderen krijgen te maken met veel verschillende emoties en de pedagogisch medewerkers
dienen hierop in te spelen. Hierbij kun je denken aan de rollenspellen, waarbij kinderen zich
helemaal kunnen inleven. Maar denk ook aan creatieve activiteiten, zoals het schilderen van het
eigen lichaam en communiceren over verschillen en gelijkenissen tussen de kinderen. Kinderen
ontwikkelen een eigen identiteit en moeten leren hier trots op te zijn.
10
11
Bij (plotselinge) gedragsveranderingen wordt er altijd eerst naar een oorzaak gezocht (bijv.
de komst van een broertje of zusje, ernstige ziekte in de huiselijke kring etc.). De leid(st)er
speelt hierop in en zal daar waar mogelijk extra aandacht aan schenken. De kinderen mogen
dan iets speciaals maken, een speciale knutsel voor de zieke persoon, voor het broertje of zusje
wat geboren is. Ook wordt hier dan weer aandacht aan besteed middels het voorlezen van
boeken, die daarbij aansluiten. Goede oudercontracten zijn hiervan groot belang, zodat op de
situatie thuis kan worden ingespeeld.

In de leid(st)er-kindinteractie
Door zoveel mogelijk vaste gezichten op de groepen (en ook zoveel mogelijk vaste
invalkrachten) proberen we te bereiken, dat het kind zich veilig voelt, zichzelf kan zijn.
De leid(st)er leert zo de signalen en gedragingen van het kind te interpreteren en het
kind merkt, dat zijn signalen de leid(st)er bereikt. Wat het vertrouwen van het kind in
zijn omgeving verhoogt. Dit ziet kinderWORLD als een basis voor een goede relatie
tussen kind en pedagogisch medewerker. Doordat het kind zichzelf te kan zijn, kan het
kind zelfvertrouwen opbouwen. D.m.v. een uitgebreide intake, kom je al veel informatie
van een kind theoretisch te weten, maar ook d.m.v. het bijhouden van een schriftje, de
leid[st]ers schrijven 1 keer per week een verhaal aan de ouders over de ontwikkelingen
van het kind. Ouders schrijven zelf weer terug over de thuissituatie.
Hierdoor zal er tevens een hechting (duurzame gevoelsrelatie) tussen het kind en één of
meer leid(st)ers met wie het kind regelmatig en intensief contact heeft, ontstaan.
Hoe het kind zijn/haar behoefte aan contact kenbaar maakt, is afhankelijk van specifieke
omstandigheden en leeftijd van het kind. Zo zal een baby bijv. meer passief
hechtingsdrang vertonen (zuigen, glimlachen, huilen), dan een kind van een jaar, dat
meer de nabijheid zoekt (bijv. volgen).
Naarmate kinderen ouder zijn, is het hechtingsgedrag verder ontwikkeld en is er een
basis gelegd voor een veilige hechting en meer hechtingsmogelijkheden (hechting aan
meer personen).
Bij baby’s moet dit gedrag nog ontwikkeld worden. Belangrijke fasen in de
ontwikkeling in dit verband zijn de eenkennigheid (ongeveer 8 maanden) en de
scheidingsangsten (ongeveer 9-12 maanden). Dit biedt een aantal uitgangspunten m.b.t.
het pedagogisch beleid.
De verzorging en opvoeding van jonge kinderen in een kindopvang moet zoveel
mogelijk gekenmerkt worden door regelmaat en continuïteit (zoveel mogelijke vaste
leid(st)ers). Hoe groter de voorspelbaarheid, hoe makkelijker de gewenning en hoe beter
de mogelijkheden voor hechting.
De groepsleiding wordt begeleid en beoordeeld op:
o de wijze, waarop het kind wordt benaderd, aangesproken
o de dagelijkse omgang, zoals plezier maken, stoeien etc.
o de wijze, waarop een kind wordt getroost, bevestigd, verzorgd, aangemoedigd,
uitgelegd
o de wijze, waarop de leid(st)er inspeelt op en omgaat met de persoonlijke emoties
en ervaringen van het kind
o de mate, waarin responsief dan wel restrictief op een kind wordt gereageerd
o de mate, waarin de leid(st)er respect toont voor de autonomie van een kind
o bij het afscheid nemen van de ouder, voor het kind, wordt er een vast ritueel
aangehouden, dit is per kind verschillend.
11
12
 De wijze, waarop gebruik wordt gemaakt van de binnen- en buitenruimte, kan
bijdragen bij het creëren van de emotionele veiligheid
Ieder kind wordt opgevangen in een vaste stamgroep met eigen groepsruimte. De eigen
groepsruimte is een herkenbare, vertrouwde plek voor het kind. Zo heeft elke groep een
eigen thema zoals bijv. de Winnie de Poeh, Dora en Diego of Sesamstraat. De inrichting
is kindgericht door materiaal en kleurkeuze en zodanig ingericht, dat de kinderen in hun
verschillende ontwikkelingsfasen zich optimaal kunnen ontplooien. Er is plaats voor
rust en actie, alleen en samen spelen. Dit is eveneens het geval bij de buitenruimte. In
de slaapkamers wordt ernaar gestreefd, dat ieder kind een (vast) zelfde bedje krijgt. Dit
geeft ook weer veiligheid en vertrouwen. Kinderen mogen vanuit huis een eigen
vertrouwd knuffeltje of doekje meenemen, ook dit geeft vertrouwen.
Voor een gezonde ontwikkeling van het kind is het van belang, dat het kind vertrouwen
heeft in zichzelf en in zijn omgeving. Kinderen gaan voordat zij overgeplaatst worden
naar een andere groep eerst “wennen”, zodat ook de nieuw omgeving vertrouwd en
veilig is. Dit wennen gaat in overleg met de ouders. Er wordt gezorgd voor 3
wenmomenten, die steeds uitgebreid worden. De leid[st]ers van de huidige groep nemen
contact op met de nieuwe groep. Daarbij zorgen zij voor een gesprek en vertellen zij
zoveel als mogelijk informatie, die van belang is, over het kind.
Ondanks, dat kinderWORLD probeert zoveel mogelijk veiligheid en vertrouwen te
bieden, kan dit natuurlijk niet in elke situatie (over speelgoed vallen, stoten). Een kind
moet ook leren om te gaan met situaties, die niet veilig zijn. Bijv. dat er verschillende
soorten struiken zijn en dat er zijn die prikken.

In en met de groep wordt zorg gedragen voor de emotionele veiligheid
De groep heeft een vaste samenstelling. Hetgeen de veiligheid en de mogelijkheid om
vertrouwd te raken met groepsgenoten bevordert. Het is voor jonge kinderen belangrijk,
dat er op een dagdeel vaste punten zijn, die herkenbaar zijn. Een vast programma is niet
de bedoeling. Dit zal juist tot verstarring leiden, maar wel vaste herkenbare terugkerende
dingen (samen aan tafel eten, drinken, slapen). Dit herkenbare terugkerende geeft een
gevoel van veiligheid en vertrouwen. De groep is een sociale leefgemeenschap, waarin
geoefend kan worden met eigen mogelijkheden, grenzen, aardigheid/onaardigheid,
delen van plezier, geweest en/of ongewenst gedrag. Begeleiding van de groep biedt het
kind heel veel mogelijkheden, maar kan ook bedreigend zijn. De leid(st)er moet het kind
daarom enerzijds ruimte bieden om onderlinge problemen zelf op te lossen. Anderzijds
helpen door in te grijpen en te corrigeren, waar het conflict voor het kind bedreigend is
en het kind zich machteloos en angstig in de groep zou kunnen voelen. Ieder individueel
kind moet zich veilig en vertrouwd kunnen voelen. Ieder kind wordt gelijkwaardig
behandelt. Regels worden voor elk kind opnieuw bij onduidelijkheid uitgelegd.
Kinderen kunnen zich ook terug trekken er zijn plekken in de groepsruimte dat ruimte
bied voor rust, zoals een bank, een mat en aparte speelhoekjes.

Bij het organiseren en aanbieden van activiteiten
Bij het organiseren en aanbieden van de diverse activiteiten wordt de emotionele
veiligheid gewaarborgd.
De structuur van een opvangdag ligt vast (zie ook hoofdstuk 9): vaste activiteiten op
vaste momenten bieden het kind zekerheid en structuur. Dit geldt ook voor vaste
rituelen, zoals voorlezen bij het slapen gaan, verjaardag vieren. Samen met de vaste
regels biedt dit het kind zekerheid. Het herkenbare, terugkerend geeft een gevoel van
veiligheid en vertrouwen en bij de jonge kinderen een tijdsgevoel, waardoor de dag
overzichtelijker wordt.
12
13
De leid(st)er biedt spelmateriaal, activiteiten aan, die passen bij de ontwikkeling van
een kind, zowel sportief als creatief of rollenspel (fantasiespel). De pedagogisch
medewerker zorgt voor een omgeving, waarin het kind tot spel kan komen, dringt geen
activiteiten op. Het kind krijgt de vrijheid om te spel en daarin te “leren” in zijn eigen
tempo.
Leid(st)ers bieden het kind steun bij activiteiten door:
o Actief optreden, passief bewaken, voelbare aanwezigheid
o Uitdagen en stimuleren tot grensverkenning van het eigen kunnen
o Troostend, helpend, bevestigend
o Sensitieve houding
o Alertheid op restrictieve (beperkend, stoppend) houdingen
Ook het aanbieden van activiteiten wordt ingespeeld op emoties, zoals bijv.
verliefdheid. Deze emotie komt uitgebreid aan de orde bij thema’s als Valentijn. Maar
ook iets voor een ander maken. Voor iemand die ziek is, bij geboorte en verjaardagen.
Bij Vaderdag of Moederdag maakt een kind, dat bijv. geen contact meer met vader of
geen vader heeft, iets voor opa.

Spelmateriaal
Er is ruim voldoende spelmateriaal voor alle leeftijdsgroepen binnen de dagopvang
aanwezig. Het materiaal is voor een deel zodanig opgesteld, dat kinderen de
mogelijkheid hebben zelf te kiezen en ook zelfstandig te gebruiken. De pedagogisch
medewerker stimuleert, helpt en adviseert het kind bij het kiezen van nieuw, spannend
en/of uitdagend materiaal. De leid(st)er weet, waarin het kind goed is, wat hij/zij leuk
vindt, wat zijn/haar mogelijkheden en uitdagingen zijn.
Ook met muziek wordt de ontwikkeling geprikkeld. Door te dansen, te bewegen en zich
in te leven op de verschillende muziekvormen wordt het kind gestimuleerd zich verder
te ontplooien.
4.5 Cognitieve ontwikkeling= Taal
Deze ontwikkeling heeft betrekking op de ontwikkeling van taal (begrijpen en spreken) en niet
te vergeten: Denken. Begrip en inzicht verwerven door de informatie uit de omgeving te
ordenen, te onthouden, toe te passen en te combineren met nieuwe situaties. Denken en taal zijn
nauw met elkaar verbonden.
Taal is een middel om inzicht te krijgen in de ‘grote’ wereld. Het kind vraagt en krijgt taal en
uitleg en hulp. De pedagogisch medewerker speelt hierin een actieve rol, door veel met het kind
te praten. Zoveel mogelijk wordt op elke taaluitdrukking van het kind gereageerd. Van de eerste
klanken van een baby, de brabbeltaal tot de ‘grote’ verhalen van de peuter. (Dat dit vaak
humoristisch is moge overduidelijk en erg leuk zijn.)
Er wordt door de pedagogisch medewerker geen brabbeltaal gesproken of nagepraat. Gewoon
in onze ‘grote’ mensentaal communiceren. Ter stimulering van de taalontwikkeling organiseert
de pedagogisch medewerker verschillende activiteiten zoals, zingen, taalspelletjes
(woordspelletjes zoals bijv. rijmpjes), klanken en geluiden (dieren raden, ik zie ik zie wat je
niet ziet). D.m.v. voorlezen en prentenboeken. Zelf verhaaltjes te stimuleren, vertel eens hoe je
weekend was. Stimuleren tot de kinderen zelf een liedje mogen zingen.
13
14
4.6 Cognitieve ontwikkeling= Denken
Spelen en bezig zijn is leren voor elk kind. Door voorbeelden en nabootsen leert een kind. Door
allerlei dagelijkse gebeurtenissen te bespreken, ontstaat ordening om de wereld van het kind.
De pedagogisch medewerker legt daarbij uit, benoemt dingen en vraagt kinderen om dit te
verwoorden. Regelmatig doet de pedagogisch medewerker een beroep op het vermogen van
kinderen om zelf oplossingen te zoeken voor de probleempjes. Om samen te spelen of te
knutselen moet best behoorlijk nadenken.
Om de cognitieve vaardigheden te stimuleren worden er verschillende activiteiten aangeboden.
Hierbij kun je denken aan het aanleren van kleuren, vormen, cijfers en letters. Dit wordt
verwerkt in leuke speelse activiteiten.
Het vermogen om verbanden te leggen neemt toe. Ze kunnen zich dingen voorstellen zonder
het concreet te hoeven zien. Hier spelen de medewerkers op in door creatieve activiteiten te
doen, waarbij kinderen bijvoorbeeld een door de leidster genoemd voorwerp of dier te mogen
schilderen, tekenen of knutselen.
Ook wordt het concentratievermogen gestimuleerd door geheugenspellen, als memorie en
puzzeltjes. De kinderen worden ook betrokken bij het bedenken van activiteiten. Het alfabet
spelenderwijs aan leren, hocus pocus spel [onthouden van wegverstopte voorwerpen]. Vragen
te stellen van wat betekend dat…hoe doet een koe en etc.
4.7 Creatieve ontwikkeling
De pedagogisch medewerker stimuleert de creatieve ontwikkeling door het aanbieden van tal
van materialen (water, zand, verf, verkleedkleren, schmink etc.) en activiteiten als muziek,
dans.
Voor de kleintjes is het omgaan met materialen een onderzoekende activiteit. Bijv. een tentje
met ballen, een kruiptunnel. Het leert de mogelijkheden en de eigenschappen van kennen,
waarbij het resultaat nog niet belangrijk is (kleien, tekenen in scheerschuim). Creatief zijn kan
op diverse manieren, bijvoorbeeld door te vertellen en door fantasieconstructief spelen. Het is
belangrijk, dat kinderen gewaardeerd worden in wat ze ondernemen en zoveel mogelijk de
ruimte krijgen voor hun eigen inbreng.
Het materiaal past bij leeftijd, ontwikkelingsfase, fysieke en geestelijke mogelijkheden van een
kind. Het maakt emoties los van plezier, pret, verrassing, verwondering ongeduld of
teleurstelling.
De wijze, waarop de leid(st)er het materiaal aanbiedt, biedt kansen voor individuele
leermomenten, zelfoverwinning, zelfstandigheid en zelfredzaamheid.
Bij alle activiteiten staan spontaniteit en enthousiasme voorop. Uiteraard wordt er rekening
gehouden met de leeftijden en belevingswereld van de kinderen. Bij kinderen van 0-2 jaar wordt
er met vingerverf geverfd, geplakt met grote plakkers. Kinderen van 2-4 jaar leren papier te
scheuren, te knippen, kleine propjes te maken en op te plakken.
4.8
Ontwikkeling eigen identiteit (persoonlijke competentie)
Het kind wordt zich ervan bewust, dat het een eigen persoon is en blijft. Het verschilt van elk
ander kind. Door het kind positief te benaderen, bevordert de pedagogisch medewerker het
zelfvertrouwen van het kind. Er wordt aandacht besteed aan de persoonlijke verhalen en daden
van het kind en het kind wordt gestimuleerd zich te uiten en eigen keuzes te maken. Zoals bijv.,
ga je met de poppen of met het duplo spelen. De pedagogisch medewerker gaat goed om met
de onderlinge verschillen tussen kinderen in bijvoorbeeld voorkeur van activiteiten, tempo en
spontaniteit. Daarnaast stimuleert de pedagogisch medewerker het identiteitsbesef ook door
bijv. regelmatig opnoemen van namen, of door het geven van eigen plekjes of spullen. Hiervoor
wordt er tijdens de maaltijden ook altijd een vast liedje gezongen; goedemorgen bijv. Sanne blij
14
15
jou weer te zien, wie zit er naast jou, weet jij dat misschien? Regelmatig wordt er in de kring
gevraagd, wat is jou lievelingskleur of -dier, zo krijgt elk kind zijn eigen ideeën, maar ook een
mening ergens over.
De leidster stimuleert een kind door grenzen te ontdekken en te verleggen van wat een kind
kan, wil of durft. De leidster maakt het kind bewust van de eigen capaciteiten en kwaliteiten,
speelt in op grapjes, humor en “ gek doen”. Ingaan op initiatieven van een kind, belonen,
prijzen en complimenteren zijn positieve wijzen van bevestigen van het kind. De groep is een
sociale leefgemeenschap, waarin geoefend kan worden met eigen mogelijkheden, grenzen,
aardigheid/onaardigheid, delen van plezier, uitproberen van gedrag (wat wordt als leuk/fijn
ervaren, wat niet).
Bij ontwikkeling van de eigen identiteit van het kind is het ook belangrijk de normen en
waarden over te brengen (zie volgend hoofdstuk).
4.9
Zelfredzaamheid
De pedagogisch medewerker moedigt het kind aan tot zelfstandigheid en zelfredzaamheid. Dat
wat het kind kan, moet je het kind ook daadwerkelijk laten doen en aanmoedigen. De
pedagogisch medewerker geeft alle kinderen af en toe opdrachten en taken. Bijvoorbeeld door
het opruimen van crea-materiaal, speelgoed, het meehelpen van de tafel dekken of iets dragen
en etc.
De leid(st)er laat ruimte aan het kind voor eigen initiatief en eigen ideeën met betrekking tot
het aangaan en uitvoeren van een activiteit. Hierbij worden kansen geboden voor het ontdekken
van eigen persoonlijkheidskenmerken, zoals zelf vertrouwen, initiatief en interesse maar ook
voor zelfoverwinning en zelfredzaamheid. Bijv. wil jij kleuren, plakken of verven.
De zelfredzaamheid wordt op verschillende manieren gestimuleerd. In eerste instantie worden
de kinderen uitgebreid verteld wat er gaat gebeuren. Dit kan om een activiteit, zoals opruimen,
jassen aantrekken, spullen pakken of om een gebeurtenis, zoals een uitstapje gaan.
De kinderen proberen het na de uitleg eerst zelf. Als de kinderen het nog niet kunnen of niet
volledig begrijpen, wordt het zoveel mogelijk voorgedaan. Waarna de kinderen het zelf kunnen
doen. Zoals zelf naar de toilet gaan, zelf handen wassen, kinderen groeien en bloeien ook op
als zij het zelf kunnen en mogen doen.
Ook wordt er op de groepen veel gewerkt met beloningssystemen wanneer zelfstandig gedrag
meer vertoont wordt. Hierbij kun je denken aan stickerbeloning of het zelf mogen kiezen van
een activiteit.
Aan de ene kant krijgen zelfstandige kinderen meer vrijheid, omdat ze het al zelf kunnen. Dit
betekent niet, dat de pedagogisch medewerkers het kind minder aandacht geven. Ze proberen
juist het kind steeds een stapje voor te zijn en het een nieuwe uitdaging te bieden. Daarnaast
worden degene, die er nog moeite mee hebben tijdig gesignaleerd, gestimuleerd en
gemotiveerd.
Als laatst leren de pedagogisch medewerkers de kinderen, dat er oorzaak en gevolg horen bij
bepaalde zelfstandige beslissingen en wat deze dan kunnen inhouden. Er worden duidelijke
afspraken gemaakt en ook besproken wat de daaraan hangende consequenties zijn indien de
afspraak niet word nagekomen. Zoals bijv. even apart zitten in de hoek als je niet meehelpt met
opruimen. Kinderen worden ook aangeleerd, dat zij met ruzie moeten proberen het zelf op te
lossen door ook het voor zichzelf op te nemen, door bijv. te zeggen ik wil dit niet, i.p.v. meteen
te gaan slaan.
15
16
4.10
Andere ontwikkeling
Bij het volgen van de ontwikkeling van de kinderen kan men verschil zien in ontwikkeling. Onze
pedagogisch medewerkers maken door de kinderen op hun groep veel ontwikkelingsmomenten van
dichtbij mee. In combinatie met hun opleiding kunnen zij daardoor ook signaleren welke kinderen zich
langzamer of anders ontwikkelen. Om voor deze kinderen de voorwaarden te scheppen waardoor ze
beter kunnen functioneren heeft kinderWORLD het protocol Opvallend Gedrag. In dit protocol, welke
een bijlage bij dit beleidsplan vormt, wordt onder meer beschreven op welke wijze (en voorwaarden)
er wordt gesignaleerd; welke stappen/ maatregelen er zijn om het kind zich zoveel mogelijk te laten
ontplooien.
5.0 Maatschappelijke bewustwording
5.1 Waarden en normen overbrengen
Een belangrijke rol speelt in elke opvoeding het overbrengen van waarden en normen.
Waarden geven uitdrukking aan de betekenis, die mensen hechten aan bepaalde gedragingen,
dingen of gebeurtenissen. Waarden zijn natuurlijk cultuurgebonden; ze veranderen voortdurend
in de diverse samenlevingen.
Normen vertalen de waarden in regels en voorschriften hoe kinderen en volwassenen zich
behoren te gedragen. De waarde is altijd respect te hebben voor alles en iedereen. De basisnorm
is, dat agressie niet toegestaan is. I.t.t. de BSO-kinderen hangen bij de kinderen van 0 t/m 4 jaar
de groepsregels niet op de groep. De pedagogisch medewerkers communiceren veel met de
kinderen en zijn heel consequent omtrent de regels op de groep. Op deze manier weten de
kinderen precies wat er van ze verwacht wordt en waar ze aan toe zijn. De regels worden aan
de kinderen uitgelegd en zij worden er, als de situatie zich voordoet, opgewezen. Hierbij wordt
er altijd uitgelegd waarom iets wel al dan niet mag.
Enkele van die waarden en normen zijn:
 Waarderen en respecteren van jezelf en van anderen
 Sociaal zijn, zoals elkaar laten uitpraten, op elkaar wachten, lief zijn tegen elkaar
 Samen spelen
 Samen delen
 Niet schoppen, bijten, slaan, gooien
 Eerlijk zijn
 Zorgvuldig omgaan met spullen
 Respect voor privacy
De meeste van deze normen en waarden worden spelenderwijs aan de kinderen meegegeven
(het bord met fruit gaat rond en iedereen pakt er een stukje van; we doen een spelletje en
iedereen, die wil mag meedoen). Vooral bij gezelschapsspelen en competitiespelen kunnen
meerdere waarden en normen, zoals sociaal zijn, eerlijk zijn, worden overgedragen.
Tijdens het eten en drinken wordt er een kringgesprek gehouden, waarbij de kinderen elkaar
moeten laten uitpraten. Wat niet enkel de sociale waarde bevordert, maar ook het respect voor
elkaar. Ook door het geven van het goede voorbeeld leren kinderen veel. Daarnaast zal de
boodschap bij situaties, die gevaar opleveren voor de kinderen, kort en bondig zijn: Dit mag
niet. Bij minder gevaarlijke situaties zal de leid(st)er met het kind bespreken waarom iets niet
mag. Bij de kinderen van 0 t/m 4 jaar gaan de leidsters vaak aan tafel of op de grond zitten om
de kinderen het samenspelen te leren en ook het samen delen te leren. Wij nemen het niet als
vanzelfsprekend, dat kinderen dit uit zichzelf kunnen. Dus besteden wij hier voldoende
aandacht aan. Door middel van samenspelen en voordoen, bijvoorbeeld met lego leren de
kinderen samen een hoge toren bouwen, op elkaar wachten, te delen en elkaar te helpen.
16
17
Er wordt naast de basale waarden en normen, zoals elkaar met de naam aanspreken, op de
beurt wachten, niet door elkaar heen praten, ook heldere en eenduidige afspraken gemaakt over
wat kan en mag in alle ruimtes en de wijze, waarop men elkaar ( de kinderen en de leid(st)er)
aan de afspraken houdt. Een goed voorbeeld hiervan is: speelgoed opruimen als je ergens anders
mee wilt spelen. Kinderen kennen deze regel heel goed en attenderen elkaar daar ook op.
Een van de belangrijkste normen is respect. Respect leren begint bij kleine dingen. Het is
belangrijk, dat de leid(st)er hier constant aandacht voor heeft. Als een kind met iets gooit, moet
het niet alleen leren, dat hij/zij zo iemand pijn doet, maar ook dat het gegooide materiaal kapot
kan gaan. En er niemand meer mee kan spelen. Dat er bij het buitenspelen niet ongestoord
bloemen en blaadjes kan worden geplukt. Als iedereen dat doet, blijft er niets over. Gaan de
plantjes dood.
Vanaf het moment, dat het kind “waarom?-vragen” stellen, moet worden opgelet op welke
wijze er antwoord wordt gegeven en welk antwoord. Dit is belangrijk, want de basis voor
onderling respect is het besef voor de verschillen en overeenkomsten tussen mensen. Het is
uiteraard heel belangrijk, dat de leid(st)ers zelf respect tonen voor elkaar en de kinderen. Goed
voorbeeld doet volgen.
5.2 Uitwisseling van waarden en normen
Een kind wordt gevormd door zijn omgeving, wat vaak betekent het contact met volwassenen
en andere kinderen. Deze omgang heeft bij de kinderdagopvang een andere dimensie dan in de
thuissituatie.
De pedagogisch medewerker heeft elke dag het directe contact met de kinderen van de groep.
Daarnaast is de omgang van de pedagogisch medewerker met de groep als geheel. Op allebei
de niveaus is er sprake van voortdurende uitwisseling van waarden en normen in elke
communicatie en interactie.
Dit is vanzelfsprekend een continu proces. Gedeeltelijk bewust en onbewust vindt dit plaats.
Door middel van de taal vindt er onderling een (gedeeltelijke) bewuste uitwisseling plaats van
de waarde en normen. In de groep wordt met de kinderen gesproken over afspraken en
omgangsvormen. Met elkaar afspreken van manieren om elkaar ook aan de afspraken te
houden, maar ook over respectvol met elkaar omgaan, je open stellen voor elkaar. Door middel
van verwoorden van wat er gebeurt tijdens sociale interacties zoals samen iets leuks, spannends,
verdrietigs of ontroerends beleven.
Het non-verbale (lichaamstaal) speelt eveneens een aanmerkelijke rol in de communicatie.
Spelmateriaal biedt de mogelijkheid om rollen uit het alledaagse leven te oefenen:
keukenattributen, bedjes, verkleedkleren, tassen e.d. Tijdens het spelen van die rollen kunnen
de kinderen gemaakte afspraken, zoals bijv. elkaar laten uitspreken, niet zomaar iets
afpakken, kortom een respectvolle houding tegenover elkaar oefenen.
Normen en waarden wordt geleerd door als een kind een ander kind (per ongeluk) pijn doet,
dat kind te betrekken bij het troosten van het andere kind.
Als een kind iets afpakt van een ander kind, moet hij/zij het teruggeven en zijn/haar excuses
aanbieden.
De kinderen wordt onder meer geleerd alle kinderen mogen meedoen, maak niets stuk, want
dan kan niemand er meer meespelen. Je mag geen lelijke of vieze worden gebruiken. Dit
wordt ook besproken met de kinderen: waarom is het vervelend?, waarom doet het pijn?
Ook wordt er veel gewerkt met het groepsroulatiesysteem. Dit houdt in de kinderen in
groepjes verdeeld worden en vervolgens rouleren in verschillende activiteiten. Hierdoor
17
18
hebben de kinderen steeds wisselend contact met andere kinderen en door de verschillende
activiteiten leren ze omgaan met elkaars gelijkenissen en verschillen.
Daarnaast werken we met verschillende beloningssystemen in de vorm van kaarten, stickers
en stempels.
5.3 Vooroordelen
De pedagogisch medewerker moet zich ervan bewust zijn, dat er bestaande vooroordelen bij
zich zichzelf en bij anderen bestaan, waar het gaat om religie, etniciteit, sociale klasse, sekse
en seksuele geaardheid. Zij realiseert zich, dat zij beïnvloed is en gevormd is door onder meer
haar eigen omgeving, waarin zij is opgegroeid.
Over al deze onderwerpen zijn in meer of mindere mate vanzelfsprekendheden ontstaan, die
zeer zeker discutabel zijn. De pedagogisch medewerker is kritisch ten opzichte van deze
meningen, het gedrag, dat daar een gevolg van is en zich bewust van eigen vooroordelen. Bij
onze kinderen wordt getracht te voorkomen, dat er vooroordelen ontstaan. Juist omdat elke kind
van nature nieuwe dingen open en vrij tegemoet zal treden. kinderWORLD streeft een
gelijkwaardige behandeling van de kinderen na. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de
overtuiging, geaardheid of sekse van het kind. Dit blijkt alleen al uit het feit, dat al het
spelmateriaal, zowel aan meisjes als jongens wordt aangeboden, dus met z’n allen voetballen,
maar ook touwtjespringen.
Door het groepsroulatiesysteem komen kinderen met verschillend speelgoed in aanraking,
zowel de jongens als de meisjes en wordt het als normaal beschouwd dat ieder met alle
verschillende speelmaterialen speelt. De pedagogisch medewerkers spelen er direct op in
wanneer kinderen opmerkingen maken als “poppen zijn alleen voor meisjes” of “blauw is een
jongenskleur”. Er zijn ook verkleedkleren en zowel de jongens als meisjes mogen zich kleden
in de verschillende kleding als prinsessenkleding als of ridderpakken.
5.4 Welkom
Het beleid van kinderWORLD is dat kinderen van alle gezindten, cultuur, welke sociale klasse
zij ook zijn, wat hun geaardheid ook is, welke religie zij ook hebben, zijn in principe welkom.
Mits binnen de geldende normen en waarden de ouders en kinderen in de groep met elkaar
willen leven en ontwikkelen.
Daarnaast staan we ook open voor licht gehandicapten, kinderen met ADHD en andere kinderen
met opvallend gedrag. Binnen kinderWORLD wordt het protocol Opvallend Gedrag gebruikt
om voorwaarden te kunnen scheppen, die nodig zijn om deze kinderen zich beter te kunnen
laten ontwikkelen.
5.5 Verschillen
De verschillen in religie, etc. (zie 6.3) worden positief aangegrepen om op gepaste wijze
aandacht te besteden aan de speciale gebeurtenissen, die bij elke levensovertuiging spelen. De
sociale achtergrond zien wij vaak uitwendig in bijvoorbeeld de kleding, taalgebruik. Hierover
wordt eveneens gecommuniceerd in goede harmonie.
Daarnaast houden wij voor zover mogelijk rekening met eventuele culturen omtrent het eten en
drinken.
18
19
Kinderen leren omgaan met elkaars verschillen, omdat er door de pedagogisch medewerkers
vrij over gesproken en uitgelegd wordt. Iedereen staat gelijk aan elkaar en krijgen evenveel
aandacht, genegenheid en verzorging.
5.6 Uitdagingen en conflicten
Kinderen worden gestimuleerd om zoveel mogelijk zelf hun sociale uitdagingen op te lossen.
Wanneer kinderen, daarin niet slagen biedt de pedagogisch medewerker hulp aan. De minder
weerbaren worden wat extra geholpen om de kans op succes te vergroten.
De pedagogisch medewerker leert kinderen rekening te houden met tegenslagen en successen.
Kinderen leren al vroeg voor zichzelf op te komen met uitdagingen en conflicten om te gaan.
Hierbij worden er ook duidelijke groepsregels nagestreefd, zoals bijv. 0-2 jaar lief zijn voor
elkaar, als een kindje een ander kindje wilt slaan, spelen de pedagogisch medewerkers hierop
in.
Bij de kinderen van 0 tot 2 jaar laten de pedagogisch medewerkers de kinderen na een conflict
elkaar een kus of knuffel geven om het weer goed te maken. De kinderen van 2 tot 4 worden
bij conflicten bij de pedagogisch medewerkers geroepen, waar ze beiden de kans krijgen om te
vertellen wat er is gebeurd. Daarna worden er duidelijke afspraken gemaakt en moeten de
kinderen sorry zeggen om het weer goed te maken met elkaar.
De kinderen van 0 tot 4 jaar hebben voldoende uitdagingen op de groep aan materialen. Zowel
voor de grove als fijne motoriek. Hierbij kun je denken aan grote en kleine blokken, nopper,
kralen rijgen, verschillende knutselmaterialen en methoden, loopauto’s e.d. Daarnaast worden
er ook verschillende spellen gedaan om de kinderen voldoende uitdaging te bieden. Denk hierbij
aan kleurenspellen, letterspellen, dierengeluiden, hocus pocus (een aantal voorwerpen onder
een doek, 1 weghalen en kinderen laten raden welk voorwerp weg is) e.d.
5.7 Feesten en rituelen
Bijzondere gebeurtenissen als verjaardagen, afscheid van de groep, feestdagen zoals
Sinterklaas, Pasen, Kerst verlopen op kinderWORLD volgens een vast patroon. Door hier
passend aandacht aan te besteden leren kinderen hier van en zullen het als zeer plezierig ervaren.
Wat ook gezien kan worden als een ritueel is ons ‘vaste’ dagindeling. Regelmaat wordt hierdoor
ontwikkeld. Voorbeelden in de praktijk zijn hiervan: carnavalsfeest. Dit wordt vaak een hele
week gevierd. Tijdens een gezellige sfeer en veel blijdschap, mogen de kinderen verkleed
komen, worden ze geschminkt. Er worden allerlei dansspelletjes gedaan, de groepen zijn leuk
versierd en er worden lekkere dingen gegeten. Met Pasen wordt er altijd een Paaslunch gevierd:
alle kinderen mogen in pyjama komen en krijgen een lekkere lunch met paasbrood,
krentenbollen, eieren en etc. Dit geeft een sterk saamhorigheidsgevoel, daarna mogen de
kinderen verstopte chocolade eieren zoeken. Sinterklaas; de groepen worden gezellig ingericht
met knutsels, zoals een open haard. Er worden Sinterklaasliedjes gezongen. Ieder jaar komen
Sinterklaas en zijn Pieten rond 5 december alle 0-4 jarige groepen langs. Er wordt over elk kind
door de Sint iets leuks verteld en alle kinderen krijgen na afloop een cadeautje. Moederdag; elk
jaar wordt er in mei, Moederdag gevierd, alle kinderen zijn dan druk bezig om iets moois voor
mama te maken. Hier worden hele kunstwerkjes gemaakt, van bijvoorbeeld een tegel mooi
geverfd tot een foto met fotolijstje. Opa- en omadagen, elk jaar wordt er landelijk een opa- en
omadag gevierd. N.a.v. de opa- en omadag, wordt er bij kinderWORLD een opa- en omaweek
georganiseerd. Alle opa’s en oma’s worden in deze week uitgenodigd om een ochtend of
middag mee te lopen op een kinderdagverblijf om een kijkje te nemen bij de kleinkinderen. Om
zo een indruk te krijgen hoe zij deze dagen op het kinderdagverblijf beleven. Ook wordt er in
juni Vaderdag gevierd. Dit wordt op dezelfde wijze gedaan als bij Moederdag.
19
20
Sinten Maarten, dit wordt gevierd d.m.v. het maken van een lampion, hier wordt veel
aandacht aan besteed, maar ook het oefenen van Sint Maarten- liedjes. Verder wordt er als dit
door de weeks valt ook Sint Maarten gelopen. s’Middags gaan de groepen dan langs een aantal
huizen lopen, liedjes zingen en dan krijgen de kinderen fruit of een snoepje. Dit geeft een sterk
saamhorigheidsgevoel en voor de kinderen ook heel veel gezelligheid zo onderling met elkaar.
Met Kerst maken we er een heus feest van. We verzorgen een Kerstdiner, waarbij ouders en
leidsters het eten verzorgen. Alle kinderen en ouders mogen komen, zo wordt het een hele
gezellige avond.
5.8 Omgaan met overlijden
Het overlijden van iemand in de nabije omgeving is zeker voor jonge kinderen behoorlijk
ingrijpend. Het is belangrijk, dat naast het management de pedagogisch medewerker op de
hoogte is en er goed op kan inspelen. Troosten, aanhalen en warmte bieden zijn elementair voor
het verwerken van rouw en verdriet. Het is tevens belangrijk, dat het op ‘kinder’niveau
besproken en uitgelegd wordt. Bij het uiten van emoties van het kind, benoemd de leid[st]er
zijn / haar emoties, ook als deze bijvoorbeeld het uiten van agressie, of extra druk zijn. De
leidster geeft het kind extra aandacht d.m.v. extra op schoot te nemen, extra te praten zowel
verbaal als non-verbaal, maar ook d.m.v. een extra knuffel te geven. Ook wordt er met het kind
samen een knutsel of tekening gemaakt voor degene, die is overleden. Zo kan het kind ook een
stukje emotie kwijt. Daarnaast wordt hierbij niet alleen aan de kinderen gedacht, maar ook aan
de ouders. Door open te staan en te communiceren helpen de pedagogisch medewerkers zowel
de kinderen als de ouders.
6.0 Verzorging van de kinderen
De kinderen worden op het gebied van gezondheid, risico’s, veiligheid, hygiëne verzorgt
conform de normen die ontwikkelt zijn voor kinderdagverblijven en gecontroleerd worden door
de plaatselijke GG&GD. Onderstaande zaken maken daar een onderdeel van uit.
6.1
Maaltijden
Bij de baby’s wordt het dagritme van thuis zoveel mogelijk aangehouden. Wanneer zij eten,
hoeveel er gegeten wordt, welke type fles het kindje gebruikt. Zoveel mogelijk hebben wij de
standaard babyvoeding in huis en is inclusief in onze prijs. Het sjouwen met voeding willen wij
minimaliseren. Echter elk kind heeft een specifieke fles, dat verzorgen de ouders zelf. Naarmate
een kind ouder wordt gaan ze zich meer en meer op de groep richten. De maaltijden krijgen
derhalve het karakter van een gezamenlijke activiteit. De kinderen eten op gemeenschappelijk
op hun groep, waarbij zoveel mogelijk rekening gehouden wordt met de diëten en wensen van
de ouders/kinderen. De basis voor deze maaltijden zijn eerlijk en gezond voedsel die essentieel
zijn voor de lichamelijke ontwikkeling van elk kind.
Na een proefperiode van meer dan een maand in onze vestiging Almere-Haven wordt sinds 1
september 2010 ook bij onze andere vestigingen Almere-Stad, Dronten, Emmeloord en
Lelystad de mogelijkheid voor een warme maaltijd geboden.
Vanaf de leeftijd van 6 maanden biedt kinderWORLD de mogelijkheid van een warme maaltijd
voor uw kind. De warme maaltijd wordt tegen een geringe vergoeding als extra service
geboden.
De maaltijden worden door onze leverancier, Lekker en Vers, op onze wensen afgestemd en
met veel aandacht en zorg door onze medewerk(st)ers geserveerd.
Er is voldoende afwisseling in de menu’s en de hoeveelheden zijn ruimtoereikend.
20
21
6.2 En trakteren dan?
Ook daar vragen wij vriendelijk doch dringend om vooral deze traditie in stand te houden, maar
dan wel het liefst zonder zoetigheid! Wij kunnen uit ervaring, indien gewenst, de ouders
adviseren voor het bedenken voor een leuke en gezonde traktatie.
6.3 Heerlijk slapen
Een uitgeslapen kind kan de hele wereld aan. Daarvoor is voldoende slaap van belang.
Bij de baby’s wordt natuurlijk het ‘thuis’ ritme aangehouden. Dit verschilt per kind en daar
houden wij bij kinderWORLD absoluut rekening mee. Het gebeurd af en toe dat de ouders
wensen dat een kindje ingebakerd wordt, dan laten wij de ouders hiervoor specifiek tekenen
voor deze wens. Wij zijn hier geen voorstander van.
Elk kind heeft zoveel mogelijk zijn/haar vaste bedje in per leeftijdsgroep dezelfde slaapkamer.
Wil een baby, of ouder kindje absoluut niet in een slaapkamer, dan kan het ook op de groep
rusten.
Naarmate de kinderen ouder worden ontstaat een groepsritme. De kinderen gaan allemaal
tegelijk slapen. Of ze kunnen, mogen of willen slapen wordt in goed overleg met de ouders
besproken. Wij gaan van de individuele behoefte uit.
6.4 Gezondheid, ziekten en ongevallen.
Helaas komen dit soort zaken ook bij ons voor. Wij werken aan de hand van de richtlijnen die
GGD richtlijnen beschreven heeft. Elke ouder/verzorger krijgt van ons bij het afsluiten van
contract de Beschrijving van de infectieziekten uitgereikt. Hierin kan het kinderdagverblijf en
de ouder/verzorger exact zien wat te doen bij een bepaalde ziekte. Op dit moment schrijven wij
ons eigen Protocol. Zodra dit gereed is zullen wij u hiervan op de hoogte stellen via onze
Website.
In ons dagverblijf zijn voldoende personeelsleden die in het bezit zijn van een EHBO-diploma
en weten hoe zij moeten handelen bij een calamiteit. Regelmatig zijn er herhalingscursussen,
zodat het personeel up-to-date is en blijft. Tevens hebben wij een aantal BHV-‘ers. Deze
Bedrijfs Hulp Verleners weten tevens wat er bij calamiteiten moet gebeuren.
Wanneer uw kindje ziek wordt, gaan wij telefonisch contact met u opnemen en wij besluiten
onderling wat er voor actie ondernomen gaat worden. Heerst er een bepaalde kinderziekte in
ons dagverblijf dan hangen wij een poster op met de datum en de aard van de ziekte.
6.5
Veiligheid.
Het werken met kinderen maakt het noodzakelijk dat het pand, de inrichting en de materialen
veilig zijn en aan de veiligheidsnormen voldoen. Dit is het uitgangspunt voor het veilig werken
met kinderen. Daarnaast hebben wij de veiligheidsnormen beschreven in de z.g. Risico,
inventarisatie, veiligheid en gezondheid. (RIE en VG). Volgens deze beschrijving dient er
gewerkt te worden.
6.6
Hygiëne.
Ons kinderdagverblijf dient hygiënisch te zijn. De groepsruimten worden dagelijks
schoongemaakt, alsmede alle centrale ruimten. In het schoonmaakschema staat exact
aangegeven wat, wanneer en hoe schoongemaakt moet worden. Ook hier geldt de RIE en VG.
21
22
6.7
Inrichting.
Elke pand, verblijfsruimte, slaapruimte dient over ruim voldoende licht te beschikken. De
kleuren zijn aanpast op kinderen. Overzichtelijke groepen zorgen ervoor dat de personeelsleden
overzicht hebben op de kinderen. Veel groepen zij uitgerust met vloerverwarming, die zeer
aangenaam aanvoelt. Het meubilair is Arbo-technisch verantwoord en veilig voor de kinderen.
De kleinere kindjes hebben hoekjes waar zij ongestoord kunnen spelen. Voor de Buitenschoolse
opvang hebben wij gekozen voor extra relaxruimten, waar de kinderen als zij er behoefte aan
hebben rustig kunnen lezen, of even kunnen bijkomen. Voor deze groepen is er altijd een
bureau aanwezig, waar huiswerk gemaakt kan worden. Hier is tevens een Computer aanwezig,
waar Internet aanwezig is, die onder begeleiding gebruikt kan worden.
6.8
Activiteiten.
Naast de dagelijkse activiteiten wordt er per kwartaal een evenementenkalender aan de ouders
gepresenteerd. Hierin staan vaak met thema’s de uitstapjes en bezigheden. Niet exact met een
datum aangegeven, maar in een bepaalde maand gebeurd een activiteit. (vaak afhankelijk van
het weer).
Een belangrijke toename in het denken en werken met kinderen zijn de SPORT-activiteiten.
Kinderen op een spelende wijze in contact brengen met Sport is een taak, naar onze mening,
van een kinderdagverblijf. Wij streven ernaar om meer met de kinderen te bewegen in allerlei
vormen, waarbij we, als het kind er aan toe is, de kinderen ook de basistechnieken van allerlei
sporten leren. Hierbij krijgen onze pedagogische medewerk(st)ers ondersteuning van onze
sportleraren op de SPORTY Kids-vestigingen.
Naast deze activiteiten hebben we in de zomer 2010 het concept CREATIVE Kids gelanceerd.
Met dit concept speelt kinderWORLD in op de behoefte aan diverse activiteiten en uitdagingen,
die kinderen steeds meer hebben.
Kinderen zijn ondernemend, zitten niet stil en willen actief bezig zijn. Daarvoor biedt
kinderWORLD (als pilot gestart op onze vestiging aan de Audioweg te Almere) extra
activiteiten aan onder de noemer CREATIVE Kids. Kinderen krijgen hierbij de volgende
mogelijkheden geboden:





Koken in een echte kinderkeuken met alles erop en eraan
Alles uit de keuken kan worden geserveerd in het kindercafé, waar ze echt kunnen
zitten en chillen.
Bewegen en dansen in de gymruimte met spiegels en diverse toestellen.
Lekker lezen in de bibliotheek met honderden boeken, waar vanuit de voorleesstoel
natuurlijk ook regelmatig wordt voorgelezen.
Toneelvoorstelling voor bereiden en opvoeren in de theaterruimte.
Dit concept hebben wij geleidelijk in aangepaste vorm (niet al onze vestigingen hebben zoveel
vrije ruimte voor een kinderkookcafé, bibliotheek, theaterruimte, gym/danslokaal onze
vestiging aan de Audioweg) op onze andere vestigingen gerealiseerd. Welke vorm er op elk
van onze vestigingen (m.u.v. de buitenvestigingen, zoals De Delta, het Zonnewiel/Olijfboom)
is, staat beschreven bij de specificaties.
22
23
7.0 Ouder/verzorger/kindbeleid
7.1 Samenwerking
In het dagverblijf wordt de verzorging en een stuk opvoeding van de kinderen overgenomen
van de ouders. Dit maakt het essentieel om gegevens over de ontwikkeling van de kinderen uit
te wisselen, waardoor de inzichten over de ontwikkeling worden vergroot.
Om de kinderen een zo goed mogelijk opvang aan te bieden is een goede Samenwerking met
de ouders/verzorgers van groot belang. De navolgende randvoorwaarden zijn uitgangspunt:
A. Wederzijds vertrouwen, begrip voor elkaars verantwoordelijkheid, mogelijkheden en
beperkingen.
B. Wederzijds respect; respect van de pedagogisch medewerkers voor de ouders die
tenslotte eindverantwoordelijk zijn voor hun kind(eren) en vanzelfsprekend hun
kinderen.
kinderWORLD wil graag korte lijnen hebben en behouden, zodat alle vragen en opmerkingen
direct aan de pedagogisch medewerkers, alsmede aan het management gedaan kunnen worden.
Het is gebleken dat ouders dit zeer op prijs stellen. Indien er een uitdaging is, worden die direct
duidelijk uitgesproken en voor een oplossing zorg gedragen.
Mochten wij er gemeenschappelijk niet ‘uitkomen’ dan kan elke ouder/verzorger haar klacht
deponeren bij de Geschillencommissie (zie ons klachtenreglement). Zij zullen trachten uw
klachten verantwoord op te lossen. Ook kan bij het daaraan verbonden klachtenloket
kinderopvang advies, bemiddeling e.d. worden gevraagd.
De samenwerking krijgt gestalte door:
7.2 De wenperiode
Wennen: Nieuwe kinderen zullen zowel aan het kinderdagverblijf, als aan de pedagogisch
medewerkers moeten wennen. Wij gaan er daarom vanuit dat de kinderen niet gelijk een hele
dag kunnen komen. Op de wendag komt het kind samen met een van de ouders of verzorgers
bij kinderWORLD. Er vindt dan een intakegesprek plaats, waarin informatie over het kind en
het kinderdagverblijf wordt uitgewisseld. Dit is een ochtend of middag voorafgaand aan de
plaatsingsperiode en dient een dag van de week te zijn, waarop het kind zal worden opgevangen.
Voor het afspreken van het wenmoment krijgt u bij het plaatsingscontract een wenbrief met de
wijze, waarop u een wenafspraak kunt maken.
7.3 Intake
Het eerste contact tussen pedagogisch medewerkers en ouders wordt dus gelegd in het intake
gesprek. In dit eerste gesprek vertelt een van de pedagogisch medewerkers over de groep.
Hoeveel kinderen er zijn, welke pedagogisch medewerkers, hoe een dag eruit ziet, wat ouders
mee moeten brengen. Verder wordt er verteld wat de regeltjes zijn binnen het kinderdagverblijf.
Zo moeten kinderen bij ziekte naar huis. Verder moeten de ouders zich houden aan de brengen haaltijden en anders even bellen om in overleg hiervan af te wijken.
Tenslotte is er ruimschoots de gelegenheid voor de ouders om vragen te stellen en te vertellen
over hun kind, het gezin en eventuele bijzonderheden (medicijnen, allergie, karakter). Op de
eerste ‘wendag’ wordt samen met de ouder deze aspecten doorgenomen. Op deze dag krijgt de
ouder ook de kans om rond te kijken in de groep waarin het kind komt en een beetje zien hoe
de pedagogisch medewerkers omgaan met de kinderen.
23
24
Uw kind kan vast wat wennen aan de omgeving, de nieuwe kinderen, het speelgoed en de
volwassenen. De pedagogisch medewerker zal proberen door dingen aan te bieden en met
kindje te praten, het eerste contact te leggen. Op een gegeven moment zullen de ouders de groep
verlaten en blijft het kind een aantal uren op de groep (aantal uren wordt bepaald door de
pedagogisch medewerker). De pedagogisch medewerkers nemen samen met het kind afscheid
en zorgen er dan voor dat hij/zij zich thuis gaat voelen. Als het kind nog heel verdrietig is of
moeilijk kan wennen, wordt hier wat meer tijd voor genomen. Ook de ouders krijgen tijdens
deze periode de kans om te vertellen hoe zij het vinden. Zeker als het kind huilt, is het voor veel
ouders moeilijk om het kind achter te laten.
In alle groepen vragen we aan de ouders om voor hun kinderen een aantal verschoningen
(kleding) mee te nemen omdat ze natuurlijk wel eens vies of nat kunnen worden. Aan de ouders
van een baby wordt er ook om een fles gevraagd die bij kinderWORLD mag blijven.
7.4 Betrokkenheid
Voor de opvoeding van de kinderen en hun ontwikkeling is het juist heel belangrijk dat de
ouders en pedagogisch medewerkers een goed contact hebben. Er wordt in de loop van de tijd
een relatie opgebouwd, onderhouden en gestimuleerd, waarin het uitwisselen van informatie
over het kind, het gezin en het kinderdagverblijf centraal staan. Hierbij worden dan beide
situaties zoveel mogelijk op elkaar aangepast.
In het contract zijn een aantal aspecten vastgelegd, zoals: melding als een kind opgehaald wordt
door anderen, aanvraag van extra dagen, opzegtermijn, betalingen, vakanties en dergelijke.
Verder ontstaat er door middel van het dagelijkse contact de mogelijkheid samen te overleggen
over de opvoeding, ontwikkeling en eventuele zorgen te bespreken.
7.5 Informatie uitwisselen
Naast de informatie, die u middels dit pedagogisch plan en via onze afdeling Commercie krijgt,
zijn er meer momenten, waarop (actuele) informatie wordt uitgewisseld.
De meeste informatie-uitwisseling over uw kind vindt uiteraard plaats tussen de pedagogisch
medewerker(s) en u.
Dit zijn ook de momenten voor :
* Uitwisselen opvoedingsideeën. Het uitwisselen van opvoedingsideeën maakt het mogelijk om
één lijn te volgen in de benadering van het kind. Soms kan een bepaalde benadering thuis
succesvol zijn en kan de pedagogisch medewerker de benadering overnemen. Andersom kan
dit vanzelfsprekend ook het geval zijn. Verschillen in opvoeding en benadering van thuis en de
kinderopvang zijn eveneens bespreekbaar.
* Opvoedingsvragen van ouders. De opvang kan ouders ondersteuning bieden bij de opvoeding.
Dit gebeurt in individuele contacten tussen ouders en pedagogisch medewerkers. Het kan ook
zijn bij dit soort vragen/ideeën speciale afspraken rond het kind rechtstreeks tussen ouders en
medewerker wordt gemaakt.
Naast de overdracht bij het brengen halen, vindt er ook informatie plaats door middel van een
schriftje, waarbij de ouders op de hoogte gebracht worden van de belevenissen van het kind
en de groep gedurende de dag.
24
25
De pedagogisch medewerker volgt de ontwikkeling van uw kind, zoals in dit beleidsplan
staat beschreven en ook dit leidt tot een zeer belangrijke uitwisseling van informatie. In
enkele gevallen kan het nodig zijn aan de hand van deze informatie extra contactmomenten te
hebben. De pedagogisch medewerker zal vaak aan de hand van het protocol Opvallend
Gedrag met u samen, indien nodig ondersteund door de locatiemanager, bekijken welke
stappen zinvol zijn om uw kind beter te begeleiden. Door deze specifieke op uw kind gerichte
begeleiding kan zij helpen uw kind zich beter te ontwikkelen c.q. te functioneren.
Naast de specifieke informatie m.b.t. de ontwikkeling van uw kind krijgt u via de afdeling
Commercie en/of locatiemanager onder meer informatie over de bezetting op de groep (en
eventuele wijziging hierin / inzet van stagiaires), de activiteiten op de groep (evenementenkalender).
Voor overige informatie, over bijvoorbeeld het veiligheids- en gezondheidsbeleid, verwijzen
wij naar de zogenaamde GGD-map, die op iedere groep aanwezig is. Hier treft u naast de
risico-inventarisaties Gezondheid en Veiligheid ook diverse protocollen c.q. beleidsstukken
aan.
8.0 kinderWORLD elke dag
8.1 open- en sluittijden, haal en brengtijden
kinderWORLD is geopend van 06:30 uur tot 18:30 uur.
De haal- en brengtijden voor alle kinderen en ouders zijn als volgt:
Ochtend
brengen tussen 06:30 uur en 09:00 uur
halen tussen 12:30 uur en 13:00 uur
Middag
brengen tussen 12:30 uur en 13:00 uur
halen tussen 16:30 uur en 18:30 uur
8.2 Afscheid nemen
Tot 8.00 uur worden de kinderen, die binnen komen opgevangen in de z.g. Startgroep (aan het
eind van de dag is dit de Sluitgroep). Dit is voor de meeste kinderen een gezellige start, omdat
ze dan ook even kunnen spelen met kinderen van de andere groepen. Veel ouders komen er dan
even gezellig bij zitten onder het genot van een kopje koffie of thee.
Na ongeveer 8.00. uur wordt het te druk in de groep en gaan de pedagogisch medewerkers met
de kinderen naar hun eigen groepen.
Als de kinderen gebracht worden vertellen de ouders hoe het met het kind is en of er
bijzonderheden zijn, bijvoorbeeld of het kind goed heeft geslapen, wel of niet heeft ontbeten
en/of het bijv. ergens naar toe is geweest. Als alle informatie is uitgewisseld komt het afscheid.
Wij vinden het heel belangrijk dat de kinderen duidelijk zien wanneer de ouder weggaat. Dit
voorkomt dat het kind de ouder later gaat zoeken, bijv. als het verdrietig of moe is. Daarom
vragen wij de ouders altijd duidelijk te zeggen dat ze nu weggaan. Door hierover duidelijk en
consequent te zijn leer je het kind vertrouwen te krijgen in het feit dat de ouder wel weggaat
maar ook weer terug komt. Na dit melden van het afscheid gaan de kinderen, na een dikke kus,
even zwaaien bij het raam.
Als het afscheid moeilijk is voor één van de kinderen, dan neemt de pedagogisch medewerker
samen met het kind afscheid en troost het kind dan. Soms is het kind af te leiden door samen
25
26
iets gezelligs te gaan doen zoals het lezen van een boekje of gewoon even met de pedagogisch
medewerker te praten.
Na verloop van tijd wordt het afscheid nemen minder moeilijk omdat het kind dan begrijpt dat
de ouder ‘s middags weer terug komt.
8.3. De eerste opvangdag bij kinderWORLD
De eerste opvangdag kan voor de ouders en het kind nog steeds een moeilijk moment zijn. Het
kind blijft immers nu de gehele dag bij kinderWORLD. Natuurlijk zullen de pedagogisch
medewerkers alles in het werk stellen om het kind en de ouders gerust te stellen. Wanneer er
nog vragen of onduidelijkheden zijn, is dit ook het moment om deze te uiten. Dit voorkomt
onzekerheid. Dit geldt niet alleen voor de eerste dag. kinderWORLD streeft naar een open en
duidelijke organisatie.
Het is vanzelf sprekend dat ouders ook elke dag even kunnen bellen om te horen hoe alles gaat.
Het contact tussen de pedagogisch medewerkers en ouders verloopt gedurende de rest van de
tijd via de gesprekjes bij het brengen en halen. En via een schriftje waarin beide partijen
schrijven hoe het die week is gegaan, zodat beide partijen op de hoogte blijven en er leuk
naslagwerk voor de toekomst ontstaat.
Omdat we het belangrijk vinden dat de ouders ook met elkaar ideeën kunnen wisselen, houden
we af en toe een gezellige avond of middag voor de ouders in de vorm van bijv. Sinterklaasfeest,
BBQ en een aantal keren per jaar komt een nieuwsbrief uit waarin veel gezellige informatie
staat over de kinderen op het kinderdagverblijf en allerlei andere zaken, zoals kinderboeken,
verhaaltjes van de ouders, nieuwtjes etc. Deze krant wordt gemaakt door de pedagogisch
medewerkers, het management en de oudercommissie, waarbij ook ouders kunnen helpen en/of
kopij kunnen inleveren.
Om in het kinderdagverblijf op een verantwoorde wijze met de kinderen te kunnen werken is
het contact met de ouders heel belangrijk. Pedagogisch medewerkers en ouders delen voor een
deel samen de verantwoordelijkheid voor de opvoeding van het kind. Hierbij is het heel
belangrijk om regelmatig te overleggen en te praten over hoe beide partijen vinden dat het gaat
met het kind, wat beter of anders kan en om de thuis- en de dagverblijfsituatie zoveel mogelijk
op elkaar af te stemmen.
8.4 Uitstapjes
Er worden door de groepen regelmatig uitstapjes gemaakt. Dit kan variëren van: met een paar
kinderen boodschappen doen, tot met z’n allen naar het park, het winkelcentrum, zwemmen,
dierentuin, speeltuin gaan. Als een uitstapje kosten met zich meebrengt (i.v.m. vervoer of
toegang) wordt een kleine bijdrage van de ouders/verzorgers gevraagd. De ouders/verzorgers
worden allen van tevoren gebeld of de kinderen mee mogen. Veelal vinden de uitstapjes in de
vakanties plaats.
8.5 Indeling groepen
In onze dagverblijven hebben wij horizontale en verticale
De leeftijdsopbouw is: babygroepen van 0- 2 jaar. De kinderen verblijven hier in principe tot
hun tweede jaar. Zo zijn zij gedurende een langere periode op dezelfde groep en als het
bijvoorbeeld het kindje van 1 jaar behoefte heeft om met ouder kindje van 1 ½ jaar te spelen
dan wordt dit vanzelf opgelost.
De dreumes-/peutergroepen is van 2 tot 4 jaar.
26
27
Als de kinderen naar de Basisschool gaan zijn de groepen voor de Buitenschoolse opvang
ingedeeld van 4-8 jaar en 8-12 jaar. Ook kan hier nog een splitsing optreden van 6-8 jaar zoals
bijvoorbeeld in Almere-Stad.
Deze indeling wordt in principe aangehouden, maar gelukkig zijn alle kinderen verschillend en
zeker qua ontwikkeling. De één gaat wat sneller dan de ander, of is nog niet toe aan een
volgende groep. In goed overleg met u als ouder/verzorger en de pedagogisch medewerker
wordt bekeken en besproken of het kind al of niet naar een volgende groep gaat. Het kan dus
zijn dat een kindje wat eerder of later naar een groep overgaat.
De jongste baby’s hebben hun eigen dagritme van spelen, eten en slapen. Wij proberen dit
zoveel mogelijk overeen te laten komen met het thuisritme. Voor de meeste baby’s is dit
voldoende om zich prettig en veilig te voelen. Sommige baby’s hebben hier nog niet genoeg
aan en zal de pedagogisch medewerker in overleg met de ouders onderzoeken op welke manier
het voor de baby aangenamer kan zijn. Soms helpt een knuffeltje of speeltje van thuis en soms
helpt het om dezelfde handelingen en rituelen van ouders over te nemen (bepaalde liedjes,
spelletjes of handelingen bij het naar bed brengen). Kortom, wij vinden het heel belangrijk dat
de baby zich thuis voelt bij ons. De oudste baby’s kunnen steeds meer de dagindeling
babygroep volgen die bijna gelijk is aan de dagindeling in de dreumesgroep. Wij denken daarbij
bijvoorbeeld aan vaste slaap- en eettijden.
Wat ook heel belangrijk is, is de persoonlijke aandacht geven aan het kind. Er worden liedjes
gezongen, geknuffeld of spelletjes gedaan. Naast de persoonlijke aandacht die de pedagogisch
medewerker tijdens het verschonen voor de kinderen heeft, wordt ook gezellig op een matras
met de baby’s gespeeld en geknuffeld.
8.6 Evenementen en activiteiten
Waar zowel de oudere baby’s als de pedagogisch medewerkers veel plezier in hebben, zijn de
activiteiten die wij met elkaar doen. Dit doen we niet elke dag maar er wordt regelmatig
aandacht aan besteed. Die activiteiten kunnen bestaan uit: tekenen, plakken, verven, kleien en
met mooi weer naar buiten gaan in de bolderkar voor een wandeling. Het ontdekken van het
materiaal staat centraal.
Muziek en zingen vinden de baby’s ook leuk. Het luisteren naar muziek of het zingen van liedjes
met bewegingen trekt enorm (één op één of gezamenlijk in de kring). Hieronder volgt een
opsomming van wat we zoal met de baby’s doen en de reden waarom.
De thema’s worden van tevoren bedacht en opgegeven aan de ouders/verzorgers via een
mededeling in de mandjes en via de e-mail.
Voorbeelden van een aantal activiteiten
Activiteiten
doel
Tekenen/schilderen
Ontdekken van materiaal en
fijne motoriek ontwikkelen
Plakken van papier, zand
Bladeren en ander natuur
materiaal
Materiaal en mogelijkheden
ontdekken: betasten, ruiken,
proeven
Muziek maken en zingen
Gezelligheid, sociale contacten
bevorderen, zich leren uiten,
27
28
ontdekken van materiaal
Met water, sop, sneeuw of
zand spelen
Met poppen of knuffels spelen
Vertrouwd raken, voelen
proeven en mogelijkheden
ontdekken
Voor emotionele ontwikkeling,
samenspel en fantasie
Boekjes (voor)lezen
Gezelligheid en taalontwikkeling
stimuleren
Wandelingen maken, naar het
bos en kinderboerderij, eendjes,
met de bus etc.
Ontdekken van nieuwe
dingen, vertrouwd maken
met alles en bevorderen
sociaal contact
Puzzelen (eenvoudig)
Motoriek en taalontwikkeling
Baby’s kunnen zich al heel jong bewust zijn van elkaars aanwezigheid en daar ook duidelijk
mee bezig zijn. Zo lachen of ‘kletsen’ ze tegen elkaar en betasten elkaar. Hoe ouder de kinderen
worden, hoe meer dit contact wordt uitgebreid. Zo kunnen ze al echt even samen met een stuk
speelgoed spelen of samen in een boekje kijken. Dit alles op hun eigen niveau natuurlijk, maar
het eerste contact is zeker aanwezig.
Als wij zien dat de oudere baby’s al wat meer gaan begrijpen van wat we zeggen, geven wij
ook wel eens kleine opdrachten zoals de slab in de wasmand gaan doen, iets in de prullenbak
weggooien, speelgoed weer in de kast opruimen, dingen aan iemand (terug)geven etc.
Wat baby’s bij ons ook al vroeg leren is afscheid nemen. Wij vinden het belangrijk dat een
ouder duidelijk afscheid neemt, zodat het kind ziet de ouder weggaat. Bij het weggaan nemen
wij het kind van de ouders over en samen wordt er dan ‘gezwaaid’. Regelmatig vloeit er hierbij
een traantje maar meestal is dit verdriet van korte duur.
De contacten met de ouders zijn voor ons heel belangrijk. Er is overleg nodig om te zorgen dat
iedereen zoveel mogelijk op een zelfde manier met de baby omgaat, zodat het kind weet waar
het aan toe is. Het is ook gewoon fijn om over het kind te praten en van elkaar te horen of er
bijzonderheden zijn. Daarom is het heel belangrijk dat er regelmatig oudergesprekjes
plaatsvinden. Dit gebeurt bijv. ‘s morgens tijdens het koffiedrinken of ‘s middags bij het
ophalen.
8.7 Overgang volgende groep
Als de baby’s ongeveer twee jaar zijn en zij er sociaal, lichamelijk en geestelijk aan toe zijn,
gaan zij over naar de dreumes-/peutergroep. Hier wordt natuurlijk de nodige tijd voor
uitgetrokken omdat er gewend moet worden aan de nieuwe groep, de nieuwe pedagogisch
medewerkers en de andere, grotere kinderen. Samen met een van de babypedagogisch
medewerkers gaat de baby (bijna dreumes) een tijdje spelen in de dreumes-/peutergroep.
Daarna gaat de aanstaande dreumes zonder de baby pedagogisch medewerker spelen en deze
tijd in de dreumes-/peutergroep wordt steeds langer tot het kind de hele dag naar de dreumes/peutergroep kan. Natuurlijk gebeurt één en ander in overleg met de ouders.
28
29
8.8 Stamgroepen
De stamgroep is de basisgroep, waartoe uw kind behoort, waar het door vaste pedagogisch
medewerkers wordt verzorgd en begeleid in zijn/haar ontwikkeling. Naast de wenmomenten
bij het overgaan naar de volgende groep (deze zijn met instemming van de ouders/verzorgers),
zijn er nog momenten, waarop de stamgroep verlaten wordt. Deze momenten zijn als er
activiteiten buiten de groep worden gedaan, zoals buitenspelen, activiteiten bij CREATIVE
Kids etc. Deze momenten vallen uiteraard niet tijdens de eet-, rust- en slaapmomenten, maar de
momenten in het dagritme van het spelen, de activiteiten.
Mocht er door bijv. ziekte uw kind niet in zijn/haar eigen stamgroep worden opgevangen, dan
wordt u hiervoor toestemming gevraagd. U wordt dan gevraagd hiervoor een schriftelijk
toestemmingsformulier te tekenen.
8.9 Aantal kinderen per pedagogisch medewerker en de omvang van de groep
kinderWORLD werkt met gemengde leeftijdsgroepen. Op de dagopvang zijn, dat de
babygroepen 0-2 jaar en de dreumes/peutergroepen 2-4 jaar.
Een stamgroep bij de baby’s (0-2 jaar) bestaat bij kinderWORLD uit maximaal veertien
kinderen, waarbij een pedagogisch medewerker maximaal 5 kinderen mag; twee pedagogisch
medewerkers mogen samen 9 baby’s; en bij het maximaal aantal van 14 kinderen staan er 3
pedagogisch medewerkers op de groep.
Een stamgroep bij de dreumes/peuters (2-4 jaar) bestaat uit maximaal 16 kinderen, waarbij een
pedagogisch medewerker maximaal 8 kinderen mag; bij de volledige bezetting heb je twee
pedagogisch medewerkers met 16 kinderen.
8.10 Afnemen van een extra dag(deel)
Uiteraard wordt er zoveel mogelijk geprobeerd om uw kind op zijn/haar eigen groep te plaatsen
als u een extra dag(deel) nodig heeft. Bij het afnemen van extra dagdelen/dagen kan het echter
voorkomen, dat er geen ruimte is in de eigen stamgroep van uw kind. De afdeling Commercie
zal dit in haar correspondentie met u over de extra afname altijd vermelden, zodat dit op
voorhand bij u bekend is.
8.11 Samenvoegen groepen
Zoals hierboven vermeld, wordt u altijd geïnformeerd als er groepen samen worden gevoegd.
Het samenvoegen kan op het dagverblijf gebeuren door het samenvoegen van groepen met
dezelfde leeftijdsgroep, maar ook in een enkele keer kan het voorkomen, dat groepen van
verschillende leeftijdsgroepen samengaan (baby- met dreumes/peutergroep). De stamgroep
mag dan uit maximaal 16 kinderen bestaan. Bij kinderWORLD worden in de leeftijd van 0-4
jaar maximaal 10 kinderen in een stamgroep gecombineerd. Hiervoor geldt een aangepaste
regeling qua aantal kinderen per pedagogisch medewerker. Een pedagogisch medewerker
heeft maximaal 6 kinderen* , twee pedagogisch medewerkers maximaal 12 kinderen**
* maximaal 3 kinderen van 0 jaar;
** maximaal 5 kinderen van 0 jaar;
29
30
Ook kunnen de peuteropvanggroepen gecombineerd worden met de dreumes/
peutergroepen. Dit zijn kinderen in dezelfde leeftijdsgroep, maar de peuteropvangkinderen
komen i.t.t. tot de kinderen op de dreumes/peutergroep enkel de ochtend. Deze kinderen
hebben een iets ander dagritme. Bij het samengaan wordt ’s morgens dan volgens dit schema
(zie hieronder) gewerkt:






08.45 komen de peuters van de peuteropvanggroep
08.45 – 09.45 uur begin van de dag; welkomstliedje, noemen van de namen, voorlezen van
een boekje m.b.t. een thema. Daarna bespreken van wat we de ochtend gaan doen. Hierbij
wordt geprobeerd een actief gesprek te voeren met de kinderen om taalgebruik te stimuleren
over onder meer het thema, waarmee we op dat moment bezig zijn.
09.45 – 10.45 uur vrij spel, zoveel mogelijk rond het thema, samen spelen, samen knutselen
etc.
10.45 – 11.15uur lekker buiten spelen
11.15 uur in de kring, eten en drinken, zingen, dansen, spelletjes doen etc.
11.45 uur worden de peuters van de peuteropvanggroep opgehaald
Daarna gaan de dreumes/peuters weer verder op hun dagritme. Bij het eten en drinken op de
peuteropvanggroep gaat het om drinken en het eten van een stukje fruit c.q. crackertje. Bij de
dreumes/peuters, die om 12:00 uur eten in dagritme hebben, wordt hierbij rekening mee
gehouden met een verdere dagritme op de groep.
9. Dagritme bij kinderWORLD
9.1 ritme
Dagritme
baby 0-2 jaar
dreumes en peuters*
Brengtijd van/tot
6.30-8.30
6.30-8.30
Fruit maken/eten
Spelen/activiteiten
Opruimen/ brood maken
Allemaal eten
Slapen
8.30-9.00
10.00-11.15
11.30
12.00-12.45
eigen ritme
8.30-9.00
10.00-11.15
11.45
12.00-12.45
13.00-14.30/15.00
Pauze pedagogisch medewerkers
13.00-14.30/15.00
Aankleden/drinken
Spelen/activiteiten
15.00-15.30
15.30-18.30
15.00-15.30
15.30-18.30
Drinken/koekje
16.15 of eigen ritme
16.15 of eigen ritme
Haaltijd standaard
16.00-18.30
16.00-18.30
* wanneer de peutergroep haar ochtend samen heeft met de dreumes-/peutergroep, dan wordt
het schema van de peuteropvang aangehouden.
30
31
9.2 Vanaf 09.00 uur
Als alle kinderen er zijn, ruimen we de boel op en gaan aan tafel gezellig melk (mag geen melk
dan limonade) drinken. Onder het melk drinken, komen de verhalen los. Soms lezen we wat
voor of we zingen wat liedjes. We stimuleren dat de kinderen met elkaar praten en naar elkaar
luisteren en natuurlijk is het gewoon een heel gezellig begin. Daarom is het heel jammer en
eigenlijk niet gewenst om een kind na 09.00 uur te brengen. Het mist dan en stuk sociaal
gedeelte, de kinderen worden dan gestoord in hun dagritme en de pedagogisch medewerker
heeft geen tijd om een gesprekje met de ouder te voeren of aandacht aan het kind te geven.
9.3 Verschonen
De grote kinderen gaan na de melk zelf plassen. Wij helpen met moeilijke knopen of riemen,
als dat zelf nog niet lukt. Wij adviseren tijdens de zindelijkheidstraining de kinderen
gemakkelijk kleding aan te trekken, die ze zelf uit kunnen doen. We leren de kinderen dat ze
moeten doorspoelen en handen moeten wassen.
De kleinere kinderen worden verschoond. Zodra ze er aan toe zijn, beginnen we de kinderen te
stimuleren om op het potje te gaan, ook al doen ze daar misschien nog niets. Op deze manier
raken ze er spelenderwijs aan gewend en zien ze van elkaar wat de bedoeling is. Natuurlijk
wordt er de nodige positieve aandacht aan gegeven als een van de kinderen een plasje op de pot
doet.
9.4 Vrij spelen en activiteiten binnen
Na het plassen en verschonen bepalen de kinderen meestal zelf waarmee ze willen spelen of
wat ze willen doen (er worden tevens op week basis specifieke activiteiten gepland, en indien
dit niet van toepassing is op dat moment, gaan de kinderen “vrij” spelen). Soms is het nodig om
de kinderen te stimuleren of te sturen in hun spel, bijvoorbeeld als hun spel alleen uit rennen
bestaat of als ze moeilijk op gang komen. De pedagogisch medewerkers kiezen dan samen met
de kinderen wat uit of spelen een tijdje met de kinderen mee.
Als kinderen met bepaald materiaal uitgespeeld zijn, moeten ze dat eerst opruimen voordat ze
met iets anders kunnen beginnen. Natuurlijk is dit voor de kleintjes heel erg moeilijk en zullen
wij hen hierbij helpen. Maar door al vroeg met dit opruimen te beginnen blijft het overzichtelijk
in de groep en leren de kinderen spelenderwijs dat opruimen ook bij spelen hoort.
Er gelden in de groep een aantal spelregels en ook tijdens het spelen blijven deze gelden. Zo
mogen de kinderen niet met de deuren spelen en niet klimmen op de tafel of stoelen. We leren
de kinderen dat ze op de juiste manier met speelgoed moeten omgaan (dus niet ermee gooien
of slaan). Verder proberen we de kinderen te leren om op een goede manier met elkaar om te
gaan, elkaar te helpen, niet te plagen. Ze mogen geen dingen van de ander stuk maken of
speelgoed afpakken. Als er onenigheid ontstaat proberen we de kinderen te leren om, ook al
zijn ze nog klein, toch voor zichzelf op te komen. Dus als iemand iets van je afpakt niet gaan
huilen maar boos worden en zeggen dat jij het had. We letten er wel op dat het niet in slaan
overgaat.
Het gebruiken van ‘geweld’: slaan of bijten staan we niet toe en ook het spelen met pistolen
wordt door ons niet gestimuleerd. We proberen dan de kinderen iets anders aan te bieden en af
te leiden.
31
32
Als het kind speelgoed wil hebben dat een ander kind al heeft, moet hij het vragen en niet
afpakken. Het kan natuurlijk gebeuren dat een kind het niet af wil staan. De ander zal dit ook
moeten accepteren (soms wel moeilijk) en wachten tot het kind uitgespeeld is.
Af en toe moeten we de kinderen helpen of even ingrijpen. We helpen de kinderen bij het
oplossen van hun ruzie door samen op de ander af te stappen en voor te doen wat het kind in
zo’n situatie zeggen kan. Als we moeten ingrijpen, doen we dit door eerst te waarschuwen.
Indien het kind na twee keer waarschuwen nog niet luistert, zetten we hem/haar even apart,
bijvoorbeeld op een stoeltje aan tafel.
Doordat het kind nu niet kan spelen en apart van de andere kinderen moet zitten, weet het kind
dat het fout zat. Achteraf praten we er nog even over en maken het snel weer goed.
Als kinderen iets zelf goed oplossen, geven we ze natuurlijk ook een complimentje en zeggen
dat ze dat goed gedaan hebben.
Omdat we vinden dat je positief gedrag het best kunt aanleren door de kinderen hiervoor te
belonen met wat extra aandacht. Dit werkt zeker bij deze kleintjes veel beter dan straf.
In het hele kinderdagverblijf zijn we niet steeds bezig met rolpatronen. Eigenlijk proberen we
het rolbevestigende opvoeden te doorbreken door de kinderen alles aan te bieden. Zowel
jongens als meisjes kunnen met poppen in de poppenhoek spelen, voetballen, hamertje tik,
verkleden, met auto’s spelen etc. En door als pedagogisch medewerker zelf ook het voorbeeld
te geven door eens iets te repareren, te verven of te zagen werken wij er ook aan.
Hieronder volgt een lijst van activiteiten die we in de groep kunnen tegenkomen. Bij veel
activiteiten speelt de gezelligheid en het fijn samen bezig zijn ook een enorme rol. Het
eindproduct is voor ons niet zo belangrijk.
Bij al de activiteiten wordt uitgegaan van de thema’s van peuterplein, t.w. de vier seizoenen,
familie, lichaam, water en huisdieren. Peuterplein is voor dreumes en peuters het voorschoolse
educatie programma, waarmee binnen kinderWORLD wordt gewerkt om de ontwikkeling van
de kinderen nog meer te stimuleren. We proberen op spelenderwijze de kinderen uit te dagen
hun grenzen te verleggen. De thema’s van Peuterplein proberen we naast de vaste thema’s,
zoals sinterklaas, kerst, vader- en moederdag etc., op alle groepen binnen kinderWORLD door
te trekken.
Bij de dreumes en peuters proberen wij aan de hand van dit programma uw kind een goede,
passende aansluiting bij de basisschool te geven. Door uw kind gericht en methodisch te volgen,
haalt de pedagogisch medewerker precies naar voren wat nog nodig is om uw kind gerichter te
kunnen stimuleren. Uiteraard gebeurd dit op een speelse wijze. Er wordt voor gewaakt, dat het
niet te schools zal worden. Wel wordt er gepoogd om de aansluiting straks naar de basisschool
zo soepel te laten verlopen, waarbij waar mogelijk wordt gewerkt met het overdrachtsformulier
Peuterestafette, wat binnen de gemeente Almere wordt aangeraden.
9.5 Werken met het peuterprogramma Peuterplein
Wat is voor-, vroegschoolse educatie?
Vroeg- en Voorschoolse Educatie (VVE) is een verzamelnaam voor de programmatische
ontwikkelingsstimulering van jonge kinderen in de leeftijd van twee tot zes jaar. In de praktijk
komt dit meestal neer op het werken met een VVE-programma (Peuterplein) in het
kinderdagverblijf, op de peuterspeelzaal en de basisschool.
Voorschoolse educatie wordt aangeboden door kinderdagverblijven en peuterspeelzalen
(voorschoolse instellingen) aan kinderen in de leeftijd van twee tot vier jaar (de peuters).
32
33
Vroegschoolse educatie wordt aangeboden in de groepen 1 en 2 van basisscholen aan
kinderen in de leeftijd van vier tot zes jaar (de kleuters).
Op alle peutergroepen biedt kinderWORLD een VVE-peuterprogramma aan. Op de
hoofdvestigingen in Almere-Stad en Almere-Haven wordt het VVE-programma Peuterplein
aangeboden.
Waarom een voorschools programma?
Het voorschools programma zorgt voor een goede, zo soepel mogelijke overgang naar de
basisschool. De kinderen leren spelenderwijs al een beetje hoe het er op de basisschool aan
toegaat. Er wordt gewerkt met kringactiviteiten, waarbij de kinderen allemaal met hun stoeltje
in de kring zitten. Zoals reeds vermeld, wordt er gewerkt met thema’s, die dan in de kring
worden besproken, uitgelegd, over verteld of voorgelezen door de pedagogisch medewerker.
Daarnaast worden er allerlei activiteiten in het kader van het thema gedaan. Dit varieert van
knutselwerkjes tot liedjes zingen. Ook op de meeste basisscholen wordt met thema’s gewerkt,
dus dit is ook later een moment van herkenning voor uw kind.
Tijdens de activiteiten observeert de pedagogisch medewerker de kinderen. Hiermee verzamelt
de pedagogisch medewerker haar informatie. Dit wordt al pratend, spelend, zingend etc.
gedaan. Deze informatie wordt door de leid(st)er in haar omgang met de kinderen en haar
pedagogisch handelen gebruikt.
Deze observaties leggen de grondslag voor gesprekken met de ouders/verzorgers..
Door de observaties weet de medewerk(st)er hoe uw kind gerichter gestimuleerd kan worden.
Ter ondersteuning van de observaties gaat kinderWORLD schooljaar 2015/2016 werken, naast
peuterplein werken met een peuterobservatiesysteem, DORR. Hierdoor kan de pedagogisch
medewerk(st)er gedetailleerd en gericht observeren en waardoor de pedagogisch medewerker
uw kind nog beter kan begeleiden richting de basisschool. Dit vormt ook de basis voor het latere
overdrachtsformulier Peuterestafette.
Voor meer informatie over werken met voorschoolse educatie verwijzen wij graag naar ons
pedagogisch beleidsplan peuteropvang.
9.6 Schema activiteiten
DOEL
Knutselen: plakken, knippen,
tekenen, verven, prikken etc.
ontdekken van materiaal en
mogelijkheden (wat kan ik
met dit materiaal), samen
delen, concentratie
vergroten, motoriek
verbeteren en gezelligheid
bevorderen
Constructie materiaal: blokken
(hout en plastic), kleine
lego, duplo, Nopper
motoriek bevorderen,
begrippen aanleren (groot,
klein, rond, vierkant),
samenspel stimuleren
Ontwikkelingsmateriaal:
water en zand, puzzels,
boekjes (voor)lezen, hamertje
tik.
ontdekken van materiaal,
oog- en handcoördinatie
verbeteren, leren kijken en
vergelijken, concentratie
vergroten en leren afmaken
waar je mee begonnen bent,
het ontwikkelen van een
33
34
betere taalconcentratie,
fantasie en motoriek en
gewoon ter bevordering van
de gezelligheid
Fantasiespel: poppen, auto’s
verkleedkleren, doktersspullen,
poppenhoekspullen, knuffels,
tafels en stoelen,
gymnastiekspelletjes, kringspelletjes, doen alsof we met
z’n allen naar Artis gaan in de
trein of bus zitten o.i.d.
stimuleren van de fantasie,
de emotionele ontwikkeling,
de concentratie en de
woordenschat van de
kinderen, het leren samen
spelen, ervaringen verwerken, dingen uitproberen
en aanleren.
Muziek: zingen van liedjes,
versjes, rijmpjes, muziek maken
met muziekinstrumenten, het
doen van schootspelletjes
taalontwikkeling en het
gehoor verbeteren, het
bevorderen van de gezelligheid, de concentratie
en het geheugen
Buitenspeelgoed: rijdend
materiaal (fiets, step etc.),
klimrek, schommels, ballen,
zandbak spullen, kleden
ontdekken van mogelijkheden, stimuleren van het
samen spelen en bevorderen
van de motoriek
9.7 Buiten spelen
Zodra het even mogelijk is, gaan de kinderen naar buiten. Dit kan in de tuin zijn, maar ook
uitstapjes naar het bos of kinderboerderij behoren tot de mogelijkheden.
In de tuin zijn ook weer regels en afspraken gemaakt om de veiligheid te optimaliseren. Zo
mogen de kinderen niet op het hek klimmen, wordt ze geleerd voorzichtig te doen bij
schommels en met zand in de buurt van de zandbak te blijven.
De kinderen spelen buiten veel zelf maar worden ook gestimuleerd in het doen van
(bal)spelletjes en het ontwikkelen van vaardigheden zoals fietsen, steppen, rennen, klimmen,
koppeltje duikelen, ballen en dergelijke.
Als er meerdere groepen buiten zijn, wordt er op gelet dat er altijd 2 pedagogisch medewerkers
buiten zijn, zodat bij kleine ongelukjes direct hulp geboden kan worden en er aandacht voor de
kinderen is.
9.8 Seizoensactiviteiten:
het ontdekken van en omgaan
verzamelen van bladeren,
eikeltjes, plukken van bloemen,
spelen met/in de sneeuw in tuin
of bos etc.
met de natuur
Activiteiten m.b.t. de dagelijkse
gang van zaken: zelf aan- en
uitkleden, tanden poetsen, handen
zelfstandigheid bevorderen
motoriek stimuleren,
concentratie verbeteren en
34
35
wassen, brood smeren, helpen met
dekken, afwassen, planten water
geven, opruimen etc.
verantwoordelijkheid en
hygiëne aanleren
Uitstapjes: b.v. naar de winkel,
het bos en de kinderboerderij,
de dierentuin
nieuwe ervaringen opdoen,
stimuleren van de motoriek,
gezellige dingen doen samen.
9.9 Het eten
Na het vrij spelen of doen van activiteiten gaan we samen opruimen. We proberen de kinderen
van jongs af aan mee te laten helpen met het opruimen door ze speelgoed aan te geven en te
wijzen waar ze dat in de kast kunnen zetten. Als alles opgeruimd is, gaan we om half twaalf,
handen wassen en daarna aan tafel.
We dekken de tafel, vaak helpt een van de kinderen ons. Soms laten we de kinderen zelf smeren.
Dit vinden ze heel leuk en interessant om te doen en ze zijn ook heel geconcentreerd bezig om
de boter (of beleg) goed op het brood te smeren. De kinderen mogen zelf kiezen wat ze op hun
brood willen, waarbij ze als eerste beleg moeten kiezen tussen kaas of worst. Op de tweede
boterham mogen ze ook zoet kiezen (pindakaas, appelstroop, hagelslag, chocopasta, etc.). De
korstjes zijn ook brood en eten we ook op. Tenminste, dat is de bedoeling.
Voordat we gaan eten, beginnen we het liedje ‘Smakelijk eten’ te zingen, onderwijl slaan we
op de tafel de melodie mee. We beginnen daarna met eten, allemaal tegelijk. De kinderen leren
zo op elkaar te wachten (voor de kleintjes is dat soms nog erg moeilijk).
De kinderen eten over het algemeen met een vork en we letten erop dat ze netjes eten (met de
mond dicht eten en niet smakken en dergelijke). Bij de boterham drinken ze melk. Tijdens het
eten blijft iedereen aan tafel zitten en speelgoed hebben we in de regel niet aan tafel. Tijdens
het eten is er tijd om te praten over van alles en nog wat en dat maakt het aan tafel heel gezellig.
9.10 slapen
De kinderen die naar bed moeten, gaan zich nu uitkleden. Natuurlijk helpen wij daarbij, al laten
we ook al wat dingen zelf doen als kinderen dit kunnen. Dan gaan ze op het potje of de wc en
krijgen indien nodig een schone luier om. Dan gaan ze naar bed met knuffels, spenen enz.
Voor dat de kinderen naar de slaapkamers gaan, zingen gezamenlijk een slaapliedje.
Een pedagogisch medewerker blijft bij de kinderen die slapen om er voor te waken dat er alleen
geslapen wordt en niet gespeeld.
De kinderen die niet meer naar bed gaan, spelen of doen af en toe een activiteit. Voor de
medewerkers er nu tijd voor het schrijven van schriftjes, het maken van verslagen en een beetje
opruimen of schoonmaken. Als de kinderen wakker zijn, halen we ze uit bed. De laatste
kinderen worden om ongeveer 15.00 uur wakker gemaakt. De kinderen gaan plassen of op het
potje en kleden zich met wat hulp aan.
Als alle kinderen uit bed zijn, gaan we in de groep aan tafel yoghurt, melk of limonade drinken.
Als het drinken op is gaat de koektrommel rond en mogen ze wat pakken. Soms zingen we nog
wat of kletsen we gezellig. Als tenslotte alles op is, is er nog tijd om wat te spelen (of een
geplande activiteit doen), totdat de kinderen opgehaald worden.
Tijdens het ophalen worden er dingen besproken, zoals hoe het die dag is gegaan, of er iets
bijzonders gebeurd is, of het kind geslapen heeft, goed gegeten etc. Als de kinderen iets gemaakt
35
36
hebben mogen ze dat vaak mee naar huis nemen. Rond 16.30 uur worden de kinderen nog
verschoond of gaan even plassen voordat we tenslotte om 16.45 uur nog wat limonade drinken
met een cracker, koekje of soepstengel erbij.
10.0 professionaliteit van onze medewerkers
10.1 vast personeel
Een pedagogisch medewerk(st)er houdt zich bezig met de volgende taakgebieden:




Het verzorgen, begeleiden en opvangen van de aan haar zorg toevertrouwde kinderen
Contacten onderhouden met de ouder(s)/verzorger(s), zowel schriftelijk als mondeling
Mede vorm geven aan het te voeren beleid, evenals de uitvoering daarvan
Ondersteunende activiteiten
Alle pedagogische medewerk(st)ers hebben minimaal een Mbo-opleiding conform de CAO
kinderopvang. Tevens overlegt iedere nieuwe kracht een verklaring omtrent gedrag (VOG). Het
is een verklaring waaruit blijkt dat het gedrag geen bezwaar oplevert voor de nieuwe baan
(oftewel een bewijs van goed gedrag) en wordt afgegeven door het ministerie van Justitie.
De pedagogisch medewerk(st)er zorgt voor de juiste combinatie van professionele afstand en
betrokkenheid ten opzichte van kind en ouder(s)/verzorger(s). De medewerk(st)er houdt
vertrouwelijk informatie voor zichzelf en is zich bewust van haar/zijn geheimhoudingsplicht.
10.2 oproepkrachten
De opleidingseis geldt ook voor onze oproepkrachten, Zij dragen dezelfde
verantwoordelijkheden als onze vaste krachten. Na een inwerkperiode moet de oproepkracht
daarom in staat zijn zelfstandig een groep te leiden. Oproepkrachten worden ingezet bij ziekte
of vakantie van de vaste krachten.
10.3 stagiaires
Naast de pedagogische medewerk(st) er kan het team mede bestaan uit medewerk(st)er in
opleiding en/of stagiaires. Hooguit 1 per groep. Deze stagiaires kunnen afkomstig zijn van
diverse middelbare beroepsopleidingen. Elke stagiaire heeft een vaste stagiairebegeleid(st)er.
In de regel is dat één van de vast pedagogisch medewerk(st)ers. Stagiaires voeren allerlei
opdrachten uit met de kinderen, zowel individueel als in groepsverband. In eerste instantie gaat
dit onder begeleiding en supervisie van de stagiairebegeleid(st)er, later ook zelfstandig. Deze
opdrachten kunnen variëren van het doen van verzorgende/begeleidende activiteiten, rapporten
en observatie. De afdeling P&O bewaakt het totale opleidingsplan, onderhoudt contact met de
diverse beroepsopleidingen en begeleidt de stagiairebegeleid(st)er, o.a. door middel van
cursussen.
Bij kinderWorld hebben we drie soorten stagiaires, namelijk:
o “Snuffelstagiaire”. Deze stagiaire werkt niet mee op de groep en heeft geen
opdrachten. De periode van de stage is kort (niet langer dan 6 weken) en is bedoeld
om een indruk te krijgen van de voorkomende werkzaamheden op de groep.
36
37
o BOL (Beroeps Opleidende Leerweg) stagiaires. Deze stagiaire wordt alleen
boventallig (dus extra) ingezet. Vaak betreft het een stage van 1 of 2 dagen per week.
o BBL (Beroeps Begeleidende Leerweg) stagiaires. Deze stagiaire werkt 4 dagen en
gaat 1 dag naar school. Zij krijgen betaald voor hun werk en worden als gewone
groepsleidsters ingezet naast een vaste kracht.
10.4 vrijwilligers
Op de basisschool Olijfboom en Zonnewiel wordt door kinderWORLD ook tussenschoolse
opvang geboden. Bij deze vorm van opvang maken we gebruik van vrijwilligers, die samen met
de vaste medewerk(st)ers de overblijf regelen.
10.5 uitzendkrachten
Het ophalen of brengen van de BSO-kinderen van/naar school trachten we zoveel mogelijk te
laten doen door een vast persoon met onze eigen “ rode kinderWORLD-autootjes”. Naast onze
eigen vaste medewerk(st)ers werken wij met een aantal meestal gepensioneerde, door ons
geselecteerde vaste uitzendkrachten. Zij kennen uw kind en brengen hem of haar naar één van
onze vestigingen.
10.6 achterwacht
Wat is een achterwacht? Wanneer er maar 1 pedagogisch medewerker op een vestiging
aanwezig zijn, is er in geval van een calamiteit een achterwacht nodig.
Een achterwacht is een medewerker, vrijwilliger of een persoon, die op een andere wijze met
kinderWORLD is verbonden, waarmee de afspraak is gemaakt, dat deze wordt ingezet in geval
van een noodsituatie, waarbij de vaste medewerk(st)er de vestiging moet verlaten of om zorg
te dragen, dat er een mate van controle is..
10.7 vier-ogen-principe
Wat houdt het vier-ogen-principe in? Zorg ervoor dat niemand met een kind alleen kan zijn,
dat er altijd iemand anders in de buurt is (vier ogen). Dit is een aanbeveling na onderzoek van
de “Amsterdamse zedenzaak” en dient sinds juni 2013 te worden nageleefd.
Hoe geven wij het vier ogen principe vorm?
 Boventallig inzet, als extra paar ogen, van stagiaires
 Onze gebouwen zijn transparant; we hanteren een open-deuren-beleid; de ruimtes zijn
gemakkelijk benaderbaar, medewerkers lopen makkelijk binnen, de sanitaire groepen
wordt door meer dan een groep gebruikt.
 We werken in een open, professioneel werkklimaat, waarbij de drempel om elkaar op
gedragingen binnen het werk aan te spreken zo laag mogelijk is.
 In de huisregels voor het personeel staat o.a. beschreven:
Het belang van het nakomen van gemaakte afspraken
Het belang van elkaar aanspreken als er een niet pluis gevoel is ontstaan
Het belang van fouten mogen maken, van fouten willen
 Bij de IKC’s wordt er intensief samengewerkt met de groepen 1/ 2 i.v.m. doorgaande
leerlijn, waardoor regelmatig contact is. Voorts is er over de dag regelmatig contact met
de schooldirectie.
 De rayonmanager komt regelmatig langs op de diverse locaties en groepen.
 Er zijn audiovisuele middelen, zoals babyfoon, in de slaapkamer.
37
38


Er wordt zo min mogelijk alleen op de groep gestaan. Stamgroepen maken daarom
gebruik van twee stamgroepruimten, zodat zij tezamen kunnen staan. Bij het open en
sluiten van de groepen kan het voorkomen, dat er alleen gestaan wordt. Dit wordt zoveel
mogelijk voorkomen door nauw samen te werken met de overige groepen. De overige
medewerkers en ouders, die af en aan lopen, vormen een controle. Deze kan nog worden
versterkt door de achterwacht.
Een groot aantal medewerkers zijn in 2012 geschoold over het signaleren van
kindermishandeling en het handelen naar de meldcode. Deze medewerkers vormen voor
de andere medewerkers een advies- en vraagbaak.
11.0 Specificaties per vestiging
11.1 kinderdagopvang kinderWORLD Almere-Haven
 Gelegen aan het Fontanapad 2, te Almere-Haven; 3 minuten vanaf de A6 afslag Almerehaven.
 In bosrijke omgeving met een grote tuin met speeltoestellen en een zandbak
 Naast de buitenschoolse opvang (beschreven in ons BSO pedagogisch beleidsplan) zijn
er 2 groepen op de dagopvang:
o baby 1 - maximaal 9 kinderen in de leeftijd tot 2 jaar; met 2 leidsters
o dreumes/peuter 1 - maximaal 12 kinderen in de leeftijd van 2 tot 4 jaar; met 2
leidsters
 Naast deze 2 groepen dagopvang hebben wij bij voldoende animo ook een peutergroep
voor de ochtenden (08:45-11:45 uur). Hier wordt gewerkt met een voorschools
programma, gelijk aan die op de peuter- en dreumesgroepen. Voor meer info over
peuteropvang
zie ons pedagogisch beleidsplan peuteropvang. Er zijn ook
mogelijkheden, waarbij de peuteropvang samengaat met de dagopvang dreumes/peuter.
Wanneer dit gebeurd, zullen wij daar uiteraard over informeren.
 In de vestiging zijn aantal 2 medewerkers aanwezig. Het opendeurenbeleid aldaar en
het gebruik van meerdere stamgroepruimtes zijn een onderdeel van het beleid in het
kader van het vier ogen principe.
 1 maand tevoren wordt de activiteitenlijst op de groepen gehangen en er wordt naar
gestreefd om elke dag een activiteit te doen, net als het dagelijks buitenspelen (indien
het weer het toelaat).
 Voor de CREATIVE Kids-activiteiten maakt deze vestiging gebruik van de vee
mogelijkheden in onze vestiging aan de Audioweg.
 Bij deze vestiging is de extra service van de warme maaltijden mogelijk.
 De toegang tot de kinderWORLD- vestiging is gesloten; U dient te bellen om
binnengelaten te worden.
 Uitstapjes, die frequent worden gemaakt, zijn: naar Speelhaven, de Kemphaan,
Stichting Aap, naar de schaatsbaan op het Schippersplein (nov-mrt) en de
kinderboerderij in Naarden en Huizen, CREATIVE Kids in de kinderWORLDvestiging aan de Audioweg (zie hoofdstuk 6.8.).
11.2 kinderdagopvang kinderWORLD Almere-Stad
 Gelegen aan de Audioweg 5, te Almere-Stad; 3 minuten vanaf de A6 afslag AlmereStad, aan de Hoge Ring.
 Ruim opgezet pand met grote tuin met diverse speeltoestellen en een zandbak.
Najaar 2012 volgt er een reconstructie van de tuin, waarbij ook een extra stuk tuin zal
worden aangekocht bij de gemeente.
 De vestiging bestaat uit 2 delen: de oorspronkelijke vestiging (links / dagopvang) en de
uitbreiding (rechts, waar zich de creative kidsmogelijkheden kookcafé bevinden);
38
39







Naast de buitenschoolse opvang (beschreven in ons BSO pedagogisch beleidsplan)
zijn er 4 groepen op de dagopvang:
o Baby geel – maximaal 14 kinderen tot 2 jaar; met 3 leid(st)ers
o Baby roze – maximaal 14 kinderen tot 2 jaar; met 3 leid(st)ers
o Dreumes/Peuter rood – maximaal 14 kinderen van 2 tot 4 jaar; met 2
leid(st)ers
o Dreumes/Peuter groen – maximaal 14 kinderen van 2 tot 4 jaar; met 2
leid(st)ers
 Naast deze 4 groepen dagopvang hebben wij bij voldoende animo ook een
peutergroep voor de ochtenden (08:45-11:45 uur). Hier wordt gewerkt met een
voorschools programma, gelijk aan die op de peuter- en dreumesgroepen. Voor meer
info over peuteropvang zie ons pedagogisch beleidsplan peuteropvang. Er zijn ook
mogelijkheden, waarbij de peuteropvang samengaat met de dagopvang
dreumes/peuter. Wanneer dit gebeurd, zullen wij u daar uiteraard over informeren.
Uw kind zit in 1 stamgroep, maar er kan gebruik worden gemaakt van 2
stamgroepruimtes.
In de vestiging zijn aantal 2 medewerkers aanwezig. Het opendeurenbeleid aldaar en
het gebruik van meerdere stamgroepruimtes zijn een onderdeel van het beleid in het
kader van het vier ogen principe.
Dit is de vestiging, waar we in de zomer van 2010, onze CREATIVE Kids concept
hebben gelanceerd. Hier zijn de CREATIVE Kids-activiteiten mogelijk in gymzaal,
theater, kinderkookcafé en bibliotheek.
Bij deze vestiging is de extra service van de warme maaltijden mogelijk.
De toegang tot deze kinderWORLD- vestiging is gesloten; U dient te bellen om
binnengelaten te worden.
Uitstapjes, die frequent worden gemaakt, zijn o.a.: de Kemphaan, kinderboerderij de
Stek, SPORTY Kids Scouting en Speelhaven.
39
40
PROTOCOL OPVALLEND GE DRAG
Voorwoord
Pedagogisch medewerkers op het kinderdagverblijf nemen naast ouders, verzorgers
en hun familie een gedeelte van de opvoeding van de kinderen over. De
kinderopvang is vaak de eerste plaats waar kinderen regelmatig buiten de eigen
gezinssituatie een aantal uren per week tussen leeftijdsgenootjes zijn. Pedagogisch
medewerkers maken een aantal ontwikkelingsmomenten van dichtbij mee en zullen
daardoor ook signaleren welke kinderen zich langzamer of anders ontwikkelen dan
de andere kinderen. Om voor deze kinderen de voorwaarden te scheppen waardoor
ze beter kunnen functioneren zijn in dit protocol richtlijnen vastgelegd. De
pedagogisch medewerker kan aan de hand van dit protocol de stappen nemen die
nodig zijn om kinderen met opvallend gedrag beter te begeleiden.
40
41
Inhoud:
1. Wat is opvallend gedrag?
1.1. Gedragsproblemen
1.2. Ontwikkelingsproblemen
1.3. Aangeboren beperking
2. Welke stappen dien je te ondernemen?
2.1. Signaleren
2.2. Verhelderen
3. Stappenplan
4. Gesprek ouders/verzorgers
5. Observeren
6. Advies en ondersteuning
7. Plan van aanpak
8. Advies en ondersteuning externe organisaties
9. Terugkomen op gemaakte afspraken
10. Ouders willen geen hulp
11. Afsluiting
Bijlages
Bijlage 1.Naslagwerk kinderen met opvallend gedrag
Bijlage 2: Voorbeeld Zorgformulier
Bijlage 3: Voorbeeld Takenlijst
Bijlage 4: Voorbeeld Zorgformulier
Bijlage 5: Extra informatie over verwijzing
41
42
1.Wat is opvallend gedrag?
1.1 Gedragsproblemen
Bepaalde gedragsuitingen zoals agressie, angst en drift zijn bij sommige kinderen
vaker dan normaal aanwezig. Soms gaat dit gepaard met problemen in het leggen
van contacten met andere kinderen en volwassenen. Dergelijk gedrag leidt meestal
tot problemen bij het kind zelf en in de relatie die het kind met de omgeving heeft.
Ook is het mogelijk dat een kind heel teruggetrokken is, nauwelijks opvalt in de groep
en moeilijk contact maakt met de andere kinderen en de pedagogisch medewerkers.
1.2.Ontwikkelingsproblemen
Ieder kind ontwikkelt zich in zijn eigen tempo. Het ene kind ontwikkelt zich in een
bepaalde periode op een specifiek ontwikkelingsgebied meer dan de ander. De een
kan sneller lopen, de ander sneller praten. Op een bepaalde leeftijd hebben de
meeste kinderen een aantal vaardigheden ontwikkeld. Aan de hand daarvan is een
gemiddelde vastgesteld. Er zijn kinderen die boven het gemiddelde zitten, anderen
zitten er net onder. Wanneer een kind zich merkbaar langzamer ontwikkelt dan voor
zijn leeftijd gebruikelijk is, kan het zijn dat er een probleem is met zijn ontwikkeling.
1.3 Aangeboren beperking
Er kan ook sprake zijn van een aangeboren beperking. Denk b.v. aan: contactstoornissen, een lichamelijke beperking of een afwijking aan het gehoor of gezichtsvermogen.
Een kind kan opvallend gedrag vertonen zoals aangegeven bij: ontwikkelings- en
gedragsproblemen. Voor pedagogisch medewerkers is het belangrijk om ook met de
mogelijkheid rekening te houden dat het opvallend gedrag wordt veroorzaakt door
een aangeboren beperking.
2. Welke stappen dien je te nemen wanneer je opvallend gedrag bij een kind
signaleert?
2.1. Signaleren
Signaleren betekent dat je opmerkzaam bent op iets dat opvalt bij kinderen. Je
vraagt je af of het iets is om je zorgen over te maken. Het is belangrijk dat
pedagogisch medewerkers niet te lang blijven rondlopen met vragen en twijfels, maar
er werk van maken. Als problemen tijdig herkend worden, dan kan het vaak
voorkomen worden dat ze verergeren. Door in een vroeg stadium signalen te
herkennen als een stoornis of risico voor de ontwikkeling, kunnen pedagogisch
medewerkers een bijdrage leveren aan vroegtijdige onderkenning. Om je te helpen
bij het herkennen van kinderen met opvallend gedrag is in dit protocol een document
opgenomen waarin je kunt opzoeken welke stappen je kunt nemen als je opvallend
gedrag signaleert.
Als er gegronde redenen zijn om te vermoeden dat er sprake is van
kindermishandeling en/of verwaarlozing treedt onmiddellijk het protocol: “ Meldcode
kindermishandeling” in werking. Een pedagogisch medewerker dient haar zorgen en
twijfels zo snel mogelijk te delen met de rayonmanager.
2.2. Verhelderen
42
43
Om te besluiten of er iets gedaan moet worden, is het belangrijk om eerst meer
duidelijkheid te krijgen over het signaal. Zie bijlage kinderen met opvallend gedrag
Ook is het noodzakelijk te overleggen met de collega’s en rayonmanager.
Om een goede afweging te kunnen maken of het probleem zorgwekkend is en of er
stappen moeten worden genomen, dienen de vragen van het zorgformulier te
worden ingevuld. Mocht daarna blijken, dat er gehandeld moet worden, dan dient er
een stappenplan worden gemaakt.
43
44
3.Stappenplan bij kinderen met opvallend gedrag (tijdspad is richtlijn)
Signaleren
Pedagogisc Problemen
h
bespreken met
medewerke collega’s
r
Verhelderen
Pedagogisc
h
medewerke
r
Gesprek met
ouders
Contactpersoon
kind
Indien
nodig
samen met
rayonmanager
Observeren
Contactpersoon
kind en/of
team of
Vervolggesprek
ouders
Contactper
soon kind
Indien
nodig met
rayonmanager
Vervolg n.a.v. het
2e gesprek met
ouders
Contactpersoon
kind/ indien
nodig met
rayonmanager
In overleg met de
rayonmanager
wordt beslist of er
een gesprek met
ouders moet
komen om de zorg
kenbaar te maken
Benoemen wat er
is gesignaleerd.
Vraag of ouders
het herkennen en
wat hun
bevindingen zijn.
Zorg uitspreken.
Maak hierna een
nieuwe afspraak
met ouders
Observatie maken
van het kind op de
groep aan de
hand van
observatieformulieren
Het gehele team
houdt op schrift
opvallend gedrag
bij en beschrijft de
contactmomenten
met ouders
Met ouders wordt
de observatie
besproken en
samen met hen
wordt er naar de
volgende stap
gekeken. Wat zijn
de
mogelijkheden?
Afspraken maken
met ouders over
gezamenlijke
omgang t.a.v.
opvallend gedrag
van hun kind
Bespreken in
teamoverleg
(vraag je hierbij af
of het kan wachten
tot het overleg)
Maximaal 2 weken
na het
teamoverleg
Maximaal 2 weken
na teamoverleg
In de
tussenliggende
weken tussen 1e
en 2e gesprek met
ouders
Maximaal 2 tot 3
weken na eerste
gesprek
Maximaal 2 weken
na het
vervolggesprek
met ouders
44
45
Indien nodig wordt
er extern hulp
gezocht, b.v. door
een signalering in
de verwijsindex.
Initiatief ligt bij
ouders
Pedagogisch
medewerker biedt
ondersteuning.
Bespreek met
ouders hoe je
contact houdt.
45
46
4. Gesprek ouders
Het probleem hoeft nog niet helder te zijn voordat de ouders er in worden betrokken.
Juist in een zo vroeg mogelijk stadium is het goed de zorgen, die er rondom een kind
zijn met hen te delen.
De pedagogisch medewerker maakt daartoe binnen twee weken een afspraak met de
ouders. Indien nodig kan de rayonmanager hierbij aanwezig zijn.
De wijze waarop het probleem bespreekbaar gemaakt wordt is van essentieel belang.
Een dergelijk gesprek moet gevoerd worden in de sfeer van 'ik maak me zorgen' , ik
zag dat ..... teruggetrokken is of dat .... erg veel conflicten heeft, etc.
Belangrijk punt hierbij is om aan de ouders te vragen of zij dezelfde ervaring hebben.
Op deze manier bied je ouders een handreiking om erover te praten en wordt er een
ingang gezocht om het probleem bespreekbaar te maken, zonder dat de ouders zich
gelijk veroordeeld hoeven te voelen.
Samenvattend moeten in een gesprek met ouders de volgende punten naar voren
komen:
 De ouders wordt verteld wat is opgevallen. Zorg er voor dat dit feitelijke
informatie is.
 Er wordt aan de ouders gevraagd of zij dit ook opgemerkt hebben.
De pedagogisch medewerker geeft aan welke zorgen zij en het team hebben
 Er wordt aan de ouders gevraagd of zij die zorg delen.
 Er wordt gevraagd hoe ouders in dat geval met het bepaalde gedrag omgaan.
Als uit het antwoord van de ouders wordt begrepen dat zij de opvoedingsvragen van
de pedagogisch medewerker delen, dan vraagt de pedagogische medewerker of
ouders willen samenwerken met het team om samen naar hulp, oplossingen of andere
mogelijkheden voor hun kind te zoeken.
De pedagogisch medewerker observeert het kind de komende twee weken. De
pedagogisch medewerker maakt daarna een vervolgafspraak met de ouders. In het
vervolggesprek wordt samen met de ouders naar een oplossing gezocht. Wanneer er
besloten wordt om samen met ouders tot een plan van aanpak te komen, zonder de
hulp in te roepen van derden, dan is het belangrijk om binnen 3 maanden met ouders
te evalueren. Wanneer er hulp van buitenaf wordt ingeroepen, dan ligt het initiatief bij
de ouders. Aan de hand van de sociale kaart (zit bij de Meldcode), kan gekeken
worden welke hulp het beste bij ouders zou passen.
5. Observeren
Observeren is kijken en/of luisteren, waarbij dat wat gezien wordt, geregistreerd wordt.
Het verschil met kijken en luisteren in het dagelijkse doen en laten ligt in het feit dat er
zoveel mogelijk objectief gekeken wordt. Tijdens het kijken worden er geen conclusies
getrokken en oordelen geveld. Het interpreteren van gevoelens, zoals medelijden,
boosheid, geamuseerd zijn dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden. Ook het
registreren moet zo objectief mogelijk gebeuren.
Het observeren gebeurt door de pedagogisch medewerker. Hiertoe dient het
zorgformulier, bijgesloten in dit protocol ingevuld te worden. Dit formulier kan worden
besproken in het team waar de rayonmanager bij aanwezig is.
6. Advies en ondersteuning
46
47
Voor advies en ondersteuning kunnen de pedagogisch medewerkers terecht bij het
management, m.n. de rayonmanager en afdeling Commercie.
7. Plan van aanpak
Het is noodzakelijk het plan van aanpak te bespreken in het team en met de
rayonmanager. Ieder lid van het team moet weten wat erin staat en wat er aan de
ouders wordt voorgelegd. Het is van belang dat ieder teamlid zich ook aan de
afspraken houdt die erin staan, zodat er voor het kind een optimale situatie ontstaat
om het gedrag te veranderen. Denk ook om de overdracht naar invallers en stagiaires
toe.
Spreek met elkaar de evaluatiemomenten af, waarin er als team wordt gekeken of er
verbetering optreedt en of de gemaakte afspraken eventueel aanpast moeten worden.
8. Advies en ondersteuning externe organisaties
Organisaties waar pedagogisch medewerkers en ouders terecht kunnen wanneer er
zorg is over de ontwikkeling van een kind zijn:
 Consultatiebureau : ontwikkelingsproblemen jonge kinderen
 Huisarts : advies en eventuele doorverwijzing
 Zorggroep Almere : opvoedproblemen, achterstand in ontwikkeling,
gedragsproblemen
 AMK bij vermoeden kindermishandeling
9. Terugkomen op gemaakte afspraken
Binnen 3 maanden nadat het gesprek met de ouders is geweest over het plan van
aanpak, wordt er samen met de ouders gekeken of de aanpak het gewenste resultaat
heeft gehad.
Voorafgaand aan dit gesprek is de evaluatie in het team al geweest. Slaat de aanpak
aan dan kan worden besloten de aanpak te handhaven of af te sluiten.
Er moet worden afgesproken op welk moment er op het probleem teruggekomen wordt
om te kijken of de positieve lijn zich voortzet. Maak duidelijke vervolg afspraken en
noteer deze ook in het gespreksverslag.
Heeft de aanpak niet het gewenste effect, dan wordt onderzocht welke mogelijkheden
er verder zijn. Dit kan betekenen dat de aanpak wordt gewijzigd, of dat er advies
moeten worden gevraagd.. Het kan zijn dat het raadzaam is om hulp in te schakelen
van derden. Het initiatief hierin ligt bij de ouders.
De resultaten en aanbevelingen in de aanpak worden met de ouders besproken.
10. Ouders willen geen hulp.
Als ouders de problemen die bij hun kind gesignaleerd zijn niet herkennen of
ontkennen en geen hulp willen voor hun kind is het belangrijk dat er toch een
vervolggesprek wordt gepland. Het is wenselijk dat zo’n gesprek binnen 3 maanden
plaatsvind, zodat ouders geïnformeerd blijven over hun kind. Per situatie zal bekeken
moeten worden of het kind de juiste aandacht en begeleiding op de groep kan krijgen
en of het gedrag dat het kind vertoont niet structureel een één op één begeleiding
vraagt.
Wanneer blijkt dat de zorg die het kind nodig heeft niet op het kinderdagverblijf,
peuterspeelplaats of buitenschoolse opvang geboden kan worden, dan zal in overleg
met de rayonmanager moeten worden gekeken hoe nu verder.
11. Afsluiting
47
48
Als er nog steeds zorg bestaat, zal er weer vanaf stap 4 gewerkt worden. Als er
geen aanleiding meer is voor zorg, dan moet de zaak afgesloten worden. Dit wordt aan
de ouders gemeld. Het dossier wordt dan overgebracht naar kantoor, waar het op een
afgesloten plaats bewaard zal worden. Na twee jaar wordt het dossier vernietigd.
Ouders moeten geïnformeerd worden over wat er met de gegevens gebeurt.
48
49
Bijlage 1
Naslagwerk kinderen met opvallend gedrag
Hieraan toegevoegd vind je een uitgebreid naslagwerk m.b.t. kinderen met opvallend
gedrag waarin handvatten worden aangereikt hoe je als pedagogisch medewerker het
beste met het gedrag kunt omgaan. Bekijk het gedrag van het kind altijd in een bredere
context en vraag je af wat het kind met het gedrag wil bereiken. Kijk goed naar de
wisselwerking met andere kinderen en/of de pedagogisch medewerkers. Overleg met
ouders, de rayonmanager en het team blijft noodzakelijk!
Probleem gedrag
Je spreekt van probleemgedrag als een kind regelmatig ongewenst gedrag vertoont.
De constatering gebeurt meestal op basis van beoordelingen van de pedagogisch
medewerker en de reactie van de andere kinderen. Deze omgeving bepaalt of het
gedrag van een kind problematisch is of niet. Dergelijke oordelen zijn gebaseerd op
opvattingen en verwachtingen die de betrokkenen hebben. Daarom kunnen
beoordelingen van groep tot groep en van medewerker tot medewerker verschillen.
Soorten gedrag waarover je je zorgen kunt maken zijn:
 Agressiviteit;
 Driftbuien;
 Eenkennigheid;
 Koppigheid;
 Nerveuze tics;
 Teruggetrokken;
 Moeite met wennen;
 Angst;
 Jaloezie;
 Veel huilen;
 Veel mokken;
 Veel slapen;
 Voedselweigering en spugen;
Bij slechts een klein percentage van de kinderen met ongewenst gedrag is dit gedrag
problematisch, dat wil zeggen dat het gedrag regelmatig voorkomt.
Voor het ontstaan en voortduren van ongewenst gedrag kunnen verschillende
risicofactoren worden genoemd.
 Temperament van het kind;
 Sociaal - economische situatie thuis;
 Gebrek aan kennis bij de opvoeders;
 Relatieproblemen in het gezin.
Door deze factoren kan ongewenst gedrag uitgroeien tot probleemgedrag. Heeft het
probleemgedrag een functie? Met het in stand houden van deze functie blijft
probleemgedrag bestaan.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
49
50
Standaardadviezen, die aangeven hoe je met gedragsproblemen bij kinderen om moet
gaan, zijn niet te geven. Per kind moet gekeken worden naar mogelijke oorzaken voor
het gedrag en moet gezocht worden naar de meest geschikte reactie op het gedrag
van het kind. De manier van reageren bepaalt vaak of het gedrag zich doorzet of niet.
Algemene adviezen voor het omgaan met probleemgedrag:
 Omschrijf zo duidelijk mogelijk het gedrag;
 Observeer wat er aan het gedrag vooraf gaat;
 Kijk wat er precies gebeurt in de directe omgeving;
 Wat zal het kind mogelijk met dit gedrag proberen te bereiken;
 Ga na hoe je hierop reageert;
 Let op het effect op het gedrag van het kind;
 Wissel met collega’s van gedachten over ongewenst gedrag:
 Ga na of het gedrag thuis verschilt van het gedrag op de opvang;
Wanneer het probleemgedrag aanhoudt handel dan volgens het stappenplan in
dit protocol
Agressiviteit
Agressie is een diepe emotie die in elke leeftijdsfase een rol speelt. Schoppen, bijten,
slaan of schreeuwen kun je onder agressief gedrag verstaan. De mate waarin
agressief gedrag naar buiten komt, kan per kind verschillen. De aanleg van het kind
kan hierbij een rol spelen. De uiting van agressief gedrag vindt meestal plaats in
situaties die het kind niet aankan.
Voor het ontstaan van agressief gedrag bij kinderen zijn verschillende verklaringen:
 De agressie is aangeleerd
 De agressie ontstaat door frustratie
Kinderen zijn nooit zonder reden agressief. Hierbij gaat het om gevoelens van angst,
jaloezie, onmacht, verveling en zich in de steek gelaten voelen. Een kind gebruikt
agressie om zijn gevoelsleven te uiten. Negatieve gevoelens die iedereen van tijd tot
tijd heeft, kunnen zo een uitweg vinden.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Op het moment dat een kind agressief gedrag vertoont, kun je het best als volgt
reageren:
 Zorg dat het kind ophoudt met bijten, slaan en schoppen of schreeuwen;
 Zorg ervoor dat andere kinderen niet terugbijten, terugschoppen of terugslaan;
 Probeer het gedrag om te buigen door het kind bijvoorbeeld in een pop te
laten bijten, in een emmer te laten spugen of ergens anders te laten
schreeuwen;
 Probeer voor jezelf te achterhalen waarom het kind op dat moment agressief
gedrag vertoont\
 blijf rustig en ontspannen;
 Accepteer gedrag waarbij wordt geslagen en gegooid niet, maar de gevoelens
bij het kind wel:
Op lange termijn moet je vooral op het volgende bedacht zijn:
 Blijf positieve dingen in het kind zien en benadruk het positieve gedrag;
50
51






Help het kind bij het vinden van manieren om gevoelens op een andere
wijze te uiten;
Stel niet te hoge eisen aan het kind;
Probeer bij extreem gedrag te achterhalen wat de oorzaken voor het gedrag
zijn;
Probeer te achterhalen hoe het gedrag van het kind thuis is;
Dwing kinderen niet om alles samen te doen en te delen;
Zorg dat je consequent bent in de regels die gesteld zijn;
Angst
Angst is een sterke emotie en dient als signaal voor gevaar. Dit gevaar kan reëel zijn,
maar soms is het ook denkbeeldig. Angst is een vorm van zelfbescherming. Het
behoedt het kind voor onnodige risico's. Een kind dat geen gevaar kent, kan een
gevaar zijn voor zichzelf en voor anderen.
Je hebt verschillende typen angst. Elk type heeft een andere oorzaak.
De meest voorkomende angsten:
 Verlatingsangst of scheidingsangst
Het kind gaat zichzelf als een zelfstandig individu zien en komt daarbij los van de
opvoeders
te staan. Dit betekent tegelijkertijd dat het kind angst krijgt om de opvoeders te
verliezen. De
kenmerken bij scheidingsangst zijn slaapstoornissen en moeilijk afscheid kunnen
nemen.
 Angst voor vreemden
Onbekende situaties en mensen kunnen het kind angst bezorgen.
 Angst voor griezels en enge beesten
Bij oudere peuters en jonge kleuters komt de fantasie tot ontwikkeling. De kinderen
gaan
nadenken over dingen die er niet zijn. Ze kunnen moeilijk een scheiding aanbrengen
tussen
fantasie en werkelijkheid. Daardoor gaan bijvoorbeeld verhaaltjes en
televisieprogramma's in
hun fantasie een eigen leven leiden. Deze fantasie overweldigt de kinderen en wordt
daarom
als angstig ervaren.
 Angst voor het donker
Kinderen kunnen zich in het donker heel alleen voelen. Bovendien vinden ze het in het
donker moeilijk een onderscheid te maken tussen wat echt is en wat niet.
 Onberedeneerde angst
Deze angst valt niet nader te benoemen. Bij deze angst is het moeilijk om er achter te
komen waar de angst vandaan komt.
 Reële angst voor bedreigingen:
Voortkomend uit intimidatie, pesten of lichamelijke straf
51
52
Bovengenoemde angsten zijn een normaal verschijnsel in de ontwikkeling van
kinderen; toch zijn er grote verschillen tussen het ene en het andere kind. Dit heeft te
maken met de volgende factoren:
 Aanleg;
 Invloed van de opvoeding;
 Omgeving:
 Spanningen in huis;
 Veranderingen;
 Verhuizing;
 Ziekte;
 Mishandeling.
Voordat je gaat proberen de angst bij het kind weg te nemen, moet je weten hoe je de
angst kunt herkennen. Angst kan zich op de volgende manieren uiten
 Vermijdingsgedrag: weg deinzen voor andere kinderen of pedagogisch
medewerkers en niet naar de opvang willen;
 Verandering in het slaappatroon, moeite met inslapen en vaak wakker worden;
 Verandering in zindelijkheid;
 Verandering in gedrag, vaak overdreven aanhankelijk, druk, wild of agressief;
 Lichamelijke klachten;
 Geen eetlust hebben;
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Neem de angst serieus:









Bied veiligheid door in de buurt te blijven, zo krijgen enge dingen geen kans;
Versterk het zelfvertrouwen van de kinderen: hoe positiever het zelfbeeld van
het kind, des te meer zijn ze in staat hun angst te overwinnen;
Geef zelf het goede voorbeeld: kinderen nemen ook angsten van anderen
over;
Maak angst bespreekbaar door bijvoorbeeld verhalen over angst met een
goede afloop voor te lezen;
Probeer te achterhalen hoe het gedrag thuis is;
Benadruk de angst niet te veel;
Forceer niets: kinderen kunnen dan overspoeld worden door angst en dat leidt
tot heftige paniek;
Zeg niet dat er niets is om bang voor te zijn;
Ga na of er een reële oorzaak van angst kan zijn, b.v. pesten, inadequaat
straffen, intimidatie of mishandeling;
Driftbuien
Een driftbui is een plotselinge uitbarsting van woede en boosheid. Driftbuien kunnen
onderdeel uit maken van de koppigheidsfase. Veel jonge kinderen in de leeftijd van
twee tot vier jaar hebben driftbuien.
Een driftbui ontstaat doordat het kind een teveel aan frustraties ervaart. Deze
frustraties moeten geuit worden. Dit komt bijvoorbeeld voor bij kinderen met een
vertraagde spraakontwikkeling. Deze kinderen kunnen zich moeilijk uiten en worden
daardoor niet altijd goed begrepen. Dit leidt tot frustraties; een driftbui kan het gevolg
zijn.
52
53
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Als een kind een driftbui heeft, kun je het best als volgt reageren:
 Blijf rustig bij een driftbui;
 Laat het kind uitrazen;
 Probeer na afloop de emoties van het kind onder woorden te brengen;
 Zoek naar de oorzaak van het gedrag;
 Probeer te achterhalen hoe het kind thuis is;
 Ga niet schreeuwen en wordt niet boos, dit heeft vaak het omgekeerde effect;
 Geef het kind geen beloning of straf na een driftbui, zodat een driftbui niets ten
nadele of ten voordele verandert,
 Wees niet te voorzichtig uit angst dat het kind een driftbui krijgt;
 Overleg met collega’s voor een eenduidige aanpak naar het kind toe;
Breath holding spell
Dit angstaanjagende, maar onschuldige verschijnsel doet zich voor bij sommige
kinderen in de leeftijd van een half jaar tot ongeveer 5 jaar. Ze huilen korte tijd uit alle
macht en houden dan de adem in. Na enkele seconden lopen ze blauw of bleek aan
en verliezen het bewustzijn. Dit kan worden gevolgd door enige trekkingen van de
ledematen. Kort hierna komt het kind vanzelf weer bij en heeft nergens last van. Het
gebeurt nooit tijdens de slaap. Breath holding spell ontstaat vaak door angst, pijn of
een driftbui.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
 Blijf rustig, leg het kind op de zij, maak de mond leeg en knellende kleren los;
 Controleer de ademhaling;
 Geef het kind geen overdreven aandacht na het gebeurde;
 Voorkom ernstige driftbuien door het kind tijdig af te leiden;
 Als het de eerste keer is, overleg met de ouders en rayonmanager of er een
arts geraadpleegd moet worden (de aanval kan ook een koortsstuip of
epilepsie zijn);
 Probeer te achterhalen hoe het gedrag thuis is en bespreek met ouders hoe je
het beste kunt handelen.
53
54
Eenkennigheid
Aan eenkennigheid ligt angst ten grondslag, namelijk de scheidingsangst, die vanaf
ongeveer zeven maanden oud optreedt. Kenmerkend voor deze angst is, dat het kind
niets meer van anderen wil weten dan alleen maar van de eigen vertrouwde persoon.
Ook in een vreemd bed of andere kamer slapen wordt moeilijk. Het kind voelt zich in
de steek gelaten na het naar bed brengen. Het voelt zich gescheiden van een
vertrouwd persoon, ook al ligt het in zijn eigen bed.
Deze eenkennigheidperiode is het sterkst tussen de 8 en 18 maanden en kan tot rond
het tweede jaar duren. Het is belangrijk om te weten dat de angst echt is en voor het
kind heel reëel.
De baby kan de tijd waarin iemand verdwijnt niet overzien. Alles lijkt een eeuwigheid
te duren.
De scheidingsangst van de baby kan in een wat veranderde vorm doorzetten in de
peuterleeftijd.
Op dat moment wordt het angst voor liefdesverlies, een kinderangst die gedurende de
hele kindertijd een rol speelt. Deze angst hoort bij de ontwikkeling van het eigen "ik",
het kind gaat zijn grenzen verkennen. Tegelijkertijd komt het hierdoor tegenover zijn
opvoeders te staan, met hun regels en
grenzen. Deze confrontatie roept angst voor liefdesverlies op. Concreet houdt dit in
dat het kind bang is dat de ouders minder van hem zullen houden.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
De angst kan verminderd worden door:
 Niet lijfelijk aanwezig te zijn als de baby in bed of in de box ligt, maar wel je
stem te laten horen; dit biedt veiligheid;
 Je eigen bezigheden hebben in de buurt van de baby; het horen daarvan stelt
hem gerust;
 Dring het kind niet op aan anderen; het verergert de angst;
 Kiekeboe of verstoppertje spelen, zodat het kind leert begrijpen dat de
opvoeder ook weer terugkomt;
 Kijk hoe de ouders met de angst van het kind omgaan;
 Spreek samen met ouders af hoe je het aanpakt.
Huilen
Ook peuters huilen regelmatig. Naarmate ze ouder worden zal dit verminderen. De
oorzaken liggen anders dan bij het huilen van baby's. Angst en vrees kunnen een
peuter aan het huilen maken. Huilen is dan een manier om je te verdedigen tegen
onbehaaglijke gevoelens die niet onder woorden te brengen zijn. Angst ontstaat als
het kind de controle over zijn gevoelens begint te verliezen.
Mocht een peuter op het kinderdagverblijf te lang blijven huilen, dan is het van belang
hierover met ouders te praten. Is het kinderdagverblijf de juiste plek voor het kind? Wat
kunnen we doen om het kind te helpen?
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen:
 Als een kind huilt uit angst, erken die angst volledig;
 Troosten bij pijn en de pijn serieus nemen;
 Troosten en geruststellen als er iets kapot is gegaan;
 Bij frustratie niet redeneren of tegenspreken;
 Bij moeite met afscheid nemen, het kind afleiden. Houd het afscheid kort en
volgens een vast ritueel. Bespreek dit met de ouders.
54
55
Jaloezie
Jaloezie is een complexe emotie, waarin allerlei gevoelens een rol spelen, zoals woede
en angst. Er zijn veel verschillende situaties waarin een kind jaloers kan zijn.
Bijvoorbeeld als een ander kind veel aandacht van de pedagogisch medewerker krijgt,
of als een vriendje in de belangstelling staat. Kinderen kunnen ook jaloers zijn op
speelgoed of kleding van anderen. Kinderen kunnen niet altijd duidelijk vertellen wat
ze voelen en waarom.
Zij kunnen hun gevoelens dan op de volgende manier uiten:
 Ruzie maken met andere kinderen;
 Agressief gedrag;
 Huilen als een ander kind aan hun spullen komt;
 Negatieve aandacht vragen;
 Uit hun doen zijn;
 Terugvallen in een vroeger ontwikkelingsstadium: duimzuigen, in de broek
plassen, niet meer zelf willen eten, driftbuien.
De grootste behoefte van kinderen is het krijgen van liefde en aandacht. Dat verschaft
zekerheid en een gevoel van eigenwaarde. Deze eigenwaarde hebben ze nog niet van
zichzelf; ze zijn afhankelijk van hun opvoeders. Meestal ontstaat jaloezie dan ook
doordat ze denken dat een ander kind van hun opvoeders meer aandacht en liefde
krijgt dan zijzelf.
Totdat ze een jaar of 4 à 5 jaar oud zijn zien kinderen zichzelf als middelpunt van de
wereld. Wanneer het kind ziet dat andere kinderen iets krijgen, kunnen of mogen kan
dit tot frustratie leiden, of wel jaloezie. Deze vorm van jaloezie hoort bij het groter
worden van het kind. Een gezonde dosis jaloezie prikkelt het kind om dingen te
ondernemen en stimuleert de ontwikkeling van het kind.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
 Ga direct in op het gedrag als het kind gooit of slaat;
 Maak gebruik van gebaren en woorden. Zorg dat het kind aan je stem én
mimiek duidelijk


merkt wat je bedoelt en dat je het ook meent;
Geef het kind geen straf voor jaloers gedrag, want daarmee bevestig je zijn
gevoel dat


men niet meer van hem houd. Dit versterkt het jaloeziegevoel;
Geef het kind geen extra aandacht op het moment zelf. Daarmee leer je het
kind dat

jaloeziegevoelens en aandacht vragen geen extra aandacht opleveren.
Hierdoor zal de jaloezie sneller verdwijnen;
Probeer te ontdekken waar de jaloezie vandaan komt. Als je weet wat er
achter het gedrag zit, kun je vermijden dat het kind het gevoel krijgt dat men
echt niet meer van hem houdt. Sommige kleuters reageren op andere
kinderen de spanningen af die ze thuis ervaren. Het gebeurt soms dat een
kind jaloers is hij een broertje of zusje heeft gekregen en als reactie daarop
kinderen op de opvang slaat. De baby kan hij immers niet slaan;

55
56



Beschouw jaloezie niet als iets afkeurenswaardigs. Accepteer jaloezie als
iets dat bij het leven hoort. Jaloers zijn is niet negatief, de manier waarop het
soms wordt geuit daarentegn wel;
Geef het kind positieve en volledige aandacht op momenten dat het zich niet
jaloers gedraagt. Dit is een goed middel om de jaloezie te verminderen. Het
gaat hierbij niet om de duur, maar wel om de manier waarop je het doet. Prijs
het kind om de dingen die het al kan. De kans bestaat dan dat het kind minder
jaloers wordt op wat andere kinderen al kunnen en mogen.
Versterk het gevoel van eigenwaarde van het kind door het dingen zelf te
laten doen.
Koppigheid
Volgens het woordenboek betekent koppigheid: vasthoudend aan eigen wil of inzicht,
halsstarrig, eigenzinnig. Bij kinderen wordt de term "koppig" vaak gebruikt om aan te
geven dat het gedrag van het kind niet overeenkomt met de geboden en verboden van
de opvoeder.
Iedereen wordt geboren met een dosis koppigheid. Bij de één is dat wat meer dan bij
de ander.
De koppigheidsfase ligt rond de leeftijd van 2 à 3 jaar. In deze periode wil de peuter
laten zien dat hij ook invloed heeft. Hij wil zijn zin doorzetten. Hier begint ook de
ontwikkeling van een eigen identiteit. Het koppige gedrag wordt door de opvoeders
vaak uitgelegd als "een eigen willetje". Als het kind naar het kinderdagverblijf gaat,
moet het zich aanpassen aan de eisen van de pedagogisch medewerker en de groep.
Het moet leren zich te gaan gedragen als lid van een groep. In het begin is er nog wel
ruimte voor een beetje koppigheid, maar dat wordt steeds minder.
Koppigheid ontstaat zelden doordat het kind een ander opzettelijk dwars wil zitten. De
koppigheid heeft eerder een signaalfunctie om aan te geven dat er iets met het kind
aan de hand is. Het kind geeft op deze manier aan dat het geholpen wil worden.
Koppigheid kan op de volgende manieren ontstaan:
 Het kind is onzeker en bang om te falen;
 Er zijn problemen in de thuissituatie en het kind is daardoor van streek;
 Het kind heeft een opdracht niet begrepen en kan dit niet duidelijk maken;
 Het kind heeft ruzie gehad met een ander kind en de pedagogisch
medewerker heeft het niet gemerkt;
 Het kind heeft, in zijn ogen, een onterechte correctie gehad;
 Koppigheid kan een symptoom zijn van een brede gedragsstoornis
ontwikkelingsstoornis; in dit geval komt koppigheid zowel thuis voor als op het
kinderdagverblijf. Het wordt frequent en intensief geuit, vaak in combinatie met
ander probleemgedrag zoals agressiviteit en woedaanvallen.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Koppigheid kan uitgroeien tot een gedragsprobleem als de pedagogisch medewerkers
er niet goed mee omgaan.
Zoek uit waarom een kind weigert om een bepaalde oefening te doen of om een
antwoord op een vraag te geven. Bespreek alles met het kind onder vier ogen op een
rustig moment.
Ga geen machtsstrijd aan met het kind door bijvoorbeeld te zeggen: "Je doet wat ik
zeg of anders...". Daar leert het kind niets van.
Als de koppigheid een symptoom is van een bredere gedragsstoornis, is het gedrag
vaak niet meer te corrigeren. In dit geval handel je volgens het stappenplan in dit
protocol.
56
57
Mokken
Mokken is pruilen, zich misnoegd tonen. Dit gedrag uit zich heel wat minder explosief
dan een driftbui. Bij mokken is het kind in zichzelf gekeerd, wrevelig en zegt niet direct
wat het wil. Kinderen die mokken kunnen wel praten, maar ze willen het niet.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
 Toon wel belangstelling voor het kind, maar negeer het negatieve gedrag;
 Geef het kind positieve aandacht;
 Betrek het kind langzaam bij de andere kinderen;
 Probeer te achterhalen hoe het gedrag thuis is.
Nerveuze tics
Tics zijn onwillekeurige bewegingen van willekeurige spieren die op normale wijze
werken. Tics treden plotseling en meermalen achter elkaar op. Bij inspanning en
emotie nemen tics toe. Gedurende de slaap zijn de tics afwezig. Tics komen bij
kinderen regelmatig voor, met name oogknipperen. Het kind kan de tics nauwelijks
willekeurig beïnvloeden. Daarom horen nagelbijten, neuspeuteren en hoofdbonken
niet bij tics. Bij jongens komen tics vaker voor dan bij meisjes.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Negentig procent van de kinderen raakt de tic ook weer kwijt. Wanner dit niet het geval
is, is het zaak aan de tics aandacht te besteden. In eerste instantie is een gesprek met
de opvoeders noodzakelijk. Kijk hierbij naar het stappenplan in dit protocol. Er is geen
indicatie voor het geven van medicijnen bij enkelvoudige tics.
Slaapproblemen
Bij kinderen is sprake van een slaapprobleem, wanneer kinderen niet kunnen slapen
of als het slapen wordt onderbroken. Deze onderbreking kan plaatsvinden tijdens het
in- of doorslapen. Er kan een slaapprobleem ontstaan door een verschuiving van het
ritme. In het begin hebben kinderen geen echte problemen met slaapstoornissen.
Blijven daarentegen de slaapstoornissen lang aanhouden, dan kan het kind
oververmoeid raken waardoor echte slaaptekorten ontstaan.
Het is belangrijk dat kinderen slapen. Slapen is immers een belangrijk onderdeel van
het leven. Slapen verfrist en na het slapen kan een probleem beter worden opgelost.
Slapen heeft zowel lichamelijk als geestelijk effect. Door te slapen rust je uit. Kinderen
hebben slaap ook nodig om te groeien, om energie op te doen en om actief bezig te
kunnen zijn.
Slapen en wakker zijn horen bij elkaar. Slapen wordt meestal gezien als een tijdelijke
onderbreking van het wakker zijn. De afwisseling tussen slapen en waken is een
biologisch ritme, het zogenaamde slaap-waakritme. Onder normale omstandigheden
zijn we overdag actief en slapen we 's nachts. Dit geldt ook voor kinderen als ze een
normaal slaap-waakritme hebben opgebouwd.
Slaapproblemen komt bij 25 procent van de kinderen voor. Voor het kind zelf geeft dit
vaak geen problemen. Het zijn eerder de opvoeders die problemen hebben met het
slaapgedrag van het kind. Als het kind slecht slaapt, kan het overdag
gedragsproblemen vertonen. Alle kinderen worden midden in de nacht wel een keer
wakker. Elk kind reageert anders op dit wakker worden. Sommige kinderen maken hun
opvoeders wakker, anderen niet. Meestal vallen ze vanzelf weer in slaap.
Er is een aantal redenen te noemen voor slaapproblemen bij kinderen.
 Temperament;
57
58



Angsten;
Omgevingsfactoren;
Ziekte en nare ervaringen
Ziektes, zoals terugkerende oorontstekingen en verkoudheden, hebben een slechte
invloed op het ritme dat een kind opbouwt. Als kinderen ziek zij, krijgen ze meestal
extra aandacht van de opvoeders. Als het kind weer beter is, kan het patroon van extra
aandacht blijven bestaan, waardoor het kind slechter slaapt.
Gebrek aan gewoontevorming en onregelmatig gezinsritme:
Gebrek aan gewoontevorming kan een slaapprobleem in stand houden. Bedrituelen
horen erbij om het kind veiligheid en vertrouwen te geven. Als alles op dezelfde tijd,
manier en volgorde gebeurt, heeft het kind de mogelijkheid om afscheid te nemen en
zijn ogen dicht te doen.
Problematische thuissituatie:
Door spanningen en onrust binnen het gezin kunnen slaapproblemen bij kinderen
ontstaan.
Onrustige woonomgeving:
Lawaai, warmte, kou, lichtinval kunnen zulke sterke zintuigprikkels geven dat een kind
er niet doorheen slaapt.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Meestal komt het eerste signaal van slaapproblemen van de ouders. Soms kun je het
ook aan het kind zien. Het heeft dan donkere kringen onder de ogen en ziet er bleek
en moe uit. Als het kind 's morgens niet uit zichzelf wakker wordt, dan krijgt het te
weinig slaap. Als het kind slaapproblemen heeft, is het belangrijk om te ontdekken
welke factoren van invloed zijn op het slaapritme van het kind. Dit is vooral van belang
als er mogelijk kindermishandeling in het spel is.
Adviezen voor de pedagogisch medewerker:
 Breng regelmaat aan in het spel en eten en drinken op de kinderopvang;
 Zorg voor veiligheid en geborgenheid bij drukke, actieve kinderen;
 Neem kinderangsten serieus;
 Toon begrip voor de opvoeders;
 Realiseer je dat alle kinderen af en toe slecht slapen; dit kan weer snel
overgaan, dus je hoeft je niet altijd zorgen te maken;
 Laat kinderen overdag niet extra lang slapen, dit verstoort het slaapritme nog
meer
Aan de ouders kun je het volgende adviseren:
 Geef aan dat een regelmatig ritme belangrijk is;
 Bedrituelen geven een kind veiligheid;
 Sluit omgevingsprikkels buiten (dikker gordijnen, rust in huis);
 Zorg voor een consequente aanpak;
 Wijs ouders er op dat ze het consultatiebureau kunnen raadplegen voor
advies.
Het teruggetrokken kind
Teruggetrokken, stille kinderen tref je vaak aan in groepen van jonge kinderen. Soms
betreft het kinderen die er nog niet aan toe zijn om zich in het speelgewoel te storten,
maar het wel leuk vinden om toe te kijken.
Zij zijn meestal wat stiller dan de rest, maar doen wel met plezier mee als je ze uitnodigt
om b.v. mee te doen aan een activiteit. Deze kinderen reageren vaak normaal op de
pedagogisch medewerker en op contacten van de andere kinderen.
58
59
Na een periode van drie maanden trekken deze kinderen meestal bij. Het kan ook
zijn dat het kind te jong is voor de groep. Je ziet dan dat het angstig of helemaal niet
reageert op agressief gedrag van andere kinderen. Het kind trekt vaak langzaam bij.
Wanneer kinderen problemen hebben in de thuissituatie wordt het een ander verhaal.
De moeilijkheden, die zij thuis ondervinden, zijn:
 Echtscheidingsperikelen;
 Werkloosheid van één of beide opvoeders;
 Spanningen tussen de opvoeders;
 Straf en vormen van mishandeling;
 Emotionele verwaarlozing.
Het kind kan thuis zijn agressie niet kwijt. Agressie hoort echter als uitingsvorm bij de
ontwikkelingsfase van een kind. Het is onmogelijk het kind op te voeden zonder
agressieve uitingen. Zijn deze uitingen thuis echter taboe, dan kan het kind reageren
met naar binnen gericht gedrag. Het afwijzen van agressief gedrag leidt ertoe dat elke
emotie van het kind vervlakt. Het kind vertoont dit gedrag ook op de opvang.
Het kind heeft problemen met de opvang. Het kan moeilijk scheiden van thuis en voelt
zich bedreigd in de groep. Thuis gedraagt het kind zich heel normaal. Dit betekent dat
het kind zich in de groep nog niet op zijn gemak voelt. Dit probleem komt in de praktijk
maar zelden voor.
Het kan ook voorkomen dat kinderen zonder een aanwijsbare reden stil zijn. Bespreek
dit met je team en rayonmanager en plan een gesprek met ouders
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
 Breng de ouders van het kind op de hoogte van je bevindingen
 Probeer samen met ouders te achterhalen wat de oorzaak kan zijn
Wanneer je het gedrag niet kunt achterhalen volg dan de stappen in dit stappenplan
Wennen op het kinderdagverblijf of de buitenschoolse opvang
Voor het eerst naar het kinderdagverblijf of de buitenschoolse opvang is wennen voor
kinderen en hun ouders. Ieder kind en iedere ouder reageert anders op de nieuwe
omgeving. Sommige kinderen komen binnen, zien hun ouders niet meer en genieten
volop. Andere kinderen zijn een korte of langere tijd verdrietig. Ook ouders reageren
verschillend op het wennen. Zij kunnen hun kind meteen met een gerust hart
achterlaten of huilend de deur uit gaan bij het afscheid nemen.
Eenkennigheid en de daarmee gepaard gaande scheidingsangst kunnen problemen
bij het wennen op de opvang geven. De eenkennigheidfase van baby's begint zo
ongeveer bij zes à zeven maanden. Na die tijd kan het wennen een probleem worden.
De eenkennigheidfase is een ontwikkelingsfase van kinderen. Het kind gaat het
verschil zien tussen de vaste verzorger en een vreemde. Bij het zien van een vreemde
kan een kind gaan huilen, angstig worden en wegkruipen bij de vaste verzorger.
Het wennen van jonge baby's gaat vaak snel. Oudere kinderen hebben vaak wat meer
tijd nodig. Het is bekend dat kinderen vanaf acht maanden heftig reageren op scheiding
van hun opvoeders en dat het niet ongewoon is dat kinderen vier weken nodig hebben
om zich helemaal vertrouwd te voelen in een kinderdagverblijf.
Ook bij peuters speelt eenkennigheid en angst voor scheiding van de vaste
verzorgsters een rol. Deze angst is meestal op te lossen. Aan peuters kun je vertellen
dat de opvoeder weer terugkomt. Peuters
zijn nauwelijks in staat hun gevoelens onder woorden de brengen. Hoe ze het wennen
beleven moet je vaak afleiden uit hun gedrag.
59
60
Naast eenkennigheid spelen er nog meer factoren een rol bij wenproblemen. Het is
belangrijk om per kind goed te bekijken wat er aan de hand is, en hoe je kunt helpen.
Belangrijk is het ook om van de opvoeder te horen hoe het kind thuis heeft gereageerd.
Was het moe of onrustig?
Een aantal richtingen waar je bij wenproblemen aan kunt denken zijn:
 Sommige ouders hebben moeite om hun kind achter te laten op het
kinderdagverblijf. Dit voelen kinderen goed aan;
 Het afscheid gaat niet goed. Dit kan door het "onhandig" op elkaar reageren
van ouder, kind en pedagogisch medewerkers. Ouders die wegsluipen, omdat
ze bang zijn voor tranen; medewerkers die onduidelijk zijn over wat zij van
ouders verwachten;
 Het moment, waarop het kind voor het eerst naar het kinderdagverblijf of de
buitenschoolse opvang gaat, is ongelukkig: er is net een nieuw broertje of
zusje geboren; één van de opvoeders is ziek; vader en moeder zijn net
gescheiden; het gezin is net verhuisd;.
 Het kind maakt een verandering mee, waar het helemaal niet om gevraagd
heeft. Pas als de leuke kanten van de nieuwe situatie - speelgoed, andere
kinderen - ontdekt worden, verminderen of verdwijnen het protest en verdriet;
 Het kind voelt zich overweldigd door de nieuwe situatie;.
 Het karakter van een kind kan een rol spelen. Er zijn kinderen die slecht of niet
tegen onoverzichtelijke situaties kunnen;
 Ook kinderen die gewend zijn aan een vertrouwde oppas thuis, kunnen moeite
hebben met wennen in een kinderdagverblijf, peuterspeelplaats of
buitenschoolse opvang. Er zijn meer prikkels voor het kind dan in een
omgeving met weinig of geen kinderen en één volwassene.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
 Accepteer dat het kind verdrietig is in de wenperiode;
 Toon begrip voor hoe het kind zich voelt. Het helpt vaak als je probeert het
gevoel van het kind onder woorden te brengen en dit gevoel probeert te
bevestigen. Vanuit die bevestiging kun je als pedagogisch medewerker rust en
ruimte krijgen om het kind te troosten en uit te leggen wanneer het weer wordt
opgehaald. Alleen maar afleiden ontkent het verdriet van het kind. Het is juist
nodig om het kind over zijn verdriet heen te helpen;
 Met een peuter kun je praten. Je kan bijvoorbeeld aan de hand van een
boekje laten zien hoe het afscheid nemen gaat. Je kan duidelijk maken dat de
opvoeder weer terugkomt
 Besteed in het begin veel tijd aan het kind;
 Geef het kind een eigen plekje;
 Bied het kind een duidelijk ritme aan;
 Noem de namen van de andere kinderen vaak;.
 Zorg dat je goed op de hoogte bent van de bijzonderheden van het kind.
Neem deze in het begin zoveel mogelijk over;
 Stel de eerste keren weinig eisen aan het kind. Geef het kind de kans om
rustig de omgeving, de mensen en de andere kinderen te bekijken;
 Spreek af dat het kind op tijd wordt gebracht en gehaald, zodat niet alle
kinderen al zijn opgehaald;
 Bij het afscheid nemen is het belangrijk dat de ouder zegt dat zij weggaat. Dit
moet duidelijk aangegeven worden. Dan is ook duidelijk dat de ouder pas later
terugkomt
60
61
Ontwikkeling- en functiestoornissen
Vroegtijdige signalering
Kinderen verschillen van elkaar. Ook op het kinderdagverblijf, peuterspeelplaats en de
buitenschoolse opvang zie je verschillen in persoonlijkheid, motoriek, spraak en in
tempo van ontwikkeling. De marge van wat een normale ontwikkeling genoemd wordt
is groot. De aanleg van een kind geeft de grens aan hoe ver het kan komen in zijn
ontwikkeling en wanneer het rijp is voor een volgende stap. Het is afhankelijk van zijn
omgeving welke kansen hij krijgt om ervaring en kennis op te doen om zijn talenten te
ontplooien.
Wat is een ontwikkelingsstoornis?
Het 'gemiddelde kind' bestaat niet, bij elk kind zijn wel bijzonderheden op te merken;
leiden die bijzonderheden niet tot blijvend nadelige gevolgen voor het kind, dan is er
sprake van een normale ontwikkeling.
Wijkt een kind naar beneden af van het gemiddelde dan spreken we van een
ontwikkelingsachterstand.
Bij een ontwikkelingsstoornis gaat het om een duidelijke afwijking van de gemiddelde
ontwikkeling van leeftijdsgenoten. Het kind is dan erg achter of ontwikkelt zich
opvallend anders. Deze verstoorde ontwikkeling valt op en vaak zijn er extra
maatregelen nodig om kind de kans te geven zich zoveel mogelijk te ontplooien.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Als pedagogisch medewerker kun je te maken krijgen met kinderen die opvallen en
waarbij je vermoedt dat hun ontwikkeling wordt bedreigd. Dit kan worden veroorzaakt
door factoren in het kind zelf, of door factoren in de omgeving van het kind. In eerste
instantie kun je proberen deze tekenen van een mogelijke ontwikkelingsachterstand of
-stoornis te benoemen.
De signalen van een mogelijke stoornis kun je constateren op één
ontwikkelingsgebied, bijvoorbeeld in de motoriek. Veel vaker echter zul je zien dat zich
op meerdere terreinen problemen voordoen: het kind is bijvoorbeeld niet alleen laat
met praten, maar is ook motorisch onhandig. Bij jonge kinderen is er nog een grote
samenhang tussen de verschillende ontwikkelingsgebieden.
Twee voorbeelden: blijft de denkontwikkeling achter, dan heeft dit onmiddellijk invloed
op de taal; een kind dat onhandig beweegt kan hiervan last hebben in het spel en de
zelfredzaamheid. Het is sterk aan te raden om bij twijfel aan de ontwikkeling alle
ontwikkelingsgebieden onder de loep te nemen door deze nader te observeren en te
omschrijven.
De volgende aandachtspunten kunnen hierbij tot steun zijn:
 Bewegen: grove en fijne motoriek;
 Praten: begrijpen en uiten van taal;
 Contact met de pedagogisch medewerkers;
 Contact met kinderen;
 Groepsgesprek;
 Spel binnen en buiten;
 Gedrag: binnen en buiten
 Opvallende kenmerken;
Niet iedereen kijkt via dezelfde bril naar het gedrag van kinderen. Wat de één normaal
vindt, vindt de ander afwijkend. Door te praten met collega's of hen mee te laten kijken
naar de kinderen waarover je je zorgen maakt, kun je er achter komen in hoeverre het
61
62
gedrag van het kind te maken heeft met jouw oordeel en verwachtingen of dat
collega's je zorg delen.
Bovendien kun je samen nagaan in hoeverre factoren binnen de opvang of van je eigen
aanpak van invloed kunnen zijn. In een gesprek met de opvoeders kan duidelijk
worden of zij de zorg om de ontwikkeling delen en welke gebeurtenissen en
omgevingsfactoren mogelijk een rol spelen. Het kan zijn dat zij bepaalde factoren al
langer als een probleem ervaren en dat de ontwikkeling van het kind vanaf het begin
afwijkend is verlopen. Ook kunnen gebeurtenissen in het gezin, de opvoedingssituatie
of persoonlijke problemen van de gezinsleden zijn weerslag hebben gehad op de
ontwikkeling.
 Gedraagt het kind zich thuis net als in de groep; wanneer dit niet het geval is,
welke factoren spelen dan een rol?
 Gedraagt het kind zich thuis net zo, hoe gaan de ouders daar dan mee om?
Ouders kunnen samen met de pedagogisch medewerker ende rayonmanager
besluiten om advies te vragen aan derden. Een mogelijkheid is om te overleggen met,
het consultatiebureau, de jeugd- of huisarts. Er kan dan worden bekeken of verdere
stappen nodig zijn.
Er kan advies gevraagd worden aan een VTO-team (Vroeg Tijdige Onderkenning van
ontwikkelingsstoornissen). Dit team kan adviseren over de verschillende
mogelijkheden die er in de regio zijn voor verder onderzoek of behandeling. De
pedagogisch coach van Sisa kan je verder helpen aan de hand van de sociale kaart.
Je kunt ook hulp vragen bij de weg die je het beste kunt bewandelen om kind en gezin
te helpen. Laat het duidelijk zijn dat pedagogisch medewerkers alleen signalen en
vermoedens aangeven bij ouders. De stap naar derden ligt bij de ouder. Vanuit de
organisatie kunnen we hen daar wel bij ondersteunen.
Er zijn verschillende valkuilen; het is van belang dat je je daarvan bewust bent.
Wanneer je bepaald gedrag van een kind kunt verklaren (bijvoorbeeld dat het kind erg
agressief is omdat zijn vader dat ook is) wil nog niet zeggen dat dit niet zorgelijk is en
je er niets aan moet doen. Het feit of je gedrag al of niet kunt beïnvloeden zegt weinig
over de zorgelijkheid ervan.
Signaleren is niet hetzelfde als een diagnose stellen. Het stellen van de diagnose laten
we aan specialisten over.
Hierna volgt een bespreking van de signalen voor 3 belangrijke
ontwikkelingsgebieden:
 Motorische ontwikkeling;
 Spraakontwikkeling;
 Sociaal-emotionele ontwikkeling;
Motorische ontwikkeling
Een belangrijke stap in de motorische ontwikkeling is de houdingscontrole en
spierspanning. Belangrijk hierbij is het evenwicht. Een kind met een slechte controle
over zijn houding kan een heel slappe of juist heel gespannen motoriek laten zien.
Houdingscontrole is al in het eerste levensjaar een belangrijke aanwijzing voor de
werking van de hersenen van een kind.
Op latere leeftijd geven houding en spierspanning ook aanwijzingen over zijn
emotioneel welbevinden. De coördinatie van bewegingen (de afstemming), is ook van
groot belang. Het kind leert steeds beter om zijn bewegingen op elkaar af te stemmen
(b.v. lopen en fietsen) en om met de ogen zijn bewegingen te sturen (b.v. het grijpen
en later het tekenen). Als gecoördineerde bewegingen beheerst worden gaan ze
automatisch. Bij coördinatiestoornissen ontbreekt het vloeiend verloop van de
bewegingen en verlopen de bewegingen schokkerig, ongericht, of houterig.
62
63
Bij de motorische ontwikkeling van kinderen moet er niet alleen op gelet worden of
ze de motorische mijlpalen wel op tijd halen, maar ook hoe de kwaliteit van hun
bewegingen is. Beweegt een kind soepel of houterig, zijn de bewegingen geremd of
ongeremd, heeft het er controle over of gaat het ongecontroleerd. Bovendien gaat een
kind gaandeweg steeds meer beschikken over een verfijnd scala aan
bewegingspatronen. Via lopen leert hij rennen, hij leert klimmen, fietsen, springen,
hinkelen. Het is belangrijk om te kijken of het kind voldoende variëteit heeft in dit
bewegen. Of dat het daarin beperkt is of zelfs niet verder komt dan stereotiep
bewegen, steeds maar herhalen van hetzelfde. Elk kind heeft een eigen tempo, maar
een te laag activiteitenniveau (te rustig) of een te hoge activiteit (hyperactiviteit) kan
belemmerend werken op de ontwikkeling. Een aantal kinderen lijkt zich motorisch goed
te ontwikkelen, maar valt in de kleuterleeftijd op vanwege het niet beheersen van de
fijne motoriek. Ze krijgen de kleine legoblokjes niet op elkaar, kunnen niet puzzelen en
knippen. Als ze zich daarnaast moeilijk kunnen concentreren zou er sprake kunnen
zijn van een aandachtstoornis.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Bij het vermoeden van een stoornis op het gebied van de motoriek is het zaak dat een
deskundige bekijkt:
 Of het lichaam zelf goed functioneert;
 Of het zenuwstelsel in orde is;
 Of er iets met de zintuigen is (horen/zien);
 Of het kind zich emotioneel prettig voelt;
 Of het kind voldoende stimulansen heeft gekregen om de motoriek te
ontwikkelen;
 Of het kind geen algehele ontwikkelingsachterstand heeft.
Bij kleuters met overactief gedrag, coördinatieproblemen en/of problemen in de fijne
motoriek moet onderzocht worden of er sprake is van een aandachtstoornis. Bespreek
deze punten met de ouders en adviseer in overleg met de rayonmanager eventueel
nader onderzoek door naar consultatiebureau, huisarts.
Spraakontwikkeling
Spraak/taalontwikkeling bij 0-4 jarigen
Wanneer er van de geboorte af met een kind gesproken wordt, zal het gaan praten.
Het eerste huilen en de eerste keuvelgeluidjes van een kind komen vanzelf. Alle
kinderen over de hele wereld maken daarbij dezelfde soort geluidjes. Deze geluidjes
gaan langzamerhand steeds meer op de eigen taal lijken. Dit komt, omdat een kind de
klanken overneemt van mensen die veel met hem/haar praten. De reacties vanuit de
omgeving zijn dus erg belangrijk voor de ontwikkeling van zijn/haar spreken. Het kind
gaat steeds meer geluiden, klanken en woordjes die het hoort nadoen. Vanuit dit
nadoen ontwikkelt zich dan tenslotte het spreken.
In de eerste vijf levensjaren leert het kind de wereld om zich heen te begrijpen. Taal is
daarbij een middel tot denken en redeneren. Door de taal krijgt het kind grip op de
wereld. Leren praten is net als leren lopen; het ene kind leert het sneller dan het andere
en het gaat met vallen en opstaan. Rond het vijfde levensjaar beheerst het kind de taal
goed. Hij kan met iedereen een gesprek voeren en begrijpt alles goed.
Periode 0 tot 1 jaar
63
64
Begin van de taalontwikkeling. Het aantal klanken dat een kind produceert, neemt
in de loop van de maanden toe. Op de leeftijd van 9 à 10 maanden kunnen kinderen
al veel simpele klanken maken. Rond de eerste verjaardag gaat bij de meeste kinderen
dit brabbelen op echte woordjes lijken. In de periode van 0 tot 1 jaar begint ook het
leren luisteren. Verschillende geluiden van elkaar onderscheiden gaat steeds beter.
Kinderen die slechthorend of doof geboren zijn, vallen in deze
periode al op: het luisteren ontwikkelt zich niet en het brabbelen neemt af, omdat het
kind zichzelf niet of moeilijk hoort.
Periode 1 tot 3 jaar
Het kind ontdekt nu de wereld om zich heen. Hij gaat begrijpen dat alles een naam
heeft.
Zijn wereld breidt zich uit en hij gaat de eerste woordjes zeggen. In deze periode kent
de spraak/taalontwikkeling twee stadia:
 1 tot 2 jaar: het stadium van de twee-woord-zin
Kinderen gaan zich uiten door middel van losse woorden en proberen daarmee een
hele zin uit te drukken;
Voorbeeld: “Eet” kan betekenen: “Ik heb honger, ik wil eten”. Over het algemeen wordt
de één-woord-zin meestal vrij snel gevolgd door de twee-woord-zin. Kinderen zeggen
dan twee woorden achter elkaar. Voorbeeld: “Mama boek” kan betekenen: “Dat is
mama‟s boek” of “Mama, ik wil een boek lezen”.
 2 tot 3 jaar: het stadium van de drie tot vijf-woord-zin;
 De zinnetjes van een kind worden nu steeds langer, tot 5 woorden per zin.
Rond het derde levensjaar kent het kind ongeveer 900 woordjes. Bij het
uitspreken van moeilijke woorden worden nog klanken weggelaten, met name
in medeklinkercombinaties. Voorbeelden: “stoel” wordt “toel”, “klok” wordt
“kok”, “muts” wordt “mus”.
Periode 3 tot 4 jaar
Het kind ontdekt dat er regels bestaan in taal. Door te luisteren leert hij zinnen te
begrijpen en daardoor ook zelf zinnen te vormen. Tussen drie en vijf jaar breidt de
woordenschat zich van gemiddeld 900 woorden naar 2100 woorden uit. Moeilijke
klankcombinaties gaat het kind steeds beter beheersen: het correct uitspreken van
twee medeklinkers achter elkaar ontstaat. Voorbeeld: “Stoel” wordt niet meer
vereenvoudigd tot “toel”, maar nu echt als “stoel” uitgesproken. De verstaanbaarheid
is circa 90%. Het logisch vertellen van een gebeurtenis of verhaal kan nog moeilijk zijn
voor het kind. Een ander kenmerk van het spreken is, dat het kind over woorden kan
gaan vallen, ook wel haperen genoemd. Dit is een normale fase in de ontwikkeling van
de spraak en taal. Kinderen beleven veel, ze willen erg veel vertellen, maar kunnen
nog moeite hebben dit allemaal te verwoorden. Door het haperen wint een kind tijd om
na te denken en de juiste woorden te vinden.
Samenvatting van de mijlpalen in de spraak/taalontwikkeling.
Volgens de richtlijnen van het consultatiebureau
64
65




Kan een kind van 12 maanden geluiden maken die steeds meer op
woordjes gaan lijken wanneer er tegen hem teruggepraat wordt.
Kan een kind rond zijn 2e verjaardag in het begin in één-woord-zinnen en later
in twee- of drie-woord-zinnen duidelijk maken wat hij wil. Er mogen nog
uitspraakfouten voorkomen.
Kan een kind rond zijn 3e verjaardag minimaal zinnetjes van 3 tot 5 woorden
maken; hij gebruikt soms al moeilijke woorden. Uitspraakfouten mogen nog
voorkomen.
Kan een kind rond zijn 4e verjaardag praten in goede korte zinnen. Een aantal
taalregels kent het nog niet en ook de letter “r” en sommige klankcombinaties,
zoals “sch-” kunnen nog moeilijk zijn.
Spraak/taalproblemen
Sommige kinderen leren snel praten, bij anderen komt dit wat moeilijker op gang. Leren
praten is net als leren lopen; het ene kind leert het sneller dan het andere en het gaat
met vallen en opstaan. De problemen kunnen variëren van lichte uitspraakproblemen
tot belemmering van de communicatie door een gebrek aan (taal)vaardigheid.
Stoornissen in het taalbegrip en de taalproductie (bijvoorbeeld
zinsbouw en grammatica) kunnen belemmerend werken op het sociaal-emotionele en
cognitieve vlak. Spraak- en taalproblemen zijn heel divers: stoornissen zijn soms
moeilijk herkenbaar.
Of een kind gewoon leert spreken, hangt af van vele factoren. Deze factoren kunnen
lichamelijk zijn (medische factoren) maar ook psychosociaal (pedagogischepsychologische factoren).
Medische factoren zijn:
 Gehoor;
 Bouw van de spraakorganen (lippen, tong, verhemelte);
 Bewegingsmogelijkheden van de spraakorganen;
 Gezondheid van de hersenen;
 Psychische basisgesteldheid (contactgevoeligheid).
Pedagogische-psychologische factoren zijn:
 Stimulatie vanuit de omgeving: ouder kind interactie, huistaal, schooltaal;
 Algemene leervaardigheid;
 Emotionele ontwikkeling;
 Taalgevoeligheid.
Wanneer er met één of meerdere factoren iets mis is, kan de spraak/taalontwikkeling
afwijkend verlopen.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
De pedagogische-psychologische factoren zijn direct door de pedagogisch
medewerker te beïnvloeden.
Tips voor het stimuleren van de spraak/taalontwikkeling:
2 tot 3 jaar
 Neem niet te snel genoegen met gebaren;.
 Bijvoorbeeld: vraag aan het kind te vertellen wat het wil, als het je meetrekt of
als het wijst naar een voorwerp;
65
66



Het kind gaat vragen stellen. Stel zelf ook vragen. Door vraag en antwoord
kunnen er leuke gesprekjes ontstaan. Bijvoorbeeld: “Pop weg! Ja, de pop is
weg. Weet jij waar de pop is?” Het kind beantwoordt de vraag;
De zinnen van het kind zijn nog niet altijd correct. Soms ontbreken
bijvoorbeeld oorden. Verbeter het kind indirect. Het kind leert zo de juiste
zinsvormen, terwijl de communicatie niet verstoord wordt. Voorbeeld: Kind:
“Hond niet!”. Mogelijke verbetering: “Ja, hier is geen hond”;
Vertel eenvoudige verhaaltjes bij prentenboeken en stel ook af en toe weer
vragen. Voorbeeld: “Miauw, zegt de poes. Ik heb honger. Wat wil de poes
eten, denk je?”;
Benoem je handelingen en die van het kind;
 Zing liedjes en laat het kind meezingen.
3 tot 4 jaar
 Er kan sprake zijn van haperen. Laat merken dat je rustig wacht totdat het kind
zijn gedachten onder woorden heeft gebracht. Dus: let erop WAT het kind zegt
en niet HOE hij het zegt en onderbreek het kind niet;
 Laat het kind zelf het initiatief tot praten nemen of stimuleer hem tot praten
doordat je een gesprekje met hem begint (dus: dwing het kind niet tot
vertellen);
 Lees regelmatig boekjes met veel plaatjes voor. Vertel of bedenk samen het
verhaal erbij;
 Hulpvragen zijn soms zinvol, bijvoorbeeld: “En toen, weet je dat nog?”;
 Met zijn allen de afgelopen dag doornemen, is een leuk spel;
 Door middel van logopedisch onderzoek kan precies vastgesteld worden of de
spraak en/of taal van een kind zich afwijkend ontwikkelt. Wijs de ouders (in
overleg met rayonmanager en/of pedagogisch coach) op het bestaan van dit
onderzoek. Dit kan aangevraagd worden via de huisarts Een
spraakachterstand komt vaak in combinatie met een taalachterstand voor en
visa versa. Bij een afwijkende spraak- en/of taalontwikkeling is logopedische
behandeling nodig.
Neusspraak of nasaliteit
Men onderscheidt twee vormen van neusspraak of nasaliteit: open en gesloten
neusspraak. Beide vormen van nasaliteit beïnvloeden de spraak negatief en daarmee
dus ook de verstaanbaarheid.
Open neusspraak
Bij open neusspraak ontsnapt er teveel lucht door de neus. Dit komt doordat de
mondholte niet goed van de neusholte afgesloten wordt. Het zachte gehemelte achter
in de keel zorgt voor die afsluiting.
Open neusspraak wordt veroorzaakt door:
 Een gehemeltespleet;
 Het zachte gehemelte dat slap en inactief is;
 Ook uit gewoonte, bij imitatie of na het knippen van de keelamandelen kan
open neusspraak ontstaan.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
66
67
Om open neusspraak tegen te gaan, zal het zachte gehemelte getraind moeten
worden.
Dit kan door middel van allerlei blaas- en zuigspelletjes. Door deze spelletjes wordt het
zachte gehemelte sterker en kan zodoende beter zorgen voor de afsluiting van de
mondholte met de neusholte.
Mogelijkheden:
 Blaasvoetbal spelen;
 Bellen blazen;
 Het kind een watje op tafel laten wegblazen door een rietje;
Gesloten neusspraak
In het Nederlands moet de lucht bij slechts drie letters door de neus gaan: bij de “n”,
“m” en “ng”. Als de neusholte verstopt is, kunnen deze letters dus ook niet gemaakt
worden. Bij gesloten neusspraak is dit het geval. De “m” en de “n” klinken dan
bijvoorbeeld als een “b” of “d”.
Gesloten neusspraak kan worden veroorzaakt door:
 Verkoudheid;
 Allergie;
 Te grote neusamandelen;
 Vreemd voorwerp in de neus (bijvoorbeeld speelgoed: een knikker);
 Mond ademen;
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Zorg voor een gezonde omgeving waarin verkoudheden zo min mogelijk de kans
krijgen. Let op de lipsluiting, zodat mond ademen niet mogelijk is.
Tweede taalverwervingsproblemen
Bij een kind dat het Nederlands niet als moedertaal heeft, kunnen zich op verschillende
gebieden problemen voordoen. Te denken valt aan:
 Het kind spreekt niet of nauwelijks
 Het kind neemt niet of nauwelijks deel aan activiteiten (bijvoorbeeld door
onvoldoende taalbegrip, moeizame communicatie)
 ouders geven aan dat er een ontwikkelingsachterstand is in de eigen taal
(bijvoorbeeld kleine woordenschat, slechte zinsbouw).
De meeste allochtone kinderen leren vanzelf Nederlands. Als de moedertaal zich goed
ontwikkelt, zal ook de Nederlandse taal de mogelijkheid hebben zich te ontwikkelen.
Dezelfde factoren als beschreven bij Nederlandse kinderen zijn van invloed op de
spraak/taalontwikkeling van het allochtone kind. Daarnaast kunnen bij een allochtoon
kind de volgende factoren een rol spelen:
 Voelt het kind zich veilig bij het verwerven van twee of meer talen?
 Hoe vaak wordt de moedertaal en de Nederlandse taal correct aangeboden?
Wat is de verhouding tussen deze talen met betrekking tot het aanbod?
 Welke eisen stelt de omgeving met betrekking tot de moedertaal en de
Nederlandse taal?
 Hoe staan ouders, kind en omgeving tegenover de moedertaal?
 Hoe is de motivatie ten opzichte van het leren van de Nederlandse taal?
67
68
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Over het algemeen zijn de tips, zoals beschreven, ook zinvol voor allochtone kinderen.
Daarnaast is het belangrijk aan de volgende aspecten te denken:
Zo vroeg mogelijk beginnen met het verwerven van de Nederlandse taal beïnvloedt
meertaligheid positief. (zie ook het taalbeleid van Sisa Kinderopvang). De gedachte
dat eerst de ontwikkeling van de ene taal afgesloten moet zijn, voordat met de andere
taal begonnen kan worden, is inmiddels volledig achterhaald.
Dit geldt ook voor “het alleen maar Nederlands mogen spreken”. Een correct
taalaanbod is minstens zo belangrijk als hoe vaak een taal aangeboden c.q. gesproken
wordt.
Belangrijk is dat het kind Nederlands leert, maar ook dat zijn moedertaal zich goed
ontwikkelt. De taal die het beste wordt beheerst is een steun bij het leren van een
nieuwe woorden in een andere taal. Vaak is dit bij allochtone kinderen tussen 0 tot 4
jaar de moedertaal. Voorbeeld: een kind leert op circa. één jarige leeftijd van zijn
moeder wat “vallen” is in zijn moedertaal. Op het kinderdagverblijf zal het kind sneller
“vallen” zeggen, omdat hij al weet wat het betekent en het kan verwoorden.
Op circa één jarige en tweejarige leeftijd mogen kinderen twee talen „kriskras‟ door
elkaar gebruiken. Het is niet reëel te verwachten dat een kind op deze leeftijd
bijvoorbeeld één voorwerp in twee talen kan benoemen. Op circa tweejarige leeftijd
gaan tweetalige kinderen hun talen scheiden.
De stille periode: kinderen die een nieuwe taal leren, maken vaak een “stille periode”
door. Ze nemen de taal in zich op, luisteren en verwerken alle nieuwe woorden: ze
absorberen als het ware de taal. Ze zijn nog niet toe aan het zelf praten in de nieuwe
taal. U kunt er dus vanuit gaan, dat kinderen die nog niets zeggen, maar alles goed
waarnemen en goed meedoen met activiteiten, het Nederlands aan het leren zijn.
Dwing deze kinderen niet tot praten.
Omgang met Nederlandstaligen is cruciaal bij het verwerven en stimuleren van het
Nederlands als tweede taal. Let er dus bijvoorbeeld op, dat het kind met
Nederlandstalige kinderen speelt.
Kinderen die twee talen tegelijkertijd leren, neigen ertoe de talen met verschillende
personen te verbinden, waardoor ze de talen makkelijker kunnen scheiden. Hierdoor
verloopt het verwerven van de talen beter. Dus: tegen het kind kunnen meerdere talen
gesproken worden, maar elke persoon spreekt consequent in dezelfde taal tegen het
kind. Over het algemeen kan er vanuit gegaan worden dat kinderen die nog niets
zeggen, maar alles goed waarnemen en goed meedoen met activiteiten, het
Nederlands aan het leren zijn. Dwing deze kinderen niet tot praten.
Afwijkende mondgewoonten
Het is niet alleen om esthetische redenen dat aan dit onderwerp aandacht wordt
besteed, maar ook om medische redenen. Afwijkende mondgewoonten zijn: mond
ademen, verkeerd slikken, duim- speen- en vinger zuigen.
Mond ademen
Mond ademen is het ademen door de mond als er niet gesproken wordt. Het kind krijgt
op dat moment koude, droge en niet gezuiverde lucht naar binnen.
De gevolgen kunnen zijn:
 Veelvuldige verkoudheden;
 Uitgedroogde mond, waardoor er minder vaak geslikt wordt met als gevolg
een onderdruk in het middenoor waardoor het kind minder hoort;
 Verslapte spieren van het mondgebied, dit heeft meestal ook gevolgen voor
de spraak;
68
69

Ingezakte houding.
Mond ademen kan na verkoudheid als gewoonte blijven bestaan. Van duimen, vinger
zuigen en/of speen zuigen kan de tong slap in de mond gaan hangen, waardoor de
mond sneller open valt.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Het is belangrijk dat het kind zich eerst bewust wordt van het mond ademen. Daarnaast
moeten slap geworden lip- en tongspieren weer sterker worden. Bewustwording en
training kan door middel van allerlei spelletjes, bijvoorbeeld:
 Luisteren naar een verhaal met een rietje tussen je lippen;
 Doe een sirene van een brandweerauto na, spreiden en tuiten van de lippen:
ie-oe-ie-oe;
 Klakken met je tong als een paard;
 Hagelslag met je tong oplikken;
 Lippen aflikken.
Daarna is het belangrijk dat het kind de goede gewoonte, dus de lipsluiting, zelfstandig
leert toepassen. Hulpmiddel hierbij is de zogenaamde “reminder”: dit kan bijvoorbeeld
een sticker zijn, die je op een opvallende plaats plakt. Iedere keer als het kind naar de
sticker kijkt, denkt hij aan de lipsluiting en doet hij zijn lippen op elkaar.
Daarnaast kunt je de ouders (in overleg met de rayonmanager en/of pedagogisch
coach) wijzen op het probleem en de mogelijkheid van een logopedisch onderzoek.
Dit onderzoek is aan te vragen via de huisarts.
Verkeerd slikken
Tijdens goed slikken is de tong op het bobbeltje vlák achter de voortanden bovenin.
Bij verkeerd slikken is er vaak sprake van een tongpers: de tong stoot tegen de tanden
of is zelfs tussen de tanden. Ook worden vaak de lippen op elkaar geperst, met name
de onderlip. Hierdoor wordt de kinspier overactief, wat een “speldenkusseneffect”geeft.
De gevolgen kunnen zijn:
 Afwijkende gebitsstand en afwijkende kaakgroei (overbeet/open beet);
 Spraakstoornissen;
 Kwijlen en/of speeksel naar binnen zuigen.
Verkeerd slikken kan het gevolg zijn van het gebruik van de speen en door duimen,
vinger zuigen en mond ademen.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Het aanleren van het correcte slikpatroon is een logopedische aangelegenheid en
hoort in de logopedische praktijk thuis. De opvoeders kun je wijzen op het probleem
en de mogelijkheid voor logopedisch onderzoek. Deze is aan te vragen via de huisarts.
Je kunt ervoor zorgen dat de voorwaarden voor het goede slikken zo optimaal mogelijk
aanwezig zijn, bijvoorbeeld: lip- en tongtraining doen, letten op lipsluiting en werken
aan het afleren c.q. minimaliseren van duim-, vinger- of speen zuigen.
Duim-, speen- en vinger zuigen
Na verloop van tijd heeft het kind geen borst- of flesvoeding meer nodig, maar kan de
behoefte om te zuigen toch aanwezig blijven. Het kind neemt zijn duim, vinger of
fopspeen. Door te lang en te intensief duimen of speen zuigen wordt het evenwicht in
de mond verstoord.
De gevolgen kunnen zijn:
69
70



Afwijkende gebits- en kaakgroei met daarbij gevolgen voor de uitspraak,
bijvoorbeeld slissen;
Mond ademen en afwijkende mond-motoriek.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Duim-, speen- en vinger zuigen moet rond het derde levensjaar afgeleerd zijn. Geef
het kind kleine beloningen als het niet zuigt. Ook een vinger- of handpop kan voor het
kind een hulpmiddel zijn. Deze tips kunnen ook aan de ouders meegegeven worden.
Heesheid
Bij praten trillen de stembanden. Ze gaan trillen doordat er uitgeademde lucht
langskomt. Bij heesheid trillen de stembanden niet goed. Ze zijn dan vaak wat dik en
rood. Er kunnen ook kleine knobbeltjes (een soort eeltplekjes) op de stembanden
komen.
Heesheid kan ontstaan door:
 Verkoudheid, een allergie, astma (en medicijnen hiertegen) bronchitis of
ontstoken amandelen. De stembanden zijn dan meestal wat geïrriteerd en
gezwollen, waardoor ze niet goed trillen.
 Veel schreeuwen, gillen, kuchen of gekke stemmetjes nadoen. De stem wordt
dan op de verkeerde manier gebruikt;
 Emotionele problemen;
 Gespannen ademhalen;
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Zorg voor voorwaarden voor een gezonde stem. Met hele jonge kinderen (baby‟s,
peuters) kan nog niet direct over de stem en de gevolgen gesproken worden; dit
onderwerp is nog te abstract. Wel kan de stemkwaliteit indirect beïnvloed worden.
 Zorg dat de omgeving rustig is, dat wil zeggen dat er geen aanleiding tot
schreeuwen is;
 Zorg dat de luchtvochtigheid in orde is;
 Laat het kind niet op de tocht zitten;
 Let op lipsluiting;
 Geef het kind voldoende tijd en rust om te praten. Hectisch, hoog, gespannen
ademen wordt hierdoor vermeden;
 Geef zelf het goede voorbeeld door rustig en niet te luid te spreken;
 Vermijd schreeuwen, gillen of fluisteren: schreeuwen, gillen en fluisteren is
slecht voor de stem. Bijna alle kinderen schreeuwen wel eens tijdens hun spel
en het is onmogelijk hen dat te verbieden. Maak het kind er echter wel af en
toe op attent dat het schreeuwt en dat het slecht is voor de stem;
 Uiten van emoties: huilen, een driftbui hebben of ruzie maken is normaal, toch
gebruiken kinderen hierbij hun stem verkeerd. Probeer het kind zo af te leiden
dat het niet langer zijn stem forceert. Begin bijvoorbeeld zelf heel rustig te
spreken. Dit heeft een kalmerende werking;
 Moedig het kind niet aan om gekke stemmetjes te doen;
 Kuchen of keelschrapen is slecht voor de stem, beter is het kind een slokje
water te laten nemen;
 Ontspannen neuriën masseert de stembanden en trilt overmatig slijm op de
stembanden los en weg.
Slechthorendheid
70
71
Bij slechthorendheid is er sprake van minder goed horen. Er zijn verschillende
vormen van slechthorendheid. Een geleidingsverlies is het gevolg van een afwijking in
het middenoor. Alle geluiden klinken wat zachter. Als u luid spreekt, zal het kind u goed
verstaan.
Een perceptieverlies is het gevolg van een afwijking in het binnenoor of in de
zenuwbaan van het oor naar de hersenen. Ook als u luider gaat spreken, blijft het kind
u slecht verstaan. Het hoort niet alleen de geluiden zachter, maar het hoort ze ook
vervormd.
Een kind kan een ernstig gehoorverlies aan één oor hebben, terwijl het andere oor
goed is. Iemand met een één zijdig gehoorverlies kan niet goed horen wáár het geluid
vandaan komt. De verschillende geluiden vloeien als het ware in elkaar over. Een
gesprek van twee mensen in een rustige ruimte zal het kind goed verstaan.
De volgende kenmerken kunnen een indicatie zijn voor slechthorendheid:
 Wisselend goed en minder goed horen (het kind lijkt doof);
 Verminderde concentratie;
 Wegdromen;
 Snel vermoeid, lusteloos zijn, kringen onder de ogen, bleek gezicht;
 Sterk gelaatgericht zijn, zich wenden tot de spreker;
 Verkeerd of laat reageren op mondelinge taal (bijvoorbeeld bij opdrachten);
 Klankverwisselingen in de spraak;
 Veel mond ademen, vaak verkouden zijn.
De spraak-/taalontwikkeling kan ernstig verstoord worden door slechthorendheid en/of
doofheid, zelfs wanneer er sprake is van een tijdelijk gehoorverlies. Vooral bij kinderen
met lichte of wisselende gehoorverliezen worden de problemen vaak niet onderkend.
Slechthorendheid kan veel verschillende oorzaken hebben. Middenoorontsteking is
één van de meest voorkomende kinderziekten en heeft gehoorverlies tot gevolg. Het
gehoorverlies is tijdelijk, maar kan ook blijvend zijn als de oorontsteking niet weggaat
en het middenoor beschadigt. Oorontstekingen kunnen ontstaan door mond ademen,
omdat hierbij „vuile‟ lucht in de luchtwegen en dus ook in het middenoor terecht komt.
Andere oorzaken van slechthorendheid kunnen zijn:
 Prop in de gehoorgang;
 Vocht in het middenoor: het zogenaamde „lijmoor‟ (glue ear);
 Ongeluk, bijv. het hoofd stoten op een ongelukkige manier
 Lawaai;
 Virusinfectie, bijvoorbeeld éénzijdig gehoorverlies als gevolg van de bof;
 Bacteriële ziekte, bijvoorbeeld doofheid na hersenvliesontsteking;
 Misvorming, bijvoorbeeld geboren worden met een afwijking in het oor;
 Erfelijkheid;
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
 Let op de lipsluiting. Als een kind zijn mond dicht heeft, ademt hij automatisch
door de neus. Hierdoor komt er schone lucht in de luchtwegen en ook in het
oor;
 Spreek op normale wijze;
 Spreek nooit met volle mond;
 Blijf tijdens het spreken stilstaan of stil zitten en houd het hoofd naar het kind
gericht;
 Vermijd zoveel mogelijk omgevingslawaai;
 Moedig het kind aan vragen te stellen als het iets niet begrijpt;
71
72

Voor de sociale contacten is het belangrijk dat het kind alles kan volgen wat
er in de groep gebeurt. Als iemand achter in de ruimte iets zegt, zal de
slechthorende daardoor vaker omkijken. Heb daar begrip voor;
Stotteren
Naarmate kinderen ouder worden, ontwikkelen zij de vaardigheid om vloeiend te leren
spreken. Haperen of aarzelen komt bij alle kinderen voor, vooral tussen twee en vijf
jaar. Pas als deze normale herhalingen van woorden, klanken of stukjes van zinnen
erg vaak voorkomen en met spanning gepaard gaan, spreken we van stotteren of
onvloeiend spreken.
De onderlinge verschillen bij kinderen zijn groot. De stotters of onvloeiendheden
kunnen heel duidelijk zijn, maar ook onopvallend. Ouders geven vaak aan dat de mate
van onvloeiendheid per periode sterk kan wisselen. Toename kan bijvoorbeeld
voorkomen bij opwinding of bij verminderde lichamelijke conditie. Daarnaast spelen
omgevingsfactoren een rol. Als er een groot verschil is tussen
wat een kind aan kan en wat de verwachtingen van de omgeving zijn (bijvoorbeeld met
betrekking tot spreektempo of taal) kan het kind uit balans raken, waardoor het spreken
minder makkelijk zal gaan en er nog minder vloeiend gesproken woorden te horen
kunnen zijn. Er zijn een aantal factoren die een negatieve rol kunnen spelen bij de
ontwikkeling van deze minder vloeiend gesproken woorden. naar gevestigd stotteren.
Kinderen met meer aarzelingen en herhalingen in hun spraak lopen meer risico
blijvend te gaan stotteren dan kinderen die dat minder hebben. Signalen die erop
duiden dat normale minder vloeiend gesproken woorden zich ontwikkelt in de richting
van gevestigd stotteren zijn onder andere hoorbare en zichtbare spanning tijdens het
spreken, gespannen klank-, lettergreep-, en woordherhalingen, verlengingen
(“nououou..”), blokkades (vast blijven zitten op een klank of een woord),
vermijdingsgedrag en spreekangst. Daarnaast kunnen de reacties van opvoeders, hoe
goed bedoeld ook, het kind het gevoel geven dat het niet goed spreekt. De houding en
bezorgdheid van ouders ten overstaan van de minder vloeiend gesproken woorden
kunnen dus grote invloed hebben op het spreekgedrag. Het kind kan de hulp juist als
afwijzing of als extra druk ervaren. Bovendien kan het kind hoge eisen aan zichzelf
stellen en speelt de eigen houding ten opzichte van het spreken een grote rol.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
 Ga uit van het idee: stotteren mag. Laat het kind uitpraten, ook als het stottert.
Maak de zin niet af of zeg het woord niet in zijn plaats als het vastzit;
 Laat goedbedoelde adviezen als: “praat rustig”, “denk eerst na voordat je gaat
vertellen”, “haal eerst diep adem”, achterwege. Het kind krijgt hierdoor de
indruk dat er iets fout is met zijn praten;
 Kijk het kind aan en probeer te luisteren naar wat het duidelijk wil maken en
reageer daarop. Het kind heeft zo het gevoel dat er echt naar hem geluisterd
wordt;
 Over stotteren kun je gewoon praten. Als het kind duidelijk stottert, kun je
zeggen dat je merkt dat het praten wel eens moeilijker gaat. Door erover te
praten en daarbij aan te geven dat het niet zo erg is, steun je het kind;
 Prijs het kind om de dingen die het goed kan. Dit geeft het kind
zelfvertrouwen;
 Je eigen spreken is een voorbeeld: spreek rustig en duidelijk. Neem ook de
tijd met het kind te praten. Als je geen tijd heeft, zeg dat dan en vertel/spreek
af wanneer je wel tijd heeft;
72
73




Het is belangrijk dat het kind plezier in het praten houdt. Vertel het kind
bijvoorbeeld ook eens dat je het fijn vindt, dat het kind je vertelde wat het wilde
vertellen;
Stotteren kan ook bij peuters en kleuters een indicatie zijn voor logopedische
behandeling. Zeker als het langer duurt dan drie maanden en/of bezorgdheid
bij ouders oproept;
Bezorgdheid bij ouders van peuters is op zich al een reden om actie te
ondernemen;
Wijs de ouders in overleg met de rayonmanager en op de mogelijkheid om
een logopedisch onderzoek, aan te vragen bij de huisarts;
Sociaal-emotionele ontwikkeling
Aspecten van de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen:
Plezier in het contact
De eerste glimlach is het teken dat een kind in staat is tot het maken van contact, het
reageert met een teken van plezier, op de aanwezigheid van anderen en laat merken
dat het hen heeft opgemerkt. Het wordt ook zelf actief in het zoeken van contact, het
strekt de armpjes uit als het de moeder ziet aankomen, gaat huilen als het aandacht
wil.
Als alles goed verloopt leert het kind vertrouwen op de warmte en veiligheid die zijn
ouders geven en gaat zich hechten. Rond 8 maanden is die gehechtheid zo sterk dat
het kind scheidingsangst gaat vertonen, het wordt angstig als het alleen gelaten of aan
anderen wordt toevertrouwd. Als een kind in deze periode tekort komt (door
verwaarlozing of mishandeling) loopt het ernstig gevaar blijvend beschadigd te worden
in de ontwikkeling.
Imitatie
Kinderen leren al vroeg dat er lichaamstaal bestaat en dat bijvoorbeeld een lachend
vriendelijk gezicht en een ontspannen houding betekent: kom maar op, ga maar
verder.
Gaandeweg leren zij ook de "regels van het spel" als deze tenminste via regelmaat en
duidelijkheid tot hen komen. Vaak imiteren zij anderen. Bij een positieve reactie zal het
geïmiteerde gedrag in het eigen gedragsrepertoire worden opgenomen. Volwassenen
zijn hun grote voorbeeld.
Invoelingsvermogen wederkerigheid
Kinderen oefenen de regels van het met elkaar omgaan eerst door imitatie van wat zij
volwassenen zien doen, vaak uitgespeeld met poppen en beren, maar later steeds
meer vanuit zichzelf. Ze leren rekening te houden met anderen en hun gedrag op
anderen af te stemmen. Zij weten inmiddels via de lichaamstaal haarfijn hoe de
stemming van de belangrijke personen uit hun omgeving is en leren zich steeds beter
in te leven in de gemoedsstemming van anderen.
Identificatie
Als een kind oog krijgt voor de ander zal hij graag willen lijken op degene die hij
bewondert. Hij probeert net zo te praten of te lopen als die persoon, maar hij neemt
ook de mening en houding
over. In eerste instantie is dit vaak van vader of moeder.
Kinderen die opvallen
73
74
Als een kind geen interesse in anderen toont, niet gaat lachen of nooit de armpjes
uitstrekt naar iemand is dit opmerkelijk. Ook het niet gaan imiteren kan een teken zijn
dat er sprake is van een stoornis in de ontwikkeling. Kinderen die de wereld om zich
heen niet begrijpen, leren ook de sociale regels niet kennen. Zij houden zich vaak vast
aan starre regels en routines en vertonen weerstand tegen veranderingen.
Als de ontwikkeling op nog meer gebieden achter is, kan er sprake zijn van een
algehele ontwikkelingsachterstand. Als het zich motorisch wel goed ontwikkelt, maar
als de problemen zich vooral in de taal en het contact voordoen kan er sprake zijn van
een contactstoornis. Echter ook kinderen met een gehoorstoornis of taalhandicap
kunnen zich isoleren van de omgeving en vanwege hun beperkte mogelijkheden niet
in staat zijn sociale regels te leren. Blinde of ernstig slechtziende kinderen ondervinden
hiervan ook ernstige beperkingen in de contactontwikkeling.
Er zijn kinderen waarbij pas langzaam blijkt dat zij moeite hebben met het hanteren
van regels, op een of andere manier blijven voor hen de regels te onduidelijk vanwege
de slechte concentratie.
Ze kijken nooit lang genoeg naar anderen om te leren hoe patronen tussen mensen
zich afspelen. Deze kinderen met aandachtsstoornissen en vaak hyperactief gedrag
doen in eerste instantie heel gewoon aan, waardoor vaak niet onderkend wordt dat
aan hun sociale onaangepastheid een ontwikkelingsstoornis ten grondslag ligt. Door
onbegrip en negatieve feedback ontstaat een (steeds complexere) sociaal-emotionele
stoornis. Bij emotioneel gestoorde kinderen komen signalen van ongenoegen veel
vaker en heftiger voor dan bij andere kinderen. Meestal geeft de omgeving hier directe
aanleiding toe. Het gaat bij emotionele problemen vaak om een verzameling van
eigenschappen van het kind en invloeden van de opvoeders en de naaste omgeving.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Als een kind zich in sociaal-emotioneel opzicht niet goed ontwikkelt kan dit wijzen op
een stoornis in het kind zelf of op omgevingsfactoren die de ontwikkeling bedreigen.
Er dient door een deskundige gekeken te worden naar:
 De aanwezigheid van een mogelijke lichamelijke of verstandelijke handicap;
vanwege de beperkte mogelijkheden kan de sociaal-emotionele ontwikkeling
ernstig verstoord zijn (secundaire contactstoornis)
 De aanwezigheid van een primaire contactstoornis, zoals autisme;
 De aanwezigheid van een aandachtsstoornis;
 beperkende of bedreigende factoren in de thuissituatie;
 Een neurotische persoonlijkheidsontwikkeling.
Bespreek dit met de leden van het team, de rayonmanager, en de ouders, en attendeer
ouders in overleg met de rayonmanager om het kind nader te laten onderzoeken via
het consultatiebureau, de huisarts of het VTO-team.
Gedragsproblemen voortkomend uit ontwikkelingsstoornissen
Er zijn kinderen die opvallend gedrag vertonen als gevolg van een
ontwikkelingsstoornis. Het is belangrijk om dit te onderscheiden van opvallend gedrag
dat bewust gebruikt wordt (om op te vallen of aandacht te krijgen) of dat aangeleerd is
door imitatie of als gevolg van een bepaalde pedagogische situatie. Kinderen met
gedragsproblemen die voortkomen uit ontwikkelingsstoornissen zijn niet normaal te
corrigeren omdat het gedrag niet bewust of opzettelijk is. Zij moeten geholpen worden
om hun problematische gedrag bewust te vervangen door gewenst gedrag dat niet tot
hun normale repertoire behoort. Dit kost enorm veel inspanning van deze kinderen en
van hun opvoeders. Soms is daarvoor speciale therapie nodig of ondersteuning met
medicijnen.
74
75
Aandachtstoornissen, onverbeterlijkheid en contactproblemen geven de meeste last
op school of op de kinderopvang. Als zo'n kind echter het etiket "lastig" krijgt opgeplakt,
zal het ernstiger gedrag- en emotionele stoornissen krijgen als gevolg van faalangst
en negatieve feedback. Tijdig herkennen en signaleren kan voorkomen dat een kind
met een probleem een problematisch kind wordt.
Overbeweeglijkheid (hyperkinetisch gedrag)
Sommige kinderen zitten nooit stil. Ze zijn in de ogen van hun ouders erg druk en
overbeweeglijk. Het overbeweeglijke kind kan zelf last hebben van zijn eigen onrust
evenals de kinderen om hem heen. Het is moeilijk om te beschrijven wat
'overbeweeglijkheid' nu precies is. Het is een subjectief begrip. Wat de één
overbeweeglijk gedrag noemt, noemt de ander misschien gezond en levenslustig
gedrag.
Overbeweeglijkheid hoort tot op zekere hoogte bij de ontwikkelingsfase van een klein
kind. Jonge kinderen hebben een grote bewegingsdrang; ze willen van alles ontdekken
en zitten overal aan. Daarnaast ontstaat er een groeiend zelfbewustzijn, ze ontdekken
het eigen ik en de eigen wil en ze hebben moeite het gezag van ouders te accepteren.
Ze zijn dwars en koppig en willen de eigen
zin doen. Ze verkennen grenzen en nemen meer bewegingsruimte in.
Toch is er een aantal gedragingen en gedragskenmerken te noemen die bij
overbeweeglijke kinderen verhoudingsgewijs meer voorkomen:
 Rusteloos en overactief gedrag: overal op en aan zitten, van alles omver
lopen, moeilijk slapen;
 Opgewonden en impulsief;
 Stoort andere kinderen;
 Maakt dingen niet af;
 Kan niet stilzitten, wiebelt veel;
 Onoplettend en snel afgeleid;
 Verlangens moeten meteen vervuld worden, voelt zich snel gedwarsboomd;
 Huilt gemakkelijk en vaak;
 Stemming kan plotseling omslaan;
 Emotionele uitbarstingen, onvoorspelbaar gedrag;
Overbeweeglijk gedrag komt meer voor bij jongens dan bij meisjes (verhouding 8:1).
Volgens schattingen - afhankelijk van de definitie - gaat het in Nederland om 5 tot 15%
van de kinderen.
Vaak associeert men overbeweeglijkheid direct met ADHD (Attention Deficit and
Hyperactivity Disorder). ADHD is een soort verzamelbegrip geworden waarnaar men
te snel grijpt om gedragsverschijnselen te verklaren.
In bepaalde gevallen is het inderdaad mogelijk dat de oorzaak van overbeweeglijk
gedrag ligt in het niet goed werken van bepaalde hersengebieden. Het lijkt echter
verstandig om verklaringen voor overbeweeglijk gedrag eerst zowel letterlijk als
figuurlijk dichter bij huis te zoeken.
Oorzakelijke factoren zijn te vinden in het kind, in de situatie thuis of in situatie op de
opvang.
Mogelijke oorzakelijke factoren bij het kind
 Temperament van het kind: het kind is vanaf de geboorte (en soms daarvoor)
al druk en beweeglijk;
 Onzekerheid, angsten en spanningen van het kind veroorzaakt door
omgevingsfactoren
 Hersenbeschadiging;
 Hersendysfunctie: een onderdeel van de hersenen werkt niet helemaal goed;
75
76

Allergie: het overgevoelig reageren op bepaalde producten.
Mogelijke oorzaken in de situatie thuis:
Het gedrag van het kind kan een reactie zijn op de ouder - kindrelatie. Dit kan te maken
hebben met de opvoeding. De ouders weten bijvoorbeeld niet goed in te spelen op hun
kind; zij laten zich te veel op sleeptouw nemen door het kind, zijn inconsequent in hun
reacties, stellen te hoge eisen aan het kind of maken het kind te weinig duidelijk wat
zij van hem of haar verwachten.
Ook kan het zijn dat er thuis ingrijpende gebeurtenissen plaatsgevonden hebben of
plaatsvinden die spanningen met zich mee brengen voor het kind en voor de andere
gezinsleden, zoals: gezinsuitbreiding, echtscheiding, verhuizing, ernstige ziekte van
het kind of van een van de gezinsleden.
Kinderen kunnen hierdoor zo nerveus worden dat ze overbeweeglijk gedrag gaan
vertonen.
Mogelijke oorzaken in de situatie op het kinderdagverblijf, peuterspeelplaats of
de buitenschoolse opvang:
De overbeweeglijkheid van het kind kan ook gebonden zijn aan de opvang. Het heeft
dan zeker zin te zoeken naar oorzaken en factoren in de situatie van het kind op de
opvang.
Het kan zijn dat het kind zich onveilig voelt in de groep bijvoorbeeld door het gedrag
van andere kinderen, of doordat het niet goed weet wat er van hem verwacht wordt.
Hierdoor kan het kind angstig en onzeker worden. Deze gevoelens kunnen
overbeweeglijk gedrag veroorzaken.
De pedagogisch medewerker zelf kan druk zijn en die onrust op bepaalde kinderen
overdragen. Ook ook de omgeving kan een kind erg onrustig maken; bijvoorbeeld een
rommelige groepsruimte, veel lawaai enz.
Bijzondere gebeurtenissen kunnen ook onrust teweeg brengen zoals: Sinterklaas of
een verjaardag vieren, de komst van een nieuwe medewerker of een nieuw kind.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Meestal is het niet mogelijk om een bepaalde oorzaak aan te wijzen voor het gedrag
van het overbeweeglijke kind. Bijna altijd is er sprake van meerdere, elkaar
versterkende factoren.
Als enkele van die factoren te beïnvloeden zijn, zie je soms het gedrag van het kind al
verbeteren. Daarnaast moet je rekening houden met het feit dat overbeweeglijkheid
een gedragskenmerk van het kind kan zijn waarop je slechts geringe invloed kunt
uitoefenen.
Maatregelen die overbeweeglijkheid positief kunnen beïnvloeden:
Regelmaat
 Zorg voor duidelijkheid en regelmaat in de dagindeling, zodat het kind weet
waar het aan toe is;
 Kondig van tevoren aan wanneer je overgaat op een andere activiteit;
 Vermijd zoveel mogelijk onverwachte gebeurtenissen;
 Bereid het kind voor (maar niet te lang van tevoren) op nieuwe situaties.
Bijvoorbeeld wanneer er een verjaardag gevierd wordt; beschrijf dan
gedetailleerd wat de opeenvolging van gebeurtenissen zal zijn.
Rust
 Geef alle spullen - zeker die van het kind - een vaste plaats;
 Laat het kind in een groepje spelen met rustige kinderen, die als model voor
hem kunnen dienen;
76
77


Zorg voor een rustig lokaal en een opgeruimde omgeving (voor zover dat
mogelijk is);
Zorg voor rust in je eigen gedrag.
Structuur
 Hanteer duidelijke en eenvoudige gedragsregels met duidelijke positieve en
aanmoedigende consequenties bij gewenst gedrag en negatieve
consequenties bij
 ongewenst gedrag;
 Beperk de keuzemogelijkheden van het kind. Laat het kind wel kiezen, maar
bijvoorbeeld uit 2 mogelijkheden;
 Praat met het kind in korte duidelijke zinnen. Geef korte opdrachten - liefst één
tegelijk - die stap voor stap uitgevoerd kunnen worden. Doe het eventueel voor en
vraag het kind het op zijn eigen manier na te doen;
 Bied structuur aan in het spel; b.v. eerst samen met het kind spelen, daarna
het kind alleen (met andere kinderen) laten spelen;
Bied het kind niet teveel tegelijk aan en ruim tussentijds (samen) op.
Positieve feedback
Het geven van aanmoedigingen is voor een overbeweeglijk kind nog belangrijker dan
voor een ander kind. Ook al doet het zijn best, er gaat zoveel fout dat het
zelfvertrouwen er voortdurend door ondermijnd wordt. Dat zelfvertrouwen is niettemin
enorm belangrijk, daarom: moedig aan!
Zoek positieve punten om het gedrag van het kind te kunnen prijzen of belonen.
Probeer rustig gedrag van het kind zo systematisch mogelijk te versterken door er
aandacht aan te schenken in de vorm van een complimentje, een aai over de bol, een
knipoog of iets dergelijks. Benoem daarbij het positieve gedrag dat je op deze manier
wilt versterken.
Probeer aan negatief gedrag niet teveel aandacht te besteden, zo mogelijk negeren.
Een overbeweeglijk kind moet wel duidelijk merken als hij over de schreef gaat.
Corrigeren is soms noodzakelijk.
Stimulansen
 Zorg voor afwisseling in de perioden van activiteit en rust en ontspanning;
 Geef ruimte -letterlijk en figuurlijk- om te experimenteren en te bewegen;
 Wanneer het kind motorisch onhandig is, bied dan groot speelmateriaal aan
en speelmogelijkheden met bewegen in plaats van precieze spelletjes of
materiaal voor fijne motoriek;
 Leer het kind bewegingsspelletjes zoals schommelen en steppen, zodat het
kind (eventueel via nadoen) een betere coördinatie en beheersing krijgt;
 Wanneer het kind slechts kort in staat is tot spel dat een bepaalde
concentratie vraagt, onderbreek dan het spelen na verlies van concentratie en
ga daarna weer verder;
 Wanneer het kind slechts kort in staat is tot gestructureerd spel, maak dan een
activiteitenprogramma (dat dagelijks herhaald kan worden) met een aantal
gevarieerde spelletjes.
Vertel de ouders wat je op de opvang doet om de beweeglijkheid in te dammen.
Probeer ervoor te zorgen dat thuis onderdelen van jouw aanpak overgenomen worden.
77
78
Aandachtstoornis
Bij aandachtstoornissen gaat het om kinderen die hun rusteloze gedrag niet onder
controle kunnen krijgen op momenten waarop van ze verwacht wordt dat ze zich
concentreren. Bijvoorbeeld tijdens instructies of bij het uitvoeren van opdrachten. Ze
blijven voortdurend in beweging, zitten te wiebelen en te draaien, lopen van hun plaats,
stoten andere kinderen aan. Ze hebben daarmee een nadelige invloed op hun
omgeving en op hun eigen ontwikkeling. Dit laatst doordat ze te weinig instructies
oppikken en hun opdrachten niet goed uitvoeren.
Het lijkt erop dat kinderen met aandachtstekort niet goed in staat zijn belangrijke van
onbelangrijke informatie te scheiden. Zij kunnen eigen impulsen en
achtergrondprikkels te weinig onderdrukken. Zij richten hun aandacht niet goed en
kunnen de aandacht niet lang ergens bijgehouden.
Lange tijd is aangenomen dat de stoornis het gevolg was van een minimale
hersendysfunctie, daarom werden zij MBD-(minimalbraindysfunction) kinderen
genoemd. Omdat zo'n disfunctie neurologisch meestal niet is vast te stellen, spreekt
men tegenwoordig van ADHD-kinderen, als aandachtstekort en overbeweeglijkheid
samengaan (ADHD=Attention Deficit and Hyperactivity Disorder).
Als mogelijke oorzaken bij aandacht tekort vinden we:
Hersenafwijking, ontstaan voor, tijdens of na de geboorte. Bijvoorbeeld ten gevolge
van een infectie, epilepsie, trauma of medicijnen tijdens de zwangerschap erfelijke of
familiaire factoren of zintuigproblemen.
Bij vermoedens van aandachts-tekortstoornis moet worden gelet op de gevolgen op
school of op de kinderopvang. Het is zaak dat de zintuigen (vooral het gehoor) goed
onderzocht worden. Ook de emotionele ontwikkeling en vooral het zelfbeeld van het
kind is belangrijk. Een negatief zelfbeeld kan leiden tot faalangst of agressie.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Geef het kind een rustige plaats in de groep, zodat er zo weinig mogelijk storende
prikkels zijn.
Ga bij instructies naar het kind toe, noem zijn naam, kijk het aan, wacht tot het jou
aankijkt, spreek kort en duidelijk, geef niet meer dan één opdracht tegelijk, en laat zo
mogelijk de boodschap herhalen.
Contactstoornis
Van een contactstoornis is sprake als een kind geen belangstelling heeft voor de ander
en ook niet op hem reageert. De ander krijgt het vreemde gevoel als voorwerp
benaderd te worden en het kind niet te kunnen bereiken of aanspreken. In extreme en
zuivere vorm heet dit in zichzelf gekeerd en egocentrisch gedrag "autisme". Er zijn
echter ook mildere vormen en aan autisme verwante stoornissen.
Opvallende kenmerken zijn:
 Geen of weinig oogcontact;
 Geen of weinig reactie als er iemand binnenkomt;
 Het kind vertelt niet over wat het elders meemaakt;
 Vaak opvallende langdurig herhaalde motorische verschijnselen, zoals
fladderen, alsmaar ronddraaien, op en neer springen, heen en weer hollen,
wiegen of schommelen, en kloppen of trommelen;
 Obsessieve voorkeur voor bepaalde voorwerpen of handelingen, zoals:
78
79





Schakelaars alsmaar aan en uit doen
WC doortrekken
Deuren open- en dichtdoen
Het verzamelen van waardeloze voorwerpen;
Het opzoeken en betasten van onbelangrijke details
Deze gedragingen belemmeren het ervaringsleren en het sociale functioneren.
Wat kun je als pedagogisch medewerker doen?
Bespreek je ongerustheid over de contactarme en de betrokkenheid van het kind met
de ouders, team en de rayonmanager. Adviseer ouders in overleg met de
rayonmanager eventueel nader onderzoek te laten doen, ook op zintuigafwijkingen en
ontwikkelingsstoornissen.
79
80
Bijlage 2
Zorgformulier
Naam kind:
geboorte datum:
Welke zorgen om het kind zijn er?:
Aandachtspunt(en) van de zorg:
Twijfels aan gehoor
o niet luisteren naar opdrachten van de pedagogisch
medewerker
o luid praten of veel lawaai maken
o niet reageren op aanspreken
o opvallend gelaatgericht zijn bij luisteren
o anders nl.
o toelichting
Twijfels aan zien
o boekjes enz. dicht bij de ogen willen houden
o met de neus op het werkje zitten
o scheelkijken, wegdraaien van een oog
o anders nl.
o toelichting
Spraak/taalmoeilijkheden
o slecht verstaanbaar voor de pedagogisch
medewerker
o beperkte woordenschat
o gebruikt geen taal om wensen kenbaar te maken
o gebruikt eigen taal
o anders nl.
o toelichting
Afwijkend mondgedrag
o duimen, vingerzuigen
80
81
o kwijlen
o anders nl.
o toelichting
Onrustig gedrag
o is druk, overbeweeglijk
o eist aandacht op, hangt de clown uit
o kan niet op de beurt wachten
o kan niet in de kring blijven zitten
o verstoort bezigheden van de groep
o anders nl.
toelichting
Dwars of koppig gedrag
o is dwars, koppig, verzet zich tegen opdrachtjes
o wil zijn/haar zin hebben
o heeft geen besef van regels en afspraken
o reageert vrijwel niet op corrigeren en beloning
o anders nl.
o toelichting
Teruggetrokken gedrag
o is teruggetrokken, verlegen, stilletjes
o gaat niet zelf op onderzoek uit
o gaat contacten met andere kinderen en/of
volwassenen uit de weg
o onvoldoende weerbaar, laat over zich heenlopen
o anders nl.
o toelichting
10. Angstig gedrag
o is bang voor nieuwe situaties
o is bang bij vertrek van ouder
81
82
o
o
o
o
o
o
o
is bang voor andere kinderen
is bang voor vreemden
is bang om iets fout te doen
is bang voor lichamelijk contact
onvoorspelbare angsten
anders nl
toelichting
Kind lijkt zich jonger te gedragen dan hij isheeft veel
moeite om afscheid te nemen van ouder
o is snel van streek, huilt snel
o anders nl.
o toelichting
Snel van streek, zelden blij
o is snel van streek, huilt snel
o is driftig, prikkelbaar
o maakt een verdrietige indruk, neerslachtig
o is zelden vrolijk of blij
o anders nl
o toelichting
Moeite in omgang met andere kinderen
o wordt geplaagd
o maakt ruzie of plaagt andere kinderen
o heeft moeilijkheden om zich aan te passen
o speelt de baas over de andere kinderen
o anders nl.
o toelichting
Agressief gedrag
o slaat andere kinderen
o duwt andere kinderen omver
o schreeuwt naar andere kinderen
o scheldt andere kinderen uit
o bijt andere kinderen
o vernielt speelgoed of ander materiaal
o anders nl:
Overgevoeligheid
o voor geluid
o voor visuele prikkels
82
83
o voor gevoelsprikkels
o voor smaakprikkels
o anders nl
o toelichting
Moeite in omgang met pedagogisch medewerker
o zoekt geen steun bij de pedagogisch medewerker
o maakt geen (oog) contact met de pedagogisch
medewerker
o anders nl
o toelichting
Slechte algehele conditie
o regelmatig ziek
o moe, hangerig, huilerig, bleek
o onverzorgd uiterlijk
o anders nl
o toelichting
Ander opvallend gedrag
o obsessies: lichtknopjes, deuren, sleutels, merken
enz.
o alles in rijtjes willen zetten
o alles wat niet eetbaar is in de mond stoppen
o andere opvallende gedragingen (toelichten)
o anders nl
o toelichting
Vaak afwezig
o geen regelmatig bezoek zonder verklaarbare reden
o toelichting
Contact kind-ouders
o kind huilt vaak wanneer het door de ouders
gebracht wordt
o kind huilt vaak wanneer het door de ouders
opgehaald wordt
o ouders zijn in gedrag en/of houding veelal negatief
naar het kind
83
84
o ouder neemt weinig tijd of geen tijd om afscheid te
nemen van het kind
o ouder lijkt weinig oog te hebben voor de behoeften
van het kind
o anders nl.
o toelichting
Problemen in de thuissituatie
o verzorging - voeding - adequate kleding
o gezinsomstandigheden
o anders nl
o toelichting
84
85
Bijlage 3 Takenlijst pedagogisch medewerkers
Naam:
Afspraken:
Naam:
Afspraken:
Naam:
Afspraken:
Naam:
Afspraken:
Naam:
Afspraken:
Bijlage 4
85
86
Plan van aanpak
Naam kind:
Geboortedatum:
Omschrijving probleem:
Advies en uitleg:
Afspraken t.a.v. de aanpak van het kind:
Afspraken t.a.v. de groep:
86
87
Aandachtspunten:
Probleem besproken met ouders d.d.:
Probleem besproken met team d.d.:
Handtekening contactpersoon kinderWORLD
----------------------------
Handtekening ouders/verzorgers
-----------------------------
87
88
Bijlage 5 Extra informatie over verwijzing
De gemeenten in Flevoland werken met verschillende organisaties samen aan een
veilige en motiverende omgeving voor jeugdigen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van
ESAR. ESAR is de Flevolandse Verwijsindex Risicojeugdigen (VIR) en staat voor
Electronisch Signaleringssysteem Alle Risicojeugd.
Hoe werkt ESAR?
ESAR is een internetprogramma om jeugdigen met problemen sneller en beter te
helpen. Professionals kunnen jeugdigen, waar zij zich zorgen over maken registreren
in ESAR. Wanneer twee of meer professionals dezelfde jeugdige hebben
geregistreerd is er een “match”en bespreken zij onderling op welke wijze de jongere
het best geholpen kan worden. Een kind of jongere wordt pas geregistreerd wanneer
dit besproken is met de ouders (voor kinderen t/m 15 jaar) of met de jongere zelf (vanaf
16 jaar).
Privacy
Bij registratie in ESAR worden alleen de naam, geboortedatum en het geslacht
ingevoerd. Buiten de professionals, die de jeugdige in ESAR geregistreerd hebben,
kan niemand deze informatie bekijken. Na een jaar worden gegevens automatisch uit
het systeem verwijderd, tenzij er reden is voor verlening. Hierdoor is de privacy
beschermd.
Al deze informatie staat op de website van centrum jeugd en gezin / okepunt:
www.okepunt.nl onder professionals.
Daar staat ook de verwijswijzer met de volgende thema’s














(Anti)- sociaal gedrag
Leerproblemen
Lichamelijke gezondheid
Mishandeling
Ontwikkelingsproblemen
Opvoeding
Overlijden en rouwverwerking
Problematiek rond gezinssamenstelling
Psychosociale problemen ouders
Seksualiteit
Sociaal economische problemen
Verslaving
Voeding en eetgedrag
Vrijetijdsbesteding
Als er ook de thema wordt geklikt, komt er een lijst met zorgverleners. Er wordt
onderscheid gemaakt tussen vrij toegankelijk of op indicatie.
Als extra ondersteuning volgt hier belangrijke informatie over de ontwikkeling van 412 jaar uit de GGD-wijzer
(http://www.okepunt.nl/Professionals/ggdwijzer/Paginas/default.aspx)
88
89
Helaas is er zo’n GGD-wijzer (nog) niet voor 0-4 jarigen. Met de nieuwe
ontwikkelingen in de zorg leek het begin 2015, dat de GGD ook de zorg voor
kinderen van 0-4 jaar zou krijgen. In Almere is dat niet gebeurd. Deze
leeftijdscategorie wordt door GGD en Zorggroep Almere verzorgd. Almere is bezig
met het organiseren van een integrale jeugdgezondheidszorg van 0 tot 19 jaar.
In Emmeloord wordt de zorg voor kinderen van 0-4 jaar gedaan door Zorggroep Oudeen Nieuwe Land. Voor Dronten en Lelystad gebeurt dat door Stichting Icare.
Bij alle gemeenten in Flevoland valt 4-19 jaar onder de GGD.
Extra kennis over de ontwikkeling van kinderen van 0-4 jaar is binnen kinderWORLD
ruimschoots aanwezig. Bij twijfel over kinderen van 2-4 jaar kan de medewerker in
eerste instantie voor advies terecht bij de gecertificeerde VVE-collega’s. Daarnaast
zijn er nog adviesmogelijkheden bij diverse IB-ers op de samenwerkende scholen
(IKC’S).
“Day-care with a heart!”
89
Download