De coticule - Smederij Atelier Alkmaar

advertisement
De coticule : een buitengewone steen uit
wallonië
Copyrigth 2009.
Op dit artikel rust auteursrecht. Overname van informatie (tekst en afbeeldingen) is uitsluitend toegestaan na
voorafgaande schriftelijke toestemming van de rechthebbende. Voor vragen over copyright en het gebruik van de
informatie op deze site kunt u contact opnemen met: ( [email protected] )
Originele tekst opgesteld in het frans door
Bastien Wauthoz, doktor in de geologie.
Vertaald door Tony Geldolf (firma
Sharptools) in samenwerking met Timothy
Debacker, doctor in de geologie Ugent.
De coticule, ook scheersteen genoemd, is de
beste afwetsteen ter wereld. In de 19de eeuw
was hij het voorwerp van een bloeiende
ontginningsindustrie die uitvoerde naar 61
verschillende landen. Deze activiteit
verschafte werk aan meer dan honderd
personen in tientallen mijnen en kleine
werkplaatsen. Van Vielsalm tot Ottré zijn nu nog verschillende tekenen van uitbatingen
duidelijk zichtbaar. Vandaag de dag is er maar één bedrijf dat nog deze uitzonderlijke stenen
ophaalt, namelijk de firma Ardennes Coticules à Sart (Lierneux). Zij vervaardigt ongeveer 10
ton afwetstenen per jaar. Al vlug werd begrepen dat het bedrijf pas rendabel kon zijn indien
ook de nevenprodukten konden gevaloriseerd worden. Als nevenprodukten maken deze firma
nu de blauwpaarsachtige natuurlijke bouwstenen voor zowel de woning als utiliteitsbouw,
chamotte voor de gresbuizenproductie en kleurstoffen voor de baksteennijverheid.
De coticule komt meestal voor in dunne lagen, die vaak geplooid zijn,
gaande van licht golvend (ondulerend) tot intens geplooid (als het ware
verfrommeld). Deze plooien zijn een gevolg van een
gelaagdheidsparallelle verkorting of compressie als een gevolg van de
botsing van tektonische platen tijdens het (laat-)Carboon.
De coticule is onmiddellijk herkenbaar aan zijn gele okeren kleur die sterk afsteekt tegen de
blauwpaarsachtige tot rode leisteen waar tussen hij zich bevindt. De kleur van de coticule
komt van de spessartien-kristallen (mangaanhoudendegranaten) en van mica, terwijl de diep
blauwe tot rode kleur van de leisteen komt van het mangaan, ijzeroxides (rood) en koolstof
(donker tot zwart). De plaats waar de coticule en de leisteen samenkomen is soms scherp
afgetekend en is een weerspiegeling van het ontstaan van deze rotsen.
Een rijke geschiedenis
Hoe is de coticule ontstaan? Dit is een vraag waar geologen reeds lang op gezocht en over
gedebatteerd hebben. Zoals dit steeds gaat, zagen verschillende hypotheses het daglicht. Hier
volgt de meest recente en meest waarschijnlijke hypothese.
Figuur 1 De aarde 425 miljoen jaar geleden
In de diepe delen van het Bekken van Vielsalm werden in het Vroeg-Ordovicium (~480
miljoen jaar geleden) klei en silt afgezet aangerijkt aan ijzer en mangaan. Klei bestaat uit
gesteentefragmenten met een korrelgrootte kleiner dan
0,002 mm. Silt vertegenwoordigt binnen de indeling
naar korrelgrootte en textuur van een sediment de factie
van 0,002 - 0,0063 mm. Klei en silt hebben een
korrelgrootte die aanzienlijk kleiner is dan de
korrelgrootte van zand. Dit ijzer en mangaan zijn
vermoedelijk afkomstig van vulkanische activiteit.
Ten noordwesten hiervan, ter hoogte van de
Condrozstrook, bevond zich een ondiep bekken op een
onderzees platform, waarop zich soms kalksteen afzette.
Kalksteen (Engels: limestone) is sedimentair gesteente
dat ontstaat door de opeenhoping van (kalkhoudende)
stoffelijke overblijfselen van in zee levende
organismen. Onderzeese afbraak van dit kalksteen
(t.g.v. aardbevingen, stormen,...) zorgde er af en toe
voor dat kalksteen onder de vorm van turbidieten in het diepere Bekken van Vielsalm terecht
kwam. Een turbidiet is een soort lawine onder water. Dit zorgde voor het voorkomen van
dunne lagen van kalksteenafzettingen in een diep bekken tussen en temidden van
(geïnterstratifieerd in) klei- en silt-lagen.
Tengevolge van begraving onder nieuw afgezette sedimenten ondergingen deze klei- en siltafzettingen met tussengelaagde kalksteenafzettingen, een diageneses. Hierbij werd water
uitgedreven, werd het organisch materiaal omgezet, en werd extra mangaan opgenomen, dat
het calcium van het calciet in de kalksteen (CaCO3) verving door mangaan met vorming van
rhodocrosiet (MnCO3). Later, toen het gesteente diep begraven werd en onderhevig was aan
compressie gedurende gebergtevorming tengevolge van platentektoniek (mogelijk een
caledonische gebergtevorming tussen 450 en 420 Ma, en zeker een Variskische
gebergtevorming tussen 325 en 300 Ma), werden deze lagen geplooid en gebroken en
ondergingen ze een metamorfisme. Dit metamorfisme vond plaats bij een druk (t.g.v.
begraving) van 2 kbar en een temperatuur van 350°C. Hierbij werd het rhodocrosiet en andere
mineralen omgezet tot spessartien, wat uiteindelijk leidde tot de specifieke mengeling van
spessartien, fyllosilicaten (kleimineralen) en kwarts, karakteristiek voor onze coticule.
Een uitzonderlijke slijpkwaliteit
De slijpende eigenschap van de coticule komt door zijn bijzondere mineralogie en vooral door
het spessartien (een granaatvariëteit) waarvan de hardheid groter is dan die van de hardste
metalen. Spessartien heeft een relatieve hardheid van 7 tot 8 op schaal van Mohs. Ter
vergelijking: kwarts heeft
relatieve hardheid van 7, de
meeste glimmers een relatieve
hardheid van 2 tot 4 en een
zakmes een hardheid van 6 à
6.5. Het is dit (micro-)granaat
dat het metalen lemmet slijpt.
Bij de slijpstenen van de beste
kwaliteit zijn de granaten niet
groter dan 20 micrometer (= 20
duizendsten van een millimeter)
en zijn ze met voldoende
tussenruimte van elkaar
gescheiden. De matrix van de coticule bestaat uit kwarts en fyllosilikaten in gelijkaardige
concentraties. Waar de fyllosilikaten zorgen voor een gestage erosie van de matrix en dus
voor het uitsteken of in reliëf blijven van nieuwe spessartienkristallen, zorgt het kwarts ervoor
dat het geheel samen blijft en de coticule als geheel zelf niet al te vlug afslijt. Hierdoor
behoudt de coticule zijn slijpende eigenschappen: naarmate de coticule het geslepen metaal
wegneemt, erodeert het metaal van het mes ook de afwetsteen, waardoor nieuwe granaten
beschikbaar worden. De dodecahedrische vorm van de granaten verklaart eveneens de
fijnheid van het afwetten door de coticule, een fijnheid die zelfs beter is dan deze van de
fijnste artificiële afwetstenen die momenteel op de markt beschikbaar zijn.
De foto hiernaast is een slijpplaatje
voor onder een microscoop. Het
zichtbaar veld van dit beeld is 0.34 X
0.23 mm. Hiermee kan men de
korrelgrootte van de rondachtige
granaatkorrels inschatten.
De coticule is dan ook een
uitzonderlijke natuurlijke rijkdom,
uitzonderlijk door zijn geologisch
verleden, uitzonderlijk door zijn
bijzondere slijpende eigenschappen en
door zijn regionale bijzonderheid.
Dankwoord
Aan Dr Bastien Wauthoz, auteur van dit artikel.
Aan Dr Eric Goemaere, voor zijn raadgevingen.
Aan Dr Vincent Duseigne voor zijn foto’s van de mijn.
Aan Dr. S. de Béthune en prof Luc André voor hun medewerking
Aan Dr Timothy Debacker, doctor in de geologie Ugent voor de vertaling
Vertaalt
Uit het frans door Tony Geldolf (www.sharptools.be) met goedkeuring van Bastien Wauthoz
Download