SAZ Woordenschat Semantiseren.indd

advertisement
KWALITEITSKAART
PO
Taal / lezen / rekenen
Semantiseren
1. Voorbewerken
2. Semantiseren
3. Consolideren
4. Controleren
Semantiseren is de tweede stap van de viertakt waarbij het verduidelijken van betekenissen van woorden centraal staat. Als een kind een woord leert moet het de
woordvorm leren (het label) en de achterliggende betekenissen verwerven (het concept).. Bijvoorbeeld: een jong kind leert het woordlabel ‘appel’ koppelen aan de
groene ronde dingen die op de fruitschaal liggen, het ervaart ook dat je appels kunt ‘eten’ en dat appels lekker zijn. Het kind hoort steeds ‘goed kauwen’ en leert dat
een appel ‘rond’ is en een ‘schilletje’ heeft. Al die stukjes opgedane ervaring en kennis brengt het kind dan bijeen bij het woordje ‘appel’. Een woord is een label, dat
verwijst naar een concept. Het concept is een pakketje kennis .
1
Taal / lezen / rekenen
groen
lekker
Appel
KW
kaart
schil
Semantiseren
rond
afbeelding 1: het label en het achterliggende concept bij het woord appel
eten
kauwen
groen
rond
Voor veel woorden liggen de pakketjes kennis al kant-en-klaar. Bijvoorbeeld in de onderbouw:
de leerlingen hebben nog niet de labels geleerd maar kennen al wel de achterliggende onderdelen van
het concept. Denk bijvoorbeeld aan ‘huppelen’: alle kinderen hebben wel eens gehuppeld.
lekker hebben al tientallen vensterbanken gezien. Bij deze woorden hoeft de
OfAppel
‘vensterbank’: alle leerlingen
leerkracht niet diepgaand achterliggende betekenissen uit te leggen. Een superkorte semantisering
volstaat: een betekenisaanduiding waardoor kinderen de nieuwe labels toevoegen aan de bekende
schil
concepten. Bij jonge
kinderen kun je heel veel woorden uitbeelden en labelen (aanwijzen). ‘Je plakt als
het ware de woordvorm, het label, op het kant-en-klare concept. Zo zeg je bijvoorbeeld ‘dit is huppelen’
terwijl je het tegelijkertijd voordoet. Of: ‘dit noem je een vensterbank’ terwijl je de vensterbak aanwijst.’
afbeelding 1: het label en het achterliggende concept bij het woord appel
afbeelding 1: het label en het achterliggende concept bij het woord appel
Dit is ook het geval bij het leren van synoniemen: nieuwe labels worden bij bekende concepten
Een concept groeit in de loop der tijd.
Zo leert een kind
later het betekenisaspect
‘is een vrucht’. Een kind kan
ook ‘groeit=aan
eennette
appelboom’
toevoegen.
aangehaakt.
Bijvoorbeeld
in de midden-bovenbouw:
pantalon
een
broek,
treiteren = pesten,
Voor veel woorden liggen de
pakketjes
kennis al kant-en-klaar. Bijvoorbeeld in de onderbouw:
globaal
= ongeveer.
Maar
het kan ook zijn
dat kinderen
woordlabel
leren voor
een concept
datalzewel
al eerder
hebben opgebouwdonderdelen
(zie ook de kwaliteitskaart
Viertakt). Bijvoorbeeld
de leerlingen
hebben
nog een
nietnieuw
de labels
geleerd
maar
kennen
de achterliggende
van
als
het woord
leren,
nadat
ze
het
woord(concept)
‘cadeau’
al
hebben
verworven.
Ze
kunnen
het
nieuwe
woordlabel
(geschenk)
danen
aanhaken
bij
hetkinderen
concept.
Denk‘geschenk’
bijvoorbeeld
aan
‘huppelen’:
alle
kinderen
hebben
wel
eens
gehuppeld.
Bij dit soort snelle semantiseringen wordt er vooral gerefereerd aan aanwezige kennis
ervaringen
het
concept
dat
ze
al
hebben
opgebouwd
bij
het
woord
‘cadeau’.
Hetzelfde
geldt
in
wezen
voor
het
onderbouw-woord
‘huppelen’:
alle
kinderen
hebben
weliswaar
Of ‘vensterbank’: alle leerlingen
hebben alErtientallen
vensterbanken
gezien.
Bij opbouw
deze woorden
hoeft de
van leerlingen.
is geen sprake
van nieuwe
kennis
(concepten).
De leerlingen leren alleen
ervaringen en kennis daarvan doordat ze hebben gehuppeld, maar ze hebben het nog niet zo benoemd. Een leerkracht die het woord ‘huppelen’ wil semantiseren
leerkracht niet diepgaand achterliggende
betekenissen
uit te leggen. Een superkorte semantisering
nieuwe woordvormen
(labels).
hoeft het alleen maar te laten zien. Of ‘vensterbank’: alle leerlingen hebben al tientallen vensterbanken gezien.
volstaat: een betekenisaanduiding waardoor kinderen de nieuwe labels toevoegen aan de bekende
concepten. Bij jonge kinderen
kun je heel
veel woorden
uitbeelden
endat
labelen
(aanwijzen).
‘Je plakt
Leerkrachten
moeten
er wel zeker
van zijn
leerlingen
de betekenis
vanals
het
Voor het onderwijs is dit onderscheid belangrijk. Als kinderen al over het concept beschikken, dan hoeft de leerkracht niet diepgaand achterliggende
het ware de woordvorm, het
label,
het kant-en-klare
concept.
Zo zeginvullen.
je bijvoorbeeld ‘dit is huppelen’
woord
opop
grond
van hun voorkennis
kunnen
betekenissen uit te leggen. In dat geval volstaat een superkorte semantisering: een betekenisaanduiding waardoor kinderen de nieuwe labels
terwijl
je
het
tegelijkertijd
voordoet.
Of:
‘dit
noem
je
een
vensterbank’
terwijl
je de
vensterbak
aanwijst.’
In
het
voorbeeld
hiernaast
is
er
duidelijk
gelabeld,
maar
dit
roept
geen
toevoegen aan de bekende concepten. Je plakt als het ware de woordvorm, het label, op het kant-en-klare
concept
(het bestaande
pakketje –voorbetekenistoekenning
op.
De
snelle
sematisering
werkt
hier
dus
niet
en
kennis). Zo zeg je bijvoorbeeld ‘een geschenk is een kadootje’ of ‘dit is huppelen’ terwijl je het tegelijkertijd voordoet. Of: ‘dit noem je een vensterbank’
eensynoniemen:
andersoortigenieuwe
manierlabels
van aanbieden.
terwijl
de vensterbank
Dit isjeook
het gevalaanwijst.
bij hetvraagt
leren van
worden bij bekende concepten
aangehaakt. Bijvoorbeeld in de midden-bovenbouw: pantalon = een nette broek, treiteren = pesten,
In de midden-bovenbouw komt de superkorte semantisering vaak voor bij het leren van synoniemen voor woorden die al eerder zijn geleerd.
globaal = ongeveer.
Bijvoorbeeld: wentelen = draaien, globaal
= ongeveer,
= seizoen; conversatie onderscheiden.
= een gesprek. Bij dit 2soort snelle semantiseringen wordt er
We kunnen
dusjaargetijde
3 semantiseersituaties
aangehaakt bij de reeds bekende concepten. De leerlingen leren dan alleen nieuwe woordvormen (labels). Er is niet opnieuw kennisopbouw.
Bij dit soort snelle semantiseringen wordt er vooral gerefereerd aan aanwezige kennis en ervaringen
van leerlingen.
vanleerlingen
nieuwealkennis
opbouw
(concepten).
De leerlingen
alleengelabeld, maar dit roept geen
Leerkrachten
moetenEr
er is
welgeen
zekersprake
van zijn dat
een goed
concept hebben.
In het voorbeeld
hiernaast leren
is er duidelijk
nieuwe
woordvormen
(labels).
betekenistoekenning op. De snelle sematisering werkt hier dus niet en vraagt een andersoortige manier van aanbieden.
Leerkrachten
moetenbijlabelen
er wel zeker
van zijn
leerlingen
de én
betekenis
vaneen
het
Naast
deze twee situaties,
(nieuw labels
bij aldat
bekende
concepten)
het leren van
nieuw label voor geheel nieuwe concepten, zijn er ook nog
woordleermomenten
bij bekende
woorden
nieuwe betekenisaspecten
worden geleerd.
woord op grond waarbij
van hun
voorkennis
kunnen
invullen.
We
in het verlengde
van deze
woordleersituaties
de kwaliteitskaart
Viertakt), drie manieren van semantiseren onderscheiden.
In kunnen
het voorbeeld
hiernaast
isdrie
er verschillende
duidelijk gelabeld,
maar (zie
dit ook
roept
geen
betekenistoekenning op. De snelle sematisering werkt hier dus niet en
2
1.
(Bij-)labelen
Zie ook van
de artikel
‘Meer en Beter Woorden Leren’, hoofdstuk 6
vraagt
een andersoortige manier
aanbieden.
Kinderen leren een nieuw label voor een bekend concept. Dan denkt de leerkracht:
2
‘Ik laat voor het semantiseren iets zien of haak het aan bij een bekend woord.’
2
We
kunnen Labelen
dus 3 semantiseersituaties onderscheiden.
Non-verbaal:
Nieuw woordlabel aanleren door het bij te
Nieuw woordlabel aanleren door een voorwerp of
een plaatje te laten zien of door zelf uit te beelden.
Verbaal: Synoniem
plakken bij een gekend woord.
Verbaal: Netwerkuitbreiding
de vensterbank
2
Grootvader = Opa
Wijzigen = Veranderen
Zie ook de artikel ‘Meer en Beter Woorden Leren’, hoofdstuk 6
2
2
(Eventueel aangevuld met non-verbaal)
Nieuwe woordlabel aanleren door makkelijk ‘aan
te haken bij een bestaand concept
Kiwi = een soort fruit
Taal / lezen / rekenen
KW
kaart
Semantiseren
KW
kaart
3. Kinderen leren nieuwe woorden en nieuwe betekenissen.
3. Kinderen leren nieuwe woorden en nieuwe betekenissen.
3. Kinderen leren nieuwe woorden en nieuwe
Dan denkt de leerkracht: ‘Ik ga woorden, betekenissen enDan
denkt de leerkracht:
denkt de leerkracht:
betekenisrelaties
aanleren’.
‘Ik ga woorden, betekenissen en Dan
betekenisrelaties
aanleren’.
‘Ik ga woorden, bete
2. Conceptuitbreiding
Kinderen breiden de Uitbreiden
kennis van de betekenissen van
woorden
uit. Dan denkt
de leerkracht:
Uitleggen
(verbaal)
Uitbreiden
Uitbeelden (non verbaal) Uitleggen (verbaal)
‘Ik voeg de nieuwe betekenisaspecten toe.’
Niet één
woord maar meerdere
Onderbouw: verbaal en/of
non-verbaal
Kikker
woorden in relatie tot elkaar
aanbieden
Uitbreiden
Uitbeelden (non verbaal) Uitleggen (verb
Het
concept (of eenverbaal
deel Niet
éénDe
woord
betekenis
maar van
meerdere
alle woorden
Het
concept (of een
deel en/of
Niet één
De
woord
betekenis
maar van
meerdere
alle woorden
Het concept (of e
Middenbouw:
en/of
non-verbaal
Bovenbouw:
verbaal
non-verbaal
daarvan) van alle aangeboden
woordenworden
in relatie
zichtbaar
tot elkaar
gemaakt daarvan) van alle aangeboden
woordenworden
in relatie
zichtbaar
tot elkaar
gemaakt daarvan) van alle
woorden wordt uitgelegd. aanbieden
woorden wordt uitgelegd. aanbieden
woorden wordt u
Kikker
Kikker
De landkaart = een soort ‘atlas’ wordt
De landkaart
geclusterd=met
een landkaart
De landkaart
laten
= een soort ‘atlas’ wordt
De landkaart
geclusterd
= met
een landkaart
De landkaart
laten
=
Betekenisaspecten:
Extra betekenisaspecten:
Extra betekenisaspecten:
tekening
van een land. Je ziet
‘naslagwerk’
zienKW
enen
een
‘landkaart’
stad aanwijzen tekening
van een land. Je ziet
‘naslagwerk’
zien en en
een‘landkaart’
stad aanwijzen tekening van een
kaart
de
van eendie
landop
erop.
atlas =leeft,
verschillende
de• steden
van een
landuit
erop.
De atlas
= verschillende
de steden van ee
•
dier
• steden
diersoort
land én De
in water
het is
komen
voort
vissen, 350
miljoen
jaar
De atlas
= een
landkaarten in de atlas laten
Dezien
atlas
= een boek
met
landkaarten in de atlas latenDe
zien
atlas = een b
•
groen
een
amfiboek
bie met
geleden
ontwikkelingsfases
landkaarten, waarin landen
Het naslagwerk = in de atlas
landkaarten,
een
waarin landen
Het naslagwerk = in de atlas
landkaarten,
een
waa
•3. Kindereninleren
slootnieuwe woorden en nieuwe betekenissen.
staan.
aantal
landen opzoeken. staan.
aantal landen opzoeken. staan.
KW
• Dan denktkwaken
Nuanceringen
de leerkracht: ‘Ik ga woorden, betekenissenHet
en naslagwerk
betekenisrelaties
aanleren’.
= een boek
Het naslagwerk = een boek
Het naslagwerk
kaart
•
kikkervisjes
•
bruine en rode kikkers
waarin je iets kunt opzoeken.
waarin je iets kunt opzoeken.
waarin je iets ku
‘atlas’ wordt geclusterd met
‘naslagwerk’ en ‘landkaart’
Uitbreiden
Uitleggen
(verbaal)
3. Kinderen leren nieuwe woorden
en nieuwe
betekenissen.
Uitbeelden (non verbaal)
KW
3. Robuust
semantiseren
Dan denkt de leerkracht: ‘Ik ga woorden, betekenissen en betekenisrelaties aanleren’.
kaart
Bij woordlabels,
de eerste semantiseersituatie
Bij
de denkt
eerste
semantiseersituatie
Bij de eerste
semantiseersituatie
kinderen
leren een label bij bekende
concepten,
ligt het accentkinderen
op snel leren een label bij bekende
concepten,
ligt het accentkinderen
op snel leren een
Kinderen leren nieuwe
woordconcepten
en betekenisrelaties.
Dan
de leerkracht:
Niet één woord maar meerdere
concept
(of een
deel
De betekenis van alle
woorden
aangevenHet
een woord
naar
verwijst (labelen).
waar een woord naar verwijst (labelen).
aangeven waar een woord naar verwijst (labelen).
‘Ik ga woorden uitbreiden
(inwaar
logische
clusters
aanbieden),
betekenissenaangeven
helder
en
kort uitleggen en betekenisaspecten zo veel
mogelijk uitbeelden.’
woorden
in relatie tot elkaar
daarvan)
van
allebetekenissen.
aangeboden
worden zichtbaar
Uitbreiden
Uitleggen
(verbaal)
Uitbeelden
(non gemaakt
verbaal)
3. Kinderen leren nieuwe woorden
en nieuwe
aanbieden
woorden
wordt
uitgelegd. kinderen
Bij‘Ik
de ga
tweede
semantiseersituatie,
Bij
semantiseersituatie,
Bij de
semantiseersituatie,
breiden de kennis
vandedetweede
betekenissen
van woorden kinderen
uit , kennen
breiden de kennis van
detweede
betekenissen
van woorden uit
kinderen
, kennen
breiden
Dan denkt de leerkracht:
woorden,
betekenissen
en betekenisrelaties
aanleren’.
Uitleggen
(verbaal)
Uitbeelden
(non-verbaal)
Uitbreiden
de leerlingen het woord en een bepaald
betekenisaspect
dat daarbij
de leerlingen
hoort. Hier
het woord
koppelten
deeen
leerkracht
bepaald
een
betekenisaspect
dat daarbij
de leerlingen
hoort. Hier
het koppelt
woord en
deeen
leerkracht
bepaaldeen
betekenisas
‘atlas’
geclusterd
met
De
=een
een
soort die leerlingen
De
landkaart
= van
een
landkaart
extra betekenisaspect
aan
de deel
kennis
al hebben
extra
het
betekenisaspect
woord.laten
aan de kennis die leerlingen al hebben van
extra
hetbetekenisaspect
woord.
aan de kennis die leerlingen a
Niet éénwordt
woord
maar meerdere
Hetlandkaart
concept (of
De betekenis
van
alle
woorden
‘naslagwerk’
en ‘landkaart’
tekening
van
een
land.
Je ziet
zien
en(of
een
stad
aanwijzen
De betekenis van alle woorden worden zichtbaar
Niet
ééninwoord
maar
meerdere
woorden
in
relatie
Het concept
een
deel
daarvan) van alle
woorden
relatie
tot elkaar
daarvan)
van
alle
aangeboden
worden
zichtbaar
gemaakt
Uitbreiden
Uitleggen
(verbaal)
Uitbeelden
(non
verbaal)
stedenwordt
van een
land
erop.
atlaswoorden
= verschillende
semantiseersituatie,
De
derdeuitgelegd.
semantiseersituatie,
De
derde
kinderen
lerenDe
nieuwe
woorden
en
nieuwe
concepten, is van een
kinderen
heel
leren nieuwe
woorden en
nieuwe
concepten
, is van een
kinderen
heel leren nieuwe
gemaakt;
de leerkracht
toont
desemantiseersituatie,
voorwerpen.
tot
elkaar aanbieden De derdede
aangeboden
wordt
aanbieden
woorden
uitgelegd.
De atlas
een boek
met
landkaarten
de andere
atlas
laten
andere orde
dan de=vorige
semantiseringen.
De focus ligtinhier
tegelijkertijd
ordezien
dan
op het
de leren
vorigevan
semantiseringen.
een aantal
De focus ligt hier tegelijkertijd
andere orde op
danhet
de leren
vorigevan
semantiseringen.
een aantal
De focu
landkaarten,
waarin
Hetén
naslagwerk
= inlandkaart
de
atlas een
nieuwe woorden,
op het
kennis
op de onderlinge
nieuwe
relaties
woorden,
tussen
op de
hetwoorden.
opbouwen
Devan kennis én op de onderlinge
nieuwe
relaties
woorden,
tussen
opde
hetwoorden.
opbouwen
Devan kennis én o
‘atlas’
geclusterd
met
De
landkaart
=opbouwen
eenlanden
soortvan
De
landkaart
=soort
een
De landkaart = een landkaart laten zien en een
‘atlas’
wordt
geclusterd
met ‘naslagwerk’
en
De landkaart
= een
tekeninglaten
van een land.
Niet éénwordt
woord
maar meerdere
Het
concept
(of
een
deel
De
betekenis
van
alle
woorden
staan.
aantal
landen
opzoeken.
instrumenten
die bij
deze semantisering
gebruikt
worden
zijn
de
instrumenten
‘uitjes’.
die bij deze semantisering gebruikt worden zijn de
instrumenten
‘uitjes’.
die bij deze semantisering gebruikt wo
‘naslagwerk’
en ‘landkaart’
tekening
van
Je ziet
ziensteden
en
een
stad
aanwijzen
stad aanwijzen
‘landkaart’
Je ziet de
van
een
land erop
woorden
in relatie
tot elkaar
daarvan)
van een
alle land.
aangeboden
worden
zichtbaar
gemaakt
Het
naslagwerk
=land
eenerop.
boek
de steden
van een
De atlas = verschillende
aanbieden
woorden
wordt
uitgelegd.
De atlas
= verschillende
landkaarten
ineen
de
atlas : woorden worden in
De atlas
= een
boek met aangeboden
landkaarten,
waarin
waarin
je
iets
kunt
opzoeken.
Het
van
Hetzien
uitjeinvan
Het uitjeinvan
uitbreiden
: woorden
worden
in samenhang
een
uitbreiden
logische : woorden
worden
in samenhang aangeboden
uitbreiden
logische
De uitje
atlas
=
een
boek
met
landkaarten
in de atlas laten
staan
zien
betekenisstructuur.
Erlanden
wordt landen
niet éénHet
woord
maar meerdere
woorden,
betekenisstructuur.
als een nieuw
Er wordt
stukjelaten
niet één
woord maar meerdere woorden,
betekenisstructuur.
als een nieuw
Er stukje
wordt niet één woord
landkaarten,
waarin
naslagwerk
=
in
de
atlas
een
‘atlas’ wordt geclusterd met
De landkaart
= een soort Het naslagwerk
De landkaart
= een
landkaart
laten
netwerk,
aangeboden.
netwerk,
aangeboden.
Het naslagwerk = in de atlas netwerk,
een aantal
landen
= een
boek
waarin
jeaangeboden.
iets kunt
staan.
aantal
landen
opzoeken.
‘naslagwerk’ en ‘landkaart’
tekening van een land. Je ziet
zien en een stad aanwijzen
opzoeken.
opzoeken.
Het
naslagwerk
=land
eenerop.
boek
de steden
van
een
De atlas = ligt
verschillende
Bij de eerste semantiseersituatie kinderen
leren
een
label
bij bekende concepten,
het accent op snel
waarin
je
iets
kunt
opzoeken.
Het
uitje
van
uitleggen
:
van
alle
aangeboden
woorden
worden
Het
kindvriendelijke
uitje
van
uitleggen
betekenissen
:
van
alle
aangeboden woorden worden Het
kindvriendelijke
uitje van uitleggen
betekenissen
: van alle aangebode
De
atlas
=
een
boek
met
landkaarten
in
de
atlas
laten
zien
aangeven waar een woord naar verwijst (labelen).
gegeven.
Laterwaarin
kan delanden
betekenis vanHet
deze
woorden worden
uitgebreid
gegeven.
Later in
kan
dede
2 e betekenis van deze woorden worden uitgebreid
gegeven.(zoals
Laterinkan
de de
2 e betekenis van deze w
landkaarten,
naslagwerk
= in de
atlas een(zoals
semantiseersituatie!).
semantiseersituatie!).
semantiseersituatie!).
staan. breiden de kennis van de betekenissen
aantal landenvan
opzoeken.
Bij de tweede semantiseersituatie, kinderen
woorden uit , kennen
Het
naslagwerk
=een
een
boek
Bijde
de
eerste
semantiseersituatie,
kinderen
leren
label
bij
bekende
concepten,
ligt
het
accent
op
snel
aangeven
waar
een
woord
naar
verwijst
(labelen).
leerlingen
het
woord
en
een
bepaald
betekenisaspect
dat
daarbij
hoort.
Hier
koppelt
de
leerkracht
een
Bij de eerste semantiseersituatie kinderen
leren
label
bij bekende concepten, ligt het accent op snel
waarin
je ietseen
kunt
opzoeken.
extra
betekenisaspect
aan de
kennis
leerlingen
al hebben
vanwoorden
het woord.
: door
tijdens de uitleg tegelijkertijd
te beelden
uitbeelden
zorgt
: door woorden tijdens de uitleg tegelijkertijd
uitvan
te beelden
uitbeelden
zorgt
: door woorden tijde
Hetdie
uitje
van uitbeelden
Het uitjeuitvan
Het uitje
aangeven
waar een woord
naar
verwijst
(labelen).
de leerkracht ervoor dat leerlingen letterlijk en figuurlijk een helder
de leerkracht
zicht krijgen
ervoor
op dat
de leerlingen letterlijk en figuurlijk een helder
de leerkracht
zicht krijgen
ervoor
op de
dat leerlingen letterlijk
BijDe
dederde
tweede
semantiseer-situatie,
kinderen
breiden
de kennis
vanconcepten
de betekenissen
van
woorden
uit,
kennen
de leerlingen het woord en een bepaald
betekenisaspect
semantiseersituatie,
kinderen
lerenbreiden
nieuwe
woorden
en
, is van
een
heel
betekenisaspecten
van
de woorden.
betekenisaspecten
van de woorden.
betekenisaspecten van de woorden.
Bij de
tweede
semantiseersituatie,
kinderen
de
kennis
vannieuwe
de betekenissen
van
woorden
uit , kennen
andere
orde
dan
de
vorige
semantiseringen.
De
focus
ligt
hier
tegelijkertijd
op
het
leren
van
een
aantal
wat
Hier en
koppelt
de leerkracht
een extra
betekenisaspect
aan dedekennis
die een
leerlingen al hebben van het woord.
de daarbij
leerlingenhoort.
het woord
een bepaald
betekenisaspect
dat daarbij
hoort. Hier koppelt
leerkracht
Bij
de eerste
semantiseersituatie
kinderen
lerenén
een
label
bij bekende
concepten, ligt het accent op snel
nieuwe
woorden,
op het
van
op
de onderlinge
extra
betekenisaspect
aanopbouwen
de
kennis
die kennis
leerlingen
al hebben
van hetrelaties
woord.tussen de woorden. De
aangeven
waar
naar
verwijst
(labelen).worden
instrumenten
dieeen
bij woord
deze semantisering
gebruikt
zijn de ‘uitjes’.
DeDederde
semantiseer-situatie,
kinderen
leren
woorden
en
nieuwe, is
concepten
en nieuwe betekenisrelaties, vereist een robuuste, zo rijk mogelijke instructie.
derde
semantiseersituatie,
kinderen
lerenbreiden
nieuwenieuwe
woorden
nieuwe
concepten
van
een heel
Bij de
tweede
semantiseersituatie,
kinderen
kennis en
vanaangeboden
de betekenissen
van
woorden
uit , kennen
Het uitje
vanvorige
uitbreiden
: woorden
worden
in de
samenhang
een
logische
andere
orde
dan
de
De
focus
ligt
hier
tegelijkertijd
op in
het
leren
van
een aantal
Dat
wil
niet
zeggen
dat
desemantiseringen.
semantisering
niet
kort
is.dat
Een
goede
semantisering
is leerkracht
altijd
korteen
en krachtig. Eerst is de leerkracht twee minuten, hooguit drie minuten aan
de
leerlingen
het
woord
en
een
bepaald
betekenisaspect
daarbij
hoort.
Hier
koppelt
de
betekenisstructuur. Er wordt niet één woord maar meerdere woorden, als een nieuw stukje
nieuwe
woorden, op het
én op
de onderlinge
tussen de woorden. De
extra
betekenisaspect
aanopbouwen
de kennisvan
die kennis
leerlingen
al de
hebben
van hetrelaties
woord.
bod.
Voor
een robuuste
semantisering
gebruikt
leerkracht
de
drie 4uitjes:
netwerk,
aangeboden.
4
instrumenten die bij deze semantisering gebruikt worden zijn de ‘uitjes’.
De derde semantiseersituatie, kinderen leren nieuwe woorden en nieuwe concepten, is van een heel
Het
uitje
van
uitbreiden
woorden
worden
in samenhang
aangeboden
een
Het
uitje
van
uitleggen
::van
alle
aangeboden
woorden
worden
kindvriendelijke
betekenissen
Het
uitje
van
uitbreiden:
voor
een
begrip
woorden
in logische
samenhang
worden aangeboden, d.w.z. in een logische betekenisstructuur. Er wordt niet
andere orde
dan
de
vorige
semantiseringen.
De goed
focus
ligt
hier moeten
tegelijkertijd
op in
het
leren
van een aantal
betekenisstructuur.
Er
niet van
één deze
woord
maar meerdere
woorden, als
eeninnieuw
gegeven.
Later
de wordt
betekenis
woorden
worden relaties
uitgebreid
(zoals
de 2 estukje
nieuwe woorden,
op hetkan
opbouwen
van kennis
én op
de onderlinge
tussen
de woorden.
De
één
woord
maar
meerdere
woorden,
als
een
nieuw
stukje
netwerk,
aangeboden.
netwerk,
aangeboden.
semantiseersituatie!).
instrumenten
die bij deze semantisering gebruikt worden zijn de ‘uitjes’.
Het
uitje
van uitbreiden
woorden
worden
in samenhang
aangeboden
in een
logische
Het
uitje
uitleggen:
van
alle
aangeboden
woorden
wordt
een
kindvriendelijke
betekenisuitleg
Het
uitje
van
uitleggen
:::van
alle
aangeboden
woorden
worden
kindvriendelijke
betekenissen
uitbeelden
door
woorden
tijdens
de uitleg
tegelijkertijd
teeen
beelden
zorgt
Het
uitje
vanvan
estukje
betekenisstructuur.
Er
wordt
niet
één deze
woord
maar
meerdere
woorden,uit
als
gegeven.
Later
kan
de
betekenis
van
woorden
worden
uitgebreid
(zoals
innieuw
de
de
leerkracht
ervoor
dat woorden
leerlingen letterlijk
figuurlijk een
helder
krijgen
op 2de
betekenis
van
deze
wordenenuitgebreid
(zoals
in zicht
de 2e
semantiseer-situatie!).
netwerk,
aangeboden.
semantiseersituatie!).
betekenisaspecten
van de woorden.
gegeven. Het gaat om een basisbetekenis. Later kan de
Het uitje
van uitbeelden:
door
woordenwoorden
tijdens de uitleg
tegelijkertijdbetekenissen
uit te beelden zorgt de leerkracht ervoor dat leerlingen letterlijk en figuurlijk een helder
Het
alle
aangeboden
kindvriendelijke
uitbeelden: :van
door
woorden
tijdens de uitlegworden
tegelijkertijd
uit te beelden zorgt
Het uitje
uitje van
van uitleggen
e
gegeven.
Later
kan
de
van
deze woorden
(zoals
in de
de
leerkracht
ervoor
datbetekenis
leerlingen
letterlijk
envan
figuurlijk
een uitgebreid
helder zicht
krijgen
op 2de
zicht
krijgen
op de
betekenisaspecten
deworden
woorden.
semantiseersituatie!).
betekenisaspecten van de woorden.
Tijdens het semantisering komen de uitjes verstrengeld aan de orde. Een goede semantisering is kort, krachtig en glashelder door de combinatie van verbale en nonde uitleg tegelijkertijd uit te beelden zorgt
Het uitje van uitbeelden: door woorden tijdens
4
verbale middelen.
de leerkracht ervoor dat leerlingen letterlijk en figuurlijk een helder zicht krijgen op de
betekenisaspecten van de woorden.
4
4
3
4
Taal / lezen / rekenen
Semantiseren
Doelwoorden: atlas, (uitgebreid tot) naslagwerk, landkaart
De leerkracht laat een atlas zien en zegt: ‘Kijk, dit is een atlas. Een atlas is een boek waarin landen staan.
Een atlas is een boek met kaarten van landen. Hier zie je zo’n kaart: een landkaart. Een landkaart is een
soort tekening van een land. Je ziet de grote steden op de landkaart. Zie maar: hier ligt Amsterdam.
Dit is de landkaart van Nederland., een soort tekening van heel Nederland. In deze atlas, dit boek met
landkaarten, staan nog veel meer landen. Laten we nu eens de landkaart van Frankrijk opzoeken. Ja,
gevonden kijk maar: de landkaart van Frankrijk, een soort tekening van Frankrijk. En je ziet meteen waar
Parijs ligt, hier! In deze atlas kun je heel veel landen opzoeken. Zo’n boek waarin je iets op kunt zoeken
noem je een naslagwerk. Een naslagwerk is een boek waar je dingen in kunt opzoeken. In een atlas kun
je landen opzoeken. Een atlas is dus een naslagwerk.’
De leerkracht bladert door en vraagt welk land ze nu moet opzoeken. Italië? Ze doorloopt alle woorden
en betekenissen weer terwijl ze de landkaart van Italie opzoekt en laat zien. Daarna sluit ze af met: ‘De
atlas is dus een boek waar je landen in kunt opzoeken. Het is een naslagwerk, een boek waar je iets in
kunt opzoeken. De atlas is een naslagwerk waar je landkaarten in kunt opzoeken, allemaal tekeningen
van landen. Dit is dus de atlas!
Bespreek nu in je tafelgroep of je zelf wel eens een landkaart hebt gezien en daarna mogen jullie in
tweetallen zelf landen opzoeken in de atlas’ ( v.d. Nulft, Verhallen 2009)
De uitjes
Uitbeelden Uitleggen
Uitleggen Uitbeelden
Uitbreiden Uitbeelden
Uitleggen Uitbeelden
Uitbreiden Uitleggen
Uitleggen Uitbreiden
Uitbeelden Uitbreiden
Uitbeelden Uitleggen
Uitbeelden Uitleggen
Uitleggen Uitbreiden
Uitbreiden Uitleggen
Uitbreiden/Uitleggen/Uitleggen
UITPROBEREN!
De betekenissen van woorden worden verwoord én zichtbaar gemaakt: voor een goede conceptopbouw. Daarnaast worden de betekenisverbindingen met andere
woorden verduidelijkt. Het gaat bij de semantisering allemaal in één moeite door. De betekenisverbindingen worden in beeld gebracht met behulp van zogenoemde
‘graphic organizers’. Met deze graphic organizers worden betekenisrelaties verduidelijkt.
Woordspin
Woordparachute
Woordkast
Woordtrap
De woordspin laat zien dat de woorden een betekenisverbinding hebben.
Een woordparachute: bovenaan de parachute komt een categorienaam en daaronder hangen de woorden die in de categorie thuishoren. (bv. vervoersmiddelen:
auto, fiets, brommer)
De woordkast: in een kast kunnen tegenstellingen staan of is er de mogelijkheid om bijbehorende kenmerken op te sommen en een duidelijke plek te geven. (bv. dag
- nacht of cultuur – natuur)
De woordtrap: in een trap worden woorden gerangschikt langs een bepaalde dimensie, bijvoorbeeld grootte (vijver, meer, zee, oceaan), frequentie (nooit, soms,
geregeld, vaak, altijd) of rangschikken in de tijd (afscheid nemen, vertrekken, op weg zijn, aankomen)
Nadat de leerkracht nieuwe woorden robuust heeft gesemantiseerd hebben kinderen een eerste helder inzicht in de achterliggende betekenissen en de
betekenisrelaties van de nieuwe woorden. Dan is het woord (of liever gezegd de woorden) direct aan de kinderen zelf. We spreken van het vierde gouden uitje:
UITPROBEREN.
Het 4e gouden uitje: uitproberen. Interactieve verwerking door de leerlingen
De bedoeling is dat de kinderen even de tijd krijgen om met de betekenissen van de nieuw aangeboden woorden actief om te gaan en de nieuwe informatie te
koppelen aan hun voorkennis. Het gaat om inbedding van de nieuwe woorden in hun eigen bestaande netwerk van woorden en betekenissen. Pratend, luisterend
en nadenkend maken ze zich de nieuwe concepten meer ‘eigen’ .
Een belangrijk aandachtspunt is dat alle kinderen aan bod komen: óók (juist!) de taalzwakke leerlingen moeten kunnen meepraten over de woorden en betekenissen.
Essentieel is dat elke leerling een inbreng mag hebben en kan meepraten op het eigen niveau; met een medeleerling, met een groepje of met de hele klas. Zorg dat
de vragen aansluiten bij de nieuwe, net gesemantiseerde woorden en ga niet meteen controleren door vragen te stellen als: ‘Wat betekent….…’ . maar vraag naar
ervaringen, voorbeelden (bedenk in tweetallen andere voorbeelden van een naslagwerk), meningen of gevoelens (zou je zelf graag een atlas willen hebben?).
4
Taal / lezen / rekenen
Semantiseren
Er zijn er vele typen vragen waarmee je de interactie kunt stimuleren en het belangrijkste is om er zo veel mogelijk mee te variëren in verschillende groeperingvormen.
Hieronder staan verschillende voorbeelden van interactievragen voor groep 4 bij enkele gesemantiseerde en in een cluster aangeboden woorden: de reclame – de
aanbieding – de korting.
• De leerlingen brainstormen één minuut in groepjes over waar ze allemaal reclame tegenkomen (reclame op tv, radio, krant, huis-aan-huisblad
enz.)
• De leerlingen krijgen drie minuten de tijd om in tweetallen een ‘goed’ en een ‘stom’ tv-spotje te kiezen en vervolgens te bedenken waarom ze de één goed en
de ander niet goed vinden. In het klassikale nagesprek koppelt de leerkracht het woord doelgroep aan de voorbeelden van de kinderen.
• Elk tafelgroepje krijgt een product waar ze reclame voor moeten maken. In vijf minuten bedenken en maken ze een tv-spotje van 30 seconde (reclametijd is duur!).
De tafelgroepjes presenteren de tv-spotjes en daarna wordt er klassikaal besproken welk reclamespotje de meeste kopers lokt.
• Tijdens een klassikale brainstorm worden aanbiedingen in de supermarkt geïnventariseerd en daarna besproken of vader/moeder vaak aanbiedingen koopt.
Geef leerlingen ruimte voor overleg en daag ze uit om op betekenissen door te denken en uit te diepen. Bij de interactieve verwerking zijn er geen goed/fout
antwoorden, alles mag en kan. Juist de zogenaamde foute antwoorden geven een extra kans om in te zetten op betekenisonderhandeling en betekenisaanscherping.
Daarnaast kan je tijdens de interactie nieuwe woorden bijlabelen, zoals het woord doelgroep uit het voorbeeld hierboven.
Samenvattend zijn bij het semantiseren de volgende kwaliteitscriteria:
A. Bij de verschillende woordleersituaties wordt een passende semantisering gekozen: labelen, synoniemen geven, voordoen, kort uitleggen als leerlingen het
achterliggend concept al kennen, en robuuste semantisering met de drie uitjes als het gaat om aanleren van woordlabels en -concepten semantiseren.
B. De robuuste semantisering is kort (twee à drie minuten), gefocust en helder. Er wordt gewerkt aan goede opbouw van het woordKENNISnetwerk.
C. De robuuste semantisering omvat de drie uitjes:
I. Bij uitbreiden wordt een overzichtelijk logisch betekeniscluster gemaakt van twee, drie of hooguit vier woorden.
Clusters moeten niet thematisch,
bv. herfst-wind-boom-bladeren-kastanje-paddenstoel maar logisch zijn.
herfst-zomer-winter-lente-seizoen.
II. Bij uitleggen wordt een korte, begrijpelijke betekenisomschrijving gegeven
Maak uitleg niet formeel
bv. een ‘ slokdarm’ vormt de verbinding van de keel naar de maag maar kindvriendelijk
je slokdarm is een klein buisje tussen je keel en je maag waar je eten
doorheen gaat
III. Bij uitbeelden krijgen de kinderen daadwerkelijk de betekenis voor ogen.
Uitbeelding niet aangeven met (afgeleide) gebaren bv. uitbeelden betekenis ‘levenloos’
niet zo
maar zo!
maar daadwerkelijk laten zien
IV. Bij de interactieve verwerking krijgen de kinderen het woord
Stel vragen niet gesloten/controlerend
maar open en stimulerend tot doordenken
bv. verwerking van woordcluster ‘geheel / detail‘: schilderijen: Is een knoop een geheel of een detail?
in tweetallen: twee schilderijen op het digibord) vergelijk de twee
hoe vinden jullie het geheel? Zoek op het mooiste schilderij twee bijzondere details.
5
Taal / lezen / rekenen
Semantiseren
D. Verbindingen tussen woorden (van het cluster) komen helder voor het voetlicht zodat leerlingen niet alleen inzicht en greep krijgen op woord-betekenissen maar
ook betekenisrelaties. De juiste graphic organizer wordt gekozen. Bij de parachutevorm gaat het bv. om hoofdcategorieën en subcategorieën, waarbij de kenmerken
van de hoofdcategorie per definitie van toepassing zijn op de onderliggende woorden.
Dus niet
maar
op de woordmuur komen te hangen (dus… de emotie)
Met als kanttekening bij de goede structuur dat de woorden met de lidwoorden
Colofon
KKSMT138
Deze kwaliteitskaart Semantiseren is samengesteld door Dirkje van der Nulft en Marianne Verhallen en is een uitgave van School aan Zet. Voor vragen
rond de handreikingen en kwaliteitskaarten kunt u contact opnemen met School aan Zet: Gea Spaans, [email protected].
© Buiten het downloaden zijn alle rechten
op dit product voorbehouden aan:
KWALITEITSKAART
Postbus 556, 2501 CN Den Haag
e-mail: [email protected]
www.schoolaanzet.nl
6
Download