KWALITEITSKAART PO Taal / lezen / rekenen Semantiseren 1. Voorbewerken 2. Semantiseren 3. Consolideren 4. Controleren Semantiseren is de tweede stap van de viertakt waarbij het verduidelijken van betekenissen van woorden centraal staat. Als een kind een woord leert moet het de woordvorm leren (het label) en de achterliggende betekenissen verwerven (het concept).. Bijvoorbeeld: een jong kind leert het woordlabel ‘appel’ koppelen aan de groene ronde dingen die op de fruitschaal liggen, het ervaart ook dat je appels kunt ‘eten’ en dat appels lekker zijn. Het kind hoort steeds ‘goed kauwen’ en leert dat een appel ‘rond’ is en een ‘schilletje’ heeft. Al die stukjes opgedane ervaring en kennis brengt het kind dan bijeen bij het woordje ‘appel’. Een woord is een label, dat verwijst naar een concept. Het concept is een pakketje kennis . 1 Taal / lezen / rekenen groen lekker Appel KW kaart schil Semantiseren rond afbeelding 1: het label en het achterliggende concept bij het woord appel eten kauwen groen rond Voor veel woorden liggen de pakketjes kennis al kant-en-klaar. Bijvoorbeeld in de onderbouw: de leerlingen hebben nog niet de labels geleerd maar kennen al wel de achterliggende onderdelen van het concept. Denk bijvoorbeeld aan ‘huppelen’: alle kinderen hebben wel eens gehuppeld. lekker hebben al tientallen vensterbanken gezien. Bij deze woorden hoeft de OfAppel ‘vensterbank’: alle leerlingen leerkracht niet diepgaand achterliggende betekenissen uit te leggen. Een superkorte semantisering volstaat: een betekenisaanduiding waardoor kinderen de nieuwe labels toevoegen aan de bekende schil concepten. Bij jonge kinderen kun je heel veel woorden uitbeelden en labelen (aanwijzen). ‘Je plakt als het ware de woordvorm, het label, op het kant-en-klare concept. Zo zeg je bijvoorbeeld ‘dit is huppelen’ terwijl je het tegelijkertijd voordoet. Of: ‘dit noem je een vensterbank’ terwijl je de vensterbak aanwijst.’ afbeelding 1: het label en het achterliggende concept bij het woord appel afbeelding 1: het label en het achterliggende concept bij het woord appel Dit is ook het geval bij het leren van synoniemen: nieuwe labels worden bij bekende concepten Een concept groeit in de loop der tijd. Zo leert een kind later het betekenisaspect ‘is een vrucht’. Een kind kan ook ‘groeit=aan eennette appelboom’ toevoegen. aangehaakt. Bijvoorbeeld in de midden-bovenbouw: pantalon een broek, treiteren = pesten, Voor veel woorden liggen de pakketjes kennis al kant-en-klaar. Bijvoorbeeld in de onderbouw: globaal = ongeveer. Maar het kan ook zijn dat kinderen woordlabel leren voor een concept datalzewel al eerder hebben opgebouwdonderdelen (zie ook de kwaliteitskaart Viertakt). Bijvoorbeeld de leerlingen hebben nog een nietnieuw de labels geleerd maar kennen de achterliggende van als het woord leren, nadat ze het woord(concept) ‘cadeau’ al hebben verworven. Ze kunnen het nieuwe woordlabel (geschenk) danen aanhaken bij hetkinderen concept. Denk‘geschenk’ bijvoorbeeld aan ‘huppelen’: alle kinderen hebben wel eens gehuppeld. Bij dit soort snelle semantiseringen wordt er vooral gerefereerd aan aanwezige kennis ervaringen het concept dat ze al hebben opgebouwd bij het woord ‘cadeau’. Hetzelfde geldt in wezen voor het onderbouw-woord ‘huppelen’: alle kinderen hebben weliswaar Of ‘vensterbank’: alle leerlingen hebben alErtientallen vensterbanken gezien. Bij opbouw deze woorden hoeft de van leerlingen. is geen sprake van nieuwe kennis (concepten). De leerlingen leren alleen ervaringen en kennis daarvan doordat ze hebben gehuppeld, maar ze hebben het nog niet zo benoemd. Een leerkracht die het woord ‘huppelen’ wil semantiseren leerkracht niet diepgaand achterliggende betekenissen uit te leggen. Een superkorte semantisering nieuwe woordvormen (labels). hoeft het alleen maar te laten zien. Of ‘vensterbank’: alle leerlingen hebben al tientallen vensterbanken gezien. volstaat: een betekenisaanduiding waardoor kinderen de nieuwe labels toevoegen aan de bekende concepten. Bij jonge kinderen kun je heel veel woorden uitbeelden endat labelen (aanwijzen). ‘Je plakt Leerkrachten moeten er wel zeker van zijn leerlingen de betekenis vanals het Voor het onderwijs is dit onderscheid belangrijk. Als kinderen al over het concept beschikken, dan hoeft de leerkracht niet diepgaand achterliggende het ware de woordvorm, het label, het kant-en-klare concept. Zo zeginvullen. je bijvoorbeeld ‘dit is huppelen’ woord opop grond van hun voorkennis kunnen betekenissen uit te leggen. In dat geval volstaat een superkorte semantisering: een betekenisaanduiding waardoor kinderen de nieuwe labels terwijl je het tegelijkertijd voordoet. Of: ‘dit noem je een vensterbank’ terwijl je de vensterbak aanwijst.’ In het voorbeeld hiernaast is er duidelijk gelabeld, maar dit roept geen toevoegen aan de bekende concepten. Je plakt als het ware de woordvorm, het label, op het kant-en-klare concept (het bestaande pakketje –voorbetekenistoekenning op. De snelle sematisering werkt hier dus niet en kennis). Zo zeg je bijvoorbeeld ‘een geschenk is een kadootje’ of ‘dit is huppelen’ terwijl je het tegelijkertijd voordoet. Of: ‘dit noem je een vensterbank’ eensynoniemen: andersoortigenieuwe manierlabels van aanbieden. terwijl de vensterbank Dit isjeook het gevalaanwijst. bij hetvraagt leren van worden bij bekende concepten aangehaakt. Bijvoorbeeld in de midden-bovenbouw: pantalon = een nette broek, treiteren = pesten, In de midden-bovenbouw komt de superkorte semantisering vaak voor bij het leren van synoniemen voor woorden die al eerder zijn geleerd. globaal = ongeveer. Bijvoorbeeld: wentelen = draaien, globaal = ongeveer, = seizoen; conversatie onderscheiden. = een gesprek. Bij dit 2soort snelle semantiseringen wordt er We kunnen dusjaargetijde 3 semantiseersituaties aangehaakt bij de reeds bekende concepten. De leerlingen leren dan alleen nieuwe woordvormen (labels). Er is niet opnieuw kennisopbouw. Bij dit soort snelle semantiseringen wordt er vooral gerefereerd aan aanwezige kennis en ervaringen van leerlingen. vanleerlingen nieuwealkennis opbouw (concepten). De leerlingen alleengelabeld, maar dit roept geen Leerkrachten moetenEr er is welgeen zekersprake van zijn dat een goed concept hebben. In het voorbeeld hiernaast leren is er duidelijk nieuwe woordvormen (labels). betekenistoekenning op. De snelle sematisering werkt hier dus niet en vraagt een andersoortige manier van aanbieden. Leerkrachten moetenbijlabelen er wel zeker van zijn leerlingen de én betekenis vaneen het Naast deze twee situaties, (nieuw labels bij aldat bekende concepten) het leren van nieuw label voor geheel nieuwe concepten, zijn er ook nog woordleermomenten bij bekende woorden nieuwe betekenisaspecten worden geleerd. woord op grond waarbij van hun voorkennis kunnen invullen. We in het verlengde van deze woordleersituaties de kwaliteitskaart Viertakt), drie manieren van semantiseren onderscheiden. In kunnen het voorbeeld hiernaast isdrie er verschillende duidelijk gelabeld, maar (zie dit ook roept geen betekenistoekenning op. De snelle sematisering werkt hier dus niet en 2 1. (Bij-)labelen Zie ook van de artikel ‘Meer en Beter Woorden Leren’, hoofdstuk 6 vraagt een andersoortige manier aanbieden. Kinderen leren een nieuw label voor een bekend concept. Dan denkt de leerkracht: 2 ‘Ik laat voor het semantiseren iets zien of haak het aan bij een bekend woord.’ 2 We kunnen Labelen dus 3 semantiseersituaties onderscheiden. Non-verbaal: Nieuw woordlabel aanleren door het bij te Nieuw woordlabel aanleren door een voorwerp of een plaatje te laten zien of door zelf uit te beelden. Verbaal: Synoniem plakken bij een gekend woord. Verbaal: Netwerkuitbreiding de vensterbank 2 Grootvader = Opa Wijzigen = Veranderen Zie ook de artikel ‘Meer en Beter Woorden Leren’, hoofdstuk 6 2 2 (Eventueel aangevuld met non-verbaal) Nieuwe woordlabel aanleren door makkelijk ‘aan te haken bij een bestaand concept Kiwi = een soort fruit Taal / lezen / rekenen KW kaart Semantiseren KW kaart 3. Kinderen leren nieuwe woorden en nieuwe betekenissen. 3. Kinderen leren nieuwe woorden en nieuwe betekenissen. 3. Kinderen leren nieuwe woorden en nieuwe Dan denkt de leerkracht: ‘Ik ga woorden, betekenissen enDan denkt de leerkracht: denkt de leerkracht: betekenisrelaties aanleren’. ‘Ik ga woorden, betekenissen en Dan betekenisrelaties aanleren’. ‘Ik ga woorden, bete 2. Conceptuitbreiding Kinderen breiden de Uitbreiden kennis van de betekenissen van woorden uit. Dan denkt de leerkracht: Uitleggen (verbaal) Uitbreiden Uitbeelden (non verbaal) Uitleggen (verbaal) ‘Ik voeg de nieuwe betekenisaspecten toe.’ Niet één woord maar meerdere Onderbouw: verbaal en/of non-verbaal Kikker woorden in relatie tot elkaar aanbieden Uitbreiden Uitbeelden (non verbaal) Uitleggen (verb Het concept (of eenverbaal deel Niet éénDe woord betekenis maar van meerdere alle woorden Het concept (of een deel en/of Niet één De woord betekenis maar van meerdere alle woorden Het concept (of e Middenbouw: en/of non-verbaal Bovenbouw: verbaal non-verbaal daarvan) van alle aangeboden woordenworden in relatie zichtbaar tot elkaar gemaakt daarvan) van alle aangeboden woordenworden in relatie zichtbaar tot elkaar gemaakt daarvan) van alle woorden wordt uitgelegd. aanbieden woorden wordt uitgelegd. aanbieden woorden wordt u Kikker Kikker De landkaart = een soort ‘atlas’ wordt De landkaart geclusterd=met een landkaart De landkaart laten = een soort ‘atlas’ wordt De landkaart geclusterd = met een landkaart De landkaart laten = Betekenisaspecten: Extra betekenisaspecten: Extra betekenisaspecten: tekening van een land. Je ziet ‘naslagwerk’ zienKW enen een ‘landkaart’ stad aanwijzen tekening van een land. Je ziet ‘naslagwerk’ zien en en een‘landkaart’ stad aanwijzen tekening van een kaart de van eendie landop erop. atlas =leeft, verschillende de• steden van een landuit erop. De atlas = verschillende de steden van ee • dier • steden diersoort land én De in water het is komen voort vissen, 350 miljoen jaar De atlas = een landkaarten in de atlas laten Dezien atlas = een boek met landkaarten in de atlas latenDe zien atlas = een b • groen een amfiboek bie met geleden ontwikkelingsfases landkaarten, waarin landen Het naslagwerk = in de atlas landkaarten, een waarin landen Het naslagwerk = in de atlas landkaarten, een waa •3. Kindereninleren slootnieuwe woorden en nieuwe betekenissen. staan. aantal landen opzoeken. staan. aantal landen opzoeken. staan. KW • Dan denktkwaken Nuanceringen de leerkracht: ‘Ik ga woorden, betekenissenHet en naslagwerk betekenisrelaties aanleren’. = een boek Het naslagwerk = een boek Het naslagwerk kaart • kikkervisjes • bruine en rode kikkers waarin je iets kunt opzoeken. waarin je iets kunt opzoeken. waarin je iets ku ‘atlas’ wordt geclusterd met ‘naslagwerk’ en ‘landkaart’ Uitbreiden Uitleggen (verbaal) 3. Kinderen leren nieuwe woorden en nieuwe betekenissen. Uitbeelden (non verbaal) KW 3. Robuust semantiseren Dan denkt de leerkracht: ‘Ik ga woorden, betekenissen en betekenisrelaties aanleren’. kaart Bij woordlabels, de eerste semantiseersituatie Bij de denkt eerste semantiseersituatie Bij de eerste semantiseersituatie kinderen leren een label bij bekende concepten, ligt het accentkinderen op snel leren een label bij bekende concepten, ligt het accentkinderen op snel leren een Kinderen leren nieuwe woordconcepten en betekenisrelaties. Dan de leerkracht: Niet één woord maar meerdere concept (of een deel De betekenis van alle woorden aangevenHet een woord naar verwijst (labelen). waar een woord naar verwijst (labelen). aangeven waar een woord naar verwijst (labelen). ‘Ik ga woorden uitbreiden (inwaar logische clusters aanbieden), betekenissenaangeven helder en kort uitleggen en betekenisaspecten zo veel mogelijk uitbeelden.’ woorden in relatie tot elkaar daarvan) van allebetekenissen. aangeboden worden zichtbaar Uitbreiden Uitleggen (verbaal) Uitbeelden (non gemaakt verbaal) 3. Kinderen leren nieuwe woorden en nieuwe aanbieden woorden wordt uitgelegd. kinderen Bij‘Ik de ga tweede semantiseersituatie, Bij semantiseersituatie, Bij de semantiseersituatie, breiden de kennis vandedetweede betekenissen van woorden kinderen uit , kennen breiden de kennis van detweede betekenissen van woorden uit kinderen , kennen breiden Dan denkt de leerkracht: woorden, betekenissen en betekenisrelaties aanleren’. Uitleggen (verbaal) Uitbeelden (non-verbaal) Uitbreiden de leerlingen het woord en een bepaald betekenisaspect dat daarbij de leerlingen hoort. Hier het woord koppelten deeen leerkracht bepaald een betekenisaspect dat daarbij de leerlingen hoort. Hier het koppelt woord en deeen leerkracht bepaaldeen betekenisas ‘atlas’ geclusterd met De =een een soort die leerlingen De landkaart = van een landkaart extra betekenisaspect aan de deel kennis al hebben extra het betekenisaspect woord.laten aan de kennis die leerlingen al hebben van extra hetbetekenisaspect woord. aan de kennis die leerlingen a Niet éénwordt woord maar meerdere Hetlandkaart concept (of De betekenis van alle woorden ‘naslagwerk’ en ‘landkaart’ tekening van een land. Je ziet zien en(of een stad aanwijzen De betekenis van alle woorden worden zichtbaar Niet ééninwoord maar meerdere woorden in relatie Het concept een deel daarvan) van alle woorden relatie tot elkaar daarvan) van alle aangeboden worden zichtbaar gemaakt Uitbreiden Uitleggen (verbaal) Uitbeelden (non verbaal) stedenwordt van een land erop. atlaswoorden = verschillende semantiseersituatie, De derdeuitgelegd. semantiseersituatie, De derde kinderen lerenDe nieuwe woorden en nieuwe concepten, is van een kinderen heel leren nieuwe woorden en nieuwe concepten , is van een kinderen heel leren nieuwe gemaakt; de leerkracht toont desemantiseersituatie, voorwerpen. tot elkaar aanbieden De derdede aangeboden wordt aanbieden woorden uitgelegd. De atlas een boek met landkaarten de andere atlas laten andere orde dan de=vorige semantiseringen. De focus ligtinhier tegelijkertijd ordezien dan op het de leren vorigevan semantiseringen. een aantal De focus ligt hier tegelijkertijd andere orde op danhet de leren vorigevan semantiseringen. een aantal De focu landkaarten, waarin Hetén naslagwerk = inlandkaart de atlas een nieuwe woorden, op het kennis op de onderlinge nieuwe relaties woorden, tussen op de hetwoorden. opbouwen Devan kennis én op de onderlinge nieuwe relaties woorden, tussen opde hetwoorden. opbouwen Devan kennis én o ‘atlas’ geclusterd met De landkaart =opbouwen eenlanden soortvan De landkaart =soort een De landkaart = een landkaart laten zien en een ‘atlas’ wordt geclusterd met ‘naslagwerk’ en De landkaart = een tekeninglaten van een land. Niet éénwordt woord maar meerdere Het concept (of een deel De betekenis van alle woorden staan. aantal landen opzoeken. instrumenten die bij deze semantisering gebruikt worden zijn de instrumenten ‘uitjes’. die bij deze semantisering gebruikt worden zijn de instrumenten ‘uitjes’. die bij deze semantisering gebruikt wo ‘naslagwerk’ en ‘landkaart’ tekening van Je ziet ziensteden en een stad aanwijzen stad aanwijzen ‘landkaart’ Je ziet de van een land erop woorden in relatie tot elkaar daarvan) van een alle land. aangeboden worden zichtbaar gemaakt Het naslagwerk =land eenerop. boek de steden van een De atlas = verschillende aanbieden woorden wordt uitgelegd. De atlas = verschillende landkaarten ineen de atlas : woorden worden in De atlas = een boek met aangeboden landkaarten, waarin waarin je iets kunt opzoeken. Het van Hetzien uitjeinvan Het uitjeinvan uitbreiden : woorden worden in samenhang een uitbreiden logische : woorden worden in samenhang aangeboden uitbreiden logische De uitje atlas = een boek met landkaarten in de atlas laten staan zien betekenisstructuur. Erlanden wordt landen niet éénHet woord maar meerdere woorden, betekenisstructuur. als een nieuw Er wordt stukjelaten niet één woord maar meerdere woorden, betekenisstructuur. als een nieuw Er stukje wordt niet één woord landkaarten, waarin naslagwerk = in de atlas een ‘atlas’ wordt geclusterd met De landkaart = een soort Het naslagwerk De landkaart = een landkaart laten netwerk, aangeboden. netwerk, aangeboden. Het naslagwerk = in de atlas netwerk, een aantal landen = een boek waarin jeaangeboden. iets kunt staan. aantal landen opzoeken. ‘naslagwerk’ en ‘landkaart’ tekening van een land. Je ziet zien en een stad aanwijzen opzoeken. opzoeken. Het naslagwerk =land eenerop. boek de steden van een De atlas = ligt verschillende Bij de eerste semantiseersituatie kinderen leren een label bij bekende concepten, het accent op snel waarin je iets kunt opzoeken. Het uitje van uitleggen : van alle aangeboden woorden worden Het kindvriendelijke uitje van uitleggen betekenissen : van alle aangeboden woorden worden Het kindvriendelijke uitje van uitleggen betekenissen : van alle aangebode De atlas = een boek met landkaarten in de atlas laten zien aangeven waar een woord naar verwijst (labelen). gegeven. Laterwaarin kan delanden betekenis vanHet deze woorden worden uitgebreid gegeven. Later in kan dede 2 e betekenis van deze woorden worden uitgebreid gegeven.(zoals Laterinkan de de 2 e betekenis van deze w landkaarten, naslagwerk = in de atlas een(zoals semantiseersituatie!). semantiseersituatie!). semantiseersituatie!). staan. breiden de kennis van de betekenissen aantal landenvan opzoeken. Bij de tweede semantiseersituatie, kinderen woorden uit , kennen Het naslagwerk =een een boek Bijde de eerste semantiseersituatie, kinderen leren label bij bekende concepten, ligt het accent op snel aangeven waar een woord naar verwijst (labelen). leerlingen het woord en een bepaald betekenisaspect dat daarbij hoort. Hier koppelt de leerkracht een Bij de eerste semantiseersituatie kinderen leren label bij bekende concepten, ligt het accent op snel waarin je ietseen kunt opzoeken. extra betekenisaspect aan de kennis leerlingen al hebben vanwoorden het woord. : door tijdens de uitleg tegelijkertijd te beelden uitbeelden zorgt : door woorden tijdens de uitleg tegelijkertijd uitvan te beelden uitbeelden zorgt : door woorden tijde Hetdie uitje van uitbeelden Het uitjeuitvan Het uitje aangeven waar een woord naar verwijst (labelen). de leerkracht ervoor dat leerlingen letterlijk en figuurlijk een helder de leerkracht zicht krijgen ervoor op dat de leerlingen letterlijk en figuurlijk een helder de leerkracht zicht krijgen ervoor op de dat leerlingen letterlijk BijDe dederde tweede semantiseer-situatie, kinderen breiden de kennis vanconcepten de betekenissen van woorden uit, kennen de leerlingen het woord en een bepaald betekenisaspect semantiseersituatie, kinderen lerenbreiden nieuwe woorden en , is van een heel betekenisaspecten van de woorden. betekenisaspecten van de woorden. betekenisaspecten van de woorden. Bij de tweede semantiseersituatie, kinderen de kennis vannieuwe de betekenissen van woorden uit , kennen andere orde dan de vorige semantiseringen. De focus ligt hier tegelijkertijd op het leren van een aantal wat Hier en koppelt de leerkracht een extra betekenisaspect aan dedekennis die een leerlingen al hebben van het woord. de daarbij leerlingenhoort. het woord een bepaald betekenisaspect dat daarbij hoort. Hier koppelt leerkracht Bij de eerste semantiseersituatie kinderen lerenén een label bij bekende concepten, ligt het accent op snel nieuwe woorden, op het van op de onderlinge extra betekenisaspect aanopbouwen de kennis die kennis leerlingen al hebben van hetrelaties woord.tussen de woorden. De aangeven waar naar verwijst (labelen).worden instrumenten dieeen bij woord deze semantisering gebruikt zijn de ‘uitjes’. DeDederde semantiseer-situatie, kinderen leren woorden en nieuwe, is concepten en nieuwe betekenisrelaties, vereist een robuuste, zo rijk mogelijke instructie. derde semantiseersituatie, kinderen lerenbreiden nieuwenieuwe woorden nieuwe concepten van een heel Bij de tweede semantiseersituatie, kinderen kennis en vanaangeboden de betekenissen van woorden uit , kennen Het uitje vanvorige uitbreiden : woorden worden in de samenhang een logische andere orde dan de De focus ligt hier tegelijkertijd op in het leren van een aantal Dat wil niet zeggen dat desemantiseringen. semantisering niet kort is.dat Een goede semantisering is leerkracht altijd korteen en krachtig. Eerst is de leerkracht twee minuten, hooguit drie minuten aan de leerlingen het woord en een bepaald betekenisaspect daarbij hoort. Hier koppelt de betekenisstructuur. Er wordt niet één woord maar meerdere woorden, als een nieuw stukje nieuwe woorden, op het én op de onderlinge tussen de woorden. De extra betekenisaspect aanopbouwen de kennisvan die kennis leerlingen al de hebben van hetrelaties woord. bod. Voor een robuuste semantisering gebruikt leerkracht de drie 4uitjes: netwerk, aangeboden. 4 instrumenten die bij deze semantisering gebruikt worden zijn de ‘uitjes’. De derde semantiseersituatie, kinderen leren nieuwe woorden en nieuwe concepten, is van een heel Het uitje van uitbreiden woorden worden in samenhang aangeboden een Het uitje van uitleggen ::van alle aangeboden woorden worden kindvriendelijke betekenissen Het uitje van uitbreiden: voor een begrip woorden in logische samenhang worden aangeboden, d.w.z. in een logische betekenisstructuur. Er wordt niet andere orde dan de vorige semantiseringen. De goed focus ligt hier moeten tegelijkertijd op in het leren van een aantal betekenisstructuur. Er niet van één deze woord maar meerdere woorden, als eeninnieuw gegeven. Later de wordt betekenis woorden worden relaties uitgebreid (zoals de 2 estukje nieuwe woorden, op hetkan opbouwen van kennis én op de onderlinge tussen de woorden. De één woord maar meerdere woorden, als een nieuw stukje netwerk, aangeboden. netwerk, aangeboden. semantiseersituatie!). instrumenten die bij deze semantisering gebruikt worden zijn de ‘uitjes’. Het uitje van uitbreiden woorden worden in samenhang aangeboden in een logische Het uitje uitleggen: van alle aangeboden woorden wordt een kindvriendelijke betekenisuitleg Het uitje van uitleggen :::van alle aangeboden woorden worden kindvriendelijke betekenissen uitbeelden door woorden tijdens de uitleg tegelijkertijd teeen beelden zorgt Het uitje vanvan estukje betekenisstructuur. Er wordt niet één deze woord maar meerdere woorden,uit als gegeven. Later kan de betekenis van woorden worden uitgebreid (zoals innieuw de de leerkracht ervoor dat woorden leerlingen letterlijk figuurlijk een helder krijgen op 2de betekenis van deze wordenenuitgebreid (zoals in zicht de 2e semantiseer-situatie!). netwerk, aangeboden. semantiseersituatie!). betekenisaspecten van de woorden. gegeven. Het gaat om een basisbetekenis. Later kan de Het uitje van uitbeelden: door woordenwoorden tijdens de uitleg tegelijkertijdbetekenissen uit te beelden zorgt de leerkracht ervoor dat leerlingen letterlijk en figuurlijk een helder Het alle aangeboden kindvriendelijke uitbeelden: :van door woorden tijdens de uitlegworden tegelijkertijd uit te beelden zorgt Het uitje uitje van van uitleggen e gegeven. Later kan de van deze woorden (zoals in de de leerkracht ervoor datbetekenis leerlingen letterlijk envan figuurlijk een uitgebreid helder zicht krijgen op 2de zicht krijgen op de betekenisaspecten deworden woorden. semantiseersituatie!). betekenisaspecten van de woorden. Tijdens het semantisering komen de uitjes verstrengeld aan de orde. Een goede semantisering is kort, krachtig en glashelder door de combinatie van verbale en nonde uitleg tegelijkertijd uit te beelden zorgt Het uitje van uitbeelden: door woorden tijdens 4 verbale middelen. de leerkracht ervoor dat leerlingen letterlijk en figuurlijk een helder zicht krijgen op de betekenisaspecten van de woorden. 4 4 3 4 Taal / lezen / rekenen Semantiseren Doelwoorden: atlas, (uitgebreid tot) naslagwerk, landkaart De leerkracht laat een atlas zien en zegt: ‘Kijk, dit is een atlas. Een atlas is een boek waarin landen staan. Een atlas is een boek met kaarten van landen. Hier zie je zo’n kaart: een landkaart. Een landkaart is een soort tekening van een land. Je ziet de grote steden op de landkaart. Zie maar: hier ligt Amsterdam. Dit is de landkaart van Nederland., een soort tekening van heel Nederland. In deze atlas, dit boek met landkaarten, staan nog veel meer landen. Laten we nu eens de landkaart van Frankrijk opzoeken. Ja, gevonden kijk maar: de landkaart van Frankrijk, een soort tekening van Frankrijk. En je ziet meteen waar Parijs ligt, hier! In deze atlas kun je heel veel landen opzoeken. Zo’n boek waarin je iets op kunt zoeken noem je een naslagwerk. Een naslagwerk is een boek waar je dingen in kunt opzoeken. In een atlas kun je landen opzoeken. Een atlas is dus een naslagwerk.’ De leerkracht bladert door en vraagt welk land ze nu moet opzoeken. Italië? Ze doorloopt alle woorden en betekenissen weer terwijl ze de landkaart van Italie opzoekt en laat zien. Daarna sluit ze af met: ‘De atlas is dus een boek waar je landen in kunt opzoeken. Het is een naslagwerk, een boek waar je iets in kunt opzoeken. De atlas is een naslagwerk waar je landkaarten in kunt opzoeken, allemaal tekeningen van landen. Dit is dus de atlas! Bespreek nu in je tafelgroep of je zelf wel eens een landkaart hebt gezien en daarna mogen jullie in tweetallen zelf landen opzoeken in de atlas’ ( v.d. Nulft, Verhallen 2009) De uitjes Uitbeelden Uitleggen Uitleggen Uitbeelden Uitbreiden Uitbeelden Uitleggen Uitbeelden Uitbreiden Uitleggen Uitleggen Uitbreiden Uitbeelden Uitbreiden Uitbeelden Uitleggen Uitbeelden Uitleggen Uitleggen Uitbreiden Uitbreiden Uitleggen Uitbreiden/Uitleggen/Uitleggen UITPROBEREN! De betekenissen van woorden worden verwoord én zichtbaar gemaakt: voor een goede conceptopbouw. Daarnaast worden de betekenisverbindingen met andere woorden verduidelijkt. Het gaat bij de semantisering allemaal in één moeite door. De betekenisverbindingen worden in beeld gebracht met behulp van zogenoemde ‘graphic organizers’. Met deze graphic organizers worden betekenisrelaties verduidelijkt. Woordspin Woordparachute Woordkast Woordtrap De woordspin laat zien dat de woorden een betekenisverbinding hebben. Een woordparachute: bovenaan de parachute komt een categorienaam en daaronder hangen de woorden die in de categorie thuishoren. (bv. vervoersmiddelen: auto, fiets, brommer) De woordkast: in een kast kunnen tegenstellingen staan of is er de mogelijkheid om bijbehorende kenmerken op te sommen en een duidelijke plek te geven. (bv. dag - nacht of cultuur – natuur) De woordtrap: in een trap worden woorden gerangschikt langs een bepaalde dimensie, bijvoorbeeld grootte (vijver, meer, zee, oceaan), frequentie (nooit, soms, geregeld, vaak, altijd) of rangschikken in de tijd (afscheid nemen, vertrekken, op weg zijn, aankomen) Nadat de leerkracht nieuwe woorden robuust heeft gesemantiseerd hebben kinderen een eerste helder inzicht in de achterliggende betekenissen en de betekenisrelaties van de nieuwe woorden. Dan is het woord (of liever gezegd de woorden) direct aan de kinderen zelf. We spreken van het vierde gouden uitje: UITPROBEREN. Het 4e gouden uitje: uitproberen. Interactieve verwerking door de leerlingen De bedoeling is dat de kinderen even de tijd krijgen om met de betekenissen van de nieuw aangeboden woorden actief om te gaan en de nieuwe informatie te koppelen aan hun voorkennis. Het gaat om inbedding van de nieuwe woorden in hun eigen bestaande netwerk van woorden en betekenissen. Pratend, luisterend en nadenkend maken ze zich de nieuwe concepten meer ‘eigen’ . Een belangrijk aandachtspunt is dat alle kinderen aan bod komen: óók (juist!) de taalzwakke leerlingen moeten kunnen meepraten over de woorden en betekenissen. Essentieel is dat elke leerling een inbreng mag hebben en kan meepraten op het eigen niveau; met een medeleerling, met een groepje of met de hele klas. Zorg dat de vragen aansluiten bij de nieuwe, net gesemantiseerde woorden en ga niet meteen controleren door vragen te stellen als: ‘Wat betekent….…’ . maar vraag naar ervaringen, voorbeelden (bedenk in tweetallen andere voorbeelden van een naslagwerk), meningen of gevoelens (zou je zelf graag een atlas willen hebben?). 4 Taal / lezen / rekenen Semantiseren Er zijn er vele typen vragen waarmee je de interactie kunt stimuleren en het belangrijkste is om er zo veel mogelijk mee te variëren in verschillende groeperingvormen. Hieronder staan verschillende voorbeelden van interactievragen voor groep 4 bij enkele gesemantiseerde en in een cluster aangeboden woorden: de reclame – de aanbieding – de korting. • De leerlingen brainstormen één minuut in groepjes over waar ze allemaal reclame tegenkomen (reclame op tv, radio, krant, huis-aan-huisblad enz.) • De leerlingen krijgen drie minuten de tijd om in tweetallen een ‘goed’ en een ‘stom’ tv-spotje te kiezen en vervolgens te bedenken waarom ze de één goed en de ander niet goed vinden. In het klassikale nagesprek koppelt de leerkracht het woord doelgroep aan de voorbeelden van de kinderen. • Elk tafelgroepje krijgt een product waar ze reclame voor moeten maken. In vijf minuten bedenken en maken ze een tv-spotje van 30 seconde (reclametijd is duur!). De tafelgroepjes presenteren de tv-spotjes en daarna wordt er klassikaal besproken welk reclamespotje de meeste kopers lokt. • Tijdens een klassikale brainstorm worden aanbiedingen in de supermarkt geïnventariseerd en daarna besproken of vader/moeder vaak aanbiedingen koopt. Geef leerlingen ruimte voor overleg en daag ze uit om op betekenissen door te denken en uit te diepen. Bij de interactieve verwerking zijn er geen goed/fout antwoorden, alles mag en kan. Juist de zogenaamde foute antwoorden geven een extra kans om in te zetten op betekenisonderhandeling en betekenisaanscherping. Daarnaast kan je tijdens de interactie nieuwe woorden bijlabelen, zoals het woord doelgroep uit het voorbeeld hierboven. Samenvattend zijn bij het semantiseren de volgende kwaliteitscriteria: A. Bij de verschillende woordleersituaties wordt een passende semantisering gekozen: labelen, synoniemen geven, voordoen, kort uitleggen als leerlingen het achterliggend concept al kennen, en robuuste semantisering met de drie uitjes als het gaat om aanleren van woordlabels en -concepten semantiseren. B. De robuuste semantisering is kort (twee à drie minuten), gefocust en helder. Er wordt gewerkt aan goede opbouw van het woordKENNISnetwerk. C. De robuuste semantisering omvat de drie uitjes: I. Bij uitbreiden wordt een overzichtelijk logisch betekeniscluster gemaakt van twee, drie of hooguit vier woorden. Clusters moeten niet thematisch, bv. herfst-wind-boom-bladeren-kastanje-paddenstoel maar logisch zijn. herfst-zomer-winter-lente-seizoen. II. Bij uitleggen wordt een korte, begrijpelijke betekenisomschrijving gegeven Maak uitleg niet formeel bv. een ‘ slokdarm’ vormt de verbinding van de keel naar de maag maar kindvriendelijk je slokdarm is een klein buisje tussen je keel en je maag waar je eten doorheen gaat III. Bij uitbeelden krijgen de kinderen daadwerkelijk de betekenis voor ogen. Uitbeelding niet aangeven met (afgeleide) gebaren bv. uitbeelden betekenis ‘levenloos’ niet zo maar zo! maar daadwerkelijk laten zien IV. Bij de interactieve verwerking krijgen de kinderen het woord Stel vragen niet gesloten/controlerend maar open en stimulerend tot doordenken bv. verwerking van woordcluster ‘geheel / detail‘: schilderijen: Is een knoop een geheel of een detail? in tweetallen: twee schilderijen op het digibord) vergelijk de twee hoe vinden jullie het geheel? Zoek op het mooiste schilderij twee bijzondere details. 5 Taal / lezen / rekenen Semantiseren D. Verbindingen tussen woorden (van het cluster) komen helder voor het voetlicht zodat leerlingen niet alleen inzicht en greep krijgen op woord-betekenissen maar ook betekenisrelaties. De juiste graphic organizer wordt gekozen. Bij de parachutevorm gaat het bv. om hoofdcategorieën en subcategorieën, waarbij de kenmerken van de hoofdcategorie per definitie van toepassing zijn op de onderliggende woorden. Dus niet maar op de woordmuur komen te hangen (dus… de emotie) Met als kanttekening bij de goede structuur dat de woorden met de lidwoorden Colofon KKSMT138 Deze kwaliteitskaart Semantiseren is samengesteld door Dirkje van der Nulft en Marianne Verhallen en is een uitgave van School aan Zet. Voor vragen rond de handreikingen en kwaliteitskaarten kunt u contact opnemen met School aan Zet: Gea Spaans, [email protected]. © Buiten het downloaden zijn alle rechten op dit product voorbehouden aan: KWALITEITSKAART Postbus 556, 2501 CN Den Haag e-mail: [email protected] www.schoolaanzet.nl 6