090916_WGT_Verhoging..

advertisement
Werkgroep Tarieven chipkaart
Van: Eric Köhler
Aan: Werkgroep Tarieven, vergadering 16 september 09
Betreft: verhoging basistarief (vaste voet) 2010
1. Conceptvoorstel
De werkgroep Tarieven stelt voor het basistarief (vast voet) voor saldoreizen met de
OV-chipkaart per 1 januari 2010 te verhogen met 4,1%. Het tarief loopt daarmee in de
pas met de gemiddelde verhoging van de strippenkaart. Het basistarief wordt 78 cent.
Voor de verhoging per 1 januari 2011 wordt gerekend met een tarief van 78,1 cent.
Het reductie basistarief (ouderen en kinderen) bedraagt conform het TLK 66% van
het basistarief. Voor 2010 zou dit 52 cent (rekentarief 51,5 cent) bedragen.
1. Inleiding
Het basistarief (vaste voet) bedraagt momenteel 75 cent. In het Landelijk Tarievenkader (LTK)
staat dat dit bedrag geïndexeerd is conform de indexatie van het NVB. (art 2 lid 4;
Uitvoeringsregels nr. 6). Het huidige bedrag is afgesproken in het kader van het LTK. Voor de
verhoging per 1 januari 2010 zal de indexatieprocedure moeten worden gevolgd. Deze notitie
bevat een voorstel is bedoeld om deze procedure in gang te zetten.
2. Berekening
De werkgroep Tarieven heeft zich op 13 mei en 3 juni gebogen over een notitie betreffende de
wijze van berekenen. Deze notitie gaat hierbij. De uitkomst van het NVB-indexatiemodel kan niet
zomaar worden toegepast, omdat de uitkomst mede afhankelijk is van de keuze die gemaakt
wordt in de mix van prijsverhogingen van de diverse kaartgroepen. De werkgroep tarieven was
van mening dat voor dit jaar niet de gemiddelde NVB-prijsverhoging de basis voor de berekening
moest zijn, maar die van de strippenkaarten. De overwegingen van de werkgroep tarieven om de
verhoging van het basistarief voor 2010 te baseren op de stijging van de strippenkaarttarieven zijn
de volgende:
- Voor de meeste regio’s geldt dat ze in de duale fase zitten, dat wil zeggen dat de
strippenkaart ook nog gebruikt kan worden. Het is dan wenselijk dat de
strippenkaart- en de chipkaarttarieven niet te veel van elkaar afwijken, tenzij dat in
een regio juist beleidsmatig wordt gewenst.
- In de loop van 2010 wordt het NVB in een groot deel van het land (en misschien
wel in het hele land) afgeschaft. Het ministerie checkt op dat moment of de
chipkaarttarieven in evenwicht zijn met de NVB-tarieven. Naar het zich nu laat
aanzien zal hierbij gekeken worden naar enerzijds de prijs van reizen op saldo en
anderzijds de strippenkaarttarieven.
- De Sterabonnementen bestaan nog in 2010.
De werkgroep vond na een uitvoerige discussie dat het elasticiteitseffect (vraaguitval) ook in de
verhoging van het basistarief moest worden meegenomen en dus niet alleen in het kilometertarief.
3. Verhoging NVB per 1 januari 2010
Op 8 september heeft de staatssecretaris de Kamer laten weten de tarieven met gemiddeld 4,3%
te verhogen. De voorverkoopstrippenkaarten worden verhoogd met 4,1%, de
wagenverkoopstrippenkaart met 0% en de abonnementen gemiddeld met 5,6%. De voorspelde
opbrengstverhoging is 3%. De ontbrekende 1,3% wordt (niet-structureel) gecompenseerd door
VenW.
4. Verhoging van het basistarief per 1 januari 2010
Het bovenstaande leidt tot het voorstel het basistarief voor 2010 te verhogen met 4,1%. Het tarief
wordt dan 78 cent. Het ‘rekentarief’ voor de verhoging van 1 januari 2011 wordt dan 78,1 %.
Bij deze verhoging zijn geen prijselasticiteitseffecten meegenomen. Dat heeft het rijk dit jaar ook
niet. Als wij het dit jaar wel zouden doen komen we met de onder (2) genoemde argumenten in
de problemen. Aangezien het compensatiebedrag van VenW gebaseerd is op de NVB-omzet van
2008, kunnen we ervan uitgaan dat het (voor 2010 immers) ook geldt voor het grootste deel van
de chipkaartritten.
Een alternatief is het basistarief te verhogen met de gemiddelde verhoging van het NVB, 4,3%. De
uitkomst is voor 2010 hetzelfde (78 cent). Het ‘rekentarief’ voor 2011 wordt 0,1% hoger.
5. Verhoging reductie basistarief per 1 januari 2010
Volgens afspraak 2 (bijlage 1) van het LTK krijgen kinderen van 4 t/m 11 jaar en 65plussers een
korting van 34% op de standaardreisprijs. Dit betekent dus ook een korting van 34% op het
basistarief. Dit reductiebasistarief wordt 52 cent (rekentarief 51,5 cent).
2
Bijlage
Werkgroep Tarieven chipkaart
Van: Eric Köhler
Aan: Werkgroep Tarieven, vergadering 8 april 09
Betreft: verhoging basistarief (vaste voet)
1. Inleiding
Het basistarief (vaste voet) bedraagt momenteel 75 cent. In het Landelijk Tarievenkader (LTK)
staat dat dit bedrag geïndexeerd is conform de indexatie van het NVB. (art 2 lid 4;
Uitvoeringsregels nr 6). Het huidige bedrag is afgesproken in het kader van het LTK. Voor de
verhoging per 1 januari 2010 zal de indexatieprocedure moeten worden gevolgd. Deze notitie is
bedoeld om deze procedure in gang te zetten.
2. NVB index
De NVB-index heeft drie componenten: lonen (65%), prijzen (27,8%) en brandstofkosten (7,2%).
De berekening van die componenten geschiedt als volgt:
b. Loonkosten. Uit wordt gegaan van de loonkosten in de marktsector, waarbij de cijfers van
het Centraal Economisch Plan van maart worden gebruikt. Het CPB voorspelt hierin de
stijging van de loonkosten in het lopende jaar. Dit percentage is bepalend voor de eerste
component. Er is dus sprake van een voorcalculatie. In het volgende jaar wordt het
gebruikte prognosecijfer gecorrigeerd voor het gerealiseerde cijfer. Dit laatste komt
eveneens uit het CEP van maart.
c. Prijzen. Gebruikt wordt de Index Materiële OverheidsConsumptie (IMOC), eveneens
volgens het CEP van maart. Ook hierbij is sprake van voorcalculatie. Er is op dezelfde wijze
als bij (a) sprake van een correctie op basis van de cijfers van het voorgaande jaar. De
IMOC is een combinatie-index en bevat 0,8 % brandstof.
d. Brandstof. Deze component bestaat voor 5/6 uit diesel en 1/6 uit elektriciteit. Gebruikt
worden de Consumentenprijsindices van het CBS van het voorgaande jaar.
Op basis van deze cijfers berekent Verkeer en Waterstaat een gemiddelde tariefstijging. Dit
gemiddelde wordt vervolgens verwerkt in de diverse kaartsoorten. Daarbij spelen drie aspecten
een rol:
 Beleidsmatige aspecten. Het kan wenselijk zijn strippenkaarten meer te verhogen dan
abonnementen of omgekeerd.
 Prijselasticiteiten. Wanneer de tariefverhoging hoger is dan de geprognosticeerde
consumentenprijsindex dan zal sprake zijn van vraaguitval. Voor strippenkaarten wordt
gerekend met een prijselasticiteit van -0,5, voor abonnementen met -0,3. De verwachting
is dat reizigers met een abonnement minder gevoelig zijn voor prijsstijgingen.
 Technische aspecten. Aangezien vervoerbewijzen ook door automaten worden verstrekt
moeten de strippenkaarten met een bedrag van minimaal 10 eurocent worden verhoogd.
Door deze afrondingen zijn niet alle percentages mogelijk. Bij de
wapenverkoopstrippenkaarten moet de prijs per strip van de drie kaartsoorten hetzelfde
zijn, omdat deze kaarten in de voertuigen ook in combinatie worden gebruikt. De tarieven
van de sterabonnementen worden om administratieve redenen afgerond op 5 eurocent. De
tarieven van de combinatieabonnementen worden op verzoek van NS afgerond op 50
eurocent.
3
Uit de index rolt dus wel één percentage, maar de genoemde drie aspecten zorgen ervoor dat er
niet automatisch een eenduidig beeld voor de diverse kaartsoorten ontstaat.
3. Situatie op 1 januari 2010
Het basistarief laat zich niet zonder meer met bovengenoemde index verhogen, aangezien er zich
op 1 januari een in meerdere opzichten afwijkende situatie voordoet:
- abstraheren van het NVB zelf (en gebruiken we dus alleen de NVB-index) dan is er
nog geen sprake van nacalculatie. We hebben immers het basistarief niet eerder
met behulp van de index verhoogd. Dat leidt tot een andere tariefverhoging dan die
van het NVB.
- Voor de meeste regio’s geldt dat ze in de duale fase zitten, dat wil zeggen dat de
strippenkaart ook nog gebruikt kan worden. Het is dan wenselijk dat de
strippenkaart- en de chipkaarttarieven niet te veel van elkaar afwijken, tenzij dat in
een regio juist beleidsmatig wordt gewenst.
- In de loop van 2010 wordt het NVB in een groot deel van het land (en misschien
wel in het hele land) afgeschaft. Het ministerie checkt op dat moment of de
chipkaarttarieven in evenwicht zijn met de NVB-tarieven. Naar het zich nu laat
aanzien zal hierbij gekeken worden naar enerzijds de prijs van reizen op saldo en
anderzijds de strippenkaarttarieven.
- De Sterabonnementen bestaan nog in 2010.
Gezien het bovenstaande is het dus de vraag of we met behulp van de index de verhoging van het
basistarief berekenen of dat we de gemiddelde verhoging van de strippenkaarttarieven
overnemen.
We moeten ook de vraag beantwoorden of de prijselasticiteitseffecten meenemen of niet. Volgen
we het model van het NVB dan ligt dat in de rede. Wat is echter het effect? We verhogen immers
slechts het basistarief. Wat dat voor de reiziger betekent weten we niet, dat hangt immers af van
het kilometertarief. Of en zo ja hoeveel dat in prijs omhoog gaat, bepaalt de provincie of
stadsregio (of, afhankelijk van de concessie, de vervoerder). Er valt dus eigenlijk geen
elasticiteitseffect te berekenen. Maar indien we de prijselasticeit jaren achtereen niet meenemen in
de berekening, dan heeft dat uiteindelijk natuurlijk ook effect.
4. Verhoging NVB per 2010
Bij de tariefverhoging op 1 januari 2010 doet zich, naast het feit dat we ons in de duale fase
bevinden, nog een specifieke situatie voor: de economische crises. De werkloosheid is opgelopen,
lonen zullen dat jaar niet of nauwelijks omhoog gaan, inflatie is vrijwel afwezig (misschien is er wel
een beetje deflatie). De NVB-tariefverhoging komt in de herfst in de Tweede Kamer. Volgt de
staatssecretaris netjes de onder (2) genoemde systematiek dan worden de tarieven met ruim 5%
verhoogd. De lonen gaan in 2009 namelijk nog conform eerder afgesproken CAO’s omhoog en
bovendien levert de nacalculatie een extra verhoging op (de lonen zijn in 2008 meer omhoog
gegaan dan werd voorspeld). De dieselprijs steeg in 2008 eveneens fors. Een eerste berekening
levert een NVB-prijsverhoging van meer dan 4%. Nemen we het prijselasticiteitseffect mee dan
komen we op ruim 5%. Het is de vraag of het komt tot een Kamerdebat hierover. Misschien is het
kabinet wel van mening dat zo’n verhoging niet past in het economische beleid. De vraag is dan of
wij de reële NVB-verhoging volgen of de index toepassen.
5. Verhoging per 1 januari 2011
Voor de verhoging van het basistarief per 1 januari 2011 moet we te zijner tijd opnieuw een aantal
afspraken maken. De kans is groot dat de NVB-prijsverhoging als referentie tegen die tijd niet
meer bestaat. Maar los daarvan doet zich de vraag van hoe om te gaan met de afronding. In het
LTK staat dat we afronden op hele centen. Gebruiken we voor de berekeningen het bestaande
basistarief (hele centen) of gebruiken we het in het jaar daarvoor berekende tarief (op één
decimaal achter de komma nauwkeurig).
4
6. Procedure
Deze notitie is bedoeld om de procedure te bespreken. We kunnen los van de precieze cijfers
afspraken maken over de wijze waarop we het basistarief verhogen. Nadat de eerste NVB-cijfers
bekend zijn kunnen we besluiten voorbereiden over de concrete tariefverhoging.
Deze notitie is bedoeld voor de werkgroep Tarieven en voor de vergaderingen van de
chipkaartprojectleiders van IPO en SkVV. Uiteindelijk moet er een voorstel worden gedaan aan de
Stuurgroep chipkaart. Vermoedelijk zullen alle overheden dit besluit vervolgens formeel moeten
nemen.
Overigens praten we ongeacht de keuze die we maken over enkele centen per rit. De hoogte van
het kilometertarief is veel belangrijker. Maar in verband met overleg met de
consumentenorganisaties is een goede onderbouwing van onze keuze van belang.
7. Te beantwoorden vragen (graag nadat bovenstaande tekst is gelezen)
- Passen we de index toe of volgen we de uitkomst van de indexberekeningen voor
de strippenkaarten? (punt 2)
- Indien we de index volgen, want doen we met de nacalculatie-effecten? (punt 3
streepje 1)
- Als we de index recht toe recht aan toepassen, wat doen we met de
prijselasticiteitseffecten? (punt 3 laatste alinea)
- Indien het rijk de berekeningen niet volgt, maar de NVB-tariefverhoging
beleidsmatig lager vaststelt, volgen we deze laatste verhoging dan of volgen we de
eerdere berekeningen? (punt 4)
- Gebruiken we voor latere verhogingen het (afgeronde) basistarief in het lopende
jaar of gebruiken we het op één decimaal achter de komma nauwkeurige
berekende tarief?
Bijlage: LTK teksten:
Artikel 2, lid 4
De hoogte van de vaste voet is in het gehele regionale openbaar vervoer dezelfde en wordt door
partijen gezamenlijk vastgesteld.
Uitvoeringsregels nr 6
De in artikel 2, lid 1 en 2 van het Convenant genoemde vaste voet bedraagt voor het regionale
openbaar in 2009 € 0,75. Het bedrag van de vaste voet is geïndexeerd conform de indexatie van het
NVB of een nader met de vervoerders af te spreken index. Afgerond wordt op € 0,01; € 0,005 wordt
naar boven afgerond. De opbrengst van de vaste voet valt toe aan de concessiehouder die de vaste
voet int en wordt niet verrekend met andere concessiehouders.
In de communicatie met de reiziger wordt de vaste voet aangeduid als ‘basistarief’.
5
Download