Kastanjekanker Geschiedenis van de ziekte Kastanjekanker wordt veroorzaakt door Cryphonectria parasitica, een schimmel van oorsprong uit Azië. Deze schimmel werd eerst geïntroduceerd in de VS op het einde van de 19de eeuw. In 1938 werd de ziekte in Italië opgemerkt, na invoer van kastanjeplanten uit de VS. De ziekte heeft zich eerst in het zuiden van Europa verspreid (voornamelijk in Frankrijk en Spanje) en is nadien verder noordwaarts teruggevonden (Duitsland, Verenigd Koninkrijk). In België vond de eerste vaststelling in december 2014 plaats op Europese tamme kastanje in een straatbeplanting. Waardplanten De schimmel tast voornamelijk de tamme kastanje aan, zowel de Amerikaanse (Castanea dentata) als de Europese (Castanea sativa). De Aziatische tamme kastanjes (C. mollissima en C. crenata) zijn resistenter. Hij kan in zeldzame gevallen ook eiken (Quercus spp.) aantasten. De symptomen zijn gelijkaardig aan die op kastanje, maar doorgaans sterft de boom niet. Symptomen De infectie van volwassen bomen uit zich als kankers op de stam(basis) of de takken (Fig. 1 en 2) en als oranjerode wratjes op de schors (Fig. 3). Onder de schors, in het floëem bevinden zich waaiervormige beige verkleuringen (Fig. 4) en zijn er necrotische plekken (Fig. 5). De boom reageert door de vorming van waterloten rond de geïnfecteerde zone (Fig. 6). Op jonge bomen treedt oranje verkleuring van de stam op (Fig. 7). Zoals bij de volwassen bomen kunnen oranje-rode wratjes verschijnen op de schors en reageert de plant door de ongestructureerde productie van waterloten. In kwekerijen komt de ziekte vaker voor op geënte bomen. De schimmel bevindt zich meestal ter hoogte van de ent. De schimmel kan ook overleven op dood niet-ontschorst hout, meer bepaald op staken van afsluitingen in kastanjehout (Fig. 8). Fig. 1 Fig. 2 Fig. 6 Fig. 7 Fig. 5 Fig. 3 Fig. 4 Verspreiding van de ziekte De schimmel infecteert zijn waard via verwondingen in het hout die veroorzaakt werden door scheuren, barsten of insecten. Hij produceert twee typen sporen uit de oranje-rode wratjes op de schors (Fig. 3): conidiën (de ongeslachtelijke sporen) en ascosporen (de geslachtelijke sporen). De conidiën worden van mei tot juli vrijgesteld. Ze worden over korte afstand via regen verspreid naar naburige bomen, of passief getransporteerd door vectoren (insecten/vogels) over iets langere afstand. Ascosporen worden enkel gevormd als twee complementaire isolaten aanwezig zijn in de kanker. Ze ontstaan tussen april en oktober en worden met de wind verspreid over 100 tot 150 m afstand. Studies in Italië en de VS hebben aangetoond dat de ziekte 30 tot 37 km per jaar kan opschuiven, vermoedelijk via geïnfecteerd plantenmateriaal, gezien de schimmel meerdere maanden overleeft op dood hout (houtblokken of slecht ontschorste staken, Figuur 8). Er treedt geen infectie op tijdens de winter en de vroege lente. Fig.8 88 Beheersing van de ziekte De schimmel is gereglementeerd op planten voor opplant (kastanje en eik). In geval van vaststelling is er meldingsplicht bij het FAVV, onafhankelijk van de vindplaats (openbaar of publiek; bos, openbaar groen of kwekerij). Desbetreffende informatie kan gevonden worden in het koninklijk besluit betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen van 10 augustus 2005. Elke vaststelling in boomkwekerij of op planten mogelijk bestemd voor opplant (vb. grote bomen), dient te worden onderworpen aan uitroeiingsmaatregelen. Bij vaststelling buiten kwekerij wordt het kappen van de geïnfecteerde bomen aanbevolen als de infectiehaard beperkt is en/of als de bomen zwaar geïnfecteerd zijn (risico op aanval door secundaire schimmels die onvermijdelijk tot afsterven van de boom zullen leiden). Een biologische bestrijdingsmethode gebaseerd op het gebruik van “hypovirulente” isolaten van de schimmel kan in specifieke gevallen overwogen worden. Deze methode bestaat uit het inoculeren van de kankers met minder agressieve stammen van C. parasitica (omdat deze geïnfecteerd zijn door een virus). Deze techniek is reeds doeltreffend bevonden in Zwitserland en Frankrijk. Het vergt echter wel de kennis van de diversiteit binnen de aanwezige pathogeenpopulatie van een gegeven regio en werkt enkel indien deze diversiteit relatief beperkt is en als hypovirulente isolaten beschikbaar zijn die compatibel zijn met de aanwezige agressieve isolaten. Voorzorgsmaatregelen (kappen/staalname) Het kappen en vernietigen van bomen zal moeten gebeuren buiten de sporulatieperiodes van de schimmel (= winter tot vroege lente). Het aangetaste materiaal (stam/takken) moet verbrand worden. De werktuigen moeten ontsmet worden. De stronken moeten verwijderd worden want kastanje kan makkelijk weer uitschieten. Bij het nemen van stalen dient de operator een houtbeitel te gebruiken die ontsmet wordt tussen staalnames. Hij moet de handen ontsmetten tussen de staalnames of telkens nieuwe wegwerphandschoenen dragen. De stalen worden genomen aan de rand van de geïnfecteerde zone (Fig. 9, rode kaders = zones van staalname). Fig.9 99 Contactpersonen (NRL Plantengezondheid) In Vlaanderen: dr. ir. K. Heungens ([email protected]) In Wallonië: dr. ir. A. Chandelier ([email protected]) Te nemen acties bij een vaststelling van C. parasitica ? Elke aanwezigheid of vermoeden moet gesignaleerd worden bij de betreffende Provinciale Controle Eenheid (PCE) van het FAVV (meldingsplicht): http://www.favv.be/meldingsplicht/ Voor erkenningsaanvragen, plantenpaspoorten en fytosanitaire certificaten voor handel in gereglementeerd plantaardig materiaal: raadpleeg de betreffende PCE van het FAVV (http://www.favv.be/pce/) Informatieblad kastanjekanker (Cryphonectria parasitica) Inleiding In december 2014 werd voor het eerst kastanjekanker officieel vastgesteld in België (Jette). Kastanjekanker, veroorzaakt door de schimmel Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr, is afkomstig uit Azië, waar de ziekte voorkomt op enkele inheemse kastanjesoorten (Castanea crenata, C. mollissima). Ze werd op het einde van de 19e eeuw onvrijwillig in N-Amerika geïntroduceerd en veroorzaakte op korte tijd enorme schade bij de Amerikaanse kastanjesoort Castanea dentata, die hierdoor nagenoeg volledig verdween als bosboom. Vanuit de V.S. kwam de schimmel in Europa terecht (1938, Genua, Italië) en besmette de tamme kastanje (Castanea sativa). De schimmel verspreidde zich sindsdien over grote delen van Europa (bv. 1956, Frankrijk; 1992, Duitsland; 1995, Nederland; 2011, Verenigd Koninkrijk). In Zuid-Europa heeft hij aanzienlijke sterfte van de kastanjebestanden veroorzaakt. In het Vlaamse Gewest zijn er tot nu toe geen bevestigde meldingen. Tamme kastanje is een algemeen voorkomende boomsoort in onze regio en gezien de recente melding in Jette en de schade, die in de voorbije decennia door de schimmel is aangericht in verschillende Europese landen, moet de eventuele aanwezigheid van de ziekte opgevolgd worden. Vatbare soorten De tamme kastanje (Castanea sativa) werd door de Romeinen in onze streken ingevoerd vanuit het mediterrane gebied en heeft zich hier ingeburgerd. Deze boom – met eetbare vruchten - is een andere soort dan de paardenkastanje of wilde kastanje (Aesculus species), die geen eetbare vruchten produceert. De tamme kastanje is een algemeen voorkomende boomsoort in Vlaanderen: in bossen, tuinen en parken en als laan- en straatboom. De soort komt in alle provincies en op verschillende bodemtypes voor. In bossen komt deze soort als opgaande boom of als hakhout voor. Heel wat monumentale tamme kastanjebomen zijn in kaart gebracht door het Agentschap Onroerend Erfgoed 1 en door de Belgische dendrologische vereniging2. Cryphonectria parasitica kan op alle boomsoorten uit het geslacht Castanea gevonden worden; de Amerikaanse tamme kastanje (C. dentata) en de Europese tamme kastanje zijn het gevoeligst en kunnen geheel afsterven. De Aziatische kastanjesoorten kunnen eveneens besmet worden, maar de ziekte veroorzaakt weinig schade. De schimmel komt ook voor op winter- en zomereik, Amerikaanse eik, donzige eik en kurkeik, maar in Europa is de infectie zeldzaam op eik (Chandelier, 2015). Uitzonderlijk komt de schimmel op andere boomsoorten voor, zoals Italiaanse els, appelaar, esdoorn spec., fluweelboom, tulpenboom, hycorynoot, haagbeuk. Sommige soorten blijken enkel gevoelig bij kunstmatige infectie en niet spontaan. Op andere boomsoorten dan tamme kastanje is de ziekte zelden fataal (EFSA, 2014). 1 2 https://inventaris.onroerenderfgoed.be/ile/boom/zoeken http://www.dendrologie.be/nl Beschrijving van de ziekte (zie ook de bijgevoegde fotopagina) De ziekte kan voorkomen op bomen van alle leeftijden, zonder onderscheid van standplaats of omgeving. Sommige symptomen zijn specifiek (S) voor kastanjekanker, andere zijn indicatief (I) en helpen om aangetaste bomen te vinden, zij kunnen echter een andere oorzaak hebben: Specifieke symptomen: geel-oranje stippen op de schors (vruchtlichamen van de schimmel); ongeslachtelijke sporen (mei-juli) waarneembaar als geel-oranje, kleverige druppeltjes of sporenranken op de schors; onder de bast wit-crèmekleurige waaiertjes van mycelium. Indicatieve symptomen: bladverwelking en twijgsterfte (dan vaak zichtbaar in de kroonperiferie; de verwelkte bladeren blijven doorgaans lang verdord aan de boom hangen); tak- en kroonsterfte (boven de kankervorming en dan vaak zichtbaar in de kroonperiferie); de gladde bast verkleurt ter hoogte van jonge takkankers geel-bruin of rood-oranje; op de nog jonge, gladde bast kunnen infectieplekken herkend worden. Deze zijn licht ingezonken en vertonen meestal een licht- tot donkerbruine kleur (in tegenstelling tot de gezonde groene bastkleur); kankervorming op stam en gesteltakken: initieel als ingezonken bast, naderhand scheuren van de bast en plaatselijke verdikking van de stam of tak; vorming van waterloten onder de kankervorming; loskomende schors en afwijkende schorspatronen; veelvuldige vruchtvorming – vruchten met eerder oranjeachtige kleur; boomsterfte. De schimmel infecteert de boom via wonden (snoeiwonden, ontschorsingen, entplaatsen) en groeischeuren. Hagelstormen, branden en droogte kunnen leiden tot een verdere uitbreiding van de ziekte. Aangetaste bomen kunnen in 1 à 2 jaar afsterven. Natuurlijke verspreiding van de schimmel gebeurt via de sporen, maar ook transport van geïnfecteerde planten en niet-ontschorst hout van geïnfecteerde bomen is een belangrijke verspreidingsbron, vaak over grote afstand. Ongeslachtelijke sporen (conidiën) worden gevormd bij vochtige omstandigheden in de periode mei-juli (optimale t° 25°C) en worden verspreid via de regen. De geslachtelijke sporen (ascosporen) worden in de periode maart – oktober gevormd met een piek in mei, en worden via de wind verspreid. Insecten, vogels en andere dieren kunnen als vector optreden, maar hoe belangrijk ze zijn als verspreidingsbron van de ziekte is niet helemaal duidelijk (EFSA, 2014). De bomen zijn ongevoelig voor infectie tijdens de winter en in het begin van de lente, maar des te meer in de periode (april-) mei-juni. Bij kastanjes (vruchten) wordt de schimmel enkel òp de vruchtschil gevonden, dus uitwendig, en infectie van zaailingen is tot nu toe niet aangetoond (EFSA, 2014). Maatregelen Afgezien van de regels van een goede praktijk, zoals het verzekeren van optimale condities tijdens transport van plantsoen en aanplanting, gelden volgende aanbevelingen. Het spreekt voor zich dat wettelijk bepalingen, zoals voor het vellen van bomen of het verbranden van takken, hierbij gerespecteerd moeten worden. Preventieve maatregelen: controleer plantgoed op wonden en infectiesymptomen vóór het aanplanten; aanplanten bij voorkeur in de lente omdat potentiële aantastingen dan gemakkelijker te herkennen zijn; controleer de conditie van de aanplantingen gedurende minstens 2 jaar na aanplanting (tijdens de vegetatieperiode); plant geen besmet plantsoen aan (vooraf controle op kankers, entplaats, …); voorkom verwondingen aan bomen (exploitatie,…), wonden zijn invalspoorten voor de schimmel; plant vitale bomen aan, die bij voorkeur afkomstig zijn uit ziektevrije gebieden. Bomen kunnen drager zijn van de ziekte zonder zichtbare symptomen. Om de latente infectieperiode te overbruggen, mogen bomen pas gesnoeid worden eenmaal dat zij goed aangeslagen zijn (2e jaar na aanplanting); snoeiperiode: buiten de periode van de sporenvlucht (die plaatsvindt in de periode april – oktober); bij invoeren van kastanjehout (stammen, weidepalen,..) uit besmette regio’s moet het hout bij voorkeur ontschorst zijn, zodat het risico op importeren van de ziekte wordt beperkt (zie richtlijnen EPPO3). Wat als een (mogelijke) besmetting wordt vastgesteld: 3 bij twijfel of het effectief om kastanjekanker gaat: o raadpleeg een expert terzake, die zijn/haar diagnose eventueel kan laten bevestigen via een labotest; o voeg bij de melding foto’s van de site en (detail)foto’s van de verdachte symptomen. Melden: o boomkwekerijen (verplichte melding en vernietiging, zie verder): aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV); o buiten de boomkwekerijen (vrijwillige meldingen van observaties, zie verder): Diagnosecentrum Bomen van het Instituut voor Natuur en Bosonderzoek (INBO). Geïnfecteerde bomen: o kappen en verbranden (ter plaatse of afvoeren in afgesloten wagen naar geschikte verbrandingslocatie); o laat schors en dode takken van geïnfecteerde bomen niet ter plaatse liggen, de schimmel kan hierop nog een hele tijd (> 1 j.) overleven en sporen produceren; o zowel dood als levend snoeihout van besmette kastanjebomen opruimen; o resterende stronk behandelen of rooien, zodat geen opslag meer kan ontstaan. Het zaagvlak van stronken en hakhoutstoven vormt een potentiële invalspoort voor de infectie en de naderhand uitgroeiende loten zijn gevoelig; o controle van de overige kastanjebomen rond het aangetaste exemplaar. Ontsmetting: de ziekte zou in principe kunnen overgedragen worden via kledij en snoei/entgereedschap, maar tot nu toe kon dit niet aangetoond worden. De onderstaande aanbevelingen gelden als algemene voorzorgsmaatregel: o kledij en schoeisel: werkkledij na gebruik ter plaatse in een gesloten zak stoppen, afvoeren en wassen; werkschoeisel ter plaatse ontsmetten (afspoelen in voetbad, ruim besproeien); o materiaal: gereedschap (zaag, bijl, snoeischaar) na opruiming van elke besmette boom reinigen en ontsmetten; o wagens: na vervoer van besmet materiaal binnen- en buitenzijde van de vrachtruimte reinigen en ontsmetten; o ontsmetting met een ontsmettingsmiddel, bv. alcohol 70°. Biologische bestrijding: Sommige aangetaste bomen vormen eerder oppervlakkige kankers die spontaan overgroeien en genezen. Zij zijn geïnfecteerd door een verzwakte, zogenaamde hypovirulente schimmelstam, die besmet is door een virus, waardoor hij minder EPPO : http://www.eppo.int/QUARANTINE/fungi/Cryphonectria_parasitica/ENDOPA_ds.pdf agressief is en minder schade veroorzaakt aan de boom. Een hypovirulente stam kan een virulente schimmelstam (die wel erg schadelijk is) besmetten en deze ook danig verzwakken. Dit biedt de mogelijkheid om de ziekte biologisch te bestrijden. Hierbij wordt een hypovirulente schimmelstam rond de infectieplek ingebracht. Deze bestrijdingswijze vraagt deskundigheid en is enkel mogelijk na voorbereidend onderzoek; ze wordt o.a. succesvol toegepast in kastanjeboomgaarden in ZuidFrankrijk. Ze is momenteel echter niet geschikt voor algemene toepassing; een aantal kastanje-hybriden (Castanea sativa x C. crenata) vertonen een zekere resistentie tegen kastanjekanker, maar voorlopig is deze te beperkt om een volwaardig alternatief te bieden; algemene veiligheid: bij ernstige taksterfte kan een verhoogd risico voor de omgeving voorkomen (takbreuk); informeren van doelgroepen. Meldingen Kastanjekanker is een zgn. quarantainesoort4, waarvoor in bepaalde omstandigheden een meldingsplicht geldt en waarvoor beheersingsmaatregelen kunnen opgelegd worden (zie EU-verordening 2000/29/EC). In België is het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen hiervoor bevoegd. De aanwezigheid van kastanjekanker in boomkwekerijen moet gemeld worden aan het FAVV (http://www.favv-afsca.be/pce/) en aangetaste planten moeten vernietigd worden volgens de richtlijnen. De symptomen van kastanjekanker zijn divers en afhankelijk van het seizoen waarin de observatie gedaan wordt of het ontwikkelingsstadium van de ziekte (zie bijgevoegd fotoblad). In geval van twijfel is het raadzaam om een expert te raadplegen. Vaststellingen van kastanjekanker buiten de boomkwekerij kunnen gemeld worden aan het Instituut voor Natuur en Bosonderzoek (zie colofon) met opgave van: datum en plaats van de observatie; beschrijving van symptomen; aantal beschadigde bomen; bij voorkeur foto’s bijvoegen van de algemene situatie en van de symptomen. Literatuur: Chandelier, A. (2015). Cryphonectria parasitica. Laboratoire de mycologie Centre Wallon de recherches agronomiques, Gemboux. Ppp, persoonlijke mededeling – niet gepubliceerd. Hepting, G. (1971). Diseases of forest and shade trees of the United States. Handbook 386. USDA Washington. 658pp. EFSA PLH Panel (EFSA Panel on Plant Health), 2014. Scientific Opinion on the pest categorisation of Cryphonectria parasitica (Murrill) Barr. EFSA Journal 2014;12(10):3859, 42 pp. doi:10.2903/j.efsa.2014.3859. Colofon: Peter Roskams & Arthur De Haeck, 2015. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Diagnosecentrum voor Bomen Gaverstraat 35 9500 Geraardsbergen e-mail: [email protected] www.inbo.be 4 Een quarantainesoort is een schadelijk organisme waarvoor internationale afspraken gelden, met o.a. als doel de introductie en/of de verdere verspreiding ervan te voorkomen. Symptomen veroorzaakt door kastanjekanker (Cryphonectria parasitica) bijlage bij informatieblad De ziekte komt voor bij zowel jonge als volwassen bomen zonder onderscheid van standplaats. De symptomen zijn vaak divers en sterk afhankelijk van de periode waarin de vaststelling wordt gedaan of van het ontwikkelingsstadium van de ziekte. In geval van twijfel is het aangewezen om een expert te raadplegen. Symptomen veroorzaakt door kastanjekanker (S) geel-oranje vruchtlichamen op de schors. (Foto links: Ministry of Agriculture and Regional Development Archive, Ministry of Agriculture and Regional Development, Hungary, Bugwood.org; foto rechts: Joseph O'Brien, USDA Forest Service, Bugwood.org) Gele, kleverige sporenranken met ongeslachtelijke sporen (mei-juli). (Foto: Ministry of Agriculture and Regional Development, Hungary, Archive, Ministry of Agriculture and Regional Development Bugwood.org) Onder de bast: wit-crèmekleurige waaiertjes (mycelium). (Foto: Andrej Kunca, National Forest Centre - Slovakia, Bugwood.org) Symptomen die ook een andere oorzaak kunnen hebben (I) Bladverwelking, twijg– en taksterfte (dan vaak zichtbaar in de kroonperiferie; verwelkte bladeren blijven lang verdord aan de boom hangen. Foto : Andrej Kunca, National Forest Centre Slovakia, Bugwood.org Rood-oranje verkleuring van gladde bast. Foto : http://www.dpi.nsw.gov.au/ __data/assets/image/0016/360412/ chestnut-blight4-lge.jpg gladde bast: initieel aangetaste vlekken; licht ingezonken, meestal een licht tot donkerbruine kleur (in tegenstelling tot de gezonde groene bastkleur). Foto : George Hudler, Cornell University Kankers: bastscheuren, plaatselijke verdikking, loskomende schors, afwijkende schorspatronen; waterloten onder de kanker. Foto: http://bioweb.uwlax.edu/bio203/s2009/ dorman_step/Interactions.htm Meldingen Boomkwekerijen: verplichte melding aan het FAVV (http://www.favv-afsca.be/pce/) & vernietiging van de besmette bomen. Waarnemingen buiten de boomkwekerijen mogen eenvoudig gemeld worden aan : Instituut voor Natuur en Bosonderzoek (INBO) - diagnosecentrum bomen – Gaverstraat 35, 9500 Geraardsbergen [email protected] Met opgave van: datum en plaats van de vaststelling; aantal beschadigde bomen; zo mogelijk: foto’s van de algemene situatie en van de verdachte symptomen. Fotoverantwoording: tenzij anders vermeld zijn de afbeeldingen afkomstig van www.forestryimages.org/ Colofon: P. Roskams & A. De Haeck, 2015. INBO (Instituut voor Natuur– en Bosonderzoek) Diagnosecentrum voor Bomen Gaverstraat 35 - 9500 Geraardsbergen www.INBO.be