Burgerlijke Cultuur van de 17e eeuw

advertisement
Burgerlijke Cultuur van de 17e eeuw.
VWO 5
Inleiding en kunst en religie/levensbeschouwing.
Antwoorden les 1.
1. De politieke, economische en religieuze situatie van Amsterdam in de 17 eeuw.
a. Politiek
Amsterdam verwierf rond 1300 stadsrechten.Gedurende de Tachtigjarige Oorlog bleef
zij tot 1578 in Spaanse handen, daarna kwam zij aan de zijde van de prins. Politiek
gezien voer de stad bij tijd en wijle een eigen koers. Na 1579 (de Unie van Utrecht)
waren de Zeven Provinciën met elkaar verbonden in een vorm van samenwerking die
pas in 1795 ophield te bestaan. Onder prins Maurits (1567-1625) wisten de Verenigde
Nederlanden een vooraanstaande positie te verwerven als zeemacht. Zij kregen
belangrijke koloniale bezittingen. De Oost- en West-Indische Compagnie, waarin
Amsterdam een machtige stem had, zorgden voor vervoer van goederen vanuit de
overzeese gebiedsdelen. Na de regering van Frederik Hendrik (1584-1647) als
stadhouder volgde de vrede van Munster (1648), waarmee het einde van de
Tachtigjarige Oorlog werd bezegeld.
b. Economisch
Amsterdam was in de zeventiende eeuw en in het begin van de achttiende eeuw een
der belangrijkste Europese centra op het gebied van handel, nijverheid en
geesteswetenschappen en kunsten De welvaart van de stad steeg, toen in 1585 de
Schelde werd gesloten. Antwerpen, toen voornaamste handelsstad, was niet meer
bereikbaar. Veel rijke kooplieden vestigden zich in de Amstelstad; de economie kreeg
een extra impuls toen welgestelde Portugese Joden Amsterdam als woonplaats kozen.
De hoogconjunctuur duurde vrij lang. Pas in de achttiende eeuw begon een teruggang.
o.a. door de toenemende concurrentie van het buitenland.
De toename van de welvaart had ook invloed op het stadsbeeld. Amsterdam breidde
zich voortdurend uit. Dat is niet verwonderlijk als men nagaat dat in de periode tussen
ca. 1620 en 1790 de bevolking in aantal toenam van rond 100.000 tot 200.000
inwoners. Een der belangrijkste ingrepen was de planning en uitvoering van de nu nog
bestaande grachtengordels. Het plan kwam tot stand in 1612 en werd in de loop van de
zeventiende eeuw in praktijk gebracht. Amsterdam werd opgedeeld in een groot aantal
eilandjes. Aan de grachten verrezen grote herenhuizen voor gegoede handelaren. Ook
pakhuizen kregen een plaats aan het water. In het centrum zou later het nieuwe
stadhuis verrijzen. Daarin werd door vier burgemeesters het stedelijk heft in handen
gehouden, een situatie die tot in de achttiende eeuw zou worden gehandhaafd.
c. Religieus
Bij de 'alteratie' (ommekeer) in 1578 werd het religieus accent verlegd van
katholicisme naar calvinisme. De katholieke priesters werden officieel niet langer
getolereerd. Men kan in de zeventiende eeuw een onderscheid maken tussen strenge
en minder strenge calvinisten. Het Huis van Oranje koos voor een meer orthodoxe
vorm, de burgerij was doorgaans toleranter en democratischer van opvatting
1
2. Zes belangrijke personen einde 16e en 17e eeuw.
a. Coornhert (1522-1590).
Na de alteratie waren er in ons land twee plaatsen, waar op hoog niveau letterkunde werd
bedreven: Leiden en Amsterdam. Coornhert begon in Amsterdam en verdeelde zijn
aandacht over beeldende en literaire kunst. Hij was ook kopergraveur. Op vrij late leeftijd
begon hij aan een studie theologie in Leiden. Coornhert werd om zijn geloofsovertuiging
een tijd gevangen gezet. Als humanistisch auteur vertaalde hij klassieke schrijvers. Zelf
schreef hij een boek waarin hij zijn tijdgenoten een handleiding gaf om deugdzaam te
leven: 'Zedenkunst, dat is Wellevenskunste' (1586).
b. Hendrik Laurensz. Spiegel (1549-1612).
Spiegel schreef ook moralistische geschriften (o.a. 'Hertspiegel’). In tegenstelling tot
Coornhert bleef hij het katholicisme trouw. In 1584 gaf hij een 'Twespraeck der
Nederduytsche Letterkunde' uit, waarin werd gepleit voor het gebruik van de Nederlandse
taal in de literatuur.
c. P.C. Hooft (1581-1647).
Hooft vormde het middelpunt van de z.g. Muiderkring. Dat was een groep mensen die min
of meer bij toeval elkaar ontmoetten tijdens bijeenkomsten in het Muiderslot en daar met
elkaar discussieerden en elkaar gedichten voordroegen. Belangrijkste onderwerpen waren
de natuur, de mens en de liefde. De religie werd echter nooit uit het oog verloren. Enige
namen: Anna en Maria Tesselschade Visscher (dochters van Roemer Visscher),
Constantijn Huygens.
Hooft was opgevoed met de klassieke literatuur en hij kende de werken van de Franse en
Italiaanse meesters. De klassieke invloed deed zich o.a. gelden in zijn toneelstukken.
Hooft reisde in 1598 zelf naar Frankrijk en Italië en keerde in 1601 terug. In 1605 ging hij
rechten en letteren studeren. Hij interesseerde zich sterk voor staatszaken - Hooft was de
zoon van een burgemeester - hetgeen tot uiting komt in zijn 'Geeraerdt van Velsen'
(1613), dat speelt rond Floris V. In 1639 werd Hooft geridderd door de Franse koning,
hetgeen zijn internationale roem onderstreepte. Hooft begon in 1628 aan een historie van
de opstand der Nederlanders tegen de Spanjaarden.
Hooft was ook lid van de 'Egelantier'. Deze z.g. ‘Oude Kamer’ bestond al in het begin van
de zestiende eeuw, maar kwam vooral na de alteratie tot uitzonderlijke bloei. Roemer
Visscher, Bredero en Spiegel waren andere vooraanstaande figuren in die
rederijkerskamer.
d. Constantijn Huygens (1596-1687).
Huygens studeerde in Leiden en wist het te brengen tot secretaris van Frederik Hendrik. In
1640 liet hij 'Hofwijck' bouwen bij Den Haag, aan welk buiten hij in 1651 een gelijknamig
gedicht wijdde. Huygens was een ‘uomo universale’ (universele = veelzijdige mens). Hij
componeerde en musiceerde, schreef gedichten en toneelstukken. In zijn 'Costelick Mal'
stelde hij de zijns inziens buitenissige mode van zijn tijd aan de kaak. Met 'Trijntje
2
Cornelisz.' (1653) schreef Huygens een groot toneelstuk. Op het gebied der exacte vakken
was hij zeker geen onbekende.
e. Bredero (1585-1618).
Bredero was schilder maar besloot zich te wijden aan poëzie en toneel van echt Hollandse
makelij. Hij bleef in zijn werk dicht bij het volk staan. Bredero schreef aangrijpende
gedichten, die aantonen dat hij diepe hartstochten voelde en zeer bewogen kon zijn. Zijn
kluchten en blijspelen als 'De Klucht van de Koe' (1612) en de 'Spaanschen Brabander'
(1618) bevatten bonte schilderingen van het zeventiende eeuwse Amsterdamse
volksleven.
Bredero stichtte met Samuel Coster de 'Nederduytsche Academie'. Doel van deze
academie was, naast het dichten van verzen en het opvoeren van toneelstukken, het
populariseren van de wetenschap bij het volk. In 1617 werd op initiatief van de academie
een vaste schouwburg geopend aan de Keizersgracht.
f. Joost van den Vondel (1587-1679).
Vondel schreef overdadig aandoend proza en poëzie. Hij koesterde evenals Hooft
interesse voor staatszaken, hetgeen blijkt uit zijn 'Roskam' van 1630, waarin zich de
hekeldichter openbaart. (Hekelen is kritiek leveren). Vondel verdiepte zich in het
klassieke drama (Horatius en Vergilius). Rond 1641 werd hij bekeerd tot het katholicisme,
waarna een nieuw stadium in zijn scheppend werk intrad. Na de dood van Vondel werd de
invloed van het Franse drama, zoals dat van Corneille, steeds sterker. Dat werd bevestigd
door de oprichter van 'Nu Volentibus Arduum' in 1689, een letterkundig genootschap dat
het Franse toneel als ideaal zag. Franse stukken werden vertaald en opgevoerd.
3. Holland in de 17de eeuw (1.2).
a. Protestantisme en 17e eeuws smaak.
De Noordelijke provincies van de Nederlanden waren opgestaan tegen hun Katholieke
meesters en de meeste inwoners van hun rijke koopsteden hingen de Protestantse
godsdienst aan. De smaak en levensopvatting van deze Protestantse Hollandse kooplieden
waren met de Engelse Puriteinen te vergelijken: godsvruchtige, hardwerkende, spaarzame
lieden, waarvan de meesten niet hielden van de overdadige pracht (Barokstijl) in het
zuidelijke Katholieke deel van Europa.
b. Gevolgen van het protestantisme voor de kunst? Stadhuis en portretten.

Het stadhuis.
Toen Holland in het midden van de zeventiende eeuw het toppunt van zijn
macht bereikt had en de burgers van Amsterdam hadden besloten een groot
stadhuis te bouwen, dat de trots en de prestaties van hun pasgeboren natie zou
weerkaatsen, kozen zij hiervoor een vorm, ondanks alle grootsheid, eenvoudig
van contour en sober van versiering.

Portretten.
3
Menig rijkgeworden koopman wilde zijn eigen beeltenis aan zijn
nakomelingen nalaten. Zo ook menig eerzaam burger, die tot schepen of tot
burgemeester was gekozen. Bovendien waren er vele lokale besturen en
regentencolleges, die een vooraanstaande plaats in het leven van de Hollandse
steden innamen en die de gewoonte volgden zich groepsgewijs te laten
portretteren voor regentenkamers en de vergaderzalen.
c. Frans Hals en zijn portretten.
Hals behoorde tot dezelfde generatie als Rubens. Zijn ouders hadden de Zuidelijke
Nederlanden verlaten, omdat zij Protestanten waren en hadden zich in de welvarende
stad Haarlem gevestigd.
De portretten van Frans Hals geven ons de indruk, dat de schilder zijn model op een
typisch moment heeft 'genomen' en dit voor altijd op het doek heeft vastgelegd. Dit
was onconventioneel in die tijd. Hij wist een voorbijgaande indruk snel te grijpen. Met
een paar streekjes lichte of donkere verf kon hij het beeld oproepen van slordig
zittend haar of een gekreukte mouw. Wat er op echter op het eerste gezicht uitziet als
op goed geluk gedaan, is in werkelijkheid het resultaat van een zorgvuldig uitgedacht
effect. Hoewel het portret niet symmetrisch is opgezet als vroegere portretten, doet het
toch niet onevenwichtig aan. Evenals de andere meesters uit het tijdperk van de Barok,
wist Hals de indruk van evenwicht te bereiken, zonder dat hij een bepaalde regel
scheen te volgen.
d. De neiging tot specialiseren in de 17e eeuw
Die schilders van het Protestantse Holland, die neiging noch talent hadden voor het
portretschilderen, konden niet op bestellingen rekenen. Kunstenaars van de
Middeleeuwen of de Renaissance werkten in opdracht. Nu moesten zij eerst op goed
geluk hun stukken schilderen en dan zien er kopers voor te vinden. Wij zijn aan deze
stand van zaken thans zo gewend dat we ons moeilijk die verandering in positie van de
kunstenaar kunnen voorstellen. De kunstenaars was misschien wel blij met zijn
onafhankelijkheid maar in plaats van met één enkele vaste klant, had de kunstenaar nu
te maken met een ander soort meester: de eventuele koper: het publiek.
Hij moest op de markt of de kermis gaan staan, om daar zijn waren te venten. Of hij
moest vertrouwen op tussenpersonen, schilderijhandelaren, die hem van deze last
onthieven, maar die zo goedkoop mogelijk wilden inkopen om met winst te kunnen
leveren. Bovendien was er concurrentie. Er waren heel wat kunstenaars in iedere
Hollandse stad, die hun schilderstukken in kraampjes tentoonstelden en de enige kans
4
voor de kleinere meesters om bekend te worden was zich op één bepaald gebied of
'genre' te specialiseren.
Het publiek hield er vervolgens van te weten wat het kreeg. Als een schilder eenmaal
naam had gemaakt, bijvoorbeeld als een meester in 'veldslagen', was het
waarschijnlijk, dat hij ook meestal veldslagen zou verkopen. Als hij succes had gehad
met landschappen bij maanlicht, was het veiliger daar maar bij te blijven en nog meer
maanlichtlandschappen te schilderen.
Deze neiging tot specialiseren tenslotte werd vaak tot een bewonderenswaardige graad
van perfectie opgevoerd. Zo nauwkeurig schilderden bijvoorbeeld zeeschilders dat hun
stukken nog steeds als waardevolle historische documenten beschouwd worden.
Simon de Vlieger (1601-1653).
Een van de eersten die de schoonheid van de lucht ontdekten. Zij
hadden niets dramatisch nodig om hun stukken interessant te maken.
Een stukje van de wereld zoals hij dat zag. Net zo bevredigend als
een heldenverhaal of een grappig onderwerp.
e. Landschapsschilder Jan van Gooijen (1596-1656).
Jan van Goyen weet een alledaags tafereel tot een visioen van rustig stemmende
schoonheid te verheffen. Hij herschept bekende motieven en leidt onze ogen de
wazige verte in, zodat wij het gevoel hebben alsof wij zelf van een gunstig punt uit,
kijken naar dat avondlicht. Bewonderaars gingen zelfs op een gegeven moment naar
hun tuin of een landschap kijken en noemden dat ‘schilderachtig', d.w.z. 'als een
schilderij'. Sindsdien doen wij dat ook: een vervallen kasteel of een zonsondergang is
‘schilderachtig’.
5
Download