VUmc-compas toetsing Toets CAT B2.1.1 0708 / Cursusafhankelijke toets Cursus B2.1.1 Ontwikkeling en ziekteleer Cursuscoördinator prof. dr. W.J. Mooi / mw. dr. A.M. van Furth Toetscode CATB211T/25-09-2007 Studiejaar/ fase tweedejaar/ Bachelor Gelegenheid 1 (T) Toetsdatum 25 september 2007 Tijd 12.00-14.30 uur Toetsduur 2,5 uur Plaats de TenT-hal (VU-campus) Aantal en type vragen 50 vierkeuzevragen / een antwoord is correct Aantal versies 1 Druk eenzijdig bedrukt Aantal pagina’s toets 10 inclusief dit voorblad Toegestane hulpmiddelen geen Inleveren na afloop antwoordformulier met naam en studentnummer De toetsopgaven na afloop mee te nemen Antwoordsleutel na afloop op Blackboard e Attentie: Mobiele telefoons uit en van tafel Tijdens het eerste uur en het laatste half uur géén toiletbezoek Fraude wordt bestraft Succes met het tentamen ! CAT B211 0708 Ontwikkeling en ziekteleer / in werktabelvorm / akkoord cuco dd: Pagina 1 van 10 1 Wat wordt verstaan onder de pathogenese van een ziekte? b a. de oorzaak of de oorzaken van de ziekte b. het mechanisme van ontstaan van de ziekte c. de gevolgen van de ziekte voor het functioneren van cellen, weefsels, organen en het organisme als geheel d. de effecten van therapeutisch ingrijpen op het ziekteproces. 2 Partiële hepatectomie (resectie van een deel van de lever) resulteert in een c proliferatierespons van het resterende leverweefsel. Deze respons is een voorbeeld van a. posttraumatische hypertrofie b. organogenese c. compensatoire hyperplasie d. stem cell recruitment. 3 Ernstig verlies van spiermassa (cachexie) wordt wel gezien bij patiënten met chronische b inflammatoire ziekten, naar men aanneemt als gevolg van a. necrose van spierweefsel b. verhoogde activiteit van tumor necrosis factor, TNF c. verhoogde activiteit van insuline en verlaagde activiteit van glucagon d. verlaagde activiteit van adiponectine. 4 Ubiquitines hebben een belangrijke taak in het labelen van eiwitten voor a a. degradatie in het proteasoom b. excretie via secretiegranula c. lysosomale afbraak d. posttranslationele modificaties in het Golgi-apparaat. 5 Metaplasie ontstaat op grond van b a. verandering in differentiatierichting van een uitgerijpte, gedifferentieerde celpopulatie b. reprogrammering van stamcellen, of andere nog niet gedifferentieerde precursorcellen c. verdringing van een gedifferentieerde celpopulatie door een naburige populatie met een ander differentiatietype d. verlies van differentiatie als gevolg van celbeschadiging. 6 2+ Het meeste intracellulaire Ca is aanwezig: c a. vrij in het cytoplasma en de matrix van de celkern b. in histonen en andere DNA-geassocieerde eiwitcomplexen c. in mitochondriën en het endoplasmatisch reticulum d. gekoppeld aan fosfolipiden van de celmembraan. CAT B211 0708 Ontwikkeling en ziekteleer / in werktabelvorm / akkoord cuco dd: Pagina 2 van 10 7 Verlies van fosfolipiden uit membranen is een teken van ernstige celschade. a Een primaire oorzaak hiervan wordt gevormd door a. activatie van endogene fosfolipasen 2+ b. verlies van Ca uit het cytoplasma c. verhoogde reacylatie van fosfolipiden d. verlies van glycosylering van transmembraan-eiwitten. 8 Onder coagulatienecrose wordt verstaan: c weefselversterf a. ten gevolge van bevriezing of verhitting b. leidend tot vorming van een structuurloze breiïge massa c. met initieel behoud van de architectuur van het weefsel d. ten gevolge van arteriële trombose. 9 Een verpleegkundige in het verpleeghuis bepaalt met regelmaat het risicoprofiel van d bewoners op het krijgen van decubitus. De volgende aspecten van de bewoner worden hiervoor NIET beoordeeld: a. voedingstoestand b. mobiliteit c. incontinentie d. leeftijd en geslacht. 10 Ouders twijfelen over de hielprik bij hun pasgeboren kind en vragen hun arts om advies. c Welke stijl van gespreksvoering is aangewezen in deze situatie, waarbij de gezondheid van een derde in het geding is? a. informed decision making b. shared decision making c. diagnose-recept model d. autonomie model. 11 De drie meest voorkomende vormen van shock zijn: c a. cardiogene, septische en neurogene shock b. hypovolemische, anafylactische en neurogene shock c. hypovolemische, cardiogene en septische shock d. septische, cardiogene en anafylactische shock. 12 Waarin verschilt apoptose van necrose? b Apoptose a. treedt vooral op in stamcellen b. is strikt gereguleerd c. vergt activiteit van lysosomale eiwitten d. veroorzaakt geen ziekte. CAT B211 0708 Ontwikkeling en ziekteleer / in werktabelvorm / akkoord cuco dd: Pagina 3 van 10 13 Inductie van de intrinsieke apoptoseroute B a. geschiedt uitsluitend op basis van signalering afkomstig van de cel zelf & b. geschiedt altijd op basis van toegenomen mitochondriale permeabiliteit d c. is alleen mogelijk als gevolg van TRADD-FADD binding d. wordt uitsluitend veroorzaakt door een intrinsieke celbeschadiging. 14 Degradatie van intracellulaire eiwitten in de levende cel verloopt meestal via d a. activatie van de mitochondriale fosfolipaseroute b. fagocytose door naburige macrofagen c. inductie van endotrypsinisatie d. proteasomale degradatie of autofagie. 15 Internucleosomale klieving van de DNA dubbelstreng door endonucleasen is één van de a karakteristieken van a. apoptose b. autofagie c. terminale differentiatie d. necrose. 16 Welke van de onderstaande beweringen is geheel juist? b a. kiemcellen (germ cells) hebben actief telomerase maar hebben onvoldoende levels van dit enzym om telomeerlengte volledig te stabiliseren b. kiemcellen (germ cells) hebben actief telomerase en hebben voldoende levels van dit enzym om telomeerlengte volledig te stabiliseren c. weefsel-stamcellen hebben geen actief telomerase maar hebben dusdanig lange telomeren, dat zij toch levenslang kunnen delen d. weefsel-stamcellen hebben actief telomerase en hebben voldoende levels van het enzym om telomeerlengte volledig te stabiliseren. 17 Oedeem is een b a. locale ophoping van vocht b. ophoping van transsudaat of exsudaat in het interstitium c. excessieve hoeveelheid vocht in een sereuze holte d. ophoping van extravasculair vocht ten gevolge van veneuze drukverhoging. 18 Welke van onderstaande factoren is NIET een oorzaak van een acute ontstekingsreactie? b a. bevriezing b. aanwezigheid van apoptotische celresten c. aanwezigheid van lichaamsvreemd materiaal (bv. hechtmateriaal) d. een auto-immuunreactie. 19 Marginatie van leukocyten tijdens een acute ontstekingsreactie wordt bevorderd door d a. expressie van P-selectine en E-selectine door endotheelcellen b. binding van chemokines aan hun receptoren c. activatie van integrines van circulerende leukocyten d. vertraging van de bloedstroom in het ontstoken weefsel. CAT B211 0708 Ontwikkeling en ziekteleer / in werktabelvorm / akkoord cuco dd: Pagina 4 van 10 20 Wat wordt aangetroffen in de Weibel-Palade bodies van endotheelcellen? a a. P-selectine b. histamine c. integrines d. Sialyl-Lewis X-gemodificeerde glycoproteïnen. 21 Een van onderstaande families van adhesiemoleculen komt voor in een sterk bindende en b een zwak bindende vorm. Regulering van de switch is belangrijk voor de regulering van de affiniteit van deze adhesiemoleculen. Dit geldt voor a. selectines b. integrines c. ICAM-1 en VCAM-1 d. de CD31 superfamilie. 22 Diapedese van leukocyten wordt primair gemedieerd door binding van a a. CD-31 van de leukocyt aan CD-31 van de endotheelcel b. IL-1 van de leukocyt aan P-selectine van de endotheelcel c. DP-1 van de leukocyt aan de DPR receptor van de endotheelcel d. expositie van basale lamina aan het vaatlumen als gevolg van endotheelschade. 23 Drie dagen na een acute kortdurende weefselbeschadiging bestaat het ontstekingsinfiltraat c vooral uit a. neutrofiele granulocyten b. lymfocyten c. monocyten / macrofagen d. fibroblasten en endotheelcellen. 24 Bij deficiëntie van de volgende stof is de fagocytose van micro-organismen sterk b verminderd: a. C5b b. C3b c. thromboxane A2 d. IgE. 25 Het MAC (membrane attack complex) bestaat uit a a. complementfactoren b. perforinen c. immuunglobulinen d. lysosomale enzymen. CAT B211 0708 Ontwikkeling en ziekteleer / in werktabelvorm / akkoord cuco dd: Pagina 5 van 10 26 Er zijn belangrijke dwarsverbanden tussen de acute ontstekingsreactie enerzijds en stolling b en fibrinolyse anderzijds. Welke stof veroorzaakt afbraak van fibrine, splitsing van C3 en activatie van de Hageman factor? a. thrombine b. plasmine c. kallikreïne d. bradykinine. 27 Aspirine en indomethacine remmen de vorming van b a. leukotriënen uit arachidonzuur b. prostaglandines uit arachidonzuur c. arachidonzuur uit fosfolipiden van de celmembraan d. lopoxines uit 5-HPETE. 28 Bij ontsteking worden door geactiveerde macrofagen diverse cytokinen geproduceerd, b onder andere a. de complementfactoren C3 en C5 b. TNF en IL-1 c. C-reactief proteïne (CRP) en serum amyloid A (SAA) proteïne d. leukotriënen en prostaglandinen. 29 Men spreekt van resolutie van een ontsteking als de ontsteking a a. restloos verdwijnt b. verdwijnt met vorming van een litteken c. overgaat in een chronische ontsteking d. verdwijnt met vorming van een met vocht gevulde holte. 30 Een jongen van 8 jaar heeft hevige buikpijn. Hij was de dag ervoor al hangerig en wilde niet d eten. De huisarts schat de kans dat hij een appendicitis heeft op 30%. Bij het onderzoek van de buik is er sprake van loslaatpijn. Loslaatpijn heeft een sensitiviteit van 80% en een specificiteit van 50%. Bereken met behulp van een 2 bij 2 tabel de achterafkans op appendicitis. a. 80% b. 50% c. 20% d. 40%. 31 Welke van volgende cellen hoort NIET in het onderstaande rijtje thuis? d macrofaag – microgliacel – Kuppfer cel – osteoclast – Merkel cel a. microgliacel b. Kuppfer cel c. osteoclast d. Merkel cel. CAT B211 0708 Ontwikkeling en ziekteleer / in werktabelvorm / akkoord cuco dd: Pagina 6 van 10 32 Onderstaande histologische coupes tonen ontstekingen van de long. b Wat wordt getoond? a. links acute, rechts chronische ontsteking b. links chronische, rechts acute ontsteking c. links en rechts acute ontsteking d. links en rechts chronische ontsteking. 33 Onderstaande histologische coupe toont een blaar. d Dit is een voorbeeld van een a. suppuratieve ontsteking b. organiserende ontsteking c. granulerende ontsteking d. sereuze ontsteking. 34 Wat is de relatie tussen weefseldestructie en ontsteking? a Weefseldestructie a. is een van de kenmerken van een chronisch ontstekingsproces, maar kan ook voorkomen bij een acute ontsteking b. is een van de kenmerken van een acuut ontstekingsproces, maar kan ook voorkomen bij een chronische ontsteking c. wijst op een falende ontstekingsreactie d. staat in principe los van ontstekingsprocessen, maar kan hierbij voorkomen. CAT B211 0708 Ontwikkeling en ziekteleer / in werktabelvorm / akkoord cuco dd: Pagina 7 van 10 35 Wat is kenmerkend voor terminaal gedifferentieerde cellen? a Deze cellen a. zijn nooit in staat tot celdeling b. zijn alleen in geval van weefselschade in staat tot compensatoire proliferatie c. hebben een lange levensduur (jaren) d. gaan snel apoptotisch te gronde. 36 Toll-like receptoren binden aan, en worden geactiveerd door c a. FAS b. cellen van het "aangeboren immuunsysteem" (innate immune system) c. diverse macromoleculen van bacteriën en virussen d. toluïdinen. 37 U wilt een nieuw medicijn ontwikkelen tegen de fibrosering die bij veel chronische a ontstekingsprocessen voorkomt en problemen geeft. Welke van de onderstaande groeifactoren zou u met uw nieuwe middel willen remmen? a. TGF-β b. TGF-α c. EGF d. HGF (scatter factor). 38 Inductie van fibrose in een ontstekingshaard door secretie van bepaalde mediatoren door c macrofagen in het ontstekingsinfiltraat is een voorbeeld van a. autocriene signalering b. metacriene signalering c. paracriene signalering d. endocriene signalering. 39 Steroïdhormoon-receptoren zijn in het algemeen: c a. transmembraaneiwitten, gelokaliseerd in de celmembraan b. intracytoplasmatische eiwitten, betrokken bij transductie van signalen naar de celkern c. transcriptiefactoren, die na hormoonbinding de transcriptie van targetgenen activeren d. fosfolipiden, niet-covalent gebonden aan intracellulaire second messengers. 40 Wondheling wordt verdeeld in een aantal fasen. b De juiste volgorde hiervan is: wondcontractie - ontsteking - granulatieweefselvorming ontsteking - granulatieweefselvorming - wondcontractie ontsteking - wondcontractie - granulatieweefselvorming granulatieweefselvorming - wondcontractie - ontsteking. CAT B211 0708 Ontwikkeling en ziekteleer / in werktabelvorm / akkoord cuco dd: Pagina 8 van 10 41 Onderstaande histologische coupe toont het beeld van c a. een granuloom b. granulatieweefsel c. een ulcus d. een abces. 42 Het volgende molecuul maakt deel uit van het TCR complex van cytotoxische T-cellen: b a. CD-4 b. de TCR αβ heterodimeer c. CD-10 d. CD-28. 43 Folliculaire dendritische cellen spelen een belangrijke rol bij a a. selectie en activatie van B-cellen b. selectie en activatie van naïeve T-cellen c. activatie van interdigiterende dendritische effectorcellen d. deletie van autoreactieve T-cellen. 44 Welke van onderstaande eigenschappen is de meest gevoelige èn meest betrouwbare b marker van "B cell lineage", dat wil zeggen: B-cellen en voorlopers daarvan? a. synthese van immuunglobulines b. rearrangement van het immuunglobulinegen c. expressie van CD-10 d. expressie van CD-21. 45 "Kantelen" van de ziekenhuisorganisatie heeft voor medici het volgende gevolg: c a. haar/zijn specifieke kennis en kunde zijn doorslaggevend in de zorg b. managementparticipatie is niet (meer) mogelijk c. de arts moet de rol van leider van het behandelteam gaan vervullen d. het "vrije ondernemerschap" is niet meer mogelijk. CAT B211 0708 Ontwikkeling en ziekteleer / in werktabelvorm / akkoord cuco dd: Pagina 9 van 10 46 Onderstaand criterium behoort NIET tot de diagnostische criteria voor het stellen van de c diagnose reumatoïde artritis (American College of Rheumatology 1987 revised criteria): a. ochtendstijfheid gedurende tenminste 6 weken b. subcutane noduli c. polyserositis d. positieve serum reumafactor. 47 Botdestructie bij reumatoïde artritis is het gevolg van b a. secundaire infectie van het ontstoken naburige gewricht b. productie van RANKL door geactiveerde T-cellen en synoviale fibroblasten c. apoptose van osteocyten, geïnduceerd door cytotoxische T-cellen d. locale ischaemie als gevolg van inflammatoire microangiopathie. 48 Het eiwit α2 macroglobuline d a. is een serumeiwit met protease activiteit b. maakt deel uit van de complementcascade c. maakt deel uit van het HLA molecuul d. is een proteaseremmer. 49 Macrofagen hebben receptoren voor complement. b Deze a. binden alleen aan complement dat gebonden is aan antilichaam b. binden aan C3b en Ci3b op het oppervlak van een pathogeen c. remmen de fagocytose van geopsoniseerde micro-organismen d. kunnen complement activeren. 50 Binding van LPS aan macrofagen via de Toll Like Receptor 4 leidt tot c a. translocatie van NFκB naar de kern waar het proliferatie in gang zet b. translocatie van NFκB naar de celmembraan waar het kan binden aan het pathogeen c. translocatie van NFκB naar de kern waar het productie van pro-inflammatoire cytokine in gang zet d. translocatie van NFκB naar het cytoplasma, waar het lysosomen activeert. CAT B211 0708 Ontwikkeling en ziekteleer / in werktabelvorm / akkoord cuco dd: Pagina 10 van 10