Van der Male/Den Hoedt, HR 10 oktober 2003

advertisement
Prof. mr. C.J. Loonstra
www.sociaalrecht.noordhoff.nl
978-90-01-79435-4
© 2017 Noordhoff Uitgevers bv
Arrest 9
Van der Male/Den Hoedt, HR 10 oktober 2003, JAR 2003/263
(C02/122HR)
JAR 2003/263
Hoge Raad
10 oktober 2003
nr. C02/122HR
mrs. Neleman, Aaftink, De Savornin Lohman, Hammerstein, Kop)
concl. P-G Hartkamp
[BW art. 7:610]
[Essentie] Tekst van de schriftelijke "arbeidsovereenkomst" ten
onrechte doorslaggevend geacht voor de conclusie dat sprake was
van arbeidsovereenkomst.
De vrouw heeft na de echtscheiding een schriftelijke overeenkomst
gesloten met een BV waarvan de man aandeelhouder en bestuurder is. Dit
is als alternatief voor betaling van alimentatie door de man aan de vrouw
geschied. De schriftelijke overeenkomst wordt in de kop aangeduid als
arbeidsovereenkomst. Deze overeenkomst bepaalde dat werkneemster met
ingang van 1 januari 1995 bij werkgever als administratief medewerkster
in dienst zal treden tegen een vastgesteld brutosalaris per maand, voor
een 15-urige werkweek, betaalbaar op de laatste werkdag van elke maand,
dat de dienstbetrekking wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en bevatte
tevens een bepaling ter zake van vakantiegeld. De vrouw is door de BV van
het begin af aan vrijgesteld van arbeid en heeft nimmer feitelijk de
werkzaamheden verricht zoals in de overeenkomst voorzien. Aanvankelijk
is maandelijks salaris betaald, maar op een gegeven moment heeft de BV
de salarisbetaling stopgezet omdat de vrouw een economische eenheid zou
vormen met haar nieuwe partner. De vrouw heeft vervolgens betaling van
salaris gevorderd. Het hof heeft geoordeeld dat sprake was van een
arbeidsovereenkomst en heeft de vordering van de vrouw toegewezen. De
BV komt van dit oordeel in cassatie.
De Hoge Raad overweegt dat het hof ten onrechte de tekst van de
schriftelijke "arbeidsovereenkomst" doorslaggevend heeft geacht voor de
conclusie dat sprake was van een arbeidsovereenkomst. Bij het vaststellen
van de overeengekomen verplichtingen moet immers op alle
omstandigheden van het geval gelet worden en niet alleen op de
schriftelijke tekst van de overeenkomst. In dit geval moet ervan worden
uitgegaan, zoals het Hof ook heeft vastgesteld, dat partijen nooit de
bedoeling hebben gehad aan de schriftelijke overeenkomst uitvoering te
geven in dier voege dat de vrouw werkzaamheden zou gaan verrichten
voor de BV en staat eveneens vast dat de vrouw nimmer werkzaamheden
heeft verricht. De overeenkomst had klaarblijkelijk geen andere strekking
dan aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te
Hoofdstukken Sociaal Recht |
1
Prof. mr. C.J. Loonstra
www.sociaalrecht.noordhoff.nl
978-90-01-79435-4
© 2017 Noordhoff Uitgevers bv
verschaffen. Derhalve bevat de tussen partijen gesloten overeenkomst niet
de verplichting tot het verrichten van arbeid en behelst zij evenmin het
element van de gezagsverhouding, zodat de overeenkomst niet als een
arbeidsovereenkomst kan worden getypeerd.
[Tekst] Van der Male BV te Venray,
eiseres tot cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel,
tegen:
Desirée Johanna den Hoedt te Venray,
verweerster in cassatie,
advocaat: mr. J.I. van Vlijmen.
Hof 's-Hertogenbosch, 8 januari 2002
(...; red.)
4. De beoordeling
4.1. Ambtshalve stelt het hof eerst de bevoegdheid van de kantonrechter
aan de orde.
Uitgangspunt van de beoordeling van de absolute competentie in eerste
aanleg is hetgeen eiseres in de dagvaarding stelt en de uitleg die de
rechter aan het gestelde geeft. De werkelijk tussen partijen bestaande
rechtsverhouding is daarbij niet van belang.
In de inleidende dagvaarding van 4 januari 2000 stelt Den Hoedt, kort
gezegd, een vordering in op grond van een arbeidsovereenkomst.
Verwezen wordt in de dagvaarding naar productie 1 waarboven staat
"arbeidsovereenkomst". De kantonrechter heeft in zijn vonnis van 7 juni
2000 de vordering begrepen als een vordering op grond van een
arbeidsovereenkomst.
De kantonrechter was dan ook terecht bevoegd van de vordering kennis te
nemen. In hoger beroep zou de zaak derhalve door de rechtbank te
Roermond behandeld moeten worden. De rechtbank heeft in haar vonnis
van 7 december 2000 ten onrechte anders geoordeeld en de zaak naar dit
hof verwezen.
Ondanks de bevoegdheid van de rechtbank te Roermond in hoger beroep,
zal het hof om proces-economische redenen de zaak niet terugverwijzen
naar de genoemde rechtbank, maar de zaak aan zich houden en afdoen.
4.2. Het hof stelt de volgende feiten vast:
- Den Hoedt is gehuwd geweest met Van der Male, bestuurder en
aandeelhouder van Van der Male BV;
- dit huwelijk is in de loop van 1995 door echtscheiding ontbonden;
- als alternatief voor de door Van der Male aan Den Hoedt te betalen
alimentatie is er op initiatief van Van der Male een schriftelijke
overeenkomst gesloten op 1 januari 1995 tussen enerzijds Van der Male BV
als werkgeefster en anderzijds Den Hoedt als werkneemster;
- in de schriftelijke overeenkomst wordt deze aangeduid als
"arbeidsovereenkomst";
- in de overeenkomst staan onder meer de volgende bepalingen: "Artikel 1.
Werkneemster zal met ingang van 1 januari 1995 bij werkgever als
Hoofdstukken Sociaal Recht |
2
Prof. mr. C.J. Loonstra
www.sociaalrecht.noordhoff.nl
978-90-01-79435-4
© 2017 Noordhoff Uitgevers bv
administratief medewerkster in dienst treden. (...). Artikel 2. De
dienstbetrekking wordt aangegaan voor onbepaalde tijd (...). Artikel 3.1.
Werkneemster treedt bij werkgever indienst tegen een bruto-salaris van ƒ
1.200,= per maand, voor een 15-urige werkweek, betaalbaar op de laatste
werkdag van elke maand. 2. Jaarlijks zal omstreeks 1 juli een
vakantietoeslag worden uitgekeerd ter grootte van 8% van de in de 12
voorafgaande maanden in dienst van werkgever genoten salaris";
- het overeengekomen salaris bedroeg laatstelijk ƒ 1.361,16 bruto per
maand.
- Den Hoedt is door Van der Male BV van begin af aan vrijgesteld van
arbeid en heeft nimmer feitelijk werkzaamheden verricht zoals in de
overeenkomst voorzien;
- Van der Male BV heeft vanaf 1 januari 1995 tot 1 oktober 1999
maandelijks salaris betaald aan Den Hoedt;
- Van der Male BV heeft de salarisbetaling stopgezet, omdat zij c.q. Van
der Male, bestuurder van Van der Male BV en ex-echtgenoot van Den
Hoedt, van oordeel is dat Den Hoedt een economische eenheid vormt met
haar nieuwe partner;
- Het verzoek van Van der Male BV van 27 juni 2000 om de
arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens gewichtige
redenen is door de kantonrechter te Venlo bij beschikking van 20 juli 2000
afgewezen, kort gezegd, omdat de gestelde verstoorde relatie geen
betrekking heeft op de arbeidsrelatie tussen partijen, maar op de
persoonlijke relatie tussen de bestuurder van Van der Male BV, de exechtgenoot van Van der Male, en Den Hoedt.
4.3. Het gaat in dit geding, kort gezegd, om het volgende:
Den Hoedt vordert betaling van het overeengekomen salaris van ƒ
1.361,16 bruto per maand vanaf 1 oktober 1999, vermeerderd met 8%
vakantiegeld en de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW over het
gevorderde salaris, en voorts vermeerderd met de wettelijke rente over de
voorgaande bedragen vanaf de dag dat Van der Male BV in gebreke is aan
zijn verplichtingen te voldoen tot aan de dag van de algehele voldoening,
met veroordeling van Van der Male BV in de kosten van het geding.
Daartegen heeft Van der Male BV diverse verweren aangevoerd die door de
kantonrechter verworpen zijn, zodat de kantonrechter de vordering van
Den Hoedt heeft toegewezen.
4.4. In de grieven stelt Van der Male BV alle door haar in eerste aanleg
gevoerde verweren aan de orde.
Uit de eensluidende toelichting op alle grieven blijkt dat de centrale grief
van Van der Male BV is dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld
dat tussen partijen op 1 januari 1995 een rechtsgeldige
arbeidsovereenkomst tot stand gekomen is. Het hof zal op deze centrale
grief eerst ingaan.
4.5. Van der Male BV stelt daartoe dat de overeenkomst niet voldoet aan
de dwingendrechtelijke vereisten voor een arbeidsovereenkomst, zoals
neergelegd in art. 7:610 BW, omdat er nooit sprake is geweest van een
gezagsverhouding tussen partijen en evenmin van daadwerkelijk door Den
Hoedt verrichte arbeid. De overeenkomst moet gezien worden als een
verkapte alimentatie overeenkomst.
Hoofdstukken Sociaal Recht |
3
Prof. mr. C.J. Loonstra
www.sociaalrecht.noordhoff.nl
978-90-01-79435-4
© 2017 Noordhoff Uitgevers bv
4.6. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de schriftelijke overeenkomst
dat partijen een rechtsgeldige arbeidsovereenkomst zijn aangegaan. Die
overeenkomst bevat immers alle dwingendrechtelijke bestanddelen van
een dergelijke overeenkomst, en met name ook de gezagsverhouding.
De door Van der Male BV gestelde omstandigheid dat de
arbeidsovereenkomst gesloten is ter voldoening door medebestuurder Van
der Male van diens alimentatie verplichting jegens zijn ex-echtgenote Den
Hoedt doet daaraan niet af. Immers uit de stellingen van partijen blijkt dat
de keuze voor de arbeidsovereenkomst als vorm van alimentatie bewust
gemaakt is, op initiatief van Van der Male, bestuurder van Van der Male
BV, zodat de conclusie van het hof luidt dat de inhoud van de schriftelijke
overeenkomst ook daadwerkelijk de bedoeling van partijen weergeeft,
hetgeen strookt met het vaststaande feit dat de jarenlange betaling van
salaris door Van der Male BV aan Den Hoedt. Hebben partijen ter
voldoening aan alimentatie een bepaalde overeenkomst gekozen, dan
gelden alle rechten en verplichtingen uit die overeenkomst onverkort.
Evenmin doet de vaststaande omstandigheid dat Den Hoedt nooit
daadwerkelijk werk verricht heeft in het kader van de overeenkomst, aan
de rechtsgeldigheid of de kwalificatie van die overeenkomst als
arbeidsovereenkomst af, omdat de overeenkomst de rechtsgeldige
verplichting tot het verrichten van arbeid door Den Hoedt bevat en
vaststaat dat Van der Male BV van begin af aan Den Hoedt heeft vrijgesteld
van deze verplichting, hetgeen de werkgeefster om haar moverende
redenen rechtensvrijstaat te doen, indien de werkneemster zich daarin kan
vinden.
4.7. Uit het bovenstaande volgt dat grief 1 faalt.
Nu de gestelde feiten ter onderbouwing van de stelling dat de
overeenkomst nietig is dan wel vernietigbaar deze conclusie niet kunnen
dragen, en verder geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken zijn
die de overeenkomst nietig dan wel vernietigbaar maken, faalt grief 2
eveneens.
4.8. Grief 3 richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen
sprake is van toerekenbare tekortkoming van Den Hoedt, omdat zij geen
arbeid heeft verricht.
De grief faalt. Uit de vaststaande feiten blijkt dat Van der Male BV van
begin af aan Den Hoedt heeft vrijgesteld daadwerkelijk arbeid te
verrichten. Aldus is geen sprake van toerekenbare tekortkoming op grond
van het niet verrichten van arbeid.
4.9. Grief 4 richt zich tegen de toewijzing van de vorderingen in conventie
en de afwijzing van de vordering in reconventie.
Deze grief faalt eveneens, omdat deze oordelen van de kantonrechter
rechtstreeks voortvloeien uit het oordeel dat tussen partijen een
rechtsgeldige arbeidsovereenkomst is gesloten, met welk oordeel het hof
het eens is.
4.10. Nu alle grieven falen, zal het hof het vonnis van de kantonrechter
bekrachtigen.
4.11. Van der Male BV zal door het hof in de kosten van de procedure in
hoger beroep worden veroordeeld, omdat zij in het ongelijk is gesteld.
(...; red.)
Hoofdstukken Sociaal Recht |
4
Prof. mr. C.J. Loonstra
www.sociaalrecht.noordhoff.nl
978-90-01-79435-4
© 2017 Noordhoff Uitgevers bv
Conclusie Procureur-Generaal, (mr. Hartkamp)
Feiten en procesverloop
1. In cassatie dient te worden uitgegaan van de volgende feiten.
Verweerster in cassatie, Den Hoedt, is gehuwd geweest met Van der Male,
bestuurder en aandeelhouder van eiseres tot cassatie, Van der Male B.V.
Dit huwelijk is in de loop van 1995 door echtscheiding ontbonden.
Als alternatief voor de door Van der Male aan Den Hoedt te betalen
alimentatie is op initiatief van Van der Male een schriftelijke overeenkomst
gesloten op 1 januari 1995 tussen enerzijds Van der Male B.V. als
werkgeefster en anderzijds Den Hoedt als werkneemster. In de schriftelijke
overeenkomst wordt deze aangeduid als "arbeidsovereenkomst". In de
overeenkomst staan onder meer de volgende bepalingen: "Artikel 1.
Werkneemster zal met ingang van 1 januari 1995 bij werkgever als
administratief medewerkster in dienst treden. (...) Artikel 2. De
dienstbetrekking wordt aangegaan voor onbepaalde tijd (...) Artikel 3.1.
Werkneemster treedt bij werkgever in dienst tegen een bruto-salaris van ƒ
1.200,= per maand, voor een 15-urige werkweek, betaalbaar op de laatste
werkdag van elke maand. 3.2. Jaarlijks zal omstreeks 1 juli een
vakantietoeslag worden uitgekeerd ter grootte van 8% van de in de 12
voorafgaande maanden in dienst van werkgever genoten salaris".
Het overeengekomen salaris bedroeg laatstelijk ƒ 1.361,16 bruto per
maand.
Den Hoedt is door Van der Male B.V. vanaf het begin vrijgesteld van arbeid
en heeft nooit feitelijk werkzaamheden verricht zoals in de overeenkomst
voorzien.
Van der Male B.V. heeft vanaf 1 januari 1995 tot 1 oktober 1999
maandelijks salaris betaald aan Den Hoedt. Van der Male B.V. heeft de
salarisbetaling stopgezet, omdat zij, c.q. Van der Male, bestuurder van Van
der Male B.V. en ex-echtgenoot van Den Hoedt, van oordeel is dat Den
Hoedt een economische eenheid vormt met haar nieuwe partner.
Het verzoek van Van der Male B.V. van 27 juni 2000 om de
arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens gewichtige
redenen is door de kantonrechter te Venlo bij beschikking van 20 juli 2000
afgewezen, kort gezegd omdat de gestelde verstoorde arbeidsrelatie geen
betrekking heeft op de arbeidsrelatie tussen partijen, maar op de
persoonlijke relatie tussen Den Hoedt en de bestuurder van Van der Male
B.V., de ex-echtgenoot van Den Hoedt.
2. In dit geding vordert Den Hoedt van Van der Male B.V. betaling van het
overeengekomen salaris van ƒ 1.361,16 bruto per maand vanaf 1 oktober
1999, vermeerderd met 8% vakantiegeld en de wettelijke verhoging ex
artikel 7:625 BW over het gevorderde salaris, en voorts vermeerderd met
de wettelijke rente over de voorgaande bedragen vanaf de dag dat Van der
Male B.V. in gebreke is aan zijn verplichtingen te voldoen tot aan de dag
van de algehele voldoening, met veroordeling van Van der Male B.V. in de
kosten van het geding.
Deze vordering is door de kantonrechter te Venray toegewezen met
matiging van de wettelijke verhoging tot 10%.
Hoofdstukken Sociaal Recht |
5
Prof. mr. C.J. Loonstra
www.sociaalrecht.noordhoff.nl
978-90-01-79435-4
© 2017 Noordhoff Uitgevers bv
In hoger beroep heeft het gerechtshof te 's-Hertogenbosch dit vonnis
bekrachtigd bij arrest van 8 januari 2002. Het verweer van Van der Male
B.V. dat in werkelijkheid geen sprake was van een arbeidsovereenkomst,
doch van een verkapte alimentatie-overeenkomst, werd in beide instanties
verworpen.
3. Tegen het arrest van het hof heeft Van der Male B.V. (tijdig) beroep in
cassatie ingesteld. Den Hoedt heeft geconcludeerd tot verwerping van het
beroep. Partijen hebben hun stellingen schriftelijk doen toelichten.
Vervolgens hebben zij geconcludeerd voor re- en dupliek.
Bespreking van het cassatiemiddel
4. Het cassatiemiddel bestaat uit drie onderdelen, waarvan het derde is
verdeeld in twee subonderdelen. Het middel is in al zijn onderdelen gericht
tegen r.o. 4.6 van het bestreden arrest, waarin het hof heeft overwogen:
"4.6. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de schriftelijke overeenkomst
dat partijen een rechtsgeldige arbeidsovereenkomst zijn aangegaan. Die
overeenkomst bevat immers alle dwingendrechtelijke bestanddelen van
een dergelijke overeenkomst, en met name ook de gezagsverhouding.
De door Van der Male B.V. gestelde omstandigheid dat de
arbeidsovereenkomst gesloten is ter voldoening door medebestuurder Van
der Male van diens alimentatieverplichting jegens zijn ex-echtgenote Den
Hoedt doet daaraan niet af. Immers uit de stellingen van partijen blijkt dat
de keuze voor de arbeidsovereenkomst als vorm van alimentatie bewust
gemaakt is, op initiatief van Van der Male, bestuurder van Van der Male
B.V., zodat de conclusie van het hof luidt dat de inhoud van de schriftelijke
overeenkomst ook daadwerkelijk de bedoeling van partijen weergeeft,
hetgeen strookt met het vaststaande feit dat de jarenlange betaling van
salaris door Van der Male B.V. aan Den Hoedt. Hebben partijen ter
voldoening aan alimentatie een bepaalde overeenkomst gekozen, dan
gelden alle rechten en verplichtingen uit die overeenkomst onverkort.
Evenmin doet de vaststaande omstandigheid dat Den Hoedt nooit
daadwerkelijk werk verricht heeft in het kader van de overeenkomst, aan
de rechtsgeldigheid of de kwalificatie van die overeenkomst als
arbeidsovereenkomst af, omdat de overeenkomst de rechtsgeldige
verplichting tot het verrichten van arbeid door Den Hoedt bevat en
vaststaat dat Van der Male B.V. van begin af aan Den Hoedt heeft
vrijgesteld van deze verplichting, hetgeen de werkgeefster om haar
moverende redenen rechtens vrijstaat te doen, indien de werkneemster
zich daarin kan vinden."
5. Onderdeel 1 bevat de klacht dat het hof heeft miskend dat indien
partijen hun overeenkomst een arbeidsovereenkomst noemen, doch bij de
feitelijke uitvoering van die overeenkomst niet wordt voldaan aan alle
dwingendrechtelijke vereisten die de wet aan het bestaan van een
arbeidsovereenkomst stelt, die overeenkomst niet als arbeidsovereenkomst
kan worden aangemerkt. Dit volgt volgens het onderdeel uit HR 14
november 1997, NJ 1998, 149, waarin is beslist dat een overeenkomst als
arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt indien deze in de praktijk
voldoet aan de eisen van een arbeidsovereenkomst, ook al hebben de
partijen de overeenkomst anders genoemd. Deze leer dient te worden
Hoofdstukken Sociaal Recht |
6
Prof. mr. C.J. Loonstra
www.sociaalrecht.noordhoff.nl
978-90-01-79435-4
© 2017 Noordhoff Uitgevers bv
doorgetrokken naar het onderhavige - spielgelbeeldige - geval, aldus het
onderdeel.
Voor het geval het hof dit niet zou hebben miskend, klaagt het onderdeel
over onbegrijpelijkheid van 's hofs kwalificatie van de overeenkomst als
arbeidsovereenkomst.
Onderdeel 3 bevat een uitwerking van de klacht van onderdeel 1; die
klacht wordt in dit onderdeel toegespitst op het vereiste van een
gezagsverhouding (subonderdeel 3a) en het vereiste dat gedurende zekere
tijd arbeid moet worden verricht (subonderdeel 3b). De klacht houdt in dat
het hof heeft verzuimd te onderzoeken of de "schriftelijke"
gezagsverhouding respectievelijk de "papieren" verplichting arbeid te
verrichten ook daadwerkelijk in de praktijk bestonden en dat het hof zich
wat deze dwingendrechtelijke vereisten betreft uitsluitend heeftgebaseerd
op de bewoordingen van de overeenkomst.
6. De onderdelen 1, 3a en 3b treffen naar mijn mening doel voorzover zij
erover klagen dat het hof de tekst van de schriftelijke
"arbeidsovereenkomst" doorslaggevend heeft geacht. Daarmee heeft het
hof hetzij miskend dat bij het vaststellen van de overeengekomen
verplichtingen niet de schriftelijke tekst van de overeenkomst beslissend is,
maar dat het daarbij aankomt op alle omstandigheden van het gegeven
geval, hetzij zijn oordeel dat de overeenkomst de verplichting tot het
verrichten van arbeid en de indiensttreding van Den Hoedt bij Van der Male
B.V. bevat onvoldoende met redenen omkleed.
De in het onderhavige geval vaststaande omstandigheden dat de
onderhavige overeenkomst is gesloten als alternatief voor alimentatie en
dat Den Hoedt door Van der Male B.V. van meet af aan is vrijgesteld van
arbeid en dat Den Hoedt nimmer feitelijk werkzaamheden heeft verricht
zoals in de overeenkomst voorzien, nopen mijns inziens - bij gebreke van
uit de gedingstukken blijkende omstandigheden die in de richting van het
tegendeel wijzen - tot de conclusie dat de tussen partijen gesloten
overeenkomst niet de verplichting tot het verrichten van arbeid en evenmin
het element van de gezagsverhouding bevat. Van een
arbeidsovereenkomst kan daarom geen sprake zijn.
7. Onderdeel 2 richt een motiveringsklacht tegen de overweging van het
hof in de tweede alinea van r.o. 4.6 dat "(...) uit de stellingen van partijen
blijkt dat de keuze voor de arbeidsovereenkomst als vorm van alimentatie
bewust gemaakt is, op initiatief van Van der Male, bestuurder van Van der
Male B.V., zodat de conclusie van het hof luidt dat de inhoud van de
schriftelijke overeenkomst ook daadwerkelijk de bedoeling van partijen
weergeeft (...)". Volgens het onderdeel is onbegrijpelijk dat het hof uit zijn
vaststelling dat uit de stellingen van partijen blijkt dat zij de bedoeling
hadden als vorm van alimentatie een arbeidsovereenkomst te sluiten, de
gevolgtrekking heeft kunnen maken dat het de bedoeling van partijen was
om daadwerkelijk een arbeidsovereenkomst te sluiten. Uit eerdergenoemde
vaststelling vloeit volgens het onderdeel - mede in het licht van het feit dat
Den Hoedt nimmer werk heeft verricht - veeleer voort dat partijen de
bedoeling hadden om een alimentatieovereenkomst, althans een
overeenkomst sui generis, te sluiten, en deze overeenkomst slechts een
arbeidsovereenkomst te noemen.
Hoofdstukken Sociaal Recht |
7
Prof. mr. C.J. Loonstra
www.sociaalrecht.noordhoff.nl
978-90-01-79435-4
© 2017 Noordhoff Uitgevers bv
Ook dit onderdeel slaagt voorzover het is gericht tegen het oordeel van het
hof dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Ik verwijs naar het
hierboven sub 6 opgemerkte.
8. De gegrondheid van de onderdelen in voege als hierboven vermeld kan
echter naar mijn mening niet tot algehele vernietiging van het bestreden
arrest leiden. Immers, het feit dat partijen niet werkelijk de indiensttreding
van Den Hoedt bij Van der Male B.V. hebben beoogd, laat onverlet 's hofs
oordeel dat de keuze voor de onderhavige overeenkomst als vorm van
alimentatie bewust is gemaakt. Voorzover dit oordeel ziet op de in de
schriftelijke overeenkomst opgenomen bepalingen betreffende "salaris",
pensioen en vakantietoeslag is het niet onbegrijpelijk in het licht van de
gedingstukken. Ik wijs in het bijzonder op de door Den Hoedt als produktie
2 bij de inleidende dagvaarding in het geding gebrachte salarisspecificatie
waarop bruto salaris, tariefgroep, premie Ziekenfondswet, opbouw
vakantiegeld, pensioenpremie, VUT-premie etcetera staan vermeld en op
het vaststaande feit dat Van der Male B.V. vanaf de datum waarop de
overeenkomst is gesloten, 1 januari 1995, tot 1 oktober 1999 maandelijks
het overeengekomen salarisbedrag heeft betaald aan Den Hoedt. Uit de
gedingstukken blijkt niet dat Van der Male B.V. haar andersluidende
standpunt heeft onderbouwd.
Nu 's hofs oordeel dat de schriftelijke overeenkomst de werkelijke
bedoeling van partijen weergeeft in zoverre standhoudt, moet
wordenaangenomen dat sprake is van een overeenkomst sui generis. De
reden die Van der Male B.V. in de feitelijke instanties heeft opgegeven voor
haar wens tot het staken van haar uit de overeenkomst voortvloeiende
betalingsverplichtingen, is dat Den Hoedt samenleeft met een ander als
ware zij gehuwd; de alimentatieplicht van Van der Male zou daarom
ingevolge artikel 1:160 BW zijn geëindigd. Op een eigensoortige regeling,
die geen alimentatie-overeenkomst is, is artikel 1:160 BW evenwel niet van
toepassing. Het hof heeft dan ook terecht de toewijzing van de vordering
tot nakoming van de in die overeenkomst opgenomen
betalingsverplichtingen van Van der Male B.V. bekrachtigd.
De door Den Hoedt gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW is
echter ten onrechte toegewezen. Die bepaling is immers niet van
toepassing op de onderhavige overeenkomst, nu deze geen
arbeidsovereenkomst is. Dit betekent dat het arrest van het hof dient te
worden vernietigd voorzover het hof de toewijzing door de kantonrechter
van de (gematigde) wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW heeft
bekrachtigd. De Hoge Raad kan de zaak m.i. zelf afdoen door het vonnis
van de kantonrechter op dit punt te vernietigen en de gevorderde
wettelijke verhoging alsnog af te wijzen.
Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het arrest van het Gerechtshof te 's
Hertogenbosch van 8 januari 2002, doch uitsluitend voorzover daarbij de
toewijzing van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW door de
kantonrechter is bekrachtigd; tot vernietiging van het vonnis van de
kantonrechter te Venlo van 7 juni 2000 voorzover het die toewijzing
Hoofdstukken Sociaal Recht |
8
Prof. mr. C.J. Loonstra
www.sociaalrecht.noordhoff.nl
978-90-01-79435-4
© 2017 Noordhoff Uitgevers bv
betreft; tot afwijzing van de vordering tot het betalen van de wettelijke
verhoging; en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
Hoge Raad
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Den Hoedt - heeft bij exploit
van 4 januari 2000 en bij herstelexploit van 14 januari 2000 eiseres tot
cassatie - verder te noemen: Van der Male B.V. - gedagvaard voor de
kantonrechter te Venlo en gevorderd bij vonnis, voor zoveel wettelijk
mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Van der Male B.V. te veroordelen om
aan Den Hoedt te betalen het salaris ter hoogte van ƒ 1.361,16 bruto per
maand vanaf 1 oktober 1999, te vermeerderen met 8% vakantiegeld en
voorts de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW over het gevorderde
salaris en voorts Van der Male B.V. te veroordelen tot voldoening van de
wettelijke rente over alle gevorderde bedragen vanaf de dag dat Van der
Male B.V. in gebreke is aan haar verplichtingen te voldoen tot aan de dag
der algehele voldoening.
Van der Male B.V. heeft de vordering bestreden en in reconventie
gevorderd bij vonnis de litigieuze overeenkomst tussen partijen te
vernietigen, althans nietig te verklaren, subsidiair te ontbinden op grond
van verwijtbare tekortkoming, en meer subsidiair te verklaren voor recht
dat Van der Male B.V. met ingang van de maand oktober 1999 niet
(langer) verplicht is de betalingen aan Den Hoedt te voldoen zoals die door
haar gevorderd worden in conventie.
Den Hoedt heeft in reconventie de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 7 juni 2000 in conventie en in
reconventie de vordering van Den Hoedt in conventie toegewezen met
matiging van de wettelijke verhoging tot 10%, dit vonnis tot zover
uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het over en weer meer of anders
gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Van der Male B.V. hoger beroep ingesteld bij de
rechtbank te Roermond.
De rechtbank heeft bij vonnis van 7 december 2000 de zaak voor
beoordeling en beslissing in hoger beroep verwezen naar het gerechtshof
te 's-Hertogenbosch.
Bij exploit van 16 januari 2001 heeft Van der Male B.V. de zaak doen
aanbrengen bij voormeld hof met oproeping van Den Hoedt ten einde voort
te procederen
Bij arrest van 8 januari 2002 heeft het hof het vonnis waarvan beroep
bekrachtigd.
(...; red.)
2. Het geding in cassatie
(...; red.)
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
i. Den Hoedt is gehuwd geweest met Van der Male, bestuurder en
aandeelhouder van Van der Male B.V.
Hoofdstukken Sociaal Recht |
9
Prof. mr. C.J. Loonstra
www.sociaalrecht.noordhoff.nl
978-90-01-79435-4
© 2017 Noordhoff Uitgevers bv
ii. Dit huwelijk is in de loop van 1995 door echtscheiding ontbonden.
iii. Als alternatief voor de door Van der Male aan Den Hoedt te betalen
alimentatie is op 1 januari 1995 op initiatief van Van der Male een
schriftelijke overeenkomst gesloten tussen enerzijds Van der Male B.V. als
werkgeefster en anderzijds Den Hoedt als werkneemster.
iv. De schriftelijke overeenkomst wordt in de kop aangeduid als
"arbeidsovereenkomst".
v. In de overeenkomst staan onder meer de volgende bepalingen: "Artikel
1. Werkneemster zal met ingang van 1 januari 1995 bij werkgever als
administratief medewerkster in dienst treden. (...) Artikel 2. De
dienstbetrekking wordt aangegaan voor onbepaalde tijd (...). Artikel 3.1.
Werkneemster treedt bij werkgever in dienst tegen een bruto-salaris van ƒ
1.200,= per maand, voor een 15-urige werkweek, betaalbaar op de laatste
werkdag van elke maand. 2. Jaarlijks zal omstreeks 1 juli een
vakantietoeslag worden uitgekeerd ter grootte van 8% van de in de 12
voorafgaande maanden in dienst van werkgever genoten salaris."
vi. Het overeengekomen salaris bedroeg laatstelijk ƒ 1.361,16 bruto per
maand.
vii. Den Hoedt is door Van der Male B.V. van het begin af aan vrijgesteld
van arbeid en heeft nimmer feitelijk werkzaamheden verricht zoals in de
overeenkomst voorzien.
viii. Van der Male B.V. heeft vanaf 1 januari 1995 tot 1 oktober 1999
maandelijks salaris betaald aan Den Hoedt.
ix. Van der Male B.V. heeft de salarisbetaling stopgezet, omdat zij dan wel
Van der Male van oordeel was dat Den Hoedt een economische eenheid
vormt met haar nieuwe partner.
x. Het verzoek van Van der Male B.V. van 27 juni 2000 om de
arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden wegens gewichtige
redenen is door de kantonrechter te Venlo bij beschikking van 20 juli 2000
afgewezen, kort gezegd, omdat de gestelde verstoorde relatie geen
betrekking heeft op de arbeidsrelatie tussen partijen, maar op de
persoonlijke relatie tussen de bestuurder van Van der Male B.V., de exechtgenoot van Den Hoedt, en Den Hoedt.
3.2. Den Hoedt heeft zich op het standpunt gesteld dat de tussen haar en
Van der Male B.V. gesloten overeenkomst een geldige en beide partijen
bindende overeenkomst is. Zij heeft betaling van salaris gevorderd met
ingang van 1 oktober 1999, te vermeerderen met vakantiegeld en met de
wettelijke verhoging, dit alles mét vergoeding van rente en met
veroordeling van Van der Male B.V. in de proceskosten. De kantonrechter
heeft deze vordering toegewezen (doch de proceskosten gecompenseerd).
De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake was van een
arbeidsovereenkomst maar van een verkapte alimentatie-overeenkomst
tussen de directeur van Van der Male B.V. en Den Hoedt en heeft de zaak
voor beoordeling en beslissing in hoger beroep naar het hof verwezen.
Het hof oordeelde dat de rechtbank bevoegd was omdat partijen een
arbeidsovereenkomst hadden gesloten en de kantonrechter de vordering
had begrepen als een vordering op grond van een arbeidsovereenkomst,
doch heeft de zaak om proces-economische redenen niet teruggewezen
Hoofdstukken Sociaal Recht |
10
Prof. mr. C.J. Loonstra
www.sociaalrecht.noordhoff.nl
978-90-01-79435-4
© 2017 Noordhoff Uitgevers bv
maar aan zich gehouden en afgedaan. Het heeft het vonnis van de
kantonrechter bekrachtigd.
3.3. Het hof heeft in rov. 4.6 geoordeeld dat uit de schriftelijke
overeenkomst blijkt dat partijen een rechtsgeldige arbeidsovereenkomst
zijn aangegaan omdat die overeenkomst alle dwingendrechtelijke
bestanddelen van een dergelijke overeenkomst bevat, en met name ook de
gezagsverhouding. Daaraan doet volgens het hof niet af de omstandigheid
dat de arbeidsovereenkomst gesloten is ter voldoening door Van der Male,
bestuurder van Van der Male B.V., van diens alimentatieverplichting jegens
Den Hoedt, omdat uit de stellingen van partijen blijkt dat de keuze voor de
arbeidsovereenkomst als vorm van alimentatie bewust gemaakt is, op
iniatief van Van der Male, zodat de inhoud van de schriftelijke
overeenkomst ook daadwerkelijk de bedoeling van partijen weergeeft;
hebben partijen ter voldoening aan alimentatie een bepaalde overeenkomst
gekozen, dan gelden alle rechten en verplichtingen uit die overeenkomst
onverkort. Aan de rechtsgeldigheid of de kwalificatie als
arbeidsovereenkomst doet volgens het hof evenmin af de omstandigheid
dat Den Hoedt nooit daadwerkelijk werk heeft verricht in het kader van de
overeenkomst, omdat de overeenkomst de rechtsgeldige verplichting tot
het verrichtenvan arbeid door Den Hoedt bevat en vaststaat dat Van der
Male B.V. van begin af aan Den Hoedt heeft vrijgesteld van deze
verplichting, hetgeen de werkgeefster om haar moverende redenen
rechtens vrijstaat te doen, indien de werkneemster zich daarin kan vinden.
3.4. De onderdelen 1, 3a en 3b van het middel klagen terecht dat het hof
ten onrechte de tekst van de schriftelijke "arbeidsovereenkomst"
doorslaggevend heeft geacht voor de conclusie dat sprake was van een
arbeidsovereenkomst. Bij het vaststellen van de overeengekomen
verplichtingen moet immers op alle omstandigheden van het geval gelet
worden en niet alleen op de schriftelijke tekst van de overeenkomst. In dit
geval moet ervan worden uitgegaan, zoals het Hof ook heeft vastgesteld,
dat partijen nooit de bedoeling hebben gehad aan de schriftelijke
overeenkomst uitvoering te geven in dier voege dat Den Hoedt
werkzaamheden zou gaan verrichten voor Van der Male B.V. en staat
eveneens vast dat Den Hoedt nimmer werkzaamheden heeft verricht. De
overeenkomst had klaarblijkelijk geen andere strekking dan aan Den Hoedt
een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te verschaffen.
Derhalve bevat de tussen partijen gesloten overeenkomst niet de
verplichting tot het verrichten van arbeid en behelst zij evenmin het
element van de gezagsverhouding, zodat de overeenkomst niet als een
arbeidsovereenkomst kan worden getypeerd.
3.5. Uit 3.4 volgt dat onderdeel 2 evenzo slaagt, nu dit onderdeel eveneens
gericht is tegen het oordeel van het hof dat sprake is van een
arbeidsovereenkomst.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 8 januari
2002;
Hoofdstukken Sociaal Recht |
11
Prof. mr. C.J. Loonstra
www.sociaalrecht.noordhoff.nl
978-90-01-79435-4
© 2017 Noordhoff Uitgevers bv
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere
behandeling en beslissing;
veroordeelt Den Hoedt in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze
uitspraak aan de zijde van Van der Male B.V. begroot op € 246,69 aan
verschotten en € 1.590,= voor salaris.
Hoofdstukken Sociaal Recht |
12
Download