Inleiding - studiant.be

advertisement
Inleiding
1.
1.1
Twee voorafgaande opmerkingen
Taal is "slecht gedefinieerd"
- Wat taal is, is niet perfect te definiëren.
- Grenzen tss. de niveau's van taal zijn niet perfect te definiëren
er bestaan "grensgevallen".
1.2
Redunantie
Wanneer we communiceren, geven we meer informatie dan strikt nodig is.
Mensen kunnen wat belang heeft eruit halen. (PC kan dit niet!)
In taal hangt hoe dan ook alles aan mekaar vast.
2.
Wat is ATW?
- Observeren van taalfeiten.
- Opmaken van een algemene taaltheorie.
Het één kan niet zonder het ander!
2.1
Taalobservatie: descriptie vs. prescriptie
Descriptief = beschrijven hoe taal is, taalfeiten observeren
 taalkunde, taalwetenschap
Prescriptief = beschrijven hoe taal zou moeten zijn, fouten verbeteren
 taalonderwijs, pedagogisch verantwoord
 standaardisatie
- taalvoorschriften zijn geen taalwetenschap, maar taalpolitiek
- standaardtaal is niet superieur aan niet-standaardtalige vormen
- taalfouten bestaan niet echt: wat is geattesteerd (effectief aangetroffen), is
observatimateriaal voor de taalkundige
- taalverandering  taalbederf (varianten kunnen tesamen bestaan, beide zijn
oké)
Opmerkingen
- Wetenschappelijk bestuderen hoe aan prescriptivisme te doen door sociologen?
Oké, maar dit is geen taalwetenschap.
- Taaladvies bedoeld om mensen te helpen zich helder uit te drukken
 Taalprescriptivisme (zich uitdrukken gaat ook best in een dialect)
- Asterisk * wordt gebruikt om niet geattesteerde vormen aan te duiden
2.2
Algemene taaltheorie
Doel van ATW = opstellen van een serieuze algemene taaltheorie.
- Talen = communicatiesystemen die organisatie vertonen = grammatica hebben
 Alle talen worden gesproken
fonetiek = klankbeschrijvingen
fonologie = systeem dat bij klankproductie gebruikt wordt
 Alle talen hebben simpele en gecompliceerde wdn.
en een systeem om ze te vormen = morfologie
 Alle talen hebben systeem om wdn. tot zinnen te vormen = syntaxis
 Alle talen betekenen wat = semantiek
- Alle grammatica's zijn evenwaardig.
- Alle grammatica's hebben gemeenschappelijke overeenkomsten.
- Alle grammatica's veranderen voortdurend.
Taal is iets biologisch. We hebben direct door of iets kan of niet kan.
ATW is de wetenschap die dat menselijk aangeboren taalvermogen te beschrijven.
3.
Wat is taal? Een definiërende karakteristiek.
Taal heeft 2 articulaties
- 1ste = zij die onderdelen met betekenis weergeeft, de morfemen
- 2de = zij die klanken weergeeft, zo kan men onderdelen onderscheiden, de
fonemen
Hierdoor is menselijke taal soepel & creatief, dus superieur aan alle andere
bekende communicatiesystemen.
5.
Organisatie van de cursus
Op basis van een woordenboeksartikel uit een ... woordenboek:
- descriptief (we doen aan taalwetenschap!)
- synchroon (dus niet historisch, taal beschrijven op één moment van haar bestaan)
- groot (bestuderen van groot aantal problemen)
- stak gestructureerd (pedagogisch verantwoord)
1.
1.1
Lemma en spellingsproblematiek
Schrijftechnieken
- Pictografisch = tekens (is niet altijd even duidelijk)
-
Ideografisch = "pictogrammen" worden gesimplifieerd  conventionele betekenis
Logografisch = teken voor elk woord/begrip (morfeem)
Syllabisch = teken voor elke lettergreep
Alfabetisch = "fonologisch" (in principe toch)
1.2
Grondslag voor een alfabetische spelling
... is per definitie de fonologie. Maar...
-
Wat is nu precies fonologie: opvattingen zijn mettertijd veranderd.
Niet alle spellingen zijn ontworpen door geschoolde fonologen.
Alle talen hebben een fonologisch onvolmaakte spelling.
Alle talen bouwen nog andere dingen dan fonologie in de spelling in.
1.3
Spellinghervorming in het algemeen
SpHe = vereenvoudiging in de richting van een meer fonologische spelling.
Argumenten voor en tegen:
a) Leerbaarheid wordt bevorderd.
Bestrijding van analfabetisme!
Analfabetisme komt nog al te vaak voor, is een zware handicap!
Functionele analfabeten kunnen een beetje lezen maar kunnen met deze kennis
haast niets aanvangen.
b) Bruikbaarheid wordt geringer.
Expressiviteit vermindert: meer homografen (versch. woorden, zelfde
schrijfwijze)
Geen ramp: spreektaal bevat homofonen (versch. woorden, klinken
hetzelfde) en dit levert geen problemen.
Verandering van het woordbeeld is lastiger: met fonologische spelling moet je 2
woordbeelden herkennen voor één morfeem.
c) Sociale aanvaardbaarheid: wordt de hervorming doorgevoerd of niet?
- niet-experts doen emotioneel over de verandering (ze zien het belang niet!)
- ouderen hebben enkel last van de verandering van het woordbeeld = tegen!
 dom, eenvoudigere spellingsregels zijn voordeel voor allen!!!
d) Oude teksten moeten kunnen gelezen blijven.
Idioot argument, want...
- nieuwe edities van oude teksten verschijnen in aangepaste spelling
- wie, behalve intellectuelen, leest er oude teksten?
- fysisch worden boeken nooit ouder dan 50 jaar
1.6
Belang van spelling
1.6.1 Taalkundig belang = nihil
Spelling is geen taal.
Spelling is een conventie over hoe wij gesproken taal in leesbare tekens omzetten.
(In een woordenboek is spelling wel van taalkundig belang, door opzoeking komen
we tot taalkundige informatie.)
1.6.2 Maatschappelijk belang
Juridisch: Spellingbesluit van de Prins-Regent
officiële spelling is zelden verplicht
- onderwijs van Nederlands
- administratieve briefwisseling
- Nederlandse tekst der wetten en besluiten
- openbare akten uitgaande van de wettig angestelde overheid
Sociaal: immens belang, dit is negatief
- we kunnen beter tijd en energie in andere dingen steken
(dan in nastreven van perfecte spelling)
- sollicitatiebrief met fouten kan van heel kundig persoon komen
1.7
Conclusie
Ken en verzorg je spelling, tenzij je in positie bent waar je je er niets van moet
aantrekken!!!
- Zwaarste spelfout mag nooit zwaarder wegen dan de lichtste taalfout.
- Aantal van onze spellingsregels zijn nodeloos moeilijk en zinloos. (vb. dt-regel)
- Taal is puur politieke kwestie: waarde van de officiële spelling?
3.
Woorden en hun morfologie
3.1 Woorden in het woordenboek: lexemen
Woordvormen = hoe een woord kan voorkomen, de zelfnoemfunctie
 (word)tokens
Lexeem = vorm die in het woordenboek en ons mentaal lexicon zit
 (word)types
Hoe lexeem aanduiden?
- onveranderlijke lexemen: gewoon die vorm
- veranderlijke lexemen: conventies afspreken, hangt van traditie af
 citatie-vorm = canonische vorm = basis-vorm (!)
3.2 Wat zijn woorden?
- "Dingen waartussen je spaties laat als je schrijft"
- Open klasse-woorden = zelfstandige eenheden van vorm en betekenis
- Gesloten klasse-woorden = kleinste elementen waartussen naar vrijheid andere
elementen geplaatst kunnen worden
Gesloten woordklasse = woordklasse die niet uitgebreid kan worden (gn nieuwe
wdn)
Open woordklasse = kan uitgebreid worden, wdn met betekenis
Tegenvoorbeeld
- "Abso-blooming-lutely"  stuk woord tussengeschoven (woordspel, geen taal!)
- "Burgerlijk ingenieur"  woordgroep waartussen niks gezet kan worden
3.3 Morfemen & allomorfie: types van conditionering
Morfeem = kleinste eenheid van vorm en betekenis
Woord = ongebonden/vrij morfeem, één dat geheel zelfstandig kan voorkomen
Allomorfen = verschillende gedaantes van een morfeem
Allomorfie = term die aanduidt dat een morfeem allomorfen heeft
Morf = kleinste eenheid van fonemen die een betekenis heeft
Suppletie = allomorfen van een morfeen die niet op elkaar lijken (vb. goed beter?)
 Suppletieve vormen = vormen die niet van de basis-vorm af te leiden zijn,
een verschillende etymologische oorsprong hebben
Keuze van allomorfen: geconditioneerd
a) Fonologische / Fonetische conditionering
vb. meervoudsmorfeem in het Engels
b) Morfologische conditionering
vb. bij meervoudsvormen (onregelmatige?) en in samenstelligen (schip-/scheep)
c) Syntactische conditionering
vb. bepaling van grammaticaal geslacht van lidwoord en adj. door subst. in
Duits,
voorkomen van scheidbare wwdn. (gescheiden of niet?) in Ndl
d) Stilistische conditionering
vb. Ndlse meervoudsmorfeem  informeel = /ə/
 formeel = /ən/
3.4
Morfologie, paradigmatisch & syntagmatisch
Morfologie (vormleer)
- is de tak van de grammatica die woorden uit morfemen bouwt
- beschrijft de woordstructuur en wil hierrond een theorie bouwen
- bestudeert de structuur van gelede woorden en hun vorm-betekenisrelatie met
andere, gelede en ongelede woorden
Paradigmatische morfologie:
- bestuderen van de betrekkingen van een geleed woord met andere woorden die
op grond van bepaalde overeenkomsten tot één paradigma behoren
(woordvergelijking)
- bestuderen van vorm-betekenisrelatie tss. ongelede en gelede vorm
- bekijkt niet aanwezige elementen (elementen in absentia)
- belangrijk bij bestuderen van niet-productieve morfologische procédés
(Productief taalproces = bestudeert nieuwe, nog onbekende gevallen)
- belangrijk bij bestuderen van verleden tijden van sterke werkwoorden
Syntagmatische morfologie:
- bestudeerd de relatie tussen de binnen het gelede woord aanwezige morfemen
- bekijkt aanwezige elementen (elementen in praesentia)
3.5
Gelede en ongelede woorden
3.5.1 Ongelede woorden
- monomorfematisch (bevatten slechts één morfeem)
- arbitrair (geen doorzichtig verband tss. klank en betekenis = niet gemotiveerd)
Uitzonderingen
- Onomatopeën = klank-nabootsende woorden (vb. koekoek)
- Afkortingen  echte afkortingen
 letterwoorden als letters uitgesproken
 acroniemen (echte letterwoorden vb. aids)
- Synesthesie = klanksymboliek van woordstukken (vb. -ul = pejoratief)
- Maakwoorden = bestaan uit stukken morfeem
Bijna alle ongemotiveerde woorden moeten vanbuiten geleerd worden
 belang van woordenschat leren!
???
3.5.2 Gelede woorden
- (gedeeltelijk) gemotiveerd = betekenisdragend
- kan meer dan één morfeem bevatten
Uitzonderingen
- woord = morfeem + woordstuk dat geen morfeem is (vb. lurven, ingewanden, ...)
- vormelijk gelede woorden (vb. ver-geten)
Waarom hebben alle talen gelede woorden?
Door doel van de morfologie:
a) woordenschat uitbreiden
b) bestaande woorden laten inpassen in de grammaticale structuur
m.a.w. morfologie = woordvorming + flexie
3.6
Opbouw en elementen van woorden
3.6.1 Basisvorm
Basisvorm = Stamvorm = vorm waarmee de morfologische regels werken
( citatievorm!!!)
Stam = lexeem met alle mogelijke uitgangen eraf, affixen echter kunnen blijven
staan
Wortel = element dat overblijft als alle uitgangen en affixen en andere van woord
zijn
3.6.2 Affixen
Affix  gebonden morfeem (want affix heeft geen betekenis)
= element, kan aan een vrij morfeem gehecht worden (kan betekenisloos zijn)
-
Prefix: aanhechting vooraan (ver-achten)
Suffix: aanhechting achteraan (klein-tje)
Infix: aanhechtig midden in het woord (drastic-al-ly)
Circumfix of discontinue morfemen: rondom het woord (ge-berg-te)
Nota: a) Termen: affigering, prefingering, suffingering, infingering.
b) Affixoiden = combinatievorm
3.6.3 Reduplicatie
= het herhalen van een (deel van een) woord, volledig of gedeeltelijk
3.6.4 Ablaut en Umlaut
Ablaut = vocaalalternantie, overgeërfd uit het Proto-Indo-Europees (vb sterke
wwn)
Umlaut = de klank die de klankverandering veroorzaakt (vb gast - gesti, i = umlaut)
3.7 Flexie
= vormveranderingen die woorden ondergaan om in de grammaticale structuur in te
passen
Contextuele flexie = syntactisch geconditioneerde flexie
vb. wwn passen aan ond aan, naamvallen, ...
Inherente flexie = flexieverschijnselen die op zich een betekenisverschil
uitdrukken
Verbuiging = flexie van nominale en adjectivale stammen
Vervoeging = flexie van verbale stammen
Paradigma van een woord = verzameling van alle flexievormen van een woord
3.8 Woordvorming
3.8.1 Samenstelling
= nieuwe woorden vormen door het samenvoegen van bestaande woorden,
soms treden hierbij tussenklanken ofte bindfonemen op
Samenstelling is...
... endocentrisch =
ze behoort tot dezelfde woordsoort als één van de
samenstellende delen (d.i. het laatste = het hoofd van de
samenstelling)
... exocentrisch = semantisch is de SS niet van iets + het hoofd
morfosyntactisch veranderd t.o.v. het hoofd
(vaak ook bij ontleende SSn)
Soorten SSn
- adjectivaal
- verbaal
- in gesloten woordklassen (voorzetsels, bijwdn, telwdn, ...)
- nominaal (meest productief omdat het een recursieve categorie is:
de formule van de SSn kan een aantal keer worden toegepast)
3.8.2 Afleidingen
= Derivaties
= allomorf van een woord (meestal de stam) + één of meer affixen
Conversie
= nul-afleiding
= gebruik van een woord, zonder enige verandering, als een woord van
een andere woordsoort (veel in Engels, in NDL ook, verscholen)
Samenstellende afleidingen = de SS komt tot stand in de afleiding zelf
(rondborstig)
Eigenschappen
- afleidingen zijn vaak exocentrisch (endocentrisch kan ook)
- betekenisverschil kan optreden tss. afleiding en oorspronkelijk woord
- vormverschillen kunnen optreden ( zoals bindfonemen van SSn)
4.
Markeringen
4.1 Chronologische markeringen
4.1.1 Archaïsmen en neologismen
Archaïsmen = gebruik van verouderde taalvormen, verband met plechtstatig en
poëtisch taalgebruik
Neologisme =
-
nieuwe
nieuwe
nieuwe
nieuwe
woorden
betekenissen aan reeds bestaande woorden
uitdrukkingen
taalfeiten (vb. "gestrande positie")
4.1.2 Etymologie
= wetenschap die probeert de geschiedenis van wdn. van een taal te achterhalen
(heeft niets te maken met taalbeschrijving, alles met taalgeschiedenis)
Opmerkingen
- onze talen: oudste achterhaalbare oorsprong = Proto-Indo-Europees
- oudere definitie van etymologie = zoeken nr. de ware oorsprong van woorden
4.2 Geografische markeringen
4.2.1 Dialect
Dialect en standaardtaal zijn evenwaardig!
Standaardtaal wordt soms "prestigedialect" genoemd.
Dialectologie = taalkunde die zich bezighoudt met geografische varianten binnen
één taal (oude tak v/d taalkunde, ontstaan in streken die
cultuurtaal
hadden)
Isoglos(se) = lijn, getrokken op dialectkaart rond gebieden die een zelfde taalfeit
vertonen
Isoglossenbundel = reeksen isoglossen die min of meer samenvallen
(vb. tussen grote dialectgroepen: forse isoglossenbundels)
4.2.2 Dialect en standaardtaal
Welke houding aannemen t.o.v. de twee?
Houding = attitude
a) kognitieve component (gedachten, overtuigingen)
b) affectieve / evaluatieve component (gevoelens)
c) konatieve component (reactieneigingen, opgebouwd uit a &
b)
Attitudes moeten rekening houden met de feiten (is vaak niet zo!)
Feiten zijn...
... voor onstaan standaardtaal: alle dialecten evenwaardig
cultuurtaal = mengeling van allerlei dialecten, bepaald dialect domineert wel
NDL = dialect van historische hertogdom Brabant en Hollands
Gevolgen...
... descriptief
- gemeenschap die dit dialect gebruikt = uitgebreider, gedifferentieerder
(let wel: geen enkele taal is beter dan de andere)
- gemeenschap die standaardtaal gebruikt = sociaal veel gedifferentieerder
- deze variant zal geschreven worden  verrijking v/d taal
- rijke geschreven traditie beïnvloed gesproken taal (?????)
- gebruik van dialect = sociaal kenmerk (niet gebruikt in "beschaafde
kringen")
...prescriptief
- ontstaan en gebruik van cultuurtaal = gevolg van socio-economische
situatie
 belangrijk: gemeenschap moet mee willen, zij hebben laatste woord
we zijn geen slaven die zomaar doen wat gezegd wordt (Paardekoper)
Basis democratische taalpolitiek:
a) heersende opvattingen in acht nemen
b)
wetenschappelijke
kennis
van
taalfeiten
bekijken
c) bestaande situatie of verandering? = eigen
keuze
- geen dialect is mooier, welluidender dan een ander
 linguisten moeten helpen dialect in stand te houden door het te
gebruiken
waar dat kan
- dialect heeft eigen cultuurwaarde: we moeten die respecteren
 linguisten moeten niet denigrerend over dialect doen (kijk nr. de
Zwitsers)
- dialect verachten  armen, kanslozen verachten
 persoon die dialect spreekt kan op andere vlakken superieur zijn
- waar en wanneer welke variant van het NDL?
 goede taal is degene die het gewenste effect teweeg brengt zonder al te
veel problemen voor de gebruiker
 spreek ten allen tijde de taal die de toehoorder het liefst heeft
- spreek AN wanneer dat verwacht wordt
 beheers standaardtaal: zal in je voordeel werken
- opvoedkundige bedoelingen: AN gebruiken ook al horen lln. liever dialect
4.3 Sociale en stilistische markeringen
4.3.1 Varianten van spontaan ontstane groepen
Vaktaal = effectieve taal, duidelijk voor het vakgebied waarin ze gebruikt wordt
(internationaal erkende vaktaal bestaat echter niet)
Kindertaal = - taal die kinderen praten
- taal die volwassenen gebruiken wanneer ze tg. kinderen spreken
Mannentaal vs. vrouwentaal =
- verschillen in grammaticale vormen
- verschillen in taalvariant (mannen vaker dialect)
- andere manier van taalgebruik
 mannen onderbreken vaker
 mannen gebruiken vaker mededelende zinnen (vrouw gaat erop in)
 vrouwen moeten meer vragen stellen (man dwingen tot
conversatie)
In westerse talen: mannelijke vorm = ongemarkeerd
Zijn onze talen dan inherent seksistisch???
- taal = seksistisch  ons denken = seksistisch: seksisme is dom en immoreel
- vrouwen gaan beter en verstandiger met taal om (luisteren, serieus gedrag):
diplomatie beter aan vrouwen toevertrouwen
Anderzijds: extreem feminisme is belachelijk
(vb. vlgs Dale Spencer manipuleren mannen taal om vrouwen te
onderdrukken)
4.3.2 Varianten van groepen die zich bewust afzetten
Jargon = vaktaal met negatieve bijklank
= bewust ingewikkelde taal om anderen buiten eigen kring te houden of
om indruk op anderen te maken
om anderen te bedriegen
Slang / Bargoens = taal van de onderwereld
Slang = opgeklommen op de sociale ladder: aan groepen gebonden, grappig,
informeel
 vele slang-wdn. zijn intusssen gewoon geworden
4.3.3 Stilistische varianten
= ontstaan bij bepaalde sociale contacten om bepaalde effecten te bereiken
Stijlniveau's zijn formeel, neutraal, informeel, plat.
Manifesteren zich op alle niveau's v/d taal: fon, morf, synt, sem, ...
Eufemismen = gebruikt om uitdrukkingen te verdoezelen die als onprettig of taboe
worden ervaren
Hypercorrectie = verkeerde consturctie die ontstaat bij verkeerde interpretatie
v/e
normatieve regel
Malapropisme = poging tot imitatie v/e hogere variant die bij gebrek aan
voldoende
kennis ervan falikant en vaak dol-komisch afloopt
4.4 Gesproken vs. geschreven taal
Tot op einde vorige eeuw: literatuur = geschreven taal = beste taal
Op einde vorige eeuw: gesproken taal is primair
OMDAT...
- Historisch: gespr. taal = zo oud als de mens
- Biologisch: wij zijn genetisch geprogrammeerd om te spreken, niet om te leren
schrijven
- Structureel: a) gespr. en geschr. taal zijn niet isomorf
 geschr. tekst  ideale weergave van gespr. tekst (vb. intonatie
weergeven?)
 geschr. taal heeft mogelijkheden die gespr. taal niet heeft (vb.
interpunctie)
b) iedere geschr. taal heeft eigen norm
 in gespr. taal verstaan we hoe dan ook niet-welgevormde zinnen
 geschr. taal kan anderzijds beroep doen op complexiteit en compactheid
c) interpretatie van geschr. taal is anders dan die van gespr. taal
- Functioneel: geschr. taal wordt vr. speciale bedoelingen gebruikt
(vb. wetenschap en techniek)
Historische grond blijft belangrijkst als we willen zeggen dat gespr. taal primair is!
4.5 Frequentie-aanduidingen: Wiskundige aspecten v/d linguistiek
4.5.2 Algebraïsche taalkunde
d.w.z.
a) taal bestaat uit oneindig aantal rijtjes eindige taaltekens
b) grammatica heeft dubbele taak
- zeggen welke rijtjes wel of niet tot de taal behoren
- aangeven wat structuur van de zinnen is
De algebraïsche taalkunde onderzoekt de structuur, de eigenschappen van formele
grammatica's. (Vanneste, Geens & De Brouwer)
Er zijn hier verschillende methodes voor: we moeten net die methode kiezen die
rijk genoeg is om alle talen mee te beschrijven, maar niet rijk genoeg om zinnen te
beschrijven die nooit tot een natuurlijke taal kunnen behoren. (Piet Grijs)
5.
Syntaxis
5.3 Syntaxis, syntagma, constituent
Syntaxis = organisatie van betekenisvolle elementen binnen een zin
woord = minimale deel van syntactische analyse  morfologie
zin = opperlimiet van syntaxis  discourse analysis
Opmerking: Syntaxis  BETEKENISVOLLE organisatie van ...
Syntaxis  semantiek
Taken van de syntacticus
1.
2.
3.
4.
5.
Regels opstellen die de woordvolgorde beschrijven.
(Iedere groep wdn die dr één wd vervangen kan worden = syntagma)
Aangeven wat de syntactische eigenschappen van wdn zijn.
(Regels opstellen die aangeven wat de constituenten van eenzin en van zijn
constituenten zijn en die aangeven wat de uiteindelijke constituenten zijn)
Aangeven wat de verbanden zijn tussen de constituenten.
Ervoor zorgen dat syntactische ambiguïteit duidelijk wordt.
Verwantschap van zinnen beschrijven.
5.4 Definitie van de zin
5.4.1 Syntactische definitie: zin = onafhankelijk syntagma
5.4.2 Semantische definitie: reeks wdn die een afgeronde gedachte ?
uitdrukken
5.4.3 Gebaseerd op intonatie: niet bruikbaar als criterium
5.5 Traditionele syntaxis
5.5.1 Woordsoorten
=
verzamelingen wdn die in een bepaalde grammaticale context elkaars plaats
kunnen innemen
substantief = zelfstandig naamwoord
adjectief = bijvoeglijk naamwoord
verbum = werkwoord
numerale = telwoord
artikel = lidwoord
pronomen = voornaamwoord
(?)
adverbium = bijwoord
prepositie = voorzetsel
conjunctie = voegwoord
interjectie = tussenwerpsel
Er bestaan ook nog onderverdelingen:
- eigen- / soortnamen
- soorten pronomen
- soorten verba
- telbaar / niet telbaar
5.5.2 Functies
-
persoonsvorm
onderwerp (bepaalt de pv)
gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk)
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
voorzetselvoorwerp
bijwoordelijke bepalingen (plaats, tijd, ...)
bepaling van gesteldheid (aan ond of lv gekoppeld dr een ww)
bijstelling
aangesproken persoon
5.5.3 Complexe zinnen
Enkelvoudige  Samengestelde zinnen

met nevenschikking  met onderschikking
(= compound sentences)
Binnen samengestelde zinnen kunnen bepaalde functies vervuld worden dr
constituenten die zelf zinnen zijn.
 hoofdzin  bijzin (ondergeschikte zin)
- onderwerpszin
-
gezegdezin
lijdend-voorwerpszin
meewerkend-voorwerpszin
voorzetselvoorwerpszin
bijwoordelijke bijzin
betrekkelijke bijzin = relatiefzin, beperkend of niet-beperkend (!!!!!)
5.6 Constituentengrammatica en transformationele grammatica
5.6.1 Korte historische inleiding
Constituentengrammatica = Phrase Structure Grammar
is onderdeel van generatieve grammatica en
is ontstaan in Amerika uit de tijd van het structuralisme
5.6.2 Constituentengrammatica (Phrase Structure Grammar)
Eenheid  constituenten
Benamingen van constituenten: zie p. 16 in cursus
Herschrijfregels: zie p. 17 onderaan in cursus
Domineren = a domineert b als b een constituent is van a
Genereren = beschrijven met dit type van PS-regels
Recursieve regels
Lexicale insertieregels
(symbool komt zowel links als rechts van de pijl voor)
(zinnen onder de boom tss haakjes zetten, mensen
hebben in hun taalvermogen een lexicon en dus kunnen
ze onder de boom echte wdn plaatsen)
5.6.3 Transformationele grammatica
Wat in PS-grammatica met discontinuë constituenten?
= onbetwistbare woordgroepen waarvan de
elementen niet naast elkaar staan (vb. belde ...
op)

PS-regels genereren enkel de dieptestructuur,
Transformatieregels genereren de oppervlaktestructuur (OS of SS genoemd)
- Vraagwoord-vooropplaatsing
= verplaats vragende voornaamwoorden naar de COMP
- V-vooropplaatsing
= verplaats het finiete werkwoord naar voren, achter het eerste zinsdeel
- COMP-deletieregel
= schrap alle constituenten uit de COMP, op één na: de meest betekenisdragende
Nota: Hij
subject
dat
ziet
verbum
hij
subject
een meisje
object
 SVO (vb. Engels)
een meisje
object
ziet
verbum
 SOV (vb. NDL, Duits)
iii met omgekeerde
constituenten
Studeer ook de oefeningen!!!
(p 17 tot 21)
6
Semantiek
6.1 Inleiding
Semantiek = studie van de betekenis (term van Bréal uit 1893)
6.2 Woord-, zins- en pragmantische betekenis
Woordbetekenis
Zinsbetekenis
= betekenis van individuele wdn
 optelsom van woordbetekenissen,
wordt mede gemaakt dr grammaticale betekenis
= product van woordbetekenis
Pragmatische betekenis "Het is hier koud, James." ...
Opmerkingen
- 3 soorten betekenis zijn met elkaar verweven, je kan ze niet los van elkaar zien
- traditionele terminologie: semantiek = woord-, zins- en pragmantische betekenis
moderne terminologie: semantiek = woord- en zinsbetekenis + pragmatiek
6.3 Woordbetekenis: Praktisch
6.3.1 Definitie
woordbetekenis  lexeemdenotatie (juistere term)
Denotatie = inherent vermogen v/e lexeem om personen, zaken, ... aan te duiden
Denotatum = groep van dingen waarnaar het lexeem correct verwijst
Connotatie = negatieve bijklank van een woord
- emotioneel-evaluatieve: negatieve eigenschap van iets kenbaar maken
- stilistische: onderscheid tss formeel en informeel (verschil in stijlregister)
6.3.2 Parafrase als definiëringstechniek
In woordenboek: woordverklaring dr parafrase of omschrijving
(= wdn beschrijven in termen van andere wdn)
Dus: om wdnboek te kunnen hanteren, het je basiswdnschat van  2000 wdn nodig
Succesrijke methode: parafrase = normale manier van leren van betekenissen
Semasiologie =
Onomasiologie=
onderzoeken welke betekenissen een woord heeft
nagaan hoe een bepaalde betekenis dr verschillende wdn kan
worden aangeduid
6.3.3 Homonymie vs. polysemie
Polysemie =
Homonymie =
lijken
één polyseem woord met verschillende betekenissen
twee verschillende wdn die toevallig fonologisch op elkaar
Wanneer spreken we van wat?
a)
b)
c)
3 criteria
Etymologie: 2 wdn zijn etymologisch polyseem als ze op dezelfde stam
teruggaan
Betekenis: polysemie = als de betekenis verwant is
homonymie = betekenis niet verwant
MAAR: niet altijd duidelijk / er waren overgangsvormen
Formeel onderscheid:
homonymie = versch betekenissen met versch
formele eigenschappen
polysemie = gn versch eigenschappen
6.3.4 Letterlijk - Figuurlijk - Idiomatisch
6.3.4.1 Letterlijk
= eigenlijke, primaire betekenis (de meest voor de hand liggende)
6.3.4.2 Figuurlijk
= niet de primaire betekenis, verband met de letterlijke betekenis is nog zichtbaar
= overdrachtelijk woordgebruik
metafoor: overeenkomst is basis voor overdrachtelijke betekenis
2 soorten
metonymie:
ander
verband
tss.
eigenlijke
&
overdrachtelijke
betekenis
Figuratief woordgebruik kan leiden tot polysemie (vb. kraan = vogel & heismachine)
6.3.4.3 Idiomen
= combinaties van lexemen waarvan de betekenis niet is af te leiden uit het
product
van de samenstellende delen
(wdn die afzonderlijk betekenisvol zijn, verliezen dus die betekenis)
Idiomen zijn aan allerlei beperkingen onderworpen (vooral syntactische)
6.3.5 Synonymie
a)
Absolute synonymie: 2 wdn kunnen in alle contexten willekeurig met elkaar
verwisseld worden
Lyons beweert dat dit niet kan in natuurlijke taal = verkeerd, want...
- ontlening: beide wdn kunnen naast elkaar blijven bestaan,
beide wdn kunnen verwisseld worden zonder problemen
- adjectieven & scheldwoorden: waar zit het verschil???
informele emotioneel geladen synonymen zijn lastig te
onderscheiden
b)
Context-restricted complete synonymy: wdn zijn geen absolute
synoniemen, maar in bepaalde contexten kunnen ze verwisseld worden
c)
Denotatieve synonymie: 2 wdn kunnen van plaats veranderd worden zonder
de cogitieve waarheidswaarde van de zin aan te tasten
6.3.6 Antonymie
= omgekeerde van synonymie:
2 wdn zijn antoniem wanneer ze elkaars tegengestelde zijn
- contradicties: wdn die duidelijk elkaars tegengestelde uitdrukken, binair
gegeven
(vb. dood - levend)
- niet contradictorische antoniemen:
wdn die tegengesteld zijn in één of
andere
component van hun betekenis
(vb. meisje - jongen)
6.3.7 Hyponymie vs. hyperonymie
vb.
paard = hyperoniem van hengst, merrie, veulen, ... = hyponiemen
= superordinatie
= subordinatie
6.4 Woordbetekenis - Theoretisch
6.4.4 Betekenis = geheel van semantische componenten
[jong], [mannelijk], [vrouwelijk] = semantische primitieven (semantic features)
Stel: universele zeer lange maar begrensde lijst van semantische primitieven
waaruit alle wdn van alle talen samengesteld zijn
Dan: regels formuleren voor de combinaties
 prima karakterisering van wat woordbetekenis is
6.4.5 Typentheorie
Van sommige wdn valt de betekenis heel precies te omschrijven,
van de meeste niet: ze zijn intrinsiek vaag.
Het woord dat het sterkst tot zo'n categorie behoort, is het prototype.
Interessant: verschillende mensen kunnen er verschillende prototypen op na
houden.
verschillende generaties
Verschuivingen
in
prototype
=
vorm
van
taalverandering
(vaak
betekenisverandering)
6.5 Zinsbetekenis
Eenheid = de zin = abstract iets (dezelfde zin kan op verschillende manieren
gerealiseerd
worden)
Binnen logica is eenheid de propositie
= uitspraak die waar of vals is
(hangt samen met mededelende zin)
Uitspraak is waar of vals al naargelang de waarde die men aan de variabele
toekent.
Als een zin gebruikt wordt, krijgen NP's referentie en deictische wdn verwijzen
naar entiteiten of momenten in tijd en ruimte.
 Duidelijk grensgebied tss. semantiek & logica.
Een zin is waar asa de condities die de waarheid van de zin garanderen vervuld
zijn.
"Snow is white is true if and only if snow is white"
Object-taal = de taal die beschreven wordt
Meta-taal = de taal die gebruikt wordt om bevindingen te beschrijven
Deze termen zijn correlatief (ze hangen van elkaar af).
Thruth-conditional semantics = formuleringen ondubbelzinnig houden
a)
Extensie (verzameling) & intensie (eigenschap)
= denotatie, inherent
vb. morgenster & avondster hebben allebei Venus als referent, maar
eigenlijk
duiden ze allebei op iets anders
b)
Definiet (specifiek, welbepaald) & idefiniet (één of andere)
c)
Determinators = combineren wdn die bij elkaar horen doordat ze dezelfe
referent hebben
Kwantoren = duiden de grootte van het geheel van individuen of de
hoeveelheid stof aan waarnaar gerefereerd wordt
Problemen
- logica behandeld enkel proposities, taal gebruikt ook wensen, bevelen,...
- meta-talen zijn uiteindelijk ook maar talen, we zouden over object-taal en
de
werkelijkheid moeten kunnen spreken
7.
Pragmatiek
7.1 Definities
Pragmatiek = studie van het taalgebruik.
Taal = grammatica + pragmatiek
Pragmatiek werd vroeger als semantiek bestempeld.
7.2 Deixis en referentie
Woorden zijn variabelen: ze kunnen naar gelang de omstandigheden meerdere
betekenissen hebben.
Pure variabelen: woorden die maar naar één bepaald ding kunnen verwijzen
= deictische woorden, samenhangend met 3 componenten
- persoon
- plaats
- tijd
Deixis = grens pragmatiek en grammatica!
7.2.1 Soorten deixis
7.2.1.1 Deixis van persoon
eerste, tweede en derde persoon
nota: wij inclusief en wij exclusief
7.2.1.2 Deixis van plaats
nabij en ver (dit vs. dat, hier vs. daar, soms ook in wdn zelf verweven)
7.2.1.3 Deixis van tijd
bepaald door grammaticale tijd en door bijwoorden (nu vs. dan, gisteren vs.
vandaag)
7.2.1.4 Deixis van tekst
anaforisch: verwijzen naar iets dat al eerder in de tekst gezegd werd
cataforisch: verwijzen naar iets dat nog moet komen in de tekst
7.2.1.5 Sociale deixis
hangt samen met sociale rang van spreker t.o.v. aangesprokene (jij vs. u, ...)
7.2.1.6 Zichtbaarheidsdeixis
onderscheid bij het refereren naar dingen die zichtbaar zijn t.o.v. onzichtbare
dingen
(NDL doet dit zo goed als nooit)
7.2.2 Het deictisch centrum
= centrum van waaruit gesproken wordt
Let op!
Dit kan verschuiven, vb
- bij het uitleggen van een weg: centrum steeds verleggen
- turnleraar voor de klas: draai naar links (voor hem of voor kinderen?)
7.3 Wat zit achter of in taaluiting?
7.3.1 Entailment
= "implicaties" die in de taal zelf zitten & die taalgebruiker eruit kan afleiden dus
Let op!
Entailment kan opgeheven worden, vb
bezems kunnen niet vliegen, in "Fantasia" doen ze dat wel
7.3.2 Presuppositie
= iets dat de spreker uit een taaluiting afleidt door bepaalde kennis hoewel dat
soms eigenlijk niet de bedoeling is, vb
- "koning van Frankrijk"
- "Have you stopped beating your wife?"  Ik snap de vraag niet!
7.3.3 Pragmatische implicatie
"Conversational implicature"
7.3.3.1 Definities
Implication > to imply: mathematisch, logische uitleg
Implicature > to implicate: conversationeel samenhangende uitleg
vb. Tijdsaanduiding door vermelding van de postbode
7.3.3.2 Het "Co-operatieve Principle" van Grice
Samenwerkingsprincipe (= CP) van 4 grondregels voor de conversatie
 rationeel en efficiënt van taal gebruik maken
7.3.3.3 De vier grondregels
Kwaliteit: Zeg niks waarvan je weet dat het vals is. Zeg niks waar je
onvoldoende
bewijsmateriaal voor hebt.
Kwantiteit: Geef niet te weinig, maar ook niet te veel informatie
Relatie:
Wees relevant. Coherente conversatie maken.
Wijze:
Wees niet obscuur. Vermijd ambiguïteit. Wees kort. Wees ordelijk.
7.3.3.4 Exploitatie van de vier grondregels (= "floutings of the maxim")
= opzettelijk overtreden van de regels met doel effectief te communiceren
Kwaliteit:
- vormen van metaforen ("ijzeren dame")
- ironie en sarcasme bewerkstelligen
- retorische vragen
Kwantiteit: tautologieën (informatieve waarde van zo'n zin = 0)
Relatie:
om een zeer relevante waarschuwing te geven
(vb. iemand die midden in conversatie over iets anders begint)
Wijze:
ironie produceren (vb. eindeloos uitwijden over iets onnozels)
7.3.3.5 Soorten pragmatische implicaties
- Generalized conversational implicatures: iedereen kan deze afleiden
- Particularized conversational implicatures: maakt gebruik van kennis van
deelnemers aan de conversatie
7.3.3.6 Soltopmerking
Alle pragmatische implicaties kunnen gemakkelijk ongedaan gemaakt worden!
7.4 Speech Acts
7.4.1 Het begin: Austins performatieven
J.L. Austin, How to do things with words
Een uiting die noch vals noch juist is.
Door iets te zeggen, doe je iets: wat je zegt, heeft een welbepaalde functie in een
welbepaalde context.
Austin komt uit de periode dat er geen onderscheid werd gemaakt tussen
semantiek en pragmatiek.
7.4.2 Uitbreiding tot andere speech acts
Een zin kan performatief zijn maar ook constatief: dat hangt van de context af.
Iets beweren is net zo goed een taaldaad als een schip dopen.
Binnen taaldaad te onderscheiden componenten:
1. Geuite klanken, wdn, zinnen hebben betekenis.
2. We refereren en prediceren binnen die zinnen.
 locution: vorm van de woorden die we gebruiken en hun semantische betekenis
3. We spreken om iets mee te delen, iets te vragen, te waarschuwen, …
 illocution: aspect van taaldaad dat inhoud weergeeft
4. We willen met spreken een effect bereiken
 perlocution: het bereikte effect (soms wordt het effect ook niet bereikt!!)
7.4.3 Directe en indirecte taaldaden – Felicity conditions
1. Declarations: uitspreken ervan verandert de wereld
2. Representations: mededelende zinnen, uitspreken ervan geeft een
voorstelling, een afspiegeling van de wereld
3. Expressives: zinnen waarmee je je gevoelens kenbaar maakt, uitspreken
ervan drukt je “psychologische” wereld uit
4. Rogatives: vraagstellingen
5. Commissives: beloftes
6. Directives: bevelen geven
Voorbeelden ervan op p. 22
Direct speech acts: directe relatie tss. structuur van locutie en illocutie.
Indirect speech acts: locutie gebruiken die typisch is voor andere illocutie.
Voorbeelden p. 23
Felicity conditions =
voorwaarden waaraan een taaldaad moet voldoen om
begrijpelijk te zijn
Vb. voor belofte
1. moet begrijpelijk zijn
2. beloven doe je alleen wat voordelig is
3. iets beloven doe je alleen als wat je belooft, ook niet gebeurt vanzelf
4. moet betrekking hebben op iets dat nog moet gebeuren
5. beloven doe je alleen wat je zelf onder controle hebt
6. beloven doe je alleen wat je wel kunt
Epiloog
1.
Inleiding
Buiten het kader van de microlinguïstiek: macrolinguïstisch kijken.
 Domein van de ethiek!
1. Een handeling kan pas ethisch verantwoord zijn als ze weloverwogen is,
ze met name gebaseerd is op kennis.
2. Geloofsbelijdenis: "Linguistic Creed" van het SIL
- taal = belangrijk geschenk van God aan de mens
= typisch voor mensen
- zonder taal, geen cultuur of beschaving
- elke taal kan als communicatiemiddel dienen, in elke taal kan
gedacht
worden
- elke taal verdient respect en nauwgezette studie
- interesse en appreciatie van een persoon voor zijn taal = interesse
en
appreciatie voor de persoon zelf  zelf-beeld uitbouwen
- elke taal verdient bewaring door grammatica, wdnboeken,
geschreven
teksten  erfgoed van de mens
- elke taalgroep verdient het zijn eigen taal gedrukt te zien
- kleinere taalgroepen moeten internationale taal kunnen leren
als
2.
Van taal veranderen? Verfransen?
Geen linguïstische argumenten hiervoor!
- Geen taal is mooier dan een andere.
- Geen taal is duidelijker dan een andere.
"Ce qui n'est pas clair n'est pas français." is niet waar!
- Frans is niet inherent geschikter om een cultuur mee uit te bouwen.
Ervaring bewijst dit:
- Keltisch = ooit groots, nu randen v/h continent
- Latijn = 1500 jaar belangrijk, nu dode taal
- Engels = ooit taal van klein volk, nu wereldtaal!
3.
Het verdwijnen van taal en taalvarianten
3.1 Hoofdoorzaak en gevolgen
Reizen en communicatiemiddelen zitten in de lift
 mensen met verschillendetalige achtergrond met elkaar in contact
 behoefte aan éénheidstaal
 verdwijnen van talen en taalvarianten!
3.1.1 De teloorgang van de dialecten
Standaardtaal als overkoepeling van varianten met toch min of meer dezelfde
kenmerken.
3.1.2 Creoolse talen halen het van plaatselijke dialecten
Onderling onbegrijpelijke talen
 pidgin-taal = vereenvoudigde taalvorm, gebaseerd op reeds bestaande talen,
slechts gebruikt onder bepaalde omstandigheden,
is niemands moedertaal
Soms gaat een groep mensen deze taal toch als moedertaal gebruiken
 creoolse talen =
zoals pidgin (eruit ontstaan zelfs),
maar voor hen ontwikkeld zich snel een grammatica
Waarom verlies van taal?
De creoolse vorm zal het uiteindelijk halen van de oorspronkelijke talen uit
die
streek.
3.1.3 Grote talen verdringen de kleintjes
Tweetaligheid is enerzijds goede zaak: hoe meer talen gekend, hoe vlotter
communicatie kan verlopen.
Anderzijds zal toch één van twee mensen de andere taal moeten leren: wie geeft
zijn taal op? Wie leert er de andere taal?
 De grote, meest prestigieuze taal wint!
3.2
Is dit een probleem?
Verdwijnen taalvariant = verschrikkelijk!
Standaardtaal is fraai, maar alleen standaardtaal???
Verlies talen is even erg als uitsterven planten en dieren.
Technisch argument:
verlies talen
 aantasten van de basis van de algemene linguïstiek
 aantasten van historische, vergelijkende en
typografische studies
3.3
De omvang van het probleem
6000 à 6500 talen gesproken op de wereld.
Elke taal die niet langer wordt aangeleerd is met uitsterven bedreigd.
Mediaan van de meest gesproken talen ligt tss. 5000 en 6000!
Meest gesproken talen: Mandarijns Chinees, Engels
Nederlands = 35ste op de lijst
3.4
Wat moet er gebeuren
Geen echte oplossing...
Ieder mens moet voor zichtzelf uitmaken of hij van taal wil veranderen en of hij
daarvoor gegronde redenen ziet.
4.
Taalpollutie en manipulatie
Taalpollutie = misbruik van taal
- voor gezelligheid
- voor communicatie van kennis
- voor creëren van schoonheid (poëzie)
- voor overhaling van een persoon om iets te doen
Taalmanipulatie
- privé-financiën: consumentenvoorlichting
- politiek
4.1
Taal kan leeg = betekenisloos zijn
Wat moeten we ons bij een woord voorstellen?
4.2
Taal kan connotaties hebben
Welke bijbetekenissen geven we (onbewust) wanneer we iets zeggen?
4.3
Taal kan dingen verzwijgen
Vaak in passiefconstructies, zoals 'er wordt beweerd...'  beweerd door wie???
4.4
Taal kan ambigu zijn
Op twee manieren interpreteerbaar: "chef's special cut"
4.5
Taal fungeert pragmatisch, niet logisch
"Als je de auto wast, krijg je €5."
= als je hem niet wast, krijg je niks  PRAGMATISCH
 als je hem niet wast, krijg je niks  LOGISCH
4.6
Conclusies
- Taal moet voorwerp van dagelijkse discussie zijn.
- Taalgebruik is pas bespreekbaar als we er de competentie toe hebben.
Apparaat is nodig, vb. zinsontleding (niet helemaal volledig, maar goed genoeg)
Download