Thema 3 – Organismen leven samen Basisstof 1 – Organismen in hun omgeving Planning • • • • Lesdoelen Basisstof 1 Opdrachten Huiswerk Lesdoelen • Je moet de invloeden op organismen kunnen indelen in biotische en abiotische factoren • Je moet de niveaus van de ecologie kunnen beschrijven • Je kan uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan kou en hitte. • Je moet de verschillende soorten kiezen herkennen en kunnen beschrijven bij welk soort eter ze horen. • Je moet bij dieren aanpassingen in de ecosysteem kunnen beschrijven • Je moet bij planten aanpassingen aan de ecosysteem kunnen beschrijven Ecologie • Alle organismen worden beïnvloed door hun milieu. • Alle organismen beïnvloeden het milieu waarin ze leven. Ecologie bestudeert alle relaties tussen organismen en hun milieu. Verschillende soorten invloeden • Organismen worden beïnvloed door veel verschillende factoren. • Deze factoren kunnen worden verdeeld in twee groepen, namelijk: - abiotische factoren - biotische factoren biotische factoren abiotische factoren levende natuur levenloze natuur De belangrijkste abiotische en biotische factoren die van invloed zijn op een konijn. Abiotische factoren • Abiotische factoren zijn invloeden van de levenloze natuur op een organisme. • Belangrijke abiotische factoren zijn vaak: - temperatuur - licht - water - bodemgesteldheid Biotische factoren • Biotische factoren zijn invloeden van de levende natuur op een organisme. • Belangrijke biotische factoren zijn vaak: - soortgenoten - concurrenten - predatoren - voedsel - parasieten en ziekteverwekkers Niveaus van de ecologie • Invloeden vanuit het milieu op een organisme (of omgekeerd) kunnen op verschillende niveaus bestudeerd worden. • We kunnen invloeden bestuderen bij: - een individu - een populatie - een levensgemeenschap - een ecosysteem Ecosysteem • Een ecosysteem is een bepaald gebied waarbinnen de biotische en abiotische factoren een eenheid vormen. Aanpassingen aan ecosysteem • Zowel dieren als planten zijn aangepast aan hun ecosysteem. • Maar welke aanpassingen zijn er? Voorjaarsbloeiers/Schaduwplanten • Schaduwplanten groeien het beste bij weinig zonlicht. • Schaduwplanten groeien op schaduwrijke plaatsen. • Schaduwplanten komen o.a. voor in de bodembegroeiing van loofbossen. Aanpassingen • Schaduwplanten hebben vaak grote, dunne donkergroene bladeren. • Schaduwplanten bloeien in het voorjaar (dan is het meeste licht beschikbaar). Schaduwplanten zijn voorjaarsbloeiers. NB: Bij veel planten heeft de hoeveelheid licht invloed op de vorming van bloemen. Verschillende soorten schaduwplanten. Klimplanten • Klimopplant heeft aan stengel hechtworteltjes. • Groeit langs stam richting het licht Wortelrozetten • Wortelrozet creëert ruimte voor de plant. • In dichtbegroeide grasland. • Op deze manier voldoende water met mineralen ter beschikking Woestijnplanten • Wortelrozet creëert ruimte voor de plant. • In dichtbegroeide grasland. • Op deze manier voldoende water met mineralen ter beschikking Woestijnplanten • Woestijnplanten kunnen aanpassingen bezitten om uitdroging tegen te gaan, zoals: - een groot wortelstelsel. (om snel water op te kunnen nemen) - kleine, dikke bladeren. (om verdamping tegen te gaan) - Of juist dikke waslaag of behaarde bladeren Roos van Jericho Tijdens droogte Na regenval De roos van Jericho komt oorspronkelijk uit de Chihuahuawoestijn in het grensgebied tussen Mexico en de Verenigde Staten. Het is een plant met een bijzonder kleine behoefte aan water. De roos van Jericho kan wel 50 jaar zonder water. Wanneer het dan eindelijk regent komt de plant binnen een paar uur weer helemaal tot leven. Cactussen Cactussen zijn zonplanten. Het oppervlak van de bladeren (doorns) is verkleind. De stengel kan veel water vasthouden. Cactussen hebben een groot wortelstelsel waarmee snel veel water kan worden opgenomen. Verschillende soorten cactussen. Aanpassingen dieren • Zowel dieren als planten zijn aangepast aan hun ecosysteem. • Maar welke aanpassingen zijn er binnen het dierenrijk? Aanpassingen dieren • Zoogdieren en vogels warmbloedig? • Isolatie nodig om warmte te behouden (in de winter): • Opgezette veren • Wintervacht Aanpassingen dieren • In koude omgevingen: hele dikke vetlaag onder de huid. • Dikke vacht, kleine poten, kleine oren Aanpassingen dieren • In koude omgevingen: hele dikke vetlaag onder de huid. (walrus/zeehonden) • Dikke vacht, kleine poten, kleine oren. (Poolhaas) Aanpassingen dieren • In warme omgevingen: Grote (kale) oren, dunne vacht en lange poten. (Californische haas) • Met wind helemaal Aanpassingen dieren • Zowel dieren als planten zijn aangepast aan hun ecosysteem. • Aanpassingen aan omgeving. • Ook aanpassingen ivm leefwijze. Snavels van vogels • Bij vogels komen veel verschillende snaveltypen voor. • Vogelsnavels vertonen aanpassingen aan de voedselkeuze. Kegelsnavel • Zangvogels die vooral zaden eten hebben een kegelsnavel. • Met dit type snavel kan veel kracht worden uitgeoefend op zaden, waardoor de zaden kraken (voedingsstoffen komen vrij). Een appelvink heeft een kegelsnavel. Pincetsnavel • Zangvogels die vooral insecten eten hebben een pincetsnavel. • Met dit type snavel kunnen insecten makkelijker gevangen worden. Hoe langer de snavel is, hoe dieper insecten moeten wegkruipen om zich te verschuilen. Een bijeneter heeft een pincetsnavel. Haaksnavel • Roofvogels en uilen vangen grotere prooien en hebben scherpe haaksnavels. • Met dit type snavel kunnen prooien in stukken worden gescheurd. Steller zeearend Een koningsgier heeft een haaksnavel. Zeefsnavel • Vogels die het water afslobberen op zoek naar kleine plantjes en diertjes hebben een zeefsnavel. • De meeste soorten eenden hebben een zeefsnavel. Mandarijneend Zwarte zee-eend Eenden hebben een zeefsnavel. Ze filteren voedsel uit het water met behulp van lamellen in hun snavel. Poten van zangvogels • Zangvogels gebruiken hun poten vooral om zich aan takken vast te klemmen. Poten van roofvogels • De poten van roofvogels en uilen hebben scherpe klauwen waarmee deze dieren hun prooien vangen. Een uil vangt een prooi met behulp van zijn klauwen. Poten van watervogels • Watervogels gebruiken hun poten vooral om te peddelen. • Tussen de tenen zitten vliezen. De naar achteren gerichte teen is meestal klein. Ook de meerkoet is een watervogel. Bij deze vogelsoort zijn de vliezen maar beperkt aanwezig. Poten van steltlopers • Steltlopers zoeken voedsel in ondiep water of modder. • Ze hebben lange poten zodat hun romp droog blijft, en lange tenen tegen het wegzakken. Een jacana (ook wel lelieloper genoemd). Huiswerk Week + datum Basis Ondersteuning Verrijking Maa kook altijd de opdrachten in de digitale leeromgeving van “Biologie voor jou” Klassencode: 632281 Toetsing Leerdoelen Formatieve toetsing Summatieve toetsing Week 49 Dinsdag: Dinsdag: • Je moet de invloeden op organismen kunnen indelen in biotische en abiotische factoren 23 november Toets H2 Toets H2 • Je moet de niveaus van de ecologie kunnen beschrijven • Je kan uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan kou en hitte. • Je moet de verschillende soorten kiezen herkennen en kunnen beschrijven bij welk soort eter ze horen. • Je moet bij dieren aanpassingen in de ecosysteem kunnen beschrijven • Je moet bij planten aanpassingen aan de ecosysteem kunnen beschrijven Woensdag: Woensdag: Starten H3.1 Bespreken Toets H3.1: maken opdracht 1 t/m 21 Samenvatten 3.1 Begrippenlijst 3.1 maken H3.1 Maken opdracht 22 Thema 3 – Organismen leven samen Basisstof 2 - planten Planning • • • • Lesdoelen Basisstof 2 Opdrachten Kennisclipjes Lesdoelen • Je moet de functies van de organen van een plant kunnen benoemen • Je moet de onderdelen van een blad kunnen benoemen en uitleggen hoe het is opgebouwd • Je kunt uitleggen hoe een plant stoffen opneemt en hoe deze stoffen vervoerd worden Planten • Wortels stevig in de grond, mineralen opzuigen • Stengel met vaten overeind houden en transport • Bladeren fotosynthese • Bloem voortplanting Doorsnede bladeren • Opperhuid: Waslaagje tegen uitdroging. Dikke celwanden bescherming • Nerven: de vaatbundels voor transport • Bladmoes: bladgroenkorrels • Huidmondjes: verdamping water. Opname/afgifte CO2/O₂ Doorsnede bladeren • Opperhuid: Waslaagje tegen uitdroging. Dikke celwanden bescherming Opname van stoffen • Huidmondjes: Opname CO2 voor fotosynthese, daarna afgifte O₂ • Wortelharen: Opname mineralen en water uit grond. • Water nodig voor transport, vacuole vullen en fotosynthese Transport • Vaatbundel bestaat uit 2 soorten vaten. • Houtvaten: transport water/mineralen omhoog, zijn wijd, liggen aan binnenkant vaatbundel • Bastvaten: transport glucose/voedingsstoffen vanuit bladeren, zijn smaller, liggen aan buitenkant Huiswerk Week + datum Basis Ondersteuning Verrijking Maa kook altijd de opdrachten in de digitale leeromgeving van “Biologie voor jou” Klassencode: 632281 Week 50 Dinsdag: Dinsdag: 30 november 3.2 3.2 maken opdracht Samenvatten 3.2 1 t/m 14 Begrippenlijst maken Toetsing Leerdoelen Formatieve toetsing Summatieve toetsing 3.2 maken opdracht 15 • Je moet de functies van de organen van een plant kunnen benoemen • Je moet de onderdelen van een blad kunnen benoemen en uitleggen hoe het is opgebouwd • Je kunt uitleggen hoe een plant stoffen opneemt en hoe deze stoffen vervoerd worden Thema 3 – Organismen leven samen Basisstof 3 – Energierijke stoffen Planning • Lesdoelen • Basisstof 3 • Opdrachten Lesdoelen • Je kunt uitleggen hoe een plant glucose maakt • Je kunt de verbrandingsformule uitwerken • Je kunt vertellen wat voor soort gaswisseling er in een blad plaats vindt • Je kunt aanwijzen en beschrijven waar planten hun voedingsstoffen bewaren • Je kunt aangeven welk gedeelte van een plant de mens eet Fotosynthese • In de bladeren (en andere groene delen) van planten vindt fotosynthese plaats. • Door middel van fotosynthese maken planten hun eigen voedsel. • Planten hebben water, koolstofdioxide en (zon)licht nodig voor fotosynthese. • Bij fotosynthese ontstaan glucose en zuurstof. Grondstoffen voor fotosynthese • Fotosynthese vindt plaats in het bladmoes. • Het bladmoes krijgt water via de nerven. • Koolstofdioxide is een gas dat door het bladmoes uit de lucht wordt opgenomen. • Koolstofdioxide wordt ook wel koolzuurgas genoemd. Dit gas vormt de belletjes in frisdrank. De belletjes in frisdrank en bier worden veroorzaakt door koolstofdioxide (koolzuurgas). De stoffen van fotosynthese • De stoffen die een rol spelen bij fotosynthese hebben niet alleen een naam, maar ook een chemische formule. • Water (H2O) • Koolstofdioxide (CO2) • Zuurstof (O2) • Glucose (C6H12O6) Fotosynthese beschreven • Fotosynthese kan als formule worden weergegeven, en ziet er dan zo uit: water + koolstofdioxide + (zon)licht glucose + zuurstof • Wanneer we de stofnamen vervangen door hun chemische formules, dan ziet de formule voor fotosynthese er zo uit: H2O + CO2 + (zon)licht C6H12O6 + O2 Fotosynthese glucose H2O Daarnaast Het Water Naast Bij Voor Fotosynthese fotosynthese bladmoes fotosynthese (H water O) wordt en neemt kan koolstofdioxide ontstaat zuurstof opgenomen plaatsvinden heeft koolstofdioxide een glucose, datplant door uit isinook dat de alle twee het (CO bodem (zon)licht via groene bladmoes )vaten open uit 2ontstaat 2stoffen H O + CO + (zon)licht glucose + O 2 2 2 vervoerd delen nodig via nodig: vaatbundels van om wordt water wordt een fotosynthese afgegeven (H plant naar vervoerd de andere (maar en lucht. koolstofdioxide teaan laten vooral naar delen deplaatsvinden. de lucht. in van bladeren. bladeren). de (CO plant. 2O) 2). Energie uit glucose • Via verbranding, energie uit glucose. • Ook bij planten. Dag en nacht • Overdag fotosynthese gaat sneller dan verbranding, dus ook meer zuurstof gemaakt dan verbruikt. • In de nacht zuurstof opnemen en verbranding Voedingsstoffen • Eiwitten/cellulose bouwstoffen • Vitaminen beschermende stoffen • Zetmeel/suiker/vetten reservevoedsel • Knollen/bollen/zaden bevatten reservevoedsel Eetbare bladeren • Wanneer we groenten eten, dan eten we meestal de bladeren van planten. Eetbare stengels • Sommige planten slaan reservevoedsel op in hun (verdikte) stengels. • Deze planten eten we meestal als groente. Eetbare bloemen • Van sommige planten worden de bloemen gegeten. Meestal als groente. Eetbare vruchten en zaden • Van veel planten worden de vruchten en zaden gegeten. • Zaden van bijvoorbeeld de bonenplant (bonen) hebben zaadlobben vol reservevoedsel. Plastiden • Plastiden komen voor in plantaardige cellen. • Plastiden bevinden zich in het cytoplasma. • Er zijn 3 verschillende soorten plastiden: – Bladgroenkorrels – Kleurstofkorrels – Zetmeelkorrels Bladgroenkorrels • Bladgroenkorrels zijn groen van kleur. • Door bladgroenkorrels zijn planten groen. • In bladgroenkorrels vindt de fotosynthese plaats. Bladgroenkorrels in de cellen van een plant. Kleurstofkorrels • Kleurstofkorrels kunnen geel, oranje of rood van kleur zijn. • Door kleurstofkorrels krijgen de bloemen en vruchten hun kleur. Kleurstofkorrels in de cellen van een paprika. Zetmeelkorrels • Zetmeelkorrels zijn kleurloos. • In zetmeelkorrels is zetmeel opgeslagen. Zetmeelkorrels in de cellen van een aardappel. Verandering van plastiden Plastiden kunnen van de ene soort overgaan in de andere soort. Bladgroenkorrels veranderen in kleurstofkorrels. Wanneer een banaan rijpt veranderen plastiden van bladgroenkorrels in kleurstofkorrels. Huiswerk Week + datum Basis Ondersteuning Verrijking Maa kook altijd de opdrachten in de digitale leeromgeving van “Biologie voor jou” Klassencode: 632281 Week 51 7 december 3.3 maken opdracht 1 t/m 21 Samenvatten 3.3 Begrippenlijst maken Toetsing Leerdoelen Formatieve toetsing Summatieve toetsing 3.3 maken opdracht 22 Je kunt uitleggen hoe een plant glucose maakt Je kunt de verbrandingsformule uitwerken Je kunt vertellen wat voor soort gaswisseling er in een blad plaats vindt Je kunt aanwijzen en beschrijven waar planten hun voedingsstoffen bewaren Je kunt aangeven welk gedeelte van een plant de mens eet Thema 3 – Organismen leven samen Basisstof 4 - voedselrelaties Planning • • • • Lesdoelen Basisstof 4 Opdrachten Kennisclip Lesdoelen • Je moet kunnen uitleggen hoe een ecosysteem is opgebouwd • Je moet een voedselrelatie kunnen noteren • Je moet kunnen uitleggen waardoor er energie uit een voedselketen verdwijnt • Je moet een link kunnen leggen tussen organismen en voedselketens • Je moet het verschil tussen piramide van aantallen en piramide van biomassa kunnen uitleggen Niveaus van de ecologie • Invloeden vanuit het milieu op een organisme (of omgekeerd) kunnen op verschillende niveaus bestudeerd worden. • We kunnen invloeden bestuderen bij: - een individu - een populatie - een levensgemeenschap - een ecosysteem Het individu • Eén enkel organisme wordt ook wel een individu genoemd. • Een individu kan een dier, plant, schimmel of bacterie zijn. Een populatie • Een populatie is een groep organismen van dezelfde soort in één bepaald gebied, die zich onderling voortplanten. Een levensgemeenschap • De binnen één bepaald gebied levende populaties van alle verschillende soorten samen noemen we een levensgemeenschap. • De soorten binnen een levensgemeenschap beïnvloeden elkaar en worden beïnvloed door hun biotoop. Ecosysteem • Een ecosysteem is een bepaald gebied waarbinnen de biotische en abiotische factoren een eenheid vormen. Biosfeer • Alle ecosystemen op onze planeet samen noemen we ook wel de biosfeer. Individu Eén enkel organisme. Populatie Groep individuen van dezelfde soort in één gebied, die zich samen voortplanten. Levensgemeenschap Alle populaties samen van verschillende soorten organismen in één bepaald gebied. Ecosysteem De levensgemeenschap samen met de biotoop van één bepaald gebied. De verschillende niveaus binnen de ecologie. Voedselrelaties • Binnen een ecosysteem hebben de verschillende populaties op veel manieren met elkaar te maken. • Vooral voedselrelaties zijn belangrijk. (De meeste organismen zijn zelf voedsel voor andere organismen.) • Voedselrelaties worden vaak weergegeven in voedselketens en voedselwebben. Voedselketens • Een voedselketen is een reeks soorten waarbij elke soort een voedselbron is voor de volgende soort. • Elke voedselketen heeft een plantensoort als eerste schakel. Zoöplankton Vissen Inktvissen Algen Haaien • Elk soort organisme in een voedselketen noemen we een schakel. (Planten zijn altijd de eerste schakel.) • De pijlen in een voedselketen wijzen altijd in de richting waarin voedsel (of energie) wordt doorgegeven. Voedselweb • Bijna alle soorten organismen kunnen als voedsel dienen voor veel andere soorten. • In één ecosysteem lopen dan ook meerdere (vaak veel) voedselketens door elkaar heen. • Alle voedselrelaties binnen één ecosysteem samen worden het voedselweb of voedselnet genoemd. In een voedselweb (rechts) lopen meerdere voedselketens (links) door elkaar heen. Elke soort kan immers als voedsel dienen voor veel andere soorten. Een voedselweb van een aantal organismen uit de Noordzee. In een ecosysteem leven vaak veel soorten organismen. Voedselwebben zijn dan ook vaak zeer complex. Voor het bestuderen van de voedselrelaties in een complex voedselweb wordt vaak een computersimulatie gebruikt. Planten • Planten produceren door middel van fotosynthese hun eigen voedsel met behulp van zonlicht en water. • Planten zijn als enige groep organismen voor hun voedsel niet afhankelijk van (de resten van) andere organismen. • Planten zijn producenten. Als eerste schakel in iedere voedselketen staat een plantensoort. Voedselketen • • • • Planten maken voedingsstoffen producenten Planten worden gegeten door planteneters consument Planteneters gegeten door vleeseters consumenten Etc… Producenten en consumenten in een voedselketen. Voedselketen als piramide • Een voedselketen kan in piramidevorm worden weergegeven. • Producenten vormen de basis van de piramide. • Elke volgende schakel uit de voedselketen wordt daar bovenop gestapeld. • Voedselketens worden in twee soorten piramides weergegeven, namelijk: - piramide van aantallen - piramide van biomassa Een voedselketen kan worden weergegeven als een voedselpiramide. Piramide van aantallen • In een piramide van aantallen wordt in iedere laag het aantal individuen van die schakel uit de voedselketen weergegeven. • Een piramide van aantallen heeft niet altijd een piramidevorm. Een piramide van aantallen heeft niet altijd een piramidevorm. Biomassa • Biomassa is het totale gewicht aan energierijke stoffen (bijvoorbeeld koolhydraten, eiwitten en vetten) in een organisme. • Niet alle stoffen waaruit een organisme is opgebouwd zijn energierijk. • De biomassa van een organisme is altijd kleiner dan het gewicht van datzelfde organisme. Het gewicht van een pinguïn is niet hetzelfde als de biomassa van diezelfde pinguïn. Piramide van biomassa • In een piramide van biomassa wordt in iedere laag de biomassa van die schakel uit de voedselketen weergegeven. • Bij elke schakel verdwijnt biomassa uit de voedselketen (bijv. dode organismen die niet worden opgegeten). Een piramide van biomassa heeft altijd een piramidevorm. Verlies van biomassa BESCHIKBARE BIOMASSA VERBRANDING DODE INDIVIDUEN TOTALE HOEVEELHEID BIOMASSA IN DE TWEEDE SCHAKEL VAN DE VOEDSELKETEN BESCHIKBARE BIOMASSA VOOR VOLGENDE SCHAKEL VERBRANDING TOTALE HOEVEELHEID BIOMASSA IN DE EERSTE SCHAKEL VAN DE VOEDSELKETEN DODE INDIVIDUEN Een piramide van biomassa heeft altijd een piramidevorm. PIRAMIDE VAN AANTALLEN PIRAMIDE VAN BIOMASSA Een piramide van aantallen (links) en een piramide van biomassa (rechts) van dezelfde voedselketen zien er niet altijd hetzelfde uit. Huiswerk Week + datum Basis Ondersteuning Verrijking Maa kook altijd de opdrachten in de digitale leeromgeving van “Nectar” Week 51 7 december 3.4 maken opdracht 1 t/m 16 Samenvatten 3.4 Begrippenlijst maken Toetsing Leerdoelen Formatieve toetsing Summatieve toetsing 3.4 maken opdracht 17 SO H3 basisstof 1 t/m 3 Je moet kunnen uitleggen hoe een ecosysteem is opgebouwd Je moet een voedselrelatie kunnen noteren Je moet kunnen uitleggen waardoor er energie uit een voedselketen verdwijnt Je moet een link kunnen leggen tussen organismen en voedselketens Je moet het verschil tussen piramide van aantallen en piramide van biomassa kunnen uitleggen • Na deze dia kun je extra kennisclipjes bekijken Samenvatting van Ecologie Thema 3 – Organismen leven samen Basisstof 5 - Kringlopen Planning • • • • Lesdoelen Basisstof 5 Opdrachten Kennisclip Lesdoelen • Je moet kunnen uitleggen hoe een voedselketen een voedselkringloop kan worden. • Je moet weten uit welke onderdelen de voedselkringloop bestaat. • Je moet kunnen beschrijven en uitleggen wat de werking tussen verbranding en fotosynthese is • Je moet kunnen uitleggen wat een koolstofkringloop is en hoe deze werkt. • Je moet kunnen uitleggen wat een stikstofkringloop is en hoe deze werkt. Voedselkringloop • • • • Maar zijn deze rijken afhankelijk van elkaar? Producent Consumenten Reducenten Producenten en consumenten in een voedselketen. • Voedselketens worden een voedselkringloop, doordat afvaleters en reducenten de resten van de producenten en consumenten verteren Kringloop fotosynthese en verbranding • Verbranding vindt in elk organisme plaats • Energierijke stof glucose dus altijd nodig Glucose • Koolstof C • Zuurstof O • Waterstof H • Fotosynthese is een apart proces • Verbranding is een apart proces • Het zijn onafhankelijke processen maar toch zijn ze afhankelijk van elkaar Koolstofkringloop • Er wordt alleen gekeken naar het atoom koolstof (C) • Komt voor in koolstofdioxide en glucose Kennisclip koolstofkringloop Kennisclip koolstofkringloop Stikstofkringloop • Stikstof is een atoom (N) en belangrijk voor levende organismen. Het zit in veel eiwitten • Lucht bestaat voor 78% uit stikstof • Bacteriën kunnen het uit de lucht halen • Planten en dieren, dus ook de mens, via andere manieren • Planten uit de bodem, stikstofmineraal Nitraat • Dieren en mensen uit eiwitten Kennisclip stikstofkringloop Kennisclip stikstof- en koolstofkringloop Huiswerk Week + datum Basis Ondersteuning Verrijking Maa kook altijd de opdrachten in de digitale leeromgeving van “Nectar” Week 52 14 december 3.4 maken opdracht 1 t/m 16 3.5 maken opdracht 1 t/m 17 + practicum Samenvatten 3.4 Begrippenlijst maken Samenvatten 3.5 Begrippenlijst maken Toetsing Leerdoelen Formatieve toetsing Summatieve toetsing 3.4 maken opdracht 17 3.5 maken opdracht 18 Je moet kunnen uitleggen hoe een voedselketen een voedselkringloop kan worden. Je moet weten uit welke onderdelen de voedselkringloop bestaat. Je moet kunnen beschrijven en uitleggen wat de werking tussen verbranding en fotosynthese is Je moet kunnen uitleggen wat een koolstofkringloop is en hoe deze werkt. Je moet kunnen uitleggen wat een stikstofkringloop is en hoe deze werkt. Samenvatting ecologie Sluit niet helemaal aan bij onze methode dus boek erbij houden om te zien welke stof van toepassing is