Uploaded by jimjulianhoutkamp

H3 Organismen leven samen powerpoint

advertisement
Thema 3 – Organismen leven samen
Basisstof 1 – Organismen in hun omgeving
Planning
•
•
•
•
Lesdoelen
Basisstof 1
Opdrachten
Huiswerk
Lesdoelen
• Je moet de invloeden op organismen kunnen indelen in biotische
en abiotische factoren
• Je moet de niveaus van de ecologie kunnen beschrijven
• Je kan uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan kou en hitte.
• Je moet de verschillende soorten kiezen herkennen en kunnen
beschrijven bij welk soort eter ze horen.
• Je moet bij dieren aanpassingen in de ecosysteem kunnen
beschrijven
• Je moet bij planten aanpassingen aan de ecosysteem kunnen
beschrijven
Ecologie
• Alle organismen worden beïnvloed door hun milieu.
• Alle organismen beïnvloeden het milieu waarin ze leven.
 Ecologie bestudeert alle relaties tussen organismen en
hun milieu.
Verschillende soorten invloeden
• Organismen worden beïnvloed door veel verschillende
factoren.
• Deze factoren kunnen worden verdeeld in twee groepen,
namelijk:
- abiotische factoren
- biotische factoren
biotische factoren
abiotische factoren
levende natuur
levenloze natuur
De belangrijkste abiotische en biotische factoren die van
invloed zijn op een konijn.
Abiotische factoren
• Abiotische factoren zijn invloeden van de levenloze natuur
op een organisme.
• Belangrijke abiotische factoren zijn vaak:
- temperatuur
- licht
- water
- bodemgesteldheid
Biotische factoren
• Biotische factoren zijn invloeden van de
levende natuur op een organisme.
• Belangrijke biotische factoren zijn vaak:
- soortgenoten
- concurrenten
- predatoren
- voedsel
- parasieten en ziekteverwekkers
Niveaus van de ecologie
• Invloeden vanuit het milieu op een organisme (of
omgekeerd) kunnen op verschillende niveaus bestudeerd
worden.
• We kunnen invloeden bestuderen bij:
- een individu
- een populatie
- een levensgemeenschap
- een ecosysteem
Ecosysteem
• Een ecosysteem is een bepaald gebied waarbinnen de
biotische en abiotische factoren een eenheid vormen.
Aanpassingen aan ecosysteem
• Zowel dieren als planten zijn aangepast aan hun
ecosysteem.
• Maar welke aanpassingen zijn er?
Voorjaarsbloeiers/Schaduwplanten
• Schaduwplanten groeien het beste bij weinig zonlicht.
• Schaduwplanten groeien op schaduwrijke plaatsen.
• Schaduwplanten komen o.a. voor in de bodembegroeiing
van loofbossen.
Aanpassingen
• Schaduwplanten hebben vaak grote, dunne donkergroene
bladeren.
• Schaduwplanten bloeien in het voorjaar (dan is het
meeste licht beschikbaar).
 Schaduwplanten zijn voorjaarsbloeiers.
NB: Bij veel planten heeft de hoeveelheid licht invloed op de
vorming van bloemen.
Verschillende soorten schaduwplanten.
Klimplanten
• Klimopplant heeft
aan stengel
hechtworteltjes.
• Groeit langs stam
richting het licht
Wortelrozetten
• Wortelrozet creëert ruimte voor
de plant.
• In dichtbegroeide grasland.
• Op deze manier voldoende
water met mineralen ter
beschikking
Woestijnplanten
• Wortelrozet creëert ruimte voor
de plant.
• In dichtbegroeide grasland.
• Op deze manier voldoende
water met mineralen ter
beschikking
Woestijnplanten
• Woestijnplanten kunnen aanpassingen bezitten om
uitdroging tegen te gaan, zoals:
- een groot wortelstelsel. (om snel water op te kunnen
nemen)
- kleine, dikke bladeren. (om verdamping tegen te
gaan)
- Of juist dikke waslaag of behaarde bladeren
Roos van Jericho
Tijdens droogte
Na regenval
De roos van Jericho komt oorspronkelijk uit de Chihuahuawoestijn in het grensgebied tussen Mexico en de Verenigde
Staten. Het is een plant met een bijzonder kleine behoefte
aan water.
De roos van Jericho kan wel 50 jaar zonder water.
Wanneer het dan eindelijk regent komt de plant binnen een
paar uur weer helemaal tot leven.
Cactussen
Cactussen zijn zonplanten. Het
oppervlak van de bladeren
(doorns) is verkleind. De stengel
kan veel water vasthouden.
Cactussen hebben een groot
wortelstelsel waarmee snel veel
water kan worden opgenomen.
Verschillende soorten cactussen.
Aanpassingen dieren
• Zowel dieren als planten zijn aangepast aan hun
ecosysteem.
• Maar welke aanpassingen zijn er binnen het dierenrijk?
Aanpassingen dieren
• Zoogdieren en vogels  warmbloedig?
• Isolatie nodig om warmte te behouden (in de winter):
• Opgezette veren
• Wintervacht
Aanpassingen dieren
• In koude omgevingen:
hele dikke vetlaag onder
de huid.
• Dikke vacht, kleine
poten, kleine oren
Aanpassingen dieren
• In koude omgevingen:
hele dikke vetlaag onder
de huid.
(walrus/zeehonden)
• Dikke vacht, kleine
poten, kleine oren.
(Poolhaas)
Aanpassingen dieren
• In warme omgevingen:
Grote (kale) oren, dunne
vacht en lange poten.
(Californische haas)
• Met wind helemaal
Aanpassingen dieren
• Zowel dieren als planten zijn aangepast aan hun
ecosysteem.
• Aanpassingen aan omgeving.
• Ook aanpassingen ivm leefwijze.
Snavels van vogels
• Bij vogels komen veel
verschillende snaveltypen voor.
• Vogelsnavels vertonen
aanpassingen aan de
voedselkeuze.
Kegelsnavel
• Zangvogels die vooral zaden eten hebben een
kegelsnavel.
• Met dit type snavel kan veel kracht worden uitgeoefend
op zaden, waardoor de zaden kraken (voedingsstoffen
komen vrij).
Een appelvink heeft een kegelsnavel.
Pincetsnavel
• Zangvogels die vooral insecten eten hebben
een pincetsnavel.
• Met dit type snavel kunnen insecten
makkelijker gevangen worden.
 Hoe langer de snavel
is, hoe dieper insecten
moeten wegkruipen
om zich te verschuilen.
Een bijeneter heeft een pincetsnavel.
Haaksnavel
• Roofvogels en uilen vangen grotere
prooien en hebben scherpe haaksnavels.
• Met dit type snavel kunnen prooien in
stukken worden gescheurd.
Steller zeearend
Een koningsgier heeft een haaksnavel.
Zeefsnavel
• Vogels die het water afslobberen op zoek naar kleine
plantjes en diertjes hebben een zeefsnavel.
• De meeste soorten eenden hebben een zeefsnavel.
Mandarijneend
Zwarte zee-eend
Eenden hebben een
zeefsnavel. Ze filteren
voedsel uit het water met
behulp van lamellen in hun
snavel.
Poten van zangvogels
• Zangvogels gebruiken hun poten vooral om zich aan
takken vast te klemmen.
Poten van roofvogels
• De poten van roofvogels en uilen hebben scherpe
klauwen waarmee deze dieren hun prooien vangen.
Een uil vangt een prooi met behulp van zijn klauwen.
Poten van watervogels
• Watervogels gebruiken hun poten vooral om te peddelen.
• Tussen de tenen zitten vliezen. De naar achteren gerichte
teen is meestal klein.
Ook de meerkoet is een watervogel. Bij deze vogelsoort
zijn de vliezen maar beperkt aanwezig.
Poten van steltlopers
• Steltlopers zoeken voedsel in ondiep
water of modder.
• Ze hebben lange
poten zodat hun
romp droog blijft,
en lange tenen
tegen het
wegzakken.
Een jacana (ook wel lelieloper genoemd).
Huiswerk
Week + datum
Basis
Ondersteuning
Verrijking
Maa kook altijd de
opdrachten in de digitale
leeromgeving van
“Biologie voor jou”
Klassencode: 632281
Toetsing
Leerdoelen
Formatieve
toetsing
Summatieve
toetsing
Week 49
Dinsdag:
Dinsdag:
•
Je moet de invloeden op organismen kunnen indelen in
biotische en abiotische factoren
23
november
Toets H2
Toets H2
•
Je moet de niveaus van de ecologie kunnen beschrijven
•
Je kan uitleggen hoe dieren zijn aangepast aan kou en hitte.
•
Je moet de verschillende soorten kiezen herkennen en
kunnen beschrijven bij welk soort eter ze horen.
•
Je moet bij dieren aanpassingen in de ecosysteem kunnen
beschrijven
•
Je moet bij planten aanpassingen aan de ecosysteem kunnen
beschrijven
Woensdag:
Woensdag:
Starten H3.1
Bespreken Toets
H3.1: maken
opdracht 1 t/m 21
Samenvatten 3.1
Begrippenlijst 3.1
maken
H3.1 Maken
opdracht 22
Thema 3 – Organismen leven samen
Basisstof 2 - planten
Planning
•
•
•
•
Lesdoelen
Basisstof 2
Opdrachten
Kennisclipjes
Lesdoelen
• Je moet de functies van de organen van een plant kunnen
benoemen
• Je moet de onderdelen van een blad kunnen benoemen en
uitleggen hoe het is opgebouwd
• Je kunt uitleggen hoe een plant stoffen opneemt en hoe deze
stoffen vervoerd worden
Planten
• Wortels  stevig in de grond,
mineralen opzuigen
• Stengel met vaten  overeind
houden en transport
• Bladeren  fotosynthese
• Bloem  voortplanting
Doorsnede bladeren
• Opperhuid: Waslaagje tegen
uitdroging. Dikke celwanden
bescherming
• Nerven: de vaatbundels voor
transport
• Bladmoes: bladgroenkorrels
• Huidmondjes: verdamping water.
Opname/afgifte CO2/O₂
Doorsnede bladeren
• Opperhuid: Waslaagje tegen
uitdroging. Dikke celwanden
bescherming
Opname van stoffen
• Huidmondjes: Opname CO2
voor fotosynthese, daarna
afgifte O₂
• Wortelharen: Opname
mineralen en water uit grond.
• Water nodig voor transport,
vacuole vullen en fotosynthese
Transport
• Vaatbundel bestaat uit 2 soorten vaten.
• Houtvaten: transport water/mineralen omhoog, zijn wijd,
liggen aan binnenkant vaatbundel
• Bastvaten: transport glucose/voedingsstoffen vanuit
bladeren, zijn smaller, liggen aan buitenkant
Huiswerk
Week + datum
Basis
Ondersteuning
Verrijking
Maa kook altijd de
opdrachten in de digitale
leeromgeving van
“Biologie voor jou”
Klassencode: 632281
Week 50
Dinsdag:
Dinsdag:
30
november
3.2
3.2 maken opdracht Samenvatten 3.2
1 t/m 14
Begrippenlijst
maken
Toetsing
Leerdoelen
Formatieve
toetsing
Summatieve
toetsing
3.2 maken
opdracht 15
•
Je moet de functies van de organen van een plant kunnen benoemen
•
Je moet de onderdelen van een blad kunnen benoemen en uitleggen
hoe het is opgebouwd
•
Je kunt uitleggen hoe een plant stoffen opneemt en hoe deze stoffen
vervoerd worden
Thema 3 – Organismen leven samen
Basisstof 3 – Energierijke stoffen
Planning
• Lesdoelen
• Basisstof 3
• Opdrachten
Lesdoelen
• Je kunt uitleggen hoe een plant glucose maakt
• Je kunt de verbrandingsformule uitwerken
• Je kunt vertellen wat voor soort gaswisseling er in een blad plaats
vindt
• Je kunt aanwijzen en beschrijven waar planten hun
voedingsstoffen bewaren
• Je kunt aangeven welk gedeelte van een plant de mens eet
Fotosynthese
• In de bladeren (en andere groene delen) van planten
vindt fotosynthese plaats.
• Door middel van fotosynthese maken planten hun eigen
voedsel.
• Planten hebben water, koolstofdioxide en (zon)licht nodig
voor fotosynthese.
• Bij fotosynthese ontstaan glucose en zuurstof.
Grondstoffen voor fotosynthese
• Fotosynthese vindt plaats in het bladmoes.
• Het bladmoes krijgt water via de nerven.
• Koolstofdioxide is een gas dat door het bladmoes uit de
lucht wordt opgenomen.
• Koolstofdioxide wordt ook wel koolzuurgas genoemd. Dit
gas vormt de belletjes in frisdrank.
De belletjes in frisdrank en bier worden
veroorzaakt door koolstofdioxide (koolzuurgas).
De stoffen van fotosynthese
• De stoffen die een rol spelen bij fotosynthese hebben niet
alleen een naam, maar ook een chemische formule.
• Water
(H2O)
• Koolstofdioxide (CO2)
• Zuurstof
(O2)
• Glucose
(C6H12O6)
Fotosynthese beschreven
• Fotosynthese kan als formule worden weergegeven, en
ziet er dan zo uit:
water + koolstofdioxide + (zon)licht
glucose + zuurstof
• Wanneer we de stofnamen vervangen door hun
chemische formules, dan ziet de formule voor
fotosynthese er zo uit:
H2O + CO2 + (zon)licht
C6H12O6 + O2
Fotosynthese
glucose
H2O
Daarnaast
Het
Water
Naast
Bij
Voor
Fotosynthese
fotosynthese
bladmoes
fotosynthese
(H
water
O) wordt
en
neemt
kan
koolstofdioxide
ontstaat
zuurstof
opgenomen
plaatsvinden
heeft
koolstofdioxide
een
glucose,
datplant
door
uit
isinook
dat
de
alle
twee
het
(CO
bodem
(zon)licht
via
groene
bladmoes
)vaten
open
uit
2ontstaat
2stoffen
H
O
+
CO
+
(zon)licht
glucose
+
O
2
2
2
vervoerd
delen
nodig
via
nodig:
vaatbundels
van
om
wordt
water
wordt
een
fotosynthese
afgegeven
(H
plant
naar
vervoerd
de
andere
(maar
en
lucht.
koolstofdioxide
teaan
laten
vooral
naar
delen
deplaatsvinden.
de
lucht.
in
van
bladeren.
bladeren).
de
(CO
plant.
2O)
2).
Energie uit glucose
• Via verbranding, energie uit
glucose.
• Ook bij planten.
Dag en nacht
• Overdag fotosynthese  gaat sneller dan verbranding,
dus ook meer zuurstof gemaakt dan verbruikt.
• In de nacht  zuurstof opnemen en verbranding
Voedingsstoffen
• Eiwitten/cellulose  bouwstoffen
• Vitaminen  beschermende stoffen
• Zetmeel/suiker/vetten 
reservevoedsel
• Knollen/bollen/zaden bevatten
reservevoedsel
Eetbare bladeren
• Wanneer we groenten eten, dan eten we meestal
de bladeren van planten.
Eetbare stengels
• Sommige planten slaan reservevoedsel op in hun
(verdikte) stengels.
• Deze planten eten we meestal als groente.
Eetbare bloemen
• Van sommige planten worden de bloemen gegeten.
Meestal als groente.
Eetbare vruchten en zaden
• Van veel planten worden de vruchten en zaden gegeten.
• Zaden van bijvoorbeeld de bonenplant (bonen) hebben
zaadlobben vol reservevoedsel.
Plastiden
• Plastiden komen voor in plantaardige cellen.
• Plastiden bevinden zich in het cytoplasma.
• Er zijn 3 verschillende soorten plastiden:
– Bladgroenkorrels
– Kleurstofkorrels
– Zetmeelkorrels
Bladgroenkorrels
• Bladgroenkorrels zijn groen van kleur.
• Door bladgroenkorrels zijn planten groen.
• In bladgroenkorrels vindt de fotosynthese plaats.
Bladgroenkorrels in de
cellen van een plant.
Kleurstofkorrels
• Kleurstofkorrels kunnen geel, oranje of
rood van kleur zijn.
• Door kleurstofkorrels krijgen de bloemen
en vruchten hun kleur.
Kleurstofkorrels in de
cellen van een paprika.
Zetmeelkorrels
• Zetmeelkorrels zijn kleurloos.
• In zetmeelkorrels is zetmeel opgeslagen.
Zetmeelkorrels in de cellen
van een aardappel.
Verandering van plastiden
Plastiden kunnen van de ene soort
overgaan in de andere soort.
Bladgroenkorrels veranderen
in kleurstofkorrels.
Wanneer een banaan rijpt veranderen plastiden
van bladgroenkorrels in kleurstofkorrels.
Huiswerk
Week + datum
Basis
Ondersteuning
Verrijking
Maa kook altijd de
opdrachten in de digitale
leeromgeving van
“Biologie voor jou”
Klassencode: 632281
Week 51
7
december
3.3 maken
opdracht 1
t/m 21
Samenvatten 3.3
Begrippenlijst
maken
Toetsing
Leerdoelen
Formatieve
toetsing
Summatieve
toetsing
3.3 maken
opdracht 22
Je kunt uitleggen hoe een plant glucose maakt
Je kunt de verbrandingsformule uitwerken
Je kunt vertellen wat voor soort gaswisseling er in een blad plaats vindt
Je kunt aanwijzen en beschrijven waar planten hun voedingsstoffen
bewaren
Je kunt aangeven welk gedeelte van een plant de mens eet
Thema 3 – Organismen leven samen
Basisstof 4 - voedselrelaties
Planning
•
•
•
•
Lesdoelen
Basisstof 4
Opdrachten
Kennisclip
Lesdoelen
• Je moet kunnen uitleggen hoe een ecosysteem is opgebouwd
• Je moet een voedselrelatie kunnen noteren
• Je moet kunnen uitleggen waardoor er energie uit een
voedselketen verdwijnt
• Je moet een link kunnen leggen tussen organismen en
voedselketens
• Je moet het verschil tussen piramide van aantallen en piramide
van biomassa kunnen uitleggen
Niveaus van de ecologie
• Invloeden vanuit het milieu op een organisme (of
omgekeerd) kunnen op verschillende niveaus bestudeerd
worden.
• We kunnen invloeden bestuderen bij:
- een individu
- een populatie
- een levensgemeenschap
- een ecosysteem
Het individu
• Eén enkel organisme wordt ook wel een individu
genoemd.
• Een individu kan een dier, plant, schimmel of bacterie zijn.
Een populatie
• Een populatie is een groep organismen van dezelfde
soort in één bepaald gebied, die zich onderling
voortplanten.
Een levensgemeenschap
• De binnen één bepaald gebied
levende populaties van alle
verschillende soorten samen
noemen we een
levensgemeenschap.
• De soorten binnen een
levensgemeenschap beïnvloeden
elkaar en worden beïnvloed door
hun biotoop.
Ecosysteem
• Een ecosysteem is een bepaald gebied waarbinnen de
biotische en abiotische factoren een eenheid vormen.
Biosfeer
• Alle ecosystemen op onze planeet samen noemen we
ook wel de biosfeer.
Individu
Eén enkel organisme.
Populatie
Groep individuen van dezelfde soort in één
gebied, die zich samen voortplanten.
Levensgemeenschap
Alle populaties samen van verschillende
soorten organismen in één bepaald gebied.
Ecosysteem
De levensgemeenschap samen met de
biotoop van één bepaald gebied.
De verschillende niveaus binnen de ecologie.
Voedselrelaties
• Binnen een ecosysteem hebben de verschillende
populaties op veel manieren met elkaar te maken.
• Vooral voedselrelaties zijn belangrijk. (De meeste
organismen zijn zelf voedsel voor andere organismen.)
• Voedselrelaties worden vaak weergegeven in
voedselketens en voedselwebben.
Voedselketens
• Een voedselketen is een reeks soorten waarbij elke soort
een voedselbron is voor de volgende soort.
• Elke voedselketen heeft een plantensoort als eerste
schakel.
Zoöplankton
Vissen
Inktvissen
Algen
Haaien
• Elk soort organisme in
een voedselketen
noemen we een
schakel. (Planten zijn
altijd de eerste schakel.)
• De pijlen in een
voedselketen wijzen
altijd in de richting
waarin voedsel (of
energie) wordt
doorgegeven.
Voedselweb
• Bijna alle soorten organismen kunnen als voedsel dienen
voor veel andere soorten.
• In één ecosysteem lopen dan ook meerdere (vaak veel)
voedselketens door elkaar heen.
• Alle voedselrelaties binnen één ecosysteem samen
worden het voedselweb of voedselnet genoemd.
In een voedselweb (rechts) lopen meerdere voedselketens
(links) door elkaar heen. Elke soort kan immers als voedsel
dienen voor veel andere soorten.
Een voedselweb van een aantal organismen uit de
Noordzee.
In een ecosysteem leven vaak veel soorten organismen.
Voedselwebben zijn dan ook vaak zeer complex.
Voor het bestuderen van de voedselrelaties in een complex
voedselweb wordt vaak een computersimulatie gebruikt.
Planten
• Planten produceren door middel van
fotosynthese hun eigen voedsel met
behulp van zonlicht en water.
• Planten zijn als enige groep organismen
voor hun voedsel niet afhankelijk van (de
resten van) andere organismen.
• Planten zijn producenten.
 Als eerste schakel in iedere voedselketen
staat een plantensoort.
Voedselketen
•
•
•
•
Planten maken voedingsstoffen  producenten
Planten worden gegeten door planteneters  consument
Planteneters gegeten door vleeseters  consumenten
Etc…
Producenten en consumenten in een voedselketen.
Voedselketen als piramide
• Een voedselketen kan in piramidevorm
worden weergegeven.
• Producenten vormen de basis van de
piramide.
• Elke volgende schakel uit de voedselketen
wordt daar bovenop gestapeld.
• Voedselketens worden in twee soorten
piramides weergegeven, namelijk:
- piramide van aantallen
- piramide van biomassa
Een voedselketen kan worden weergegeven als een
voedselpiramide.
Piramide van aantallen
• In een piramide van aantallen wordt in iedere laag het
aantal individuen van die schakel uit de voedselketen
weergegeven.
• Een piramide van aantallen heeft niet altijd een
piramidevorm.
Een piramide van aantallen heeft niet altijd een
piramidevorm.
Biomassa
• Biomassa is het totale gewicht aan energierijke stoffen
(bijvoorbeeld koolhydraten, eiwitten en vetten) in een
organisme.
• Niet alle stoffen waaruit een organisme is opgebouwd zijn
energierijk.
• De biomassa van een organisme is altijd kleiner dan het
gewicht van datzelfde organisme.
Het gewicht van een pinguïn is niet hetzelfde als de
biomassa van diezelfde pinguïn.
Piramide van biomassa
• In een piramide van biomassa wordt in iedere laag de
biomassa van die schakel uit de voedselketen
weergegeven.
• Bij elke schakel verdwijnt biomassa uit de voedselketen
(bijv. dode organismen die niet worden opgegeten).
 Een piramide van biomassa heeft altijd een
piramidevorm.
Verlies van biomassa
BESCHIKBARE
BIOMASSA
VERBRANDING
DODE INDIVIDUEN
TOTALE HOEVEELHEID
BIOMASSA IN DE
TWEEDE SCHAKEL VAN
DE VOEDSELKETEN
BESCHIKBARE BIOMASSA
VOOR VOLGENDE SCHAKEL
VERBRANDING
TOTALE HOEVEELHEID BIOMASSA
IN DE EERSTE SCHAKEL VAN DE
VOEDSELKETEN
DODE INDIVIDUEN
Een piramide van biomassa heeft altijd een piramidevorm.
PIRAMIDE VAN AANTALLEN
PIRAMIDE VAN BIOMASSA
Een piramide van aantallen (links) en een piramide van
biomassa (rechts) van dezelfde voedselketen zien er niet
altijd hetzelfde uit.
Huiswerk
Week + datum
Basis
Ondersteuning
Verrijking
Maa kook altijd de
opdrachten in de digitale
leeromgeving van
“Nectar”
Week 51
7
december
3.4 maken
opdracht 1
t/m 16
Samenvatten 3.4
Begrippenlijst
maken
Toetsing
Leerdoelen
Formatieve
toetsing
Summatieve
toetsing
3.4 maken
opdracht 17
SO H3 basisstof 1 t/m 3
Je moet kunnen uitleggen hoe een ecosysteem is opgebouwd
Je moet een voedselrelatie kunnen noteren
Je moet kunnen uitleggen waardoor er energie uit een voedselketen
verdwijnt
Je moet een link kunnen leggen tussen organismen en voedselketens
Je moet het verschil tussen piramide van aantallen en piramide van
biomassa kunnen uitleggen
• Na deze dia kun je extra kennisclipjes bekijken
Samenvatting van Ecologie
Thema 3 – Organismen leven samen
Basisstof 5 - Kringlopen
Planning
•
•
•
•
Lesdoelen
Basisstof 5
Opdrachten
Kennisclip
Lesdoelen
• Je moet kunnen uitleggen hoe een voedselketen een
voedselkringloop kan worden.
• Je moet weten uit welke onderdelen de voedselkringloop bestaat.
• Je moet kunnen beschrijven en uitleggen wat de werking tussen
verbranding en fotosynthese is
• Je moet kunnen uitleggen wat een koolstofkringloop is en hoe
deze werkt.
• Je moet kunnen uitleggen wat een stikstofkringloop is en hoe deze
werkt.
Voedselkringloop
•
•
•
•
Maar zijn deze rijken afhankelijk van elkaar?
Producent
Consumenten
Reducenten
Producenten en consumenten in een voedselketen.
• Voedselketens worden een
voedselkringloop, doordat
afvaleters en reducenten de
resten van de producenten en
consumenten verteren
Kringloop fotosynthese en verbranding
• Verbranding vindt in elk organisme plaats
• Energierijke stof  glucose dus altijd nodig
Glucose
• Koolstof  C
• Zuurstof  O
• Waterstof  H
• Fotosynthese is een apart proces
• Verbranding is een apart proces
• Het zijn onafhankelijke processen maar toch zijn ze
afhankelijk van elkaar
Koolstofkringloop
• Er wordt alleen gekeken naar het atoom koolstof (C)
• Komt voor in koolstofdioxide en glucose
Kennisclip koolstofkringloop
Kennisclip koolstofkringloop
Stikstofkringloop
• Stikstof is een atoom (N) en belangrijk voor levende
organismen. Het zit in veel eiwitten
• Lucht bestaat voor 78% uit stikstof
• Bacteriën kunnen het uit de lucht halen
• Planten en dieren, dus ook de mens, via andere manieren
• Planten uit de bodem, stikstofmineraal  Nitraat
• Dieren en mensen uit eiwitten
Kennisclip stikstofkringloop
Kennisclip stikstof- en koolstofkringloop
Huiswerk
Week + datum
Basis
Ondersteuning
Verrijking
Maa kook altijd de
opdrachten in de digitale
leeromgeving van
“Nectar”
Week 52
14
december
3.4 maken
opdracht 1 t/m
16
3.5 maken
opdracht 1 t/m
17 + practicum
Samenvatten 3.4
Begrippenlijst maken
Samenvatten 3.5
Begrippenlijst maken
Toetsing
Leerdoelen
Formatieve
toetsing
Summatieve
toetsing
3.4 maken opdracht
17
3.5 maken opdracht
18
Je moet kunnen uitleggen hoe een voedselketen een voedselkringloop
kan worden.
Je moet weten uit welke onderdelen de voedselkringloop bestaat.
Je moet kunnen beschrijven en uitleggen wat de werking tussen
verbranding en fotosynthese is
Je moet kunnen uitleggen wat een koolstofkringloop is en hoe deze
werkt.
Je moet kunnen uitleggen wat een stikstofkringloop is en hoe deze werkt.
Samenvatting ecologie
Sluit niet helemaal aan bij onze methode dus boek erbij houden om te zien welke stof van toepassing is
Download