1 PREHISTORIE Inleiding We spreken over geschiedenis als er geschreven bronnen ter beschikking zijn. Ongeveer 6000 jaar geleden ontstond het schrift in Mesopotamië. Toch is de mens al duizenden jaren ouder. Wanneer we op zoek gaan naar onze voorouders moeten wij miljoenen jaren terug in de tijd. De evolutie van aap naar mens is zeer boeiend. Hoe was dit mogelijk, welke factoren (zoals geografie, klimaat, voedsel,…) speelden hierin een rol? Wetenschappers zijn het regelmatig niet eens met elkaar. Je zou kunnen zeggen dat er meer theorieën dan hominiden zijn. Zo merk je ondermeer dat er verschillen zijn in datering. We bestuderen de evolutie van de mens in grote lijnen, niet in detail. Deze tekst is grotendeels gebaseerd op het eindwerk van Marco Bijnens en Tim Smolders: De eerste stappen in de prehistorie via een website (http://users.telenet.be/prehistorie/) . Raadpleeg deze website, je kan er o.a. nog veel meer beeldmateriaal vinden. Op Bb vind je trouwens nog veel beeldmateriaal (ppt). Alle hominiden aangeduid met deze kleur moet je goed kennen. De andere moet je kunnen situeren in tijd en ruimte en enkele belangrijke kenmerken kunnen geven. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 2 1. Het ontstaan van de aarde1 1.1. Het prille begin Vijftien miljard jaar geleden bestond het heelal uit niets anders dan één grote oerster. Deze oerster was miljoenen graden heet. Dit zorgde voor een immense druk binnenin deze ster. Toen spatte deze oerster uiteen: dit is de oerknal of oerexplosie (ook wel de Big Bang genoemd). Onze planeet en ons hele zonnestelsel zijn maar kunnen ontstaan dankzij deze oerknal. Het is bewezen dat ons zonnestelsel afkomstig is van één groot geheel. Hiervoor zijn twee belangrijke aanwijzingen. Ten eerste is er het feit dat alle planeten om de zon draaien in min of meer hetzelfde vlak. Ten tweede draaien alle planeten in dezelfde richting. Wetenschappers vermoeden dat de plaats die op dit moment door ons zonnestelsel ingenomen wordt, na de oerknal gevuld was met een oernevel. Door de zwaartekracht die in deze nevel aanwezig was, werden de kleine stukjes, afkomstig van de Big Bang, naar elkaar toegetrokken. Deze deeltjes balden zich samen tot grotere lichamen. Door het invallen van deze deeltjes zou ook de rotatie van de planeten ontstaan zijn. Er wordt beweerd dat de zon ook op deze manier ontstaan is, omdat het invallen van deeltjes en het samenballen enorme warmte tot gevolg kan hebben. Ook kan door het invallen van deze deeltjes de draaisnelheid van de planeten zo hoog worden dat er zich ringen materie rond de planeet gaan vormen. Dit verschijnsel zien we in ons zonnestelsel heel goed bij de planeet Saturnus. De Aarde is ontstaan uit een gaswolk die transformeerde in een vast lichaam. Een enorme bal met een lichte korst die ontelbare keren doorbroken werd door uitbarstingen van hete magma. 1 http://users.telenet.be/prehistorie. Eindwerk Marco Bijnens en Tim Smolders, 2004-2005 Geschiedenis module 1a: de prehistorie 3 Na zo een 500 miljoen jaar begon de temperatuur op aarde te dalen. Waar de temperatuur zakte tot onder 1000°C, bleef de aardkorst bestaan. Al die vulkanische uitbarstingen zorgden uiteraard voor enorme wolkenvorming. Na de afkoeling van de aardkorst begon het dan ook onophoudelijk te regenen. Dit zorgde in de eerste plaats voor een verdere afkoeling van onze planeet. Deze eeuwigdurende regen legde de basis voor het leven op Aarde: de eerste oceanen. 1.2. Het eerste leven2 De aarde ontstond ca. 4.5 miljard jaar geleden. 3.5 Miljard jaar geleden was de aarde een woeste klomp steen. De aarde had toen al een atmosfeer. Maar de samenstelling was heel anders. Vermoedelijk was er vrijwel geen zuurstof en veel kooldioxyde (koolzuurgas) in de atmosfeer. In 1951 lukte het de Amerikaan Miller organische stoffen te laten ontstaan uit een mengsel van ammoniak (NH3), methaan (CH4), waterstof (H2) en water (H2O) door dit mengsel bloot te stellen aan elektrische ontladingen. Tijdens zijn experimenten ontstonden vele organische verbindingen waaronder aminozuren en nucleïnezuren, verbindingen die onmisbaar zijn voor de bouw van eiwitten en chromosomen. Men veronderstelt dat zoiets ook vroeger heeft plaatsgevonden. In de afkoelende oeratmosfeer waren waarschijnlijk dezelfde stoffen aanwezig als die Miller in zijn proef gebruikte. Door bliksemontladingen zouden hieruit organische verbindingen zijn ontstaan en deze zouden in oerzeeën terecht zijn gekomen. Door verdamping uit de binnenzeeën zou daar indikking hebben plaatsgevonden waardoor een organische oersoep zou zijn ontstaan. In deze oersoep zouden dan grotere moleculen en vervolgens de eerste vormen van leven zijn ontstaan. We noemen het ontstaan van leven uit levenloze materie biogenese. 2 http://library.thinkquest.org/26070/data/dut/ Dit is louter ter informatie Geschiedenis module 1a: de prehistorie 4 Zo ontstonden dus 3.5 miljard jaar geleden de eerste ééncellige levensvormen. Deze waren in staat tot fotosynthese: zij ademden kooldioxyde en water in en veranderden dit in eiwitten, vetten en andere organische verbindingen. Deze omzetting kost energie, die ze haalden uit het zonlicht. Soortgelijke organismen bestaan nog steeds. Algen, planten en bomen zijn ook in staat tot fotosynthese. Scheikundig ziet deze omzetting er als volgt uit: 6 delen CO2 (kooldioxyde) + 5 delen H2O (water) veranderen met behulp van energie uit zonlicht in: 1 deel C6H10O5 (zetmeel) + 6 delen O2 (zuurstof). In die tijd bevatte de atmosfeer zeer veel koolzuur en weinig zuurstof. Dat veranderde snel. Want door deze samenstelling van de atmosfeer konden de ééncelligen snel groeien en zich vermenigvuldigen. Zij hadden toen nog geen vijanden. Bij fotosynthese wordt kooldioxyde en water omgezet in zuurstof en zetmeel. De ééncelligen veranderden grote hoeveelheden koolzuur in zuurstof. En er waren nog geen dieren die zuurstof verbruikten. Daarom nam het koolzuur in de atmosfeer snel af en nam de zuurstof toe. De atmosfeer veranderde radicaal. En na korte tijd was de atmosfeer verzadigd met zuurstof. De eerste ééncelligen hadden zich ontwikkeld in een koolzuurrijke atmosfeer. Nu was de atmosfeer zuurstofrijk en koolzuurarm. Dit eiste aanpassing van de ééncelligen. Een aantal ééncelligen veranderden van zuurstofproducenten (planten) in zuurstofconsumenten (dieren). Zij aten de oude ééncelligen op en verbranden ze met behulp van zuurstof. Hierbij kwam koolzuur vrij. Na verloop van tijd ontstond een nieuw evenwicht. Als er veel zuurstofproducenten (planten) waren, was er veel voedsel voor zuurstofconsumenten (dieren). Deze aten de zuurstofproducenten op en namen zelf in aantal toe. Dan nam het voedsel af en stierven de zuurstofconsumenten van de honger. Dan namen de zuurstofproducenten weer in aantal toe. Deze cyclus bleef zich herhalen tot op de dag van vandaag. Een aantal zuurstofconsumenten leerde dat ze ook andere zuurstofproducenten konden eten. Dit maakte de kringloop ingewikkelder. Er ontstonden steeds meer verschillende soorten ééncelligen. Sommige leefden van dode materie (zuurstofproducenten of planten), andere van levende materie (zuurstofconsumenten of dieren). De ééncelligen die opgegeten werden, vonden dat niet leuk. Sommigen begonnen zich te verzetten. Een aantal zwom weg, andere leerden zich te verbergen en weer andere leerden zich te verdedigen. De soorten die zich niet verzetten, werden opgegeten en stierven uit. Zo kwam er meer ruimte voor de soorten die in leven wilden blijven. De ééncellige jagers moesten zich aanpassen. In het begin waren de andere ééncelligen een gemakkelijke prooi. Maar geleidelijk aan wisten ze steeds beter te ontsnappen aan hun jagers. De jagers die zich niet aanpasten, stierven van de honger. Degenen die zich het best aanpasten aan hun prooi, kregen meer voedsel en vermenigvuldigden zich sneller. De luie en starre ééncelligen (zowel jagers als prooien) stierven vrij snel uit. Daarna begon een wapenwedloop tussen de overgebleven jagers en prooien. Ze ontwikkelden dus op sommige plekken meer dan op andere plekken, zodat ze konden overleven. Bijvoorbeeld waren er dieren die zich steeds beter leerden te verbergen, door een schutkleur aan te nemen. In de loop van 3 miljard jaar ontwikkelden de ééncelligen zich tot planten, Geschiedenis module 1a: de prehistorie 5 weekdieren, insecten en vissen. Sommige dieren waren gespecialiseerde planteneters. Andere dieren ontwikkelden zich tot roofdieren. Daarna vorderde de evolutie sneller en sneller. Dieren en planten veranderden steeds gemakkelijker en werden steeds intelligenter en complexer. 400 Miljoen jaar geleden werden de vissen talrijk. 300 miljoen jaar geleden verschenen de eerste amfibieën en reptielen. De landdieren De eerste reptielen en amfibieën hadden het vrij gemakkelijk. Zij waren (na de insecten en weekdieren) de eerste dieren die het land betraden. Dit was volkomen overwoekerd met varens en andere primitieve planten. Voor de eerste landdieren was er voedsel in overvloed. Bovendien waren er nog geen vijanden. Die kwamen echter snel. Reptielen en amfibieën begonnen elkaar op te eten. Sommige reptielen werden planteneters, anderen echte roofdieren. 245 miljoen jaar geleden verschenen de eerste dinosauriërs. De dinosauriërs domineerden de aarde tot 65 miljoen jaar geleden. Toen sloeg waarschijnlijk een komeet of een meteorietenregen in op aarde en veranderde de temperatuur drastisch, zodat de grote dinosauriërs uitstierven, omdat ze zich niet konden aanpassen. Kleine dieren in de zee en op het land hadden het gemakkelijker. Zij overleefden de ramp. Kort voor deze ramp waren de eerste zoogdieren en vogels verschenen. Zij waren warmbloedig en konden beter tegen klimaatsveranderingen. Zij konden zich ook goed handhaven bij koudere temperaturen. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 6 Tussen 65 miljoen jaar geleden en 3 miljoen jaar geleden werden zoogdieren en vogels de dominante soorten. Verschillende soorten zoogdieren leerden gereedschap te gebruiken. Niet alleen primaten (aapachtigen), maar ook otters. Een aantal primaten was zeer succesvol. Van hen stammen de chimpansees, de gorrila's, de orang oetangs en de mensen af. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 7 2. Ontstaan van gebergten 2.1. Ontstaan van het Himalayagebergte Het Himalayagebergte is tijdens het Oligoceen ontstaan (ca. 38 tot 24 miljoen jaren geleden). Bij de verschuiving van de continenten kan je zien hoe India3 (oranje gekleurd) steeds dichter bij het continent Eurazië (Europa + Azië) schoof. Tijdens het Oligoceen botste India letterlijk tegen Eurazië aan. Deze botsing had de vorming van het Himalayagebergte tot gevolg. Tijdens het Mioceen schoof India nog verder in Eurazië. De Euraziatische aardplaten kwamen dus in botsing met die van India. Dit had tot effect dat het land hier opgegooid werd en zo werd deze bergketen gevormd. Het woord 'Himalaya' stamt uit het Sanskriet en betekent 'sneeuwplaats'. De Himalaya is 2400 km lang en tussen de 150 en 280 km breed. Het is een hooggebergte; de hoogste bergtoppen ter wereld, zoals de Mount Everest (8850 m). Om die reden wordt de Himalaya ook wel 'het dak van de wereld' genoemd. De Alpen zijn op dezelfde wijze ontstaan omdat Afrika tegen Eurazië botste. De Alpen zijn het grootste en hoogste gebergte van Europa. De vorming van deze gebergtes heeft belangrijke gevolgen gehad voor het klimaat. Dit gebergte doet eigenlijk dienst als een muur tegen de koude en vochtige lucht afkomstig uit de poolstreken. De berg houdt deze lucht tegen of remt het alleszins af. Op bovenstaande tekening zie je dit verschijnsel: de berg houdt de vochtige lucht tegen en daardoor ontstaat er aan de andere kant van de berg een geheel ander klimaat. Bijvoorbeeld: Napels (Italië) en New York (Verenigde Staten) liggen allebei op dezelfde breedtegordel, namelijk die van 41°. Napels wordt beschermd tegen de 3 http://users.telenet.be/prehistorie/ Zie geotabel, verschuiving van continenten Geschiedenis module 1a: de prehistorie 8 koude poollucht door de Alpen, New York niet. In juni is de gemiddelde temperatuur in Napels ongeveer 23° C, in New York 8° C. Aan de andere kant van de berg kan dus een warmer klimaat ontstaan. 2.2. De Great Rift Valley De Great Rift Valley is 12 miljoen jaar geleden ontstaan omdat aardplaten begonnen te schuiven. De aardkorst scheurde letterlijk open, waardoor een langgerekt gebied helemaal inzakte. De Nederlandse benaming voor dit dal is 'de Centraal-Afrikaanse slenk'. De naam geeft al een beeld over waar dit dal ontstaan is, namelijk Centraal-Afrika. Een slenk wordt ook wel een 'breukdal' genoemd. Dit is eigenlijk niets meer dan een langgerekt gebied waar de aardkorst ingezakt is. Dit heeft enorme gevolgen met zich meegedragen. Het ontstaan van deze vallei had een geweldige invloed op het klimaat. Het oosten en het westen kregen een totaal verschillend klimaat- en vegetatietype. Voorheen bestond het landschap voornamelijk uit dichte bossen. In het oosten viel door deze verstoring opeens veel minder neerslag dan voorheen. Hierdoor verdwenen deze dichte bossen grotendeels. Op deze open plekken groeiden nu vele hoge grassoorten. Dit noemt men 'savanne'. De mensapen die in het oosten leefden, moesten zich aanpassen aan dit nieuwe klimaat. HET gevolg hiervan is dat ze rechtop gingen lopen. Het rechtop lopen biedt vele voordelen: Je hebt een veel beter overzicht over je omgeving. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 9 Door dit overzicht zie je beter waar je water en voedsel kan vinden. Door rechtop te lopen heb je je handen vrij om bijvoorbeeld voedsel te dragen. Het verzamelen van voedsel ging vanaf nu dus veel beter, sneller en efficiënter. Roofdieren houden zich schuil in deze hoge grassen. Als jij je op handen en voeten door deze hoge grassen voortbeweegt, zie je deze dieren niet en zou je wel eens op een heel onaangename verrassing kunnen botsen. Als ze niet rechtop zouden gelopen hebben, hadden ze in dit nieuwe klimaat niet kunnen overleven. Wij stammen dus ook af van zij die in die periode in het oosten leefden. Deze hebben zich verder ontwikkeld tot de mensachtigen. Het westen was nog steeds rijk aan regen en daar bleven deze dichte wouden dus. De mensapen die hier leefden, hadden niet zo'n sterke noodzaak om rechtop te leren lopen. Zij verbleven voornamelijk in deze bossen en klommen nog heel vaak in de bomen (terwijl degenen in het oosten dit niet meer konden doen aangezien er nog maar weinig bomen groeiden). Zij bleven tot de stamboom van de mensapen behoren. De chimpansee is een voorbeeld van zo'n mensaap. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 10 3 De ijstijden Wat? IJstijden zijn die periodes wanneer een gedeelte van het aardoppervlak met ijs bedekt wordt en de vergletsjering toeneemt. Vergletsjering is het proces wanneer een gewone berg in een ijsberg verandert. Een ijstijd wordt vooraf gegaan door een warmere periode. De gletsjers smelten dan, wat ervoor zorgt dat de zeespiegel aanzienlijk stijgt. Wanneer? Hieronder zie je een overzicht van de vier meest recente ijstijden. Op deze tijdlijn zijn de blauwe vlakken de koude periodes (de ijstijden), de rode vlakken zijn de warmere periodes (de interglacialen). Een interglaciale periode is die periode wanneer het aardoppervlak tussen twee ijstijden opwarmt. De ijstijd die ongeveer 600.000 jaar geleden begon en 540.000 jaar geleden eindigde, wordt de Günz-ijstijd genoemd. De periode tussen deze ijstijd en de volgende wordt de Günz-Mindel-interglaciaaltijd genoemd. De Mindel-ijstijd begon 480.000 jaar geleden. De Mindel-Riss-interglaciaaltijd begon 370.000 jaar geleden en eindigde bij het begin van de Riss-ijstijd (240.000 jaar geleden). Als laatste begon de Riss-Würm-interglaciaaltijd zo'n 180.000 jaar geleden en de Würm-ijstijd van 70.000 tot 10.000 jaar geleden. Wij leven nu dus in een interglaciale periode. Oorzaak? De hoofdoorzaak van het ontstaan van een ijstijd is de totale zonnestraling die de aarde ontvangt. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 11 De ijstijden ontstaan door een schommeling in de hoeveelheid zonnestraling. Deze schommelingen zijn ontstaan doordat de aarde niet telkens op dezelfde manier rond de zon draait. Om de 96.000 jaar verandert deze ellips lichtjes. De aarde zal dus nog te kampen gaan krijgen met ijstijden. Gevolgen? a) Algemene gevolgen voor het klimaat en het leven Zo’n 600.000 jaar geleden veranderde het klimaat op de aarde. De straling van de zon werd minder, de winter werd kouder en ook ’s zomers ging de temperatuur omlaag. De zomers werden ook korter. In de winter viel er veel sneeuw. Honderden jaren lang werden Noord-Europa en de Alpentoppen bedekt met sneeuw. Omdat de zomers te kort en te koud waren, dooide de sneeuw nooit helemaal: alleen de bovenste laag smolt. Als het dan weer kouder werd, veranderde de gesmolten sneeuw in ijs. Door de koude kwam de sneeuw steeds verder naar het zuiden. De gletsjers rukten op tot in het laagland. Waar eerst altijd regen viel, viel nu sneeuw. Het verschil is dat regen terugstroomt naar zee, en sneeuw en ijs niet. Er bleef dus veel meer water op het land liggen. De zeespiegel lag daardoor 90 meter lager! In tijden van extreme kou werd veel water aan de zee onttrokken en opgeslagen in de ijskappen. De zeespiegel daalde wereldwijd wel 150 meter, en ondiepe zeeën, zoals de Noordzee lagen grotendeels droog. Eens zwierven daar grote kudden mammoeten, neushoorns, bizons, steppepaarden en verschillende hertensoorten. Deze kudden trokken natuurlijk ook grote roofdieren aan, en het is dan ook geen wonder dat leeuwen, hyena's en luipaarden hier hun jachtterrein hadden. De kustgebieden vielen droog, de eilanden werden met het vasteland verbonden. Bijvoorbeeld de Britse eilanden en Noord-Frankrijk waren een geheel. Veel later, toen het klimaat verbeterde, smolt de sneeuw weer. Bijvoorbeeld: tijdens de laatste ijstijd waren er in de Sahara zelfs meren waarin krokodillen en nijlpaarden leefden. Je kon er toen ook olifanten en neushoorns zien. De Sahara werd dus meer bewoonbaar voor dieren, maar ook voor de mensen. Het land was niet meer zo droog, men kon aan visvangst doen en jagen vermits er meer dieren waren. b) Gevolgen voor het klimaat en het leven in onze streken (Noord-Europa) Noord-Europa was voor de ijstijden steeds zeer bosrijk geweest. Tijdens de ijstijden veranderde dit helemaal. De bossen verdwenen en werden vervangen door toendra. Het toendraklimaat wordt gekenmerkt door een permanent bevroren bodem. In de zomer smelten enkele centimeters ijs waarop dan mossen en dwergstruiken groeien. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 12 Van de immense wouden bleef dus niets meer over. Tijdens een ijstijd viel er weken aan een stuk sneeuw uit de hemel. In Noord-Europa vielen er sneeuwtapijten tussen de 100 en 300 meter. Hele kudden dieren, onder andere mammoeten, kwamen hierdoor om. Deze dieren vroren in en werden vaak gevonden in een houding alsof ze aan het klimmen waren. Ze zullen getracht hebben boven de alsmaar dikker wordende sneeuwlaag uit te klimmen en rekten hun slurf naar omhoog om zo lang mogelijk lucht te kunnen ademen. Toen de ijskap weer wegsmolt bleven de lichamen achter, vergingen en werden skeletten. c) Gevolgen voor de mensen De mens hing voor zijn voortbestaan af van dieren en planten. Dergelijke klimaatsveranderingen hadden dus ook een weerslag op de mens. De mens leefde zoals elk ander dier in een bepaald systeem. Hij moest een soort relatie opbouwen tussen hemzelf en het klimaat, de dieren en de vegetatie. De ijstijden zorgden voor deze verandering. Bij veranderingen van klimaat, dieren en vegetatie moest de mens een nieuwe relatie tot stand brengen: ofwel moest hij migreren (wegtrekken naar een gebied waar het beter was voor hem), ofwel moest hij zich aanpassen. Als hij dit niet deed, was hij tot uitsterven gedoemd. De hominiden die tijdens een ijstijd leefden, moesten zich dus aanpassen. Na enkele generaties veranderden zelfs hun uiterlijke kenmerken: ze werden kleiner en behaarder om de warmte beter in het lichaam te bewaren. Ook moesten ze hun dagelijks menu aanpassen. Ze moesten het stellen met het eten van nieuwe en andere planten en vlees van andere diersoorten. In de warme periodes waren er veel bosdieren, herten, bosolifanten en beren. In de ijstijden waren er vooral steppedieren, rendieren, paarden, mammoeten en wolharige neushoorns. Doordat de bossen verdwenen tijdens de koude periodes, hadden de hominiden geen hout meer. Ze gebruikten dan bijvoorbeeld botten van dode dieren als bouwmateriaal voor hun hutten. Mammoetbeenderen waren hier uitstekend voor. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 13 4. Van bij-de-mens tot hominide tot mens Tijdlijn Geschiedenis module 1a: de prehistorie 14 4.1. Pierolapithecus catalaunicus Pierolapithecus catalaunicus betekent 'Catalaanse aap van Pierola'. Hij is genoemd naar zijn vindplaats in Spanje. Wanneer? De Pierolapithecus catalaunicus leefde zo'n 13 miljoen jaar geleden. Waar? Hij leefde in de oerwouden van Afrika, maar kwam ook voor in Europa. Leven in groep Bekend is dat ze in groepen leefden van een tiental individuen. Aan het hoofd van zo'n groep stond een dominant mannetje. Dit mannetje eiste ook alle paringen voor zich op. Taal Ze communiceerden via grommen, geluidjes, kreetjes, zuchten enz. Voornamelijk lichaamstaal dus. Ze hadden dus geen gesproken taal. Migratie Hij heeft het Afrikaanse continent verlaten en is naar Europa getrokken. Hij is zeer recent gevonden (november 2004). De ontdekking van deze mensaap in Europa is eigenlijk in strijd met dingen die men voor deze vondst dacht. Voorheen was men ervan overtuigd dat men pas zo'n anderhalf miljoen jaar geleden begon met de migratie. Geleerden noemen dit ook de 'Out of Africa 1' (zie Homo ergaster en Homo erectus). Deze ontdekking bewijst dus dat er al veel eerder aan migratie gedaan werd. Schedel Zijn schedel lijkt heel erg fel op die van de apen. Vermoedelijk moet zijn gezicht eruit gezien hebben zoals op onderstaande tekening. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 15 Gebit Zijn gebit was net hetzelfde als dat van de chimpansee en andere primitievere apen. Dit komt omdat zij hetzelfde voedsel eten. Handen en voeten Ze hadden heel korte handen en tenen. Hij kon heel goed in bomen klauteren. Gestalte Ze wogen doorgaans 35 kg en werden ongeveer 1,20 meter groot. Kledij Ze hadden geen kledij nodig, want ze waren heel behaard. Voedsel Omdat hij nog zo sterk op apen lijkt, is men er zeker van dat hij uitsluitend plantaardig voedsel at. Bijvoorbeeld: noten, planten, bessen, wortels, knollen, ... Vandaar dat ook zijn tanden hetzelfde zijn als die van de apen. Woning Vermoedelijk leefde de Pierolapithecus catalaunicus in bomen. 4.2. Sahelanthropus tchadensis Sahelanthropus tchadensis betekent letterlijk 'Sahelmens uit Tsjaad'. Sahel betekent in het Arabisch 'kust' of 'grens', waarmee de kuststreek van de woestijn wordt bedoeld. De naam van deze hominide vindt dus zijn verklaring in zijn vindplaats: de woestijn in Tsjaad. Wanneer? De Sahelanthropus tchadensis leefde zes tot zeven miljoen jaar geleden. Waar? Hij kwam op verschillende plaatsen in Afrika voor: in Tsjaad, in het zuiden van de Sahara en op verschillende plaatsen in Midden-Afrika. Leven in groep De Sahelanthropus tchadensis leefde hoogstwaarschijnlijk in groep, maar archeologen hebben geen vondsten gevonden om te kunnen bepalen hoe groot deze groepen waren. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 16 Taal Ze hadden geen gesproken taal, maar ze communiceerden wel door te grommen, krijsen, zuchten enz. Migratie De geleerden zijn het erover eens dat de tchadensis Afrika nooit verlaten heeft. Hij heeft dus nooit aan migratie gedaan. Schedel Het gezicht van deze mensaap was minder vooruitstekend dan dat zijn voorgangers, maar had wel nog een zware doorlopende wenkbrauwboog. De herseninhoud van deze hominide bedraagt tussen de 280 en 320 cm³. De schedel van een tchadensis Gebit Het gebit van de Sahelanthropus tchadensis had kleine hoektanden en geen slijpvlak op de eerste kies. Mensen hebben ook geen slijpvlak op de eerste kies, de apen hebben dit wel. Armen en benen Er heerst nog twijfel of hij tweebenig was of niet. Vermoedelijk was hij dit wel, maar het staat wel vast dat hij niet de hele dag rechtop liep, hij zou dit maar af en toe doen (bijvoorbeeld om te kijken of er nergens gevaar schuilt, als er ergens voedsel of een waterbron in de buurt is enz.) Zijn armen en benen (dus ook zijn handen en voeten) waren nog uitermate afgestemd op het klimmen in bomen. De dikke teen stond bijvoorbeeld niet in het verlengde van de andere tenen (zoals bij ons), maar stond zoals bij ons de duim t.o.v. de andere vingers staat. De dikke teen had bij deze mensachtige dus nog een grijpfunctie en was op die manier ook ideaal om in bomen te hangen en te slingeren. Kledij Hij leek nog zeer sterk op de apen die wij nu zien. Hij had geen kledij nodig, omdat hij heel fel behaard was. Voedsel De Sahelanthropus tchadensis at uitsluitend plantaardig voedsel: noten, zaden, bessen, knollen, wortels, vruchten e.d. maakten deel uit van zijn dagelijks voedsel. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 17 Onderzoekers kunnen zich hier geen juist beeld over vormen, omdat er maar zo weinig vondsten gedaan worden rond deze hominide. 4.3. Ardipithecus Ramidus Aan zijn ontdekking in Afar, een streek in Ethiopië, heeft de soort zijn naam te danken. Deze is afgeleid uit twee woorden in het Afar, namelijk “ramid” en “ardi”. Ramid staat voor “wortel” en “ardi” betekent “grond” of “bodem”. Pithecus betekent “aap”, zoals de Australopithecus letterlijk vertaald “zuidelijk aap” betekent. Ardipithecus Ramidus staat dan voor grondaap-worteleter. Grondaap omdat hij op twee benen kon lopen en worteleter omdat zijn gebit aangepast was aan taai plantaardig voedsel zoals wortels. Wanneer? De Ardipithecus Ramidus leefde 5,8 tot 4,4 miljoen jaar geleden. Waar? Hij leefde in een noordoostelijke streek in het huidige Ethiopië, in het oosten van Afrika. Hij was omringd door een enorm bosrijke omgeving. Leven in groep Ardipithecus Ramidus leefde in groepen, omdat ze dan, net zoals chimpansees nu, een grotere kans op overleven hebben dan wanneer ze alleen zouden leven. Taal Over een echte taal kunnen we niet spreken, wel over een lichaamstaal (bijvoorbeeld groter maken dan anderen, zwaaien met armen, …) en dierlijke geluiden (onder andere grommen). Migratie Er zijn totnogtoe alleen nog maar fossielen teruggevonden in deze bepaalde regio, dus de soort is nergens heen getrokken, ze is met andere woorden niet gemigreerd. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 18 4.4. Australopithecus Afarensis De Australopithecus afarensis is genoemd naar zijn vindplaats. Australopithecus betekent letterlijk: 'Zuidelijke aap'; afarensis betekent 'van Afar'. Afar is een plaats in Ethiopië waar de eerste sporen gevonden zijn van deze hominide. Wanneer? De Australopithecus afarensis leefde zo'n 4 tot 3 miljoen jaar geleden. Waar? Je vond hem voornamelijk in oerwouden in Oost-Afrika, meer bepaald in Ethiopië en Tanzania. Leven in groep De afarensis leefde in groep, maar geen hechte. Ze leefden in groepen van twintig tot dertig individuen. Het grootste deel van de dag zochten ze in kleinere groepjes naar voedsel en ’s avonds kwamen ze allemaal terug samen. Deze kleine groepjes zijn veel efficiënter, want zo kan je naar meer plaatsen tegelijk gaan om voedsel te zoeken. Het nadeel is dan wel dat de roofdieren natuurlijk sneller een kleine groep aanvallen dan een grote. Aan het hoofd van zo'n groep stond één dominant mannetje. Taal Ze communiceerden met elkaar via gebaren en geluiden. Migratie Bekend is dat ook de afarensis Afrika nooit verlaten heeft en bijgevolg nooit gemigreerd heeft. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 19 Wapens en werktuigen De afarensis vervaardigde zelf geen werktuigen of wapens. Hij gebruikte wel dingen die in de omgeving lagen om zich mee te behelpen: bijvoorbeeld een stukje hout om termieten uit een heuvel te jagen en ze zo gemakkelijker te kunnen vangen en op te peuzelen. Men vermoedt ook dat de afarensis scherpe stukken steen gebruikte die dienst moesten doen als mes. Voedsel Het menu van een afarensis bestond uit bessen, vruchten, zaden, noten, af en toe een stukje vlees, muizen, vogels, padden, termieten en knollen. De afarensis maakte geen jacht op andere dieren. Hij kon zich ook moeilijk verdedigen tegen roofdieren, want hij bezat hiervoor geen echte hulpmiddelen of wapens. Voor een afarensis was overleven puur toeval, want zij domineerden de natuur niet: de natuur domineerde hen. Woning Leefde in de bomen Schedel De afarensis had een vooruitstekende snuit, een platte neus, geen kin en een laag voorhoofd. Ze hadden ook een zeer zware wenkbrauwboog. Het hersenvolume is doorgaans tussen de 375 en 550 cm³. Gebit De voortanden lijken op die van chimpansee, maar ze zijn wat smaller. Ze hebben Geschiedenis module 1a: de prehistorie 20 kleine tanden, maar deze zijn wel groter en scherper dan de onze. Aan de hand van de kiezen hebben wetenschappers kunnen afleiden dat een afarensis meestal harder voedsel at. Om dit harder voedsel te kunnen fijnmalen, hebben ze heel grote kiezen nodig. Deze zijn dus zeer geschikt om de dikke schil en vruchtzaden te vermalen. Ze hebben ook grote hoektanden om het taaie voedsel te eten. Het gebit van apen ziet er uit als een rechthoek, die van de mens als een parabool. Het gebit van de afarensis lag hier eigenlijk tussenin. Het had dus kenmerken van beide. Handen en armen Deze ledematen waren nog steeds afgestemd op het klimmen. De vingerkootjes waren gebogen en langer dan de onze en de armen lang en gespierd. Vooral de bovenarmen waren erg sterk en dat was wel nodig als je zo veel moest klimmen. Voeten en benen De voeten van de afarensis leken meer op die van ons dan op die van de apen. Zo stond de dikke teen in het verlengde van de andere tenen (net zoals bij ons). Bij de apen staat de dikke teen meer aan de zijkant (zoals bij ons de duim aan de hand). Als de dikke teen in het verlengde van de andere tenen staat, kan je gemakkelijker rechtop lopen. Als de dikke teen niet in het verlengde van de andere tenen staat, kan je er gemakkelijker dingen mee vastgrijpen (bijvoorbeeld ondersteboven hangen aan takken). De apen gebruiken deze dikke teen om beter in bomen te kunnen hangen en dingen vast te grijpen. De Australopithecus afarensis liep rechtop. Dit bewijs werd gevonden door Mary Leaky in Laetoli. Zij had voetsporen aangetroffen van twee individuen. Wetenschappers geloven dat de afarensis in staat was om de hele dag rechtop te lopen. De armen en voeten bewijzen toch dat deze mensaap nog een gedeelte van zijn tijd in bomen verbleef. Bekken Zij hebben een komvormig bekken (zoals mensen). Bij de gewone apen is dat bekken lang en smal. Deze vormverandering was nodig omdat bij rechtop lopen het bekken de inwendige organen moet dragen (bij apen doen de ribben dit). De spieren die de benen en het bekken verbinden, zijn veel steviger. Dit is nodig om tijdens het rechtop lopen het bovenlichaam in evenwicht te houden. Als dit niet zo was, zou de afarensis omvallen tijdens het lopen. De heupen van de afarensis waren wel meer gebogen dan de onze. Door de korte benen moest de afarensis ook meer stappen zetten om dezelfde afstand af te leggen als wij. Toch heeft recent onderzoek aangetoond dat de afarensis efficiënter liep dan wij. De korte benen waren namelijk een voordeel bij het rechtop lopen, omdat die in combinatie stond met een breed bekken. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 21 Niet alleen het bekken is gericht op rechtop lopen, ook de dij en het kniegewricht zijn hieraan aangepast. De dijbenen staan naar binnen ten opzichte van de heup zodat de knieën en voeten dicht bij elkaar staan. Hierdoor kon hij zijn evenwicht bewaren. Bij apen staan de voeten verder uit elkaar. Hierdoor waggelen de apen als ze rechtop lopen. Gestalte Gemiddeld werd een afarensis 90 tot 120 cm. De afarensis woog slechts 25 tot 50 kg (de mannen zijn wel groter dan de vrouwen en twee maal zo zwaar). Kledij Voor deze mensaap was het niet nodig om kledij te maken en te dragen, want dankzij zijn dikke vacht was hij tegen elke weersomstandigheid opgewassen. 4.5. Australopithecus Africanus Australis is het Latijnse woord voor “zuid” terwijl pithekos het Griekse woord is voor aap. Australopithecus betekent dan iets zoals “zuidelijke aap”. Die naam wordt aangevuld door africanus, waardoor de volledige naam dan voor “zuidelijk (mens)aap uit Afrika” staat. Deze naam is gegeven door Raymond Dart, een professor anatomie, die in ZuidAfrika in 1924 de schedel van een “kind” ontdekte. De schedel werd genoemd naar de vindplaats, namelijk de leisteengroeves van Taung. Later zijn nog meer fossiele resten van deze soort ontdekt Wanneer? De Australopithecus Africanus leefde van 3 tot 1,17 miljoen jaar geleden. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 22 Waar? De Australopithecus Africanus kwam voor in de bossen en savannes van het zuiden van Afrika. Leven in groep Ze leefden in groepen van twintig tot dertig individu’s, maar het grootste deel van de dag trokken kleinere groepjes erop uit om voedsel te zoeken. Wanneer men zich verspreidde was de kans op het vinden van voedsel groter dan dat men op éénzelfde plaats met de hele groep ging zoeken. Wapens en werktuigen Net zoals de Australopithecus Afarensis had deze soort geen werkelijk wapens of werktuigen. Het enige wat in de buurt zou kunnen komen van een werktuig is een stok die gebruikt werd om mieren of termieten te vangen door deze in het nest te steken Voedsel Eind jaren negentig zijn in de tanden van de fossiele resten van de Australopithecus Africanus bewijzen gevonden dat deze soort niet alleen plantaardig materiaal van bomen at, maar ook verschillende grassen. Hiernaast at hij ook bessen, zaden, noten, wortels, insecten en misschien af en toe een klein dier (kikkers, muizen, jonge vogels, …). Woning De Australopithecus Africanus sliep in bomen en leefde zowel bomen als op de begane grond (en dit om onder andere voedsel te zoeken). Taal Er is sprake van communicatie, niet via een echte taal, door middel van primitieve geluiden en gebaren. Migratie Men weet niet of deze soort gemigreerd is, maar als we van de teruggevonden fossielen moeten uitgaan en ermee rekening houden dat ze nog niet honderd percent op twee benen konden lopen, dan is het antwoord: neen. Schedel De Australopithecus Africanus had een laag voorhoofd, een platte neus, een vooruitstekende snuit en geen kin. Hun wenkbrauwbogen waren iets minder dan die van de Australopithecus Afarensis en hun jukbeenderen waren smaller. De herseninhoud kon variëren van 420 tot 500 cm³. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 23 Zij-, onder- en vooraanzicht schedel africanus Gebit Vergeleken met het gebit van de Australopithecus Afarensis, zijn er bijna geen verschillen, behalve deze. De achtertanden van de Australopithecus Africanus iets groter zijn dan die van de Afarensis. De vorm van de kaak van de Australopithecus Afarensis lag tussen een rechthoek en een parabool in. De kaak van de Australopithecus Africanus heeft de vorm van een parabool en leunt dus aan bij de menselijke kaak. Handen en armen Net zoals bij de Australopithecus Afarensis zijn ook hier de handen en armen nog steeds afgestemd op het regelmatig klimmen in bomen. Voeten en benen Onderaan de schedel is er een achterhoofdsgat, dat duidt op de tweebenigheid van deze soort. De voeten en benen waren nog steeds niet volledig menselijk en bezaten nog een aantal aapachtige kenmerken. De Australopithecus Africanus beschikte over zes lendenwervels, terwijl de chimpansee er drie heeft en de moderne mens vijf. Hierdoor was de beweging van de benen nog niet zoals wij mensen die de dag van vandaag voortdurend ervaren. Echt perfect rechtop konden ze, door hun aapachtige benen en voeten, nog niet lopen. Ze klommen ook nog regelmatig in bomen, iets wat ook te zien is op de vergelijking hieronder tussen de voeten van een chimpansee, Australopithecus Africanus en een mens. Bekken Wanneer je het bekken van de chimpansee hieronder vergelijkt met dat van de Australopithecus Africanus, dan zie je dat het bekken van de chimpansee veel langer en smaller is. Doordat het bekken korter en breder werd, had de Australopithecus Africanus ook kortere benen in vergelijking met de rest van zijn lichaam. Hierdoor moest hij wel meer stappen zetten dan ons om dezelfde afstand af te leggen. Het bekken van de Australopithecus Africanus is komvormig en dit omdat het bij het rechtop lopen de inwendige organen moet dragen, die in deze kom kunnen Geschiedenis module 1a: de prehistorie 24 “rusten”. Het bekken van de Australopithecus Africanus leunt ook veel meer aan tegen dat van ons, dan tegen dat van aapachtigen. Een vergelijking tussen de bekkens en voeten van een chimpansee, een Australopithecus Africanus en een hedendaagse mens. Gestalte De gemiddelde grootte voor een mannetje was 138 cm, en die voor een vrouwelijk exemplaar 115 cm. Kleding Kledij was in het klimaat waar ze leefden niet nodig, ook al niet omdat ze beschikten over een warme en dikke vacht. Woning De Australopithecus Africanus sliep in bomen en leefde zowel bomen als op de begane grond (en dit om onder andere voedsel te zoeken). 4.6. Australopithecus Garhi De naam bestaat uit twee delen, namelijk Australopithecus en Garhi. De soort werd Australopithecus gedoopt aangezien, op basis van de gevonden restanten, de Geschiedenis module 1a: de prehistorie 25 reconstructie veel lijkt op die van de Australopithecus Afarensis en de Australopithecus Anamensis. Garhi komt uit het Afar, de lokale taal, en betekent zoveel als “verrassing” omdat de soort abnormaal grote kiezen had. Meer hierover bij het onderdeeltje anatomie. Wanneer? De precieze periode waarin deze soort leefde kan uiteraard niet vast bepaald worden. Daarenboven komt ook nog dat de totnogtoe gevonden fossielen allemaal ongeveer 2,5 miljoen jaar oud zijn. Wat vaststaat is dus dat de Australopithecus Garhi zeker 2,5 miljoen jaar geleden leefde. Waar? De Australopithecus Garhi leefde in het huidige Ethiopië. De negen vindplaatsen van de fossielen liggen dicht bij elkaar, en dit in het noorden van het gebied dat we de dag van vandaag kennen als Ethiopië. Leven in groep Vermits er zeer weinig fossielen teruggevonden zijn, kunnen we spijtig genoeg geen uitspraak doen over de grootte van de groepen waarin deze soort leefde. Taal Van een echte taal was er geen sprake, niet dat er totaal geen communicatie was. De communicatie van de Australopithecus Garhi bestond uit het maken van primitieve geluiden. Migratie Net zoals bij het leven in groep kunnen we hier niets echt zeker van zeggen. Aangezien er buiten het noorden van Ethiopië nog geen soortgelijke fossielen gevonden zijn in andere gebieden, zoals Europa, mogen we voorzichtig besluiten dat de Australopithecus Garhi niet gemigreerd is. Werktuigen Hier is men nog niet uit. De reden? In de buurt van een grote vindplaats (in de buurt van het dorpje Bouri) van de fossielen van de Australopithecus Garhi zijn stenen werktuigen teruggevonden. Op de vindplaats van de fossielen zelf zijn ook de restanten van een grote antilope teruggevonden. Verschillende beenderen van dit dier vertoonden inkervingen, alsof er met stenen werktuigen in gesneden is geweest. Het vinden van de antilopenbeenderen met de sneden in op de vindplaats en de stenen werktuigen op een andere vindplaats in de buurt laat vermoeden dat de Australopithecus Garhi waarschijnlijk de maker is van de oudste stenen werktuigen. Voedsel Hoogstwaarschijnlijk at deze soort, net zoals enkele tijdgenoten plantaardig voedsel zoals grassen, bessen, wortels, knollen en misschien hier en daar ook een Geschiedenis module 1a: de prehistorie 26 klein dier. Als we de theorie van een aantal wetenschappers moeten geloven, dat de Australopithecus Garhi de oudste stenen werktuigen heeft vervaardigd, dan kunnen we aan zijn menu ook beenmerg toevoegen, dat uit de beenderen van dieren gehaald kon worden en zeer voedzaam is. Schedel Op de onderstaande foto zie je eerst een bovenaanzicht van de schedel die gevonden werd. Zoals je kunt zien ontbreken er heel wat delen, die zijn aangevuld door wetenschappers op basis van andere gevonden deeltjes en de gevonden schedel. Het aangevulde gedeelte is blauw gekleurd met witte arceringen. We zien een zeer laag voorhoofd met een vooruitstekende snuit en grote wenkbrauwbogen. De herseninhoud van de relatief kleine schedel van de Australopithecus Garhi wordt geschat op 450 cm³. Gebit De tanden van de Australopithecus Garhi zijn extreem groot. Hij heeft enorm grote kiezen. Zijn hoektanden bijvoorbeeld zijn groter dan die van elke hominide. De voorste voorkiezen zijn groter dan die van elke andere hominide, behalve dan enkele exemplaren van de Paranthropus Boisei. Ook heeft hij, bovenop zijn schedel een kleine beenkam, waar spieren aan vast zaten. Deze spieren werden gebruikt als hulp om te kauwen. Schuin vooraanzicht van een gereconstrueerde (de blauwe delen) schedel Armen en benen Hierover is niet veel bekend, alleen dat de afmetingen van de ledematen van de Australopithecus Garhi een gemiddelde lengte hebben tussen die van de Australopithecus Afarensis en de Homo Ergaster. Kleding Van kleding was er geen sprake en er wordt vermoed dat de Australopithecus Garhi dan ook over een harige vacht beschikte Woning Geschiedenis module 1a: de prehistorie 27 Resten van een woning zijn er niet aangetroffen en er wordt aangenomen dat de Australopithecus Garhi leefde op de grond en in bomen (omwille van beschutting en voedsel). 4.7. Homo Habilis Wanneer? Ongeveer 2,5 tot 1,5 miljoen jaren geleden. Waar? De meeste fossielen zijn teruggevonden in de Olduvaikloof te Tanzania en bij Koobi Fora in Kenia. De overblijfselen van één exemplaar zijn ook teruggevonden in Zuid-Afrika bij Sterkfontein. In die tijd leefde de soort in een zeer grasrijk landschap, het landschap was grasrijker dan de landschappen van vroegere soorten hominiden die op die plaatsen voorkwamen Schedel De gemiddelde hersenomvang van de Homo Habilis was groter dan die van de Australopitheken. Zijn hersenomvang varieerde rond de 650 cm³. Deze grotere hersenen duiden dan ook op de capaciteit om stenen werktuigen te vervaardigen, iets waartoe vroegere hominiden, door hun kleinere hersenen niet in staat waren. Zoals je zelf kan waarnemen, heeft de schedel een rondere vorm, het voorhoofd boven de wenkbrauwboog is trouwens al kleiner dan bij vroegere hominiden. Ook steekt de kaak niet meer zover onder de schedel uit. Gebit In vergelijking met de Australopitheken heeft de Homo habilis veel kleinere kiezen. Dat duidt dus ook op een verandering in het eetpatroon, naar minder taai voedsel, aangezien er niet zo een grote kiezen meer nodig zijn voor het voedsel dat de Homo habilis verorbert. Handen en armen De armen van de Homo habilis zijn langer dan zijn benen. Dit wijst erop dat de Homo habilis nog steeds over bepaalde klimcapaciteiten beschikte. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 28 Voeten en benen Zoals hierboven al gezegd, waren de armen langer dan de benen. Dankzij de vondst van fossiele voetbotjes in Koobi Fora (Tanzania) kan men met zekerheid besluiten dat deze hominide tweebenig was. De grote teen stond naast de andere tenen, en niet zoals bij de aapachtigen die we vandaag kennen. Ook had de Homo habilis een voetholte zoals wij, mensen, er ook één hebben. Kijk maar eens op onderstaande afbeelding naar de verschillen tussen de voeten van al deze aapachtigen en de voet van de mens links onderaan. Vergelijking voeten aapachtigen en die van de mens. Gestalte De Homo habilis beschikte over langere armen dan benen. Hij was ook nogal klein van gestalte, de mannetjes waren 130 cm en de vrouwtjes 120 cm groot. Ze wogen ongeveer 30 kilogram. Kleding Van kledij was er nog geen sprake, ze hadden wel een lichte vacht die hun huid bedekte. De Homo habilis heet niet voor niets “habilis”, het Latijnse woord voor “handig”. Door de stenen werktuigen die gevonden zijn bij zijn fossielen, was er sprake van de eerste hominide die niet alleen gebruik maakte van stenen werktuigen, maar die er ook kon vervaardigen! Geschiedenis module 1a: de prehistorie 29 Wat kon de Homo habilis zoal doen met een stenen werktuig? Er zijn verschillende soorten stenen werktuigen teruggevonden die Homo Habilis gebruikte: Chopper: ronde steen waarvan scherven zijn afgeslagen aan één zijde, werd gebruikt om te kappen of blijft over nadat er scherven zijn afgeslagen aan één zijde om deze te gebruiken. Hamersteen: steen die gebruikt werd om scherven van andere stenen af te slaan, dus om andere werktuigen te vervaardigen Handsteen: een ronde steen die gebruikt werd om zaden, bessen, beentjes, … plat te malen (en dit dn op een groter stenen oppervlak) Kernsteen: een steen waarvan er scherven zijn afgeslagen, de “kern” van de steen blijft als het ware over, deze steen kan ook nog als werktuig gebruikt worden Voedsel Geschiedenis module 1a: de prehistorie 30 De Homo habilis was een omnivoor, een alleseter. Dat betekent dat hij alles at en zich dus niet alleen beperkte tot het eten van planten. Naast zachte wortels en knollen (zijn kiezen konden harde wortels niet aan), vruchten en noten at hij ook vlees.Ging hij op jacht? Neen, hij was een aaseter en dat wil zeggen dat hij, nadat een ander dier een prooi gevangen en ervan gegeten had, naar het karkas ging van het dier en zich dan voedde. Met behulp van een stenen werktuig of met een scherpe stenen scherf kon hij restjes vlees afsnijden van de beenderen. Ook kon hij met een chopper bijvoorbeeld of met een kernsteen een bot openbreken. Waarom een bot openbreken? Omdat er in een bot iets zeer energierijk bevindt, namelijk beenmerg. Hoe kon Homo habilis zien of een dier al dan niet een prooi gedood had? Wel, er cirkelden bepaalde vogels boven de plek van het karkas, namelijk gieren die ook wel een hapje vlees lustten. De Homo habilis was zelf nog niet in staat om vuur te maken, maar wetenschappers zijn het er wel over eens dat ze er wel gebruik van maakten. Hoe kan dat nu? Zelf kon hij het niet maken, dus moest de Homo habilis wachten op iets dat op natuurlijke wijze in brand gevlogen was. Bijvoorbeeld na een blikseminslag op een alleenstaande boom in een grote vlakte. Woning Dankzij vuur, kon de Homo habilis ook slapen op de grond. Zij sliepen allen rond het vuur aangezien dieren er schrik van hadden. Wanneer het vuur uitging, dan zat er voor Homo habilis niets anders op dan te wachten op een nieuw vuur, want zelf kon hij het nog niet maken. Een woning bouwen zoals een hut, dat kon de Homo Habilis nog niet, men neemt aan dat hij op de grond sliep of wanneer hij zich onveilig voelde, in een boom kroop om daar te slapen. 4.8. Paranthropus Boisei Paranthropus betekent 'naaste afstammeling van de mens' (‘bij de mens’). Boisei is afgeleid van Charles Boise. Dit is de man die de opgravingen aan de Olduvaikloof financierde. Wanneer? De Paranthropus boisei leefde 2 tot 1 miljoen jaar geleden. Waar? Geschiedenis module 1a: de prehistorie 31 Zij leefden in de grasvlaktes van Oost-Afrika, voornamelijk in de Olduvaikloof en in Kenia. De Olduvaikloof is een negen meter diepe kloof in het noorden van Tanzania. Leven in groep Bekend is dat ze in groepen leefden van een tiental individuen. Aan het hoofd van zo'n groep stond een dominant mannetje. Dit mannetje eiste ook alle paringen voor zich op. Taal Ze communiceerden via grommen, geluidjes, kreetjes, zuchten enz. Voornamelijk lichaamstaal dus. Ze hadden dus geen gesproken taal. Migratie Geleerden zijn het erover eens dat de Paranthropus boisei ook niet gemigreerd heeft. Schedel Door de enorme kaken en heel gespierd gezicht hebben zij een heel bol gezicht. De schedels van de mannetjes zijn twee maal zo groot als die van de vrouwtjes. Ze hadden een herseninhoud van ongeveer 520 cm³. Gebit De boisei had bijzonder brede kaken en grote kiezen (4x zo groot als de onze!), kleine tanden en hoektanden. Deze kaken waren zo groot om hun taaie en laagwaardige voedsel stuk te kunnen kauwen. Armen en benen Net zoals de vorige mensapen hadden zij lange armen en korte benen. Gestalte De mannetjes werden doorgaans 137 cm groot en de vrouwtjes 124 cm. Het is bewezen dat ze zo klein gebleven zijn omdat ze zo laagwaardig voedsel aten. Ze waren sterk behaard, zwaar en stevig gebouwd. De mannetjes wogen gemiddeld 49 kg en de vrouwtjes 34 kg. Het waren dus kleine dieren met grote koppen en enorme kaken en kiezen. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 32 Kledij De boisei heeft ook geen kledij gedragen wegens zijn felle beharing. Zijn vacht beschermde hem tegen elk weertype. Voedsel Het dagmenu van de boisei bestond voornamelijk uit bollen, wortels, knollen, vruchten, riet, termieten ... Vandaar dus die immense kaken. Termieten waren voor deze mensaap een heuse lekkernij. Het zit namelijk boordevol vitaminen. Ze aten zeer weinig of geen vlees. Dit zorgde er ook voor dat ze maar klein bleven. Ze aten voornamelijk laagwaardig voedsel. De boisei leefde in de grasvlaktes en in de bomen die in deze uitgestrekte velden stonden. 4.9. Paranthropus robustus Tot nu toe zijn er enkel in Zuid-Afrika fossielen opgegraven van de Paranthropus robustus. Bij de eerste vondst in 1938 kregen de gevonden fossielen de naam Paranthropus robustus. Het bleek niet te gaan om een gorilla maar om een aapachtige die wel rechtop kon lopen. Daarom werd de soort Paranthropus robustus gedoopt, wat zoveel betekent als “robuust lijkend op de mens”. Voor de meeste geleerden was deze soort niet afwijkend genoeg van andere soorten om een aparte naam te krijgen, en noemden deze soort daarom Australopithecus robustus. Vandaag neigt Geschiedenis module 1a: de prehistorie 33 men terug te gaan naar de vroegere benaming van de soort, namelijk Paranthropus Robustus. Wanneer? Deze soort leefde 2 tot 1,2 miljoen jaar geleden. Waar? In het zuiden van Afrika. Er zijn in Zuid-Afrika drie grote vindplaatsen van fossielen voor de Paranthropus Robustus: Swartkrans, Dreimulen en Kromdraai. Aan de schedel te zien leefde hij in een bosrijke omgeving met een wilde vegetatie. Leven in groep? Hier is weinig tot niets over bekend, hoogstwaarschijnlijk zal hij in groepjes geleefd hebben, zoals aapachtigen de dagvan vandaag, maar over aantallen kan moeilijk iets gezegd worden. Van een taal zoals wij die kennen was er geen sprake, natuurlijk konden ze wel grommen en geluiden maken om elkaar iets duidelijk te maken, bijvoorbeeld bij gevaar of wanneer er voedsel gevonden werd. Migratie? Van deze soort zijn er enkel in het zuiden van Afrika fossielen teruggevonden, dus we kunnen besluiten dat de Paranthropus robustus niet gemigreerd is. Schedel De schedel van de Paranthropus robustus heeft veel weg van die van een gorilla. Schedel Paranthropus robustus Schedel gorilla Bovenaan valt vooral de beenkam op, deze wordt gebruikt doordat er spieren aan bevestigd zijn die helpen bij het kauwen van enorm hard plantaardig voedsel. Ook de kaakbeenderen hebben horizontale uitstulpingen om kauwspieren extra grip te geven bij het kauwen van taai plantaardig voedsel zoals harde knollen of noten. Een zware wenkbrauwboog valt ook meteen op. Het schedelvolume kon variëren van 550 tot 600 cm³. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 34 Gebit De Paranthropus robustus beschikte over enorme stevige kaken met grote kiezen, dit was nodig om het taaie plantaardige voedsel te kunnen eten. Handen en armen Hier zijn praktisch geen fossielen van teruggevonden, maar aangezien de soort aanleunt bij de Australopitheken, kunnen we besluiten dat de Paranthropus robustus langere armen dan benen had. Voeten en benen De benen van de Paranthropus robustus zijn korter dan zijn armen. Gestalte De Paranthropus robustus was zwaar gebouwd, mannetjes werden 132 cm en vrouwjes 110 cm groot. Reconstructie Paranthropus robustus: mannetje en vrouwtje. Kleding Kledij had de Paranthropus robustus niet nodig, het klimaat was warm en ze beschikten ook al over een felle beharing. Werktuigen De Paranthropus robustus gebruikte stokken en beenderen van dieren om te graven naar wortels en knollen of de ingang van een termietennest. Voedsel Knollen, wortels, noten, bessen, stengels van bepaalde planten en insecten behoorden allemaal tot het menu van de Paranthropus Robustus. Woning Geschiedenis module 1a: de prehistorie 35 Geen woning, de Paranthropus robustus sliep in bomen als bescherming tegen wilde dieren. 4.10. Homo ergaster Homo ergaster betekent letterlijk 'handige mens'. Homo ergaster betekent dus hetzelfde als Homo habilis. Het enige verschil is dat ergaster uit het Grieks ontleend is en habilis uit het Latijn. Wanneer? De Homo ergaster leefde van ca. 1,9 miljoen tot 600.000 jaar geleden. Waar? Hij kwam voor in Oost- en Zuid-Afrika. Leven in groep De ergaster leefde in groep in een open en droge savanne. Mannen en vrouwen leefden hier paarsgebonden. Ervoor was iedereen met iedereen samen. De mannen gaan nu beter voor hun vrouwen zorgen omdat ze weten dat het kind enkel en alleen van hem kan zijn en is het dus de moeite waard om zijn baby en vrouw goed te verzorgen. De baby’s zijn nu langere tijd afhankelijk van de moeder. Dit kwam omdat het bekken smaller geworden is. Zo worden baby’s geboren met nog geen volgroeide hersenen (zoals wij) en zijn ze dus langer afhankelijk van de moeder. Vroeger was het bekken van de vrouwen heel breed, en waren de baby’s hersenen al volgroeid toen ze geboren werden. De groep kenmerkt zich door banden van verwantschap en vriendschap. Deze situatie heeft nooit eerder op aarde bestaan. Samenwerking was de sleutel om de groep bij elkaar te houden. Aan de basis van deze goede sociale omgang lag iets heel nieuws: vertrouwen. Deze relaties hebben er ook voor gezorgd dat hun hersenen evolueerden. De totale omvang van een ergaster-groep bestaat uit ongeveer honderd individuen. Deze grote groep werd wel nog eens opgesplitst in kleinere groepen verzamelaars van ongeveer twintig individuen. Deze groep is dus groter en complexer dan voorheen. Taal Ze gebruikten gebaren en konden ook al nasale geluiden produceren om met elkaar te communiceren of dingen duidelijk te maken aan elkaar. Ze hadden geen echte gesproken taal. Ze gebruikten dus geen woorden. Ze kunnen wel zingen. Dit is eigenlijk de aanleg naar de primitieve spraak in de evolutie van de mens. De omvang van de groepen mensachtigen kan ook een oorzaak zijn van het Geschiedenis module 1a: de prehistorie 36 ontstaan van taal. Om in een groep relaties te onderhouden, is het nodig te communiceren. Migratie De Homo ergaster verspreidde zich uit Afrika en via het Midden-Oosten naar Azië en Oost-Europa. Men heeft altijd gedacht dat dit het eerste vertrek van de mens uit Afrika was. Deze migratie noemde men ook wel Out of Africa I. Deze theorie is men blijven geloven tot december 2004. Toen werden er restanten gevonden in Spanje van een mensaap die ongeveer dertien miljoen jaar geleden geleefd moet hebben. De mensaap had dus al veel vroeger Afrika verlaten. Vanaf het moment dat de Homo ergaster Afrika verlaat, spreekt men niet meer van Homo ergaster, maar noemt men hem de Homo erectus. De ergasters zijn niet allemaal weggetrokken, en zij die in Afrika gebleven zijn, is men Homo ergaster blijven noemen. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 37 De Homo ergaster was vermoedelijk de eerste mensachtige met oogwit. Oogwit is ook een belangrijk aspect van taal. Het behoort tot de lichaamstaal. Aan iemands ogen kan je zijn goede of kwade bedoeling aflezen. Als je geen oogwit hebt, zie dit niet: alles heeft dan immers dezelfde kleur. Hun herseninhoud bedroeg ongeveer een 1000 cm³. Dit gaf hen dus een nog groter denkvermogen. Zo konden ze nog beter relaties tussen dingen leggen. Hierdoor is de ergaster nog beter aan zijn omgeving aangepast dan zijn voorouders. Handen en armen De ergaster had lange, slanke armen. Aan de handen bevonden zich dunne vingers. Voeten en benen De ergaster had een smalle, lange voet met tenen die recht naar voren staken (net zoals onze voeten dus). De onderbenen waren lang en smal met gespierde dijen en knieën zoals wij. Gestalte Ze hadden ook een smalle heup, een platte buik, een brede borst, een rechte ruggengraat en brede schouders. Ze hadden een donkere huid met donshaar op de ledematen en borst. Ze konden bijna 2 meter groot worden (om de warmte beter uit het lichaam te krijgen). Het lichaam had zich na vele generaties dus aangepast aan de nieuwe omstandigheden. De ijstijd was voorbij en het werd dus warmer. Dit is een van de redenen waarom de ergaster groter was dan zijn voorgangers. Een man woog doorgaans 66 kg en werd ongeveer 180 cm lang. De ribbenkast blijft van boven naar beneden steeds even smal, omdat vlees het belangrijkste onderdeel van hun maaltijd was. Vleeseters hebben minder lange darmen nodig dan planteneters, omdat vlees sneller verteert dan taaie planten, wortels, knollen enz. Wat ook heel nieuw is, is het feit dat de ergasters kunnen zweten. Ze hebben dus een zeer menselijk lichaam. Kledij Alhoewel ze niet meer zo behaard waren, droegen ze toch geen kledij. Ze droegen wel dingen van dieren die ze zelf gedood hebben als teken van macht of als trofee. Zo vond men vaak overblijfselen van krokodillentanden in hun omgeving. Dit werd waarschijnlijk rond de hals gedragen of gewoon in de hand gehouden. Werktuigen Geschiedenis module 1a: de prehistorie 38 Ze vervaardigden zelf prachtige symmetrische druppelvormige stenen vuistbijlen. Het maken van zulke vuistbijlen geeft blijk van nadenken en inzicht. In die tijd was zo’n vuistbijl het meest gecompliceerde voorwerp dat je maar kon maken. Een vuistbijl kon voor verschillende doeleinden gebruikt worden. Ze konden ermee slaan, slachten, snijden, schrapen, ontvlezen, enz. Het was het Zwitsers zakmes van de hominide. Voedsel Zij haalden karkassen uit elkaar en namen deze stukken mee om met de rest van de groep te delen. Ze maakten ook stenen speerpunten. Ze aten voornamelijk vlees, wortels, bessen, vogeleieren, insecten (ze aten bijna alles). Ze leefden van meer hoogwaardig voedsel. Vooral door vlees te eten, werden ze veel intelligenter en veranderde hun lichaamsbouw drastisch t.o.v. hun voorouders. De ergaster ging niet actief op jacht. Hij was niet snel genoeg om zijn prooi te achtervolgen. Hij was ook niet sterk en slim genoeg om zijn prooi te overmeesteren in een hinderlaag. De ergaster was een aaseter, maar doodde wel zelf zieke of oude dieren. Gieren zijn ook aaseters. Dit is omdat zij dode dieren opeten. De ergasters deden dit dus ook. Ze kookten hun voedsel niet, ze aten dus alles rauw. De Homo ergaster heeft zeer lang geleefd (ongeveer 1,3 miljoen jaar). Hoogstwaarschijnlijk kon hij in het begin nog geen vuur maken en was hij hier nog bang van. Later hebben ze dit wel geleerd en gebruikten ze het vuur als wapen tegen wilde dieren, als licht in het donker, als warmtebron bij koude enz. Wetenschappers vermoeden dat hij het vuur niet gebruikte om te koken of vlees te bakken. Woning Alhoewel het niet echt nodig was, was de ergaster toch al in staat om woningen te bouwen. Met takken en dierenhuiden kon hij zo een soort tent bouwen. Meestal deden ze dit niet, want het klimaat was gunstig genoeg om buiten te slapen. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 39 4.11. Homo erectus Het eerste fossiel van de Homo erectus, namelijk een schedeldak, is ontdekt tegen het einde van de 19de eeuw op het eiland Java in Indonesië. Dit fossiel wordt toegewezen aan de zogenaamde “Java Man”. Later, tijdens de jaren twintig van de vorige eeuw, zijn er ook fossielen opgegraven in China. De fossielen uit China worden toegewezen aan de 'Peking Man'. In het Midden-Oosten zijn ook fossielen van de Homo erectus teruggevonden. De naam komt van het feit dat deze soort werkelijk rechtop liep, en dit de hele dag. Het Latijnse “erectus” betekent “rechtop” of “opgericht”. Tegenwoordig nemen wetenschappers aan dat de Homo erectus - de soort die in Azië leefde - uiteindelijk is uitgestorven, zonder verder in een andere soort geëvolueerd te zijn. Wanneer? De Homo erectus leefde van ca. 1,8 miljoen jaar tot 500.000 jaar geleden. Waar? Hij leefde in Azië. Tegenwoordig zijn er een aantal theorieën die elkaar nogal tegenspreken in verband met het leefgebied van de Homo erectus. Hier wordt dieper op ingegaan onder het puntje “migratie”. Leven in groep? De Homo erectus leefde in kleine groepen van ongeveer twintig leden. Een groep had meer kans om te overleven dan slechts één individu want in een groep kunnen de taken verdeeld worden: het maken van wapens en werktuigen, voedsel verzamelen, zoeken naar vuur … Door het leven in groep is één of andere taal noodzakelijk, om bijvoorbeeld die taakverdeling te maken, om te waarschuwen voor gevaar, om conflicten op te lossen. Om te functioneren als groep was er een taal nodig. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 40 Taal? De Homo erectus kon gebaren maken, primitieve klanken voortbrengen en zelfs zingen. Ook was er een aanleg tot spraak, dat wil zeggen dat de nodige lichamelijke aanpassingen om te kunnen spreken al verder ontwikkeld waren dan bij zijn voorgangers. Migratie? Tot een aantal jaren geleden was één van de theorieën over de migratie die van de “Out of Africa 1”, de eerste tocht uit Afrika van de Homo erectus naar de rest van de wereld. Men nam aan dat de Homo erectus de eerste hominide was die zich naar andere continenten begeven had. Een tijdje terug bleek dit al niet meer waar te zijn bij de vondst van Pierolapithecus Catalaunicus die de oversteek van Afrika naar Spanje ongeveer 13 miljoen jaar geleden maakte. Zoals je al bij de Homo ergaster kon lezen, is deze vanuit Afrika gemigreerd naar Europa en Azië. Bij de aankomst in Europa werd hij de Homo antecessor genoemd en de Homo ergasters die naar Azië trokken, werden Homo erectus genoemd. Kijk naar onderstaand schema waarin het bovenstaande simpel wordt uitgelegd. Wapens en werktuigen Wapens kon de Homo erectus ook al vervaardigen, het waren wel zeer primitieve wapens. Bijvoorbeeld een lange bamboestok, waarvan de punt scherp is gemaakt, kon als speer gebruikt worden. Een korte scherpe tak kon als dolk dienen. De Homo erectus maakte uiteraard gebruik van werktuigen, zonder werktuigen kan je onder andere geen wapens maken. Tot de werktuigen van de Homo erectus behoorde onder andere de vuistbijl. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 41 Naast de vuistbijl maakte de Homo erectus ook gebruik van vuurstenen, omdat nogal scherp kunnen zijn na het afslaan van een aantal schilfers. Met bijvoorbeeld vuurstenen kon je ook schrapers maken, om de huid van een dier af te schrapen zodat er geen vlees meer aanhangt bijvoorbeeld. Voedsel De Homo erectus at nog wel kleine diertjes zoals insecten en muizen maar hij legde zich vooral toe op het eten van vlees. Met wapens kan je jagen op dieren of een val maken (bijvoorbeeld een kuil met staken in), om zo aan hun vlees te komen. Vuur Het is de vraag of de Homo erectus al dan niet beschikte over de nodige techniek om zelf vuur te maken. Bewijs hiervoor is natuurlijk niet zo eenvoudig te vinden. Men is wel zeker dat de Homo erectus vuur gebruikte om de punt van een wapen te harden, dieren te verjagen of op te jagen, ter verdediging of afschrikking. Tot nu toe gelooft men dat de Homo Erectus zelf geen vuur kon maken en dus het geluk moest hebben dat hij ergens vuur of iets smeulend, door een blikseminslag, tegenkwam. Woning Ofwel sliep de Homo erectus buiten onder de blote hemel, ofwel maakte hij een primitieve hut met takken, bladeren, beenderen, huiden, ... Schedel De schedel van de Homo erectus is bijna hetzelfde als die van de Homo ergaster. We kunnen spreken van een laag voorhoofd met een dikke wenkbrauwboog. Bij de Homo erectus steekt die wenkbrauwboog nog meer uit dan bij de Homo ergaster. Ook had de Homo erectus dikkere schedelbeenderen. Het schedelvolume is aanzienlijk groter dan bij vroegere hominiden, dat kon variëren van 750 tot 1250 cm³. Dit is te wijten aan de verandering van het menu van vroegere hominiden, iets wat alleen kon door te jagen op dieren om uiteindelijk hun vlees te eten. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 42 Vermoedelijk zijaanzicht van een Homo erectus. Gebit Het gebit van de Homo erectus was identiek aan dat van de Homo ergaster, het bestond namelijk uit een zware kaak en kleine kiezen die iets kleiner waren dan de kiezen van de Homo habilis. Handen en armen Er zijn te weinig fossielen gevonden om hier echte uitspraken over te kunnen doen. Voeten en benen Ook hier zijn te weinig fossielen van teruggevonden om uitspraken te doen. Gestalte Aangenomen wordt dat de Homo erectus tussen de 130 en 170 cm groot kon worden. Homo erectus: reconstructie van een mannetje en een vrouwtje. Kleding Het is nog steeds de vraag of de Homo erectus al dan niet gebruik maakte van kleding, hij beschikte waarschijnlijk over een lichte vacht. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 43 4.12. Homo antecessor In de naam Homo antecessor is “antecessor” het Latijnse woord voor “voorganger”. De fossielen van de Homo antecessor zijn gevonden in Spanje op een site die men de Gran Dolina noemt, bij het plaatsje Atapuerca in het noorden van Spanje. Door de kenmerken van deze fossielen is het Spaanse team tot het besluit gekomen dat deze soort waarschijnlijk vanuit Afrika naar Europa gekomen is (als de Homo ergaster en dan verder geëvolueerd) en dit via Gibraltar of de Bosporus waar waarschijnlijk een landbrug was (een verbinding tussen de twee continenten). Daarna is een deel gemigreerd naar Azië en een ander deel is gebleven in Europa. De groep die naar Azië gemigreerd was, evolueerde in de Homo erectus en de blijvers in Europa evolueerden naar de Homo antecessor. Dit is de theorie van de Spaanse wetenschappers. Wanneer? Wanneer leefde de Homo antecessor? Hij leefde tussen 1,5 miljoen en 100.000 jaar geleden. Waar? Hij leefde in het zuiden van Europa, het deel dat migreerde naar Azië evolueerde in de Homo erectus, volgens de Spaanse wetenschappers. Leven in groep? Ze leefden in grote groepen van een honderdtal, deze grote groepen waren op hun beurt onderverdeeld in kleinere groepjes per twintig. Familieportret Taal? Ze konden gebaren maken, nasale geluiden produceren en zelfs zingen. Ook hadden ze een primitieve aanleg tot een spraakvermogen. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 44 Migratie? Volgens de Spaanse wetenschappers is er een groep inderdaad gemigreerd naar Azië en daar verder geëvolueerd naar Homo erectus. Werktuigen Om een gewond of zwak dier te kunnen doden, maakte de Homo antecessor gebruik van houten speren met een scherpe punt aan. Ook vervaardigde en gebruikte hij stenen werktuigen zoals een vuistbijl en een schraper. Een vuistbijl kon gebruikt worden om vlees of huid te snijden, om een huid proper te schrapen, om hout fijn te hakken, om een put te graven, om een bot te breken en om zich in geval van uiterste nood te verdedigen tegen dieren. Een schraper is eigenlijk een grote steenschilfer die van een grotere steen is afgeslagen. Deze werd gebruikt om te schrapen, bijvoorbeeld om een huid proper te schrapen of in stukken te snijden Voedsel Wat at de Homo antecessor? Hij was een omnivoor, een alleseter, dus hij at: wortels, knollen, vruchten, kleine zoogdieren, eieren, vlees van bijvoorbeeld een gewond dier en ook van zijn soortgenoten. Inderdaad, Homo antecessor deed ook soms aan kannibalisme. Waarom? Omdat vlees zeer energierijk voedsel was en nog steeds is. Er was toen trouwens niet zo gemakkelijk aan vlees te komen, iets wat wij ons met onze supermarkten vandaag moeilijk kunnen inbeelden. Vuur kon de Homo antecessor zelf niet maken, maar hij kon het wel aanhouden wanneer hij vuur tegenkwam. Wanneer kon hij vuur tegenkomen? Wel, bijvoorbeeld wanneer het een tijdje niet geregend had en de bliksem ergens was ingeslagen, dan ontstond er op die plek een klein vuurtje dat hij kon gebruiken. Al de fossielen die tot nog toe zijn gevonden, bevonden zich in grotten. Men neemt aan dat de Homo antecessor daarom ook leefde in en in de nabijheid van de veiligheid van grotten. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 45 4.13. Homo Heidelbergensis Hij heeft deze naam gekregen omdat er restanten gevonden zijn in het Duitse stadje Heidelberg. Zijn naam betekent dus 'mens van Heidelberg'. Wanneer? De Homo heidelbergensis leefde zo'n 600.000 jaar geleden tot ongeveer 250.000 jaar geleden. Waar? Hij leefde in Zuid-Engeland, Noord-Europa, West-Europa, Duitsland, Ethiopië en Oost-Afrika. Leven in groep Ze leefden in grote, complexe groepen. Ze verzorgden de zieken en gewonden, maar als ze stierven, schonken ze er geen aandacht meer aan. Het zijn ook de eerste mensen die echt emoties konden tonen, net zoals wij (bijv.: verdriet). Taal Ze hadden al een basistaal van eenvoudige klinkers en medeklinkers. Zo konden ze ideeën overbrengen en dat is natuurlijk een enorme vooruitgang geweest. Ze kunnen dankzij deze taal gezamenlijk een tactiek bedenken en deze als groep toepassen en uitvoeren. Ze maken ook zachte ritmische geluiden: zingen. Gedachten & herinneringen De wereld van de heidelbergensis is hier en nu, de nabije toekomst en het recente verleden. Ze beschikken niet over een voorstellingsvermogen van wat er in de verre toekomst zou gebeuren. Ook herinneren zij zich de dingen niet die ze vroeger meegemaakt hebben. Het voorstellingsvermogen is nog niet ontwikkeld. Migratie Oorspronkelijk kwam deze mensachtige enkel in Afrika voor, maar na de ijstijd ook in Europa. Ze hebben Afrika verlaten omdat er nog maar zeer weinig voedsel was door al dat ijs (laatste ijstijd). Na lang rondzwerven zijn ze uiteindelijk ook in Europa terecht gekomen. Wapens en werktuigen Ze vervaardigden zelf houten speren en allerhande stenen werktuigen. Eenvoudige stenen werktuigen. Deze zijn al veel fijner bewerkt dan voordien. Zij maakten vuistbijlen, stenen schrapers, houten speren, een bijl met steel, boortjes... Geschiedenis module 1a: de prehistorie 46 Schrapers zijn scherpe splinters van een vuursteen. Dit wordt bijvoorbeeld gebruikt om huiden schoon te schrapen zodat men die huiden aan elkaar kan naaien tot kledingstukken. Voedsel Het voedsel van de heidelbergensis bestond voornamelijk uit vlees, maar ze aten ook nog vruchten, bessen, noten, planten enz. De heidelbergensis ging wel actief op jacht. Hij gebruikte speren die hij wierp om zijn prooi te doden. Deze mensaap ging een doordachte strategie gebruiken om succesvol te kunnen jagen. Voorheen was het eigenlijk maar een kwestie van geluk: hopen dat je een stervend of oud dier tegenkwam, zodat je het gemakkelijk en zonder veel risico kon aanvallen en doden. Door deze strategie en tactiek waren ze goede en volwaardige jagers. Ze waren in staat grote, wilde dieren te doden. Bijvoorbeeld: paarden, neushoorns ... Vuur De heidelbergensis gebruikte het vuur voor verschillende doeleinden: om zich te verwarmen, dieren af te schrikken, als verdedigingsmiddel enz. Waarschijnlijk bakte hij zijn voedsel nog niet op het vuur. Een warme grot zorgde voor een betere gezondheid, zeker in de periode van veel regen, sneeuw en vrieskou. Zij maakten gebruik van 'vuurkuilen'. Dit zijn gaten in de grond waarin zij hun vuur lieten branden. Dit was nodig omdat zij zelf geen vuur konden aanmaken. Zij wachtten bijvoorbeeld tot de bliksem ergens insloeg en zij probeerden dan zo het vuur mee naar huis te nemen. Dan stopten ze het zo snel mogelijk in zo'n kuil (vrij van wind en vocht). Er werd dan steeds iemand aangesteld die ervoor moet zorgen dat het vuur bleef branden. Zonder vuur was het veel moeilijker om te overleven. Meestal kreeg iemand die oud of ziek is deze opdracht, omdat hij niet mee kan gaan op jacht of als ze voedsel gingen verzamelen. Woning Ze leefden hoogstwaarschijnlijk in grotten en ze konden een soort ruw onderdak maken. Dit was handig om te voorkomen dat door overvloedige regen de grot helemaal onder water zou lopen. Door dit onderdak waren ze beter beschermd tegen slecht weer. Tel daar nog bij dat ze vuur gebruikten om zich aan te warmen en dan kan je besluiten dat ze toch leefden in een redelijk aangename en gezonde woonplaats voor die tijd. Aan de andere kant heeft men ook ontdekt dat de Homo heidelbergensis zelf hutten bouwde. Deze hutten waren gemaakt van aan elkaar gebonden takken. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 47 Schedel Ze hadden een zware wenkbrauwboog, achteroverhellend voorhoofd, grotere hersenpan met grotere hersenen. Hersenen Ze hadden een herseninhoud van ongeveer 1250 cm³. Dankzij dit grote hersenvolume konden zij zich nog beter aanpassen aan hun nieuwe leefwereld. Ze hadden hun hersenen broodnodig, want ze kregen te maken met een nieuwe omgevingsdruk: slecht weer. Het klimaat onderging grote veranderingen, want opwarming en afkoeling wisselden elkaar snel af. De heidelbergensis was veel slimmer dan zijn voorouders. Gebit Ze hadden geen kin, want ze hadden heel lange tanden (50% langer dan de onze). Door deze lange tanden was er in de onderkaak nauwelijks plaats voor bot en dus hadden ze geen kin. Gestalte Mannen werden gemiddeld 180 cm lang, wogen 80 kg, hadden dikke botten met sterke spieren en pezen. De heidelbergensis was groot van gestalte. Hij had lange ledematen en was vele malen sterker dan wij nu zijn. Ze waren robuuster gebouwd dan wij. Vrouwen waren kleiner en wogen minder. Het verschil in lengte en gewicht tussen mannen en vrouwen was nog duidelijk zichtbaar. Kledij Doorgaans liepen ze naakt rond. Als het echt koud was, droegen ze ook dierenhuiden. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 48 4.14. Homo neanderthalensis De eerste fossielen van de Homo neanderthalensis zijn gevonden in 1856 in het Neanderdal. Dit dal is genoemd naar de Duitse dichter Joachim Neander die er in de 17de eeuw veel tijd doorbracht, en niet naar de rivier die door het dal stroomt want die rivier heet de Düssel. Recent heeft een groep wetenschappers gemeld dat de Homo neanderthalensis geen naaste verwant is van de Homo sapiens. De Homo neanderthalensis werd en wordt nog steeds voorgesteld als een domme en brute aap die in holen leefde. Die voorstelling klopt niet met wat we vandaag weten over de Homo neanderthalensis. Wanneer? De Homo neanderthalensis kwam voor tussen 250 000 en 30 000 jaar geleden. Waar? De Homo neanderthalensis kwam voor in heel Eurazië, dus in Europa en Azië, maar niet in Afrika. Er zijn fossielen teruggevonden in: Rusland, Israël, Midden-Europa, Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, … In de meeste gebieden waar de Homo neanderthalensis leefde, heerste een koud en bar klimaat. Het lichaam van de Homo neanderthalensis en de levenswijze waren hier op voorzien. Schedel Het hersenvolume van de Homo neanderthalensis was veel groter dan ons hersenvolume, namelijk 1245 tot 1750 cm³, terwijl dat van ons ongeveer 1350 cm³ is. Er is bij de Homo neanderthalensis een vooruitstekende wenkbrauwboog te zien. Het voorhoofd helt achterover, dit is hier vooral te zien bij de afbeelding van de schedel van het kind. Ook wijkt de kin van de Homo neanderthalensis een beetje terug. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 49 Links de schedel van een kind, rechts de schedel van een volwassene Het valt trouwens op dat de Homo neanderthalensis een zeer grote neus had. Dit was natuurlijk niet zonder nut. Die grote neus zorgde bij zware inspanningen voor een goede afkoeling, hierdoor ging de Homo neanderthalensis zelf niet snel zweten en was de kans dat het zweet op zijn lichaam bevroor des te kleiner. In de meeste gebieden waar de Homo neanderthalensis voorkwam, heerste een koud klimaat. Gebit De Homo neanderthalensis beschikte over een zeer grote onderkaak. Zijn snijtanden waren ook groot en hadden qua vorm veel weg van een schop. Handen en armen De Neanderthaler was klein van gestalte maar men neemt aan dat hij wel sterker was dan de huidige mens. Zijn armen en handen zouden daarom meer gespierd zijn dan die van ons. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 50 Voeten en benen Ook de voeten en benen waren waarschijnlijk gespierder en dus breder dan die van ons. Gestalte De Homo neanderthalensis was nogal klein van gestalte, de man kon 165 cm en de vrouw 155 cm groot worden. Kleding Aangezien het klimaat te koud was om zonder enige vacht door het leven te gaan, was kledij echt wel noodzakelijk. Van wat werd die kledij vervaardigd? Van huiden van prooidieren. Leven in groep? De Homo neanderthalensis leefde in groepjes. Die groepjes waren niet groot, ze waren klein en bestond uit zo een 8 tot 10 leden. De Homo neanderthalensis was sociaal. Hoe weten we dit? Er zijn fossielen teruggevonden waaraan duidelijk te zien is dat de persoon tot wie die beenderen behoorden wonden en breuken had opgelopen. Deze zijn verzorgd geweest door groepsleden want de wonden zijn geheeld. Ook lieten ze hun dode groepsgenoten niet gewoon liggen, maar ze gaven hen een begrafenis met geschenken zoals bloemen of gebruiksvoorwerpen. Er zijn graven teruggevonden waarin een skelet in foetushouding gelegd was (dit is de houding van een foetus in de baarmoeder). Taal? Om in een groep te kunnen leven en overleven, is een zekere taal nodig en die was er ook. Het tongbeen van de Homo neanderthalensis was identiek aan dat van de huidige mens, dus hij beschikte over een primitieve taal. Migratie? Echt gemigreerd is de Homo neanderthalensis niet, hij maakte wel omzwervingen op zoek naar nieuwe voedselbronnen, wanneer er bijvoorbeeld geen prooidieren meer in de omgeving waren. De groepjes konden rondtrekken op zoek naar geschikte plaatsen en dit in een straal van 100 kilometer. Werktuigen De Homo neanderthalensis kon werktuigen vervaardigen en deze uiteraard ook gebruiken. Vuistbijlen, schrapers en pijlpunten konden zij vervaardigen uit been en steen. De wapens die de Homo neanderthalensis vervaardigde, waren van superieure kwaliteit. Ze maakten gebruik van speren. Die gooiden ze niet maar ze staken hun prooi neer van dichtbij. Zo een speer kon een stok zijn met een scherpe punt of een stok waarop een scherpe steen of een scherp stuk been is bevestigd met behulp van Geschiedenis module 1a: de prehistorie 51 pezen of één of ander stevig gras. Een pijl en boog kende de Homo Neanderthalensis nog niet. Hij kon wel uit been een primitieve harpoen maken, om te vissen of te gebruiken op een prooi. Neanderthaler met zijn speer Voedsel Naast vruchten, bessen, noten en ander plantaardig voedsel at de Homo neanderthalensis vooral veel vlees. Zeker in een zeer koud klimaat waar het sneeuwt en het dus niet vanzelfsprekend is om bessen te vinden. Aangezien de Homo neanderthalensis een uitstekende jager was, kon hij ook veel vlees eten. Naargelang de regio waar hij leefde, varieerde de prooi waarop gejaagd werd. Dat kon zelfs een mammoet zijn of een wolharige neushoorn. Hoe kreeg je nu een mammoet of neushoorn dood als Homo neanderthalensis? Bijvoorbeeld een hinderlaag maken waar de dieren van een afgrond gejaagd worden en hun nek braken of gewoon te pletter stortten. Bij de jacht was daarom nog een belangrijke speler aanwezig, het vuur. De Homo neanderthalensis kon met behulp van vuurstenen zelf vuur maken. Waarvoor gebruikte hij dit vuur allemaal? Om op te koken (vlees verwarmen), op wapenpunten te harden, ter afschrikking van dieren, om te helpen tijdens de jacht, als oriëntatiepunt. Woning De Homo neanderthalensis leefde onder overhangende rotsen en in grotten aangezien deze zaken een beschutting boden tegen het harde weer. Aan de ingang van zo een grot werd een vuur gemaakt, en dit als oriëntatiepunt en ook om de wilde dieren buiten te houden. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 52 In zo een grot sliep de Homo neanderthalensis niet zomaar op de ijskoude grond maar op vachten van dieren, want dit is veel warmer. Kunst De Homo neanderthalensis deed ook aan kunst. Hij droeg kleine sieraden van fossielen, botten, dierentanden en ivoor rond zijn nek. Er is recent nog iets ontdekt dat ook bij kunst hoort maar wel wat stof doet opwaaien. In Slovenië heeft men een stukje been ontdekt dat veel wegheeft van een fluit uit been. Die “fluit” is iets meer dan 43 000 jaar oud en zou dan ook het vroegste instrument ooit zijn. Niet door de mens uitgevonden maar door de Homo neanderthalensis. Er zijn wetenschappers die aannemen dat het een fluit is en er zijn anderen die het niet aannemen. 4.15. Homo floresiensis Deze hominide heeft de naam floresiensis gekregen, omdat hij gevonden is op het Indonesische eiland Flores. Vrij vertaald betekent dit dus Floresmens. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 53 Wanneer? De Homo floresiensis leefde van 100 000 tot 12 000 jaar geleden. Vermoedelijk is hij 12 000 jaar geleden uitgestorven door een vulkaanuitbarsting. Wetenschappers vermoeden dat de Homo floresiensis een afstammeling is van de Homo erectus. De erectus bereikte 840 000 jaar geleden al het eiland Flores en trok in die regio van eiland tot eiland. De erectus die het eiland Flores is blijven bewonen, heeft zich door de jaren heen aangepast aan zijn omgeving. Hij werd kleiner en zo werd de Homo floresiensis geboren. De exacte oorzaak van dit kleiner worden, kunnen de wetenschappers nog niet verklaren. Het is wel een feit dat dieren op veel eilanden ook kleiner zijn dan elders. Dit is omdat eilanden vaak minder voedselvoorziening hebben dan andere gebieden. Je lichaam moet zich dan aanpassen door ervoor te zorgen dat je dagelijks minder energie kan verbruiken. De enige methode om dit te doen, is door kleiner te worden. Het lichaam van de erectus werd doorheen generaties dus steeds kleiner en kleiner om hem meer kans te bieden te overleven. Het kleiner worden is hierbij verklaard, maar toch verbazen de wetenschappers er zich nog steeds over dat alles in zo een mate verkleinde. De olifantenresten die men op dit eiland vond, toonden aan dat deze olifanten slechts 400 kg wogen. Onze olifanten wegen ongeveer 5000 kg. Waar? Hij kwam enkel op het Indonesische eiland Flores voor. Hij leefde helemaal geïsoleerd van de buitenwereld. Ze hebben zeker en vast contact gehad met de Homo sapiens, maar hoe deze relaties verliepen, weet men niet. Daarvoor moet men nog meer opgravingen doen. Taal Wetenschappers zijn er zeker van dat ze een eigen taal hadden. Hun stemapparaten hadden zich volledig ontwikkeld. Migratie Ze hebben het eiland niet verlaten. Ze leefden volledig afgesloten van de buitenwereld. Schedel De schedel van de floresiensis was zeer klein voor deze tijd. Ook de dieren, die in zijn omgeving leefden, waren zeer klein. Ze hadden grote oogkassen en de wenkbrauwboog was ook verdwenen. Ze hadden een herseninhoud van ongeveer 380 cm³. Hun hersenen hadden ongeveer de grootte van een pompelmoes. Dit is wel zeer klein en merkwaardig. Zij hadden een herseninhoud die gelijkwaardig is aan mensapen die miljoenen jaren Geschiedenis module 1a: de prehistorie 54 geleden leefden. Uit vondsten van wapens en werktuigen en dergelijke kon men afleiden dat ze toch heel slim waren, veel slimmer dan hun voorgangers. Hoe het kan dat ze zo veel intelligentie hadden met zo'n kleine herseninhoud is voor de wetenschappers een echt raadsel. Links: schedel Floresiensis Rechts: schedel Sapiens Kijk eens wat een verschil in grootte! Armen Wetenschappers hebben gezien dat hij toch nog vrij lange armen had, gezien zijn korte gestalte. Ze vermoeden daarom dat deze hominide toch nog in bomen moest klimmen, om bijvoorbeeld bescherming te zoeken . Gestalte Hij was werkelijk zeer klein van gestalte. Hij wordt in de wetenschappelijke wereld ook vergeleken met een Hobbit (zoals Frodo in The Lord of The Rings, van J.R.R. Tolkien). Reconstructie Hobbit Reconstructie Homo floresiensis De floresiensis werd ongeveer 90 cm groot en woog ongeveer 25 kg. Werktuigen Geschiedenis module 1a: de prehistorie 55 In de buurt van de opgravingen heeft men stenen werktuigen gevonden. Zij gebruikten tanden van babyolifanten als werktuig of als jachttrofee. Zij konden ook kano’s van bamboe bouwen. Voor de wetenschappers is het een raadsel waarom mensen die in deze tijd leefden zo’n kleine herseninhoud hadden. En hoe die mensen met zo’n kleine herseninhoud in staat waren om zulke verfijnde stenen werktuigen te maken, boten te bouwen en vuur te creëren. Hieronder nog een afbeelding van de wapens en werktuigen die de floresiensis zelf kon maken. Je ziet hierop schrapers, messen, speerpunten, klopstenen, naalden enz. Voeding Het waren echte alleseters. Ze aten alles wat ze in hun omgeving konden vinden: eieren, noten, bessen, zaden, vruchten, termieten, knollen, planten, wortels en ook vlees. Zij gingen ook actief op jacht op allerlei dieren. Het was al zo vreemd dat zij zo klein van gestalte waren, nog vreemder was dat zeer grote dieren ook dwerggestaltes hadden. Zo had je bijvoorbeeld mini-olifanten (stegodon). Deze dieren wogen ongeveer 1 000 kg. Zij maakten jacht op deze dieren. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 56 Stegodon Vuur Opgravingen hebben bewezen dat de floresiensis wist hoe hij vuur moest maken. Hij gebruikte dit ook om zijn eten te koken, maar natuurlijk ook voor warmte en bescherming tegen wilde dieren. Woning Over de woning van de floresiensis heeft men nog niet veel bewijzen gevonden, maar men vermoedt wel dat ze ondanks hun kleine herseninhoud, in staat waren om een soort huizen te bouwen. Deze huizen werden gemaakt met bijeengebonden takken en riet. 4.16. Homo sapiens Homo sapiens betekent letterlijk 'verstandige mens'. Wanneer? Over het algemeen wordt aangenomen dat de Homo sapiens 120.000 jaar geleden het licht zag. Wij behoren ook tot deze soort. Niet alle geleerden zijn het hiermee eens. Er heerst een discussie tussen een aantal mogelijk modellen die de oorsprong van onze soort moeten verklaren, namelijk het 'multiregionale model' en het 'Out of Africa II' model. Meer uitleg over deze modellen krijg je onderaan deze pagina bij het deel 'migratie'. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 57 Waar? De homo sapiens (sapiens) verscheen in verschillende continenten: - Europa: op verschillende plaatsen in Europa en ook in Frankrijk (CroMagnon) - Afrika: Oost- en Zuid-Afrika, Kenia, Ethiopië - Azië: op verschillende plaatsen in Azië en ook in Israël - Amerika: Alaska, Canada, maar ook de rest van Amerika Leven in groep Ze leefden in kleine groepen, maar wel groter dan die van de Neanderthalers. Taal Ze konden goed praten en waren daardoor in staat hun gedachten, plannen en gezichtspunten met anderen te delen. Ze hebben een taal ontwikkeld die veel subtieler was dan die van de Neanderthalers (zij konden enkel behoeften, acties en directe zorgen duidelijk maken). De homo sapiens was de eerste die het vermogen had aan heel andere dingen te denken dan aan de dingen die hij in zijn directe omgeving ziet of meemaakt. De menselijke fantasie ontwikkelde zich dus bij hem. Hierdoor konden ze met veel meer mensen communiceren dan ooit tevoren. Dankzij taal kon de ene groep zich ook verstaanbaar maken aan de andere groep. Samen zijn ze natuurlijk sterker tegen mogelijke gevaren. Taal was dus een belangrijk overlevingsmiddel geworden. Zo konden ze informatie en ervaringen uitwisselen, de toekomst met een andere groep delen en de directe familiekring uitbreiden. Er zijn ook sporen gevonden dat er handel gedreven werd met andere groepen. Anders zou het nooit kunnen dat bijvoorbeeld schelpen die enkel in Spanje voorkomen, in Midden-Frankrijk teruggevonden zijn. Migratie De Out of Africa theorie en het multiregionale model zijn twee modellen over de evolutie van de mens. De moderne mens zou of in Afrika zijn ontstaan en zich dan verspreid naar andere continenten (Out of Africa), of in verschillende gebieden op aarde (Multiregionaal). Het 'Out of Africa II' model gaat ervan uit dat het centrum van het ontstaan van de moderne mens in Afrika ligt. Daar zou zo'n twee miljoen jaar geleden een mensachtige, Homo ergaster genaamd, zijn geëvolueerd. Hieruit zou zich Homo erectus hebben gevormd. De Homo erectus was de eerste mensachtige die Afrika verliet. (Dit is ondertussen een twistpunt omdat er sporen van mensapen in Frankrijk teruggevonden zijn die meer dan tien miljoen jaar geleden geleefd moeten hebben. Onze voorouders hebben dus al veel vroeger Afrika verlaten.) In Afrika ging de evolutie verder. Daar zou zich uit Homo ergaster de recente mens Homo sapiens hebben ontwikkeld. Ook deze verliet op een gegeven ogenblik Afrika. Toen de Geschiedenis module 1a: de prehistorie 58 moderne mens in gebieden buiten Afrika aankwam, zou hij Homo erectus en zijn nakomelingen hebben verdrongen. Dit zou zo'n 100 000 jaar geleden plaatsgevonden hebben. Niet alle geleerden zijn het hiermee eens. Het multiregionale model gaat ervan uit dat zo'n 1,5 miljoen jaar geleden een mensachtige, Homo erectus genaamd, Afrika verliet (Out of Africa-1 model). Volgens dit model heeft de recente mens, Homo sapiens, zich overal ter wereld ongeveer gelijktijdig uit Homo erectus ontwikkeld. Op verschillende plaatsen in Afrika, Azië en Europa ontstonden verschillen, die we vandaag de dag als raskenmerken terugvinden. Schedel De zware wenkbrauwboog is zo goed als verdwenen. Ze hebben een platter gezicht, een kleine neus en een duidelijk gevormde kin. Dankzij hun hoog voorhoofd kon een nog grotere herseninhoud gevormd worden. Hersenen Door hun grote hersenen konden ze veel beter plannen. Wij hebben een hersenvolume van ongeveer 1350 cm³. Ze hadden zicht op wat er in de toekomst zou gebeuren en wat ze hiertegen konden doen. Bijvoorbeeld: als het regende verstopte de homo sapiens op diverse plaatsen lege struisvogeleieren. Als ze daarna voorbij deze plaatsen kwamen en dorst hadden, konden ze hun dorst lessen met het water in deze eieren. Ze wisten dus al dat je allerlei dingen ook voor andere doeleinden kon gebruiken dan waarvoor ze oorspronkelijk gebruikt werden of waarvoor ze oorspronkelijk dienden. Ze konden iets bedenken om aan de vreselijke omstandigheden waarin ze zich bevonden te ontsnappen. Gebit Hun gebit is hetzelfde als dat van ons, paraboolvormig dus. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 59 Armen en benen Vermits wij zelf Homo sapiens zijn, hebben wij dus dezelfde handen, armen, voeten en benen als zij. Gestalte Ze waren robuust gebouwd, maar groter en lichter dan de Neanderthalers. Ze hadden lange benen en waren goed gespierd. De Europese sapiens was wel korter en meer gedrongen. Dit was omdat zijn lichaam zich aan het Europese klimaat aangepast had. Een kort en gedrongen lichaam houdt veel beter de warmte vast en dit was ideaal voor het koudere Europese klimaat. Kledij Of de sapiens al dan niet kledij droeg, hing af van de streek waarin hij zich bevond. In Afrika was het warm, dus hier droegen zij geen kledij. In Europa bijvoorbeeld wel. Zij waren het minst behaard van al onze voorouders en daarom waren ze genoodzaakt om in deze regio kledij te dragen. Ze naaiden deze kleding met naalden. Zij droegen pelzen om zich warm te houden. De homo sapiens vervaardigde zijn eigen lampen. Hij gebruikte dierenpezen om de lonten te maken. Deze pezen werden in mekaar gevlochten. Hij legde dan wat vet in een uitgeholde platte steen, legde de lont erin en stak die aan met een stukje hout van het kampvuur. Werktuigen Hij maakte en gebruikte nog steeds houten en stenen werktuigen, zoals bijlen, speren, messen enz. De werktuigen waren beter en verfijnder dan voorheen. Men gebruikte nu ook andere grondstoffen (voorheen voornamelijk hout en steen). Nu gaat men ook botten, geweien, pezen enz. gebruiken bij het vervaardigen van werktuigen en wapens. Zij maakten ook bogen en speerwerpers. Dit was zeer handig tijdens de jacht, omdat dan een speer of een harpoen met veel grotere kracht gelanceerd kon worden, dan wanneer ze die zelf zouden gooien. Hun prooi werd dan feller verwond en dit brengt natuurlijk alleen maar voordelen met zich mee. De sapiens gebruikte ook naalden gemaakt van been om zijn kledij te kunnen naaien. Voedsel Vlees was het belangrijkste element van een maaltijd van de Homo sapiens (sapiens). Geschiedenis module 1a: de prehistorie 60 Verder aten ze ook nog wortels, knollen, vogeleieren, vruchten, noten, bessen ... alles wat eetbaar was dus. De Homo sapiens was een actieve jager. Hij maakte gebruik van listen en hinderlagen om zelfs de grootste dieren te kunnen doden. Doordat ze goed met mekaar konden communiceren, leidde dit vrijwel nooit tot misverstanden tijdens jachtpartijen en werden de meeste ook succesvol beëindigd. Vuur De Homo sapiens (sapiens) bakte zijn vlees ook op het vuur. Zo werd het vlees veel malser, zachter en beter verteerbaar. De Homo sapiens (sapiens) gebruikte het vuur voor allerhande doeleinden: ze bakten en kookten er hun voedsel op, het werd gebruikt om wilde dieren mee af te schrikken, het was heel handig om je aan te warmen enz. Alle mogelijke voordelen die het vuur aan de mensachtige biedt, werd effectief ook gebruikt door de Homo sapiens (sapiens). De Homo sapiens (sapiens) was in staat zelf vuur te maken. Woning Ze leefden voornamelijk in hutten die ze bouwden met dierenhuiden, botten, geweien, hout, ... Tijdens de ijstijden waren alle bossen verdwenen en vervangen door een steppe- en toendraklimaat. Op een bevroren bodem groeiden in de zomer enkel grassen, mossen, kruiden en dwergstruiken. In de winter was alles bedekt met een dikke laag sneeuw. De Homo sapiens had dus geen hout meer om zijn huizen te bouwen. Om in die koude omstandigheden te kunnen overleven, moest hij zichzelf wel onderdak kunnen geven. De huizen werden daarom tijdens de ijstijden vooral gebouwd met mammoetbotten en huiden Kunst De homo sapiens was zeer bedreven in kunst. Ze graveerden tekens in botten, stenen enz. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 61 De Homo sapiens was ook zeer bedreven in grotschilderingen. Hieruit blijkt dus dat zij een gevoel hadden voor rituelen en geestesleven (er is iets 'hoger' en iets 'meer' dan dat je rondom je ziet). Voor deze grotschilderingen gebruikten ze rode oker, zwarte houtskool en een witte verfstof om kleur in hun tekeningen aan te brengen. Op de grotwanden zie je afbeeldingen van: leeuwen, bizons, herten en neushoorns die in troepen jaagden of in kudden vluchtten. De sapiens vervaardigde prachtig gesneden naalden en haken van been. Dit werd onder andere gebruikt bij het maken van kledij. Heel bekend zijn de kleine beeldjes: venusbeeldjes (vaak van ivoor gemaakt). Deze dienden waarschijnlijk als vruchtbaarheidssymbool.De Homo sapiens vervaardigde nog andere beeldjes Van schelpen en kralen werden armbanden, hangers en halskettingen gemaakt. De Homo sapiens heeft zijn doden begraven. Ze hadden hier geen ritueel voor, dus waarschijnlijk deden ze dit gewoon om van de lijken af te zijn en niet o.w.v. een geloof in het hiernamaals. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 62 5. Sedentarisatie Tot nu toe waren de mensen of mensachtigen in feite nomaden. Ze zwierven constant maar wat rond. Als op één plaats niet meer voldoende voedsel te vinden was om te overleven, werd het hoog tijd om weg te trekken. Rond ongeveer 10 000 v.Chr. begon dit te veranderen. Voor het eerst in de geschiedenis leefde de mens niet meer van wat hij in de natuur vond, een pure consument dus, maar werd zelf een producent. Vanaf nu ging hij zich permanent in een bepaald gebied vestigen om hier aan landbouw te doen. Sedentarisatie is dus een synoniem voor 'zich nederzetten'. Deze nederzettingen evolueerden tot dorpen, later tot steden en nog later tot stadstaten. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 63 Sedentarisatie heeft een heel aantal gevolgen met zich meegedragen. Onderstaande afbeelding geeft een duidelijk en beknopt overzicht van deze gevolgen. Deze gevolgen kun je onderverdelen in een aantal categorieën: - sociaal economisch politiek kunst/cultuur/religie militair wetenschappelijk De twee meest bekende gebieden waar men zich permanent ging vestigen, zijn ongetwijfeld eerst in Mesopotamië en later in Egypte. Voor een volledig overzicht van alle sedentaire gebieden, moet je beslist deze kaart eens bekijken. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 64 Sociaal Het eerste sociale onderscheid (het verschil tussen arm en rijk) is ontstaan in de boerendorpen. Door sedentair te leven, werd het stuk grond dat je bewerkte jouw bezit. Niet alle boeren werkten even hard. Sommigen werkten harder dan andere, nog andere waren slimmer of hadden gewoon meer geluk door een grotere lap grond te erven. Op die manier kregen zij dus meer land, meer vee, een groter huis en meer helpers dan de anderen. Op die manier is dus het eerste sociale onderscheid ontstaan: rijke en arme boeren. Eenmaal de metalen ontdekt waren, werd dit sociale onderscheid nog groter. Een rijke boer kon zich bijvoorbeeld een metalen sikkel, bijl of ploeg aanschaffen. Een arme boer kon dit niet, dus de rijke kreeg nog meer voorsprong. De arme boer moest maar zien te overleven met zijn houten werktuigjes. Eigenaars van mijnen werden heel rijk door de opbrengsten van hun metalen. Zij werden immens rijke en machtige figuren. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 65 Economisch Pottenbakken Vroeger gebruikte men dierenvellen of kuilen in de grond om voedsel in te bewaren en af te schermen tegen regen en ongedierte. Het probleem was dat muizen en ratten hier wel aan geraakten en zij aten vaak grote delen hiervan op. Wat overbleef, was dus een door elkaar gegooid hoopje voedsel dat op de koop toe ook nog vol bacteriën zat van deze kleine knaagdiertjes. Men moest dus op zoek naar een andere en betere manier om hun etenswaren in te bewaren. Rond 7000 v.Chr. ontdekte men in het Nabije Oosten de kunst om klei te bakken. De zachte klei werd daardoor een zeer harde en vaste materie. Men boetseerde de stukken klei tot de gewenste vorm ongeveer bereikt was en legde dit dan bij het haardvuur om hard te bakken. Later ging men deze potten zelfs versieren met puntjes, streepjes en allerlei figuurtjes. Spinnen en weven Omdat de mens behoefte had aan betere kledij, was het op dit vlak ook tijd voor een revolutionaire verandering. Rond 8000 v.Chr. vond men het systeem van spinnen en weven uit. Spinnen is een draad maken uit schapenwol. Vanaf 6000 v.Chr. gebruikte men een weefgetouw. Aan de bovenste stok van het weefgetouw bevestigde men de gesponnen draden. Deze werden naar beneden gehouden door aan de uiteinden stenen te bevestigen. Het enige wat men nu nog moest doen, was met een andere draad vlechten tussen de verticaal hangende draden. Op die manier kreeg je een lap stof. Dit werd gebruikt om bijvoorbeeld kledij van te maken. Metalen Het eerste metaal dat men begon te gebruiken, was koper. Rond 4500 v.Chr. slaagde men erin om koper vloeibaar te maken en daarna in een vorm te gieten. Het koper werd in een pottebakkersoven tot 1100°C opgewarmd. Koper gebruikte men sindsdien voor sierraden, wapens en werktuigen. Van het idee van koperen wapens is men echter heel snel afgestapt. Koper is een redelijk zacht metaal en was niet zo scherp en hard als bijvoorbeeld stenen bijlen. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 66 Rond 3500 v.Chr. kwam men op het idee om koper met tin te versmelten. Hierdoor ontstond een nieuw metaal: brons. Brons is vijfmaal zo hard als koper! Vanaf ongeveer 1500 v.Chr. was men erin geslaagd om ook ijzer te smelten. Voordien was dat niet mogelijk omdat men het niet tot een temperatuur van 1535°C kon verhitten. IJzeren wapens en werktuigen waren nog veel beter, sterker en scherper dan die van brons. Dankzij de ontdekking van deze metalen zijn nog vele nieuwe beroepen ontstaan. Metalen werden uit mijnen gehaald, dus hiervoor had je werkvolk nodig. Natuurlijk is er ook iemand nodig die toeziet of iedereen zijn werk wel goed doet. Zo krijg je dus nieuwe beroepen als mijneigenaars, mijnwerken, smeden enz. Politiek Toen men pas sedentair leefde, was er nog geen sprake van politiek. Er werden her en der kleine landbouwnederzettingen gesticht, die in het begin weinig of geen contact met elkaar hadden. Later veranderde alles. Doordat men door betere landbouwtechnieken steeds meer en meer voedseloverschotten had, ontstonden talrijke nieuwe beroepen. Hierover kan je lezen in het economische gedeelte. Deze nederzettingen groeiden uit tot dorpen. Deze dorpen bleven groeien omdat men steeds meer overschotten produceerde. Vaak hadden deze dorpen te kampen met invallen van andere dorpen en nomaden. Zij probeerden deze dorpen volledig leeg te roven en te verwoesten. Hier moest dringend verandering in komen en daarom nam de machtigste man het heft in eigen handen. Deze machtigste man was meestal degene die het meeste grond bezat. Hij riep zichzelf uit tot leider van het dorp en liet het omringen door een muur en bewaken door soldaten. Vanaf dat moment spreekt men van een stad. Nog later gi,gen deze steden ook onderling oorlog voeren met het doel de andere stad in te palmen en zo zichzelf nog rijker te maken. Als een stad een andere stad volledig onderwierp, spreekt men van een stadstaat. De leiders van deze stadstaten werden in het Midden-Oosten koningen genoemd, in Egypte sprak men van farao's. Deze leiders hebben werkelijk alle macht in handen: zij zijn op politiek vlak de belangrijkste persoon, zij zijn baas over heel het leger (opperbevelhebber), zij zijn de vervanger van god op aarde en daarom ook opperpriester en zij zijn baas over alle wetten en rechtspraak (opperrechter). Je ziet dus dat zij alle macht stevig in handen hadden. Deze koningen lieten de grootste werken bouwen om de weelde van hun stad nog duidelijker te maken. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 67 Kunst Doordat er een groot sociaal onderscheid was tussen arm en rijk, konden velen niet genieten van de prachtige kunst die kunstenaars konden vervaardigen. Enkel de rijken konden muzikanten in dienst nemen om zich 's avonds te vermaken, schilders die hun huis opsmukten enz. De koning had natuurlijk vele kunstenaars in dienst. Zij beschilderden zijn huis, vervaardigden de mooiste meubels, maakten de prachtigste sieraden en dag en nacht kon je naar de mooiste muziek luisteren. Dankzij de uitvinding van de metalen ontwierpen kunstenaars allerhande nieuwe sierraden zoals ringen, armbanden, halsbanden, gespen enz. Muziek en muziekinstrumenten De meeste vondsten betreffende muziek en muziekinstrumenten werden gedaan in Mesopotamië en Egypte. De oudste Mesopotamische instrumenten zijn fluitjes. Rond 3000 v.Chr. was er in Mesopotamië en omringende landen al een belangrijke muziekcultuur ontstaan. Men had snaarinstrumenten zoals de harp, blaasinstrumenten zoals fluitjes en slaginstrumenten zoals trommels. Verder zijn er ook nog allerhande cimbalen, ratels en belletjes gevonden. Het oude Egypte had een heel eigen muzikale cultuur. De Egyptenaren ontwikkelden vanaf 2500 v.Chr. unieke varianten op de instrumenten uit Mesopotamië. Men vond er onder andere harpen, lieren, luiten, rietfluiten en een aantal slaginstrumenten. In het graf van Toetanchamon vond men zelfs een zilveren trompet die dateert uit 1322 v.Chr. Religie Het geloof heeft altijd een grote rol gespeeld in de geschiedenis van de mens. Sinds de mens abstracter kon denken - men vermoedt sinds de Neanderthalers - was er al sprake van een vorm van geloof. Neanderthalers geloofden al dat er iets 'meer' moest zijn dan dat je op aarde ziet. Zij offerden soms stukjes vlees om de goden gunstig te stellen. Sinds men sedentair begon te leven, speelde religie een nog grotere rol in het dagelijks leven van de mens. Men was toen nog afhankelijk van vele factoren, denk maar aan de overstromingen van de Nijl. Als de Nijl niet zou overstromen, zou dat rampzalige gevolgen voor de Egyptische beschaving hebben. Er zou dan een grote hongersnood uitbreken, waarbij velen het leven zouden verliezen. Daarom had men voor bijna alles een god: voor de vruchtbaarheid, de overstroming van de Nijl, de zon, de zee, de dood enz. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 68 Een koning of farao regeerde zijn land in naam van de god. Hij was de vertegenwoordiger van god op aarde. Daarom liet deze man immense tempels bouwen om de godheid te eren en hem gunstig te stellen. Militair Omdat steden steeds rijker en rijker werden, was het natuurlijk voor een andere stad heel interessant om alles te komen leegroven. Vaak werden ook hele steden ingepalmd zodat de ene stad nog rijker werd. Steden werden ook regelmatig geteisterd door invallen van nomaden. Zij zwierven rond en probeerden zichzelf zoveel mogelijk te verrijken door allerhande plunderingen en roofmoorden. De stedelingen zagen dat het hoog tijd was voor verandering. Men bouwde een muur rond de nederzetting en liet deze beschermen door soldaten. Deze soldaten moesten natuurlijk voorzien worden van het nodige materiaal: zowel om aan te vallen als om zichzelf te beschermen. Dankzij de ontdekking van de metalen kon men voor de soldaten zwaarden, lansen, een helm en een pantser maken. Deze voorwerpen kan je onmogelijk van steen maken. Oorlogen te land... Omdat men sedentair leefde, had men een aantal dieren weten te domesticeren, waaronder het paard. Later, nadat men het wiel uitgevonden had, begon men aan de bouw van een strijdwagen. De eerste strijdwagens werden in het Nabije Oosten tijdens oorlogen tussen stadstaten gebruikt rond 3000 v.Chr.. Dit waren zware karren met dichte wielen. Duizend jaar later maakten deze karren plaats voor de echte strijdwagens met spaakwielen. Het voordeel van een strijdwagen is dat je zeer wendbaar bent. Je kan je heel snel verplaatsen: je kan een bliksemaanval uitvoeren om daarna even snel terug in de verdediging te gaan. Deze strijdwagens waren ook zeer handig voor boogschutters en speerwerpers. Zij stonden hoger dan het gewone voetvolk en hadden daardoor een beter overzicht over het slagveld. Dit gaf hen de mogelijkheid om beter te kunnen mikken tijdens het schieten van hun pijlen of het gooien van hun speren. Zij stonden trouwens in een wagen, dus een groot deel van hun lichaam was beschermd. ...en ter zee Veel is er niet geweten over oorlogsvoering ter zee tot ongeveer 2000 v.Chr. Men heeft wel ontdekt dat in Egypte de soldaten vaak op de Nijl vaarden op boten. Zij stonden allemaal langs elkaar op het dek en schoten met pijl en boog op hun vijanden. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 69 Wetenschap Het schrift Het schrift is misschien wel de beste uitvinding die de mens ooit gedaan heeft, want vanaf dat moment kon men zijn gedachten, bevindingen, geschiedenis enz. neerschrijven. Dit maakt het voor de wetenschappers van vandaag natuurlijk veel gemakkelijker om iets meer te weten te komen over een beschaving en cultuur in de geschiedenis. Niemand weet echter precies wanneer het schrift uitgevonden is. Rond 4000 v.Chr. ontwikkelde men een schrift in Mesopotamië. Dit was nodig omdat er veel te vaak problemen te kop opstaken bij handel en administratie. Handelaars ondervonden veel problemen omdat ze hun prijzen, hoeveelheden en gewichten nergens konden noteren. Ook de ambtenaren hadden het moeilijk om belastingen te berekenen zonder dit te kunnen opschrijven. Het schrift dat zich in Mesopotamië op het einde van het vierde millennium ontwikkelde, heet het spijkerschrift. Met dunne stokjes of rietjes werden deze tekens in kleien tabletten aangebracht. Rond 3100 v.Chr. hadden de Egyptenaren een geheel eigen schrift ontwikkeld, namelijk de hiëroglyfen. Rekenen en wiskunde Rekenen bestond al een paar duizend jaar eerder dan lezen en schrijven. Sinds de mens sedentair ging leven, is de handel steeds meer en meer gebloeid. Een handelaar moet natuurlijk kunnen tellen, anders zal hij steeds bedrogen worden. Om zijn handelingen vast te leggen, gebruikten de eerste handelaars kleine stukjes klei en steentjes. Zo kon de handelaar ook bijhouden hoeveel goederen hij verhandeld had en hoeveel nog opgeslagen stond. Rond 4000 v.Chr. werden deze stukjes klei en steentjes bewaard in enveloppen van klei, die soms verzegeld werden. Astrologie en astronomie De astronomie is de oudste wetenschap die we kennen. Het bestudeert het ontstaan van het heelal en de loop, de stand en het gedrag van de hemellichamen. Astrologie voorspelt de toekomst door de bewegingen van de hemellichamen in kaart te brengen en te interpreteren. In een Assyrisch spijkerschrifttablet van 1700 v.Chr. staan de bewegingen van de planeet Venus en de gevolgen ervan: 'Als Venus op de 28ste dag van de maand Arasamna verdwijnt en drie dagen lang niet aan de hemel te zien is en als Venus op de eerste dag van de maand Kislev verdwijnt, dan zal honger naar graan en stro in het land heersen; ontreddering zal over ons komen.' Geld en munten Munten werden pas in de zevende eeuw v.Chr. uitgevonden, maar dat wil nog niet zeggen dat men voor die tijd geen geld gebruikte. In Mesopotamië en Egypte kon je ook sinds het derde millennium v.Chr. betalen met zilver. Je moest dan een bepaald gewicht zilver betalen. De vorm van het zilver maakte niet uit: er waren staven, reepjes en ringen. Alleen de rijkste mensen konden zich dit zilver permitteren. Je kon even goed met andere goederen betalen, bijvoorbeeld met graan. De meeste betalingen gebeurden met zulk voedsel. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 70 Geschiedenis module 1a: de prehistorie 71 6. De Kelten4 6.1. Oorsprong 6.1.1. Wie waren ze ? De Kelten waren een volk, een gemeenschap, een cultuur,... die, vooral door de Romeinen, gezien werden als woeste krijgers. Een correct beeld? Zij hadden een groot (meer dan 1,60m; ze waren groter dan de Romeinen), agressief gebouwd uiterlijk en waren geducht voor hun volharding. De mannen en vrouwen liepen er volgens sommige bronnen schaars gekleed bij. Zij kwamen van het Europese vasteland en hadden een traag ontwikkelende beschaving. Rond 500 v.C. kwamen zij over naar het Schotse gebied. In feite kunnen zij gezien worden als onze vroege voorvaders. Waarom Schotland en de Kelten vaak samen geassocieerd worden, is vrij duidelijk: de Kelten hebben overal in Europa gewoond, gebieden die door latere invallers telkens overmeesterd werden, of met wie tenminste handel werd gedreven. Door de onherbergzame streek, was Schotland niet interessant voor handel (= cultuurvermenging) en oorlog (= moeilijk te bereiken). Vandaar dat daar in zekere mate de fundamenten van de oorspronkelijke Kelten behouden werden... Er waren twee grote Keltische beschavingen/periodes: de Hallstatt (Oostenrijk, ca. 800-500 vC.) en de La Tène (Zwitserland, ca. 450-1ste e v.C.) De verschillen tussen de Keltische stammen konden groot zijn op politiek, economisch, religieus,… vlak. Naar gelang hun woonplaats werden zij beïnvloed door de lokale beschavingen/culturen, bijvoorbeeld de Germaanse , de Griekse, de Romeinse,… We bestuderen de Kelten in de cursus prehistorie. Het zou misschien logischer zijn als we de kelten zouden bestuderen in de cursus Rome. De Romeinen zijn vaak met de Kelten geconfronteerd geworden. Het heeft de Romeinen heel wat inspanningen gekost om hen te onderwerpen. De Kelten waren sedentair, maar kenden het schrift niet5 en behoren dus tot de prehistorie. Wat we over hen weten, weten we via de archeologie, maar ook via de Romeinen. Met hun getuigenissen moeten we echter voorzichtig zijn. Die zijn niet altijd objectief. 4 http://www.greatscotland.be/geschiedenisde_kelten.htm Jannssens U, De Oude Belgen, z.p., 2007. Dit schitterend boek is een aanrader! Sommige handboeken geschiedenis behandelen de Kelten in het 1ste jaar, andere in het 2de jaar. 5 Druïden zouden wel een verkorte vorm van het Grieks hebben gekend, maar gebruikten het alleen voor religieuze aangelegenheden Geschiedenis module 1a: de prehistorie 72 6.1.2. Etymologie De Romeinen noemden dit volk Galli (naar gallus = haan, omdat ze hun haren met kalk rechtop lieten staan; dat leek op de kam van een haan) de Grieken noemden hen Galatai. Maar meestal werd de term Keltoi. (misschien van het oude Griekse woord dat verborgen mensen betekent) gebruikt. De Hallstatt- en La Tène-periode van Europa leveren in geschreven bronnen de eerste vermeldingen op van de term Kelten; de Keltoi. De vroegste vermeldingen spreken al van een bevolkingsgroep (een taalgroep) rond 500 v.C. (Miletius) en 450 v.C. (Herodotus). 6.1.3. Situering De Kelten behoren tot de Indogermaanse (= Indo-Europese) volksstammen. De eerste Kelten (ongeveer 1800 v. Chr.), woonden in het gebied van de Boven-Rijn en Boven-Donau. Langzaam werd de groep groter en door overbevolking en interne conflicten zwermden ze uit. Meestal gebeurde dit door vreedzame kolonisatie, soms ook door veroveringstochten. Het uitzwermen nam eeuwen in beslag. Het westen (Frankrijk, Britse eilanden en Ierland) bevolkten ze in de 6de eeuw v.C. Rond de 4de eeuw v.C. verspreidden ze zich over Italië en in 390 v. Chr. plunderden ze Geschiedenis module 1a: de prehistorie 73 Rome. In het begin van de 3e eeuw overspoelden ze Griekenland. Later staken ze de Bosporus over en vestigden zich in Klein-Azië. 6.1.4. Ondergang De Keltische samenleving bestond uit verschillende stammen – van een staat was geen sprake- die af en toe een onderlinge strijd voerden maar over het algemeen in vrede met elkaar leefden. Ze bezaten de basis om een machtig rijk te vormen maar hadden daar nauwelijks nood aan. Juist dat gebrek aan onderlinge eenheid wist Julius Caesar goed te gebruiken. Hij wendde de onderlinge jaloersheid tussen de stamhoofden en edelen aan en overwon langzaam maar zeker heel Gallië. In het jaar 58 v.C. begon Caesar met de 'pacificatie' van Gallië. Ondanks het verbeten verzet van de Galliërs, vanaf 52 v.C. onder leiding van Vercingetorix, was hij na acht lange jaren vol strijd heer en meester in het land. 6.2. Wonen bij de Kelten 6.2.1. Stamverband of alleen ? De mensen in Keltisch Europa leefden in verschillende stammen onder leiding van een hoofdman. Het aantal Kelten was zeer groot, toch leefden ze niet in één grote groep. Daarentegen waren er wel zeer veel stammen met een beperkt aantal Kelten per groep. Doordat de stammen klein waren en de verschillende stammen niet met elkaar samenleefden waren de migraties van de Kelten niet zo heel erg ingrijpend. Op die manier konden ze ook snel met de lokale bevolking integreren. De meeste Kelten waren landbouwer of veehouder en woonden in kleine dorpjes. Maar vlak voordat de Romeinen in Brittannië en Gallië kwamen, vormden zich grotere Keltische nederzettingen die op kleine steden begonnen te lijken. Confederaties van meerdere stammen bleken duidelijk niet stabiel te zijn en al naar gelang de politieke situatie vielen ze uiteen of groeiden ze naar elkaar toe. De stammen werden geregeerd door koningen of stamhoofden (soms als duo) met een beperkte macht. Er was ook een volksvergadering, de volksvergadering bestond uit alle vrije mannen van de stam. Zij mochten de belangrijke besluiten nemen. Er bestond ook een vergadering van een paar honderd belangrijke edelen. Dit was een machtig lichaam waaruit men de heerser koos. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 74 6.2.2. Het dorp De Kelten woonden in kleine dorpen met huizen en graanschuren. Om het hele dorp was een rechthoekige palissade gebouwd: een omheining van palen in de grond met aan de bovenkant scherp geslepen punten6. De eerste Keltische steden (eigenlijk grote dorpen) begonnen zich rond 200 v.C. te ontwikkelen. In deze steden waren de huizen niet dicht tegen elkaar gebouwd zoals in het Middellandse-Zeegebied. De steden waren onderverdeeld in wijken met een gespecialiseerde bestemming. Zo waren er aparte wijken voor de textiel, de metaalambacht, de bronsgieters, de smeden, de leerlooiers, …. De mooie huizen van de edelen en de godentempels lagen in het midden van de stad. De straten vormden een rechthoekig patroon, om de tien meter stonden er woningen met daartussen grote stukken grond waarop gewassen verbouwd werden of weidegrond voor dieren. De steden werden rondom beschermd door stenen vestingwallen met boomstammen er tussenin gevoegd. Bij vijandelijke aanvallen konden deze de schokken van grote blokken steen, die erheen geslingerd werden, opvangen. Keltisch dorp 6 Vele dorpen hadden een gewone omheining van riet. Niet om belagers buiten de houden, wel om het vee binnen te houden Geschiedenis module 1a: de prehistorie 75 6.2.3. Het Keltische huis Er bestaan geen complete huizen meer uit de Keltische tijd, maar toch hebben archeologen voldoende bewijzen gevonden om te weten hoe ze eruit zagen en om er constructies van te maken. Ze weten dat de huizen meestal rond van vorm waren, maar soms ook ovaal, rechthoekig of vierkant. De muren werden gemaakt van steen of van takjes en leem, afhankelijk van het materiaal dat in de buurt voorhanden was. De daken waren met stro of riet bedekt. Soms waren de huizen gedeeltelijk ondergronds en waren ze via nauwe gangen met elkaar verbonden. Een Keltisch huis had maar één grote kamer. Het vuur brandde in een vuurhaard in het midden en zorgde voor warmte en licht. Het werd ook gebruikt om op te koken. De vloer werd gemaakt van stevig aangestampte modder. Het rieten dak leverde groot brandgevaar op. Er was namelijk geen schoorsteen, alleen een opening in het dak en daarom konden de vonken van het vuur het dak gemakkelijk in vuur en vlam zetten. Door natte huiden boven het vuur te spannen, probeerde men brand te vermijden. In kleine bijgebouwtjes zaten dieren en werden voorraden opgeslagen. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 76 Geschiedenis module 1a: de prehistorie 77 6.3. Vechtlust en oorlogsvoering 6.3.1. Tactiek Eerst traden enkelen van hen naar voren en daagden de dappersten van de tegenstanders uit tot een tweegevecht. Daarbij zwaaiden ze geweldig met hun wapens om de tegenstander te intimideren. Als iemand de uitdaging had aangenomen, barstten de medestrijders uit in woeste gezangen, waarin de daden van hun voorouders en hun eigen heldendaden werden geroemd. Om de vijand al voor het gevecht de moed te ontnemen, werd hij bespot of beledigd. Het was een soort psychologische oorlogsvoering, die ontwikkeld was tot ritueel. 6.3.2. Methode De hoorns schalden en de krijgers barstten uit in luid geschreeuw. Zwaarden werden tegen schilden geslagen, dit wakkerde de woede en de vechtlust aan. Dan stormden de eersten op de vijand. Tegelijkertijd kwamen op de flanken strijdwagens in beweging. Deze waren gewoonlijk met twee man bezet. De één mende de paarden, de ander gooide zijn speren naar de vijand. Als hij ze allemaal geworpen had, sprong hij van de strijdwagen om zich als vechter te voet in te zetten. Op dat ogenblik keerde de menner de wagen om deze in geval van vlucht klaar te zetten. De cavalerie streed ook op deze manier. Twee ruiters zaten op een paard; de één gooide tijdens de aanval zijn speren en steeg dan af, de tweede wendde het paard, bond het vast en greep, net als de andere, naar het zwaard of naar de lancia (een Keltisch woord voor lans). Geschiedenis module 1a: de prehistorie 78 6.3.3. Wapendracht Over de lans schrijft de Griekse geschiedschrijver Diodorus dat de punt ervan wel een halve meter lang en bijna veertien centimeter breed was. De ene lansbladen waren plat, de andere over hun hele lengte gegolfd, zodat de stoot niet alleen een diepe wond veroorzaakt, maar zodat de wonde bij het terugtrekken ook nog eens wordt opengescheurd. Het zwaard was het favoriete wapen van de Kelten. Het was zo lang als de werpspies van andere volkeren. Eerst had het een simpel brons blad, maar later is het geëvolueerd naar een relatief modern zwaard. De maliënkolder werd wellicht uitgevonden door de Kelten en woog ca. 15 tot 20 kg. Enkel de rijken, de adel, konden zich dit permitteren tijdens het gevecht. Waarschijnlijk werden schilden, gewoonlijk platte stukken hout, overtrokken met leer om ze te beschermen tegen het weer en splijting. De exemplaren die men bij de La Tène vond waren ongeveer 1,1 meter hoog, maar latere afbeeldingen van Galliërs die op hun schilden leunen wekken de indruk dat in de late ijzertijd sommige schilden groter waren, misschien wel 1,3 - 1,4 meter hoog, zoals de schilden die de Romeinse legioenen in deze tijd gebruikten. Hun vorm was vaak een langgerekte ovaal of een lange rechthoek met afgeronde hoeken. Men kende ook ronde vormen, lange zeshoeken en ovale (in Brittannië). Men hanteerde de schilden met behulp van een handgreep die in het midden van het bord horizontaal was bevestigd en men droeg het schild als een koffer. De vuist werd beschermd door een houten knop aan de voorkant. Er was geen riempje voor de onderarm. Evenals de Romeinse schilden waren de Keltische schilden tevens aanvalwapens; behalve tot het afweren van slagen dienden ze als een gepantserde vuist om de tegenstander te raken. Men voorzag de schilden vaak ter, versteviging of versiering, van een ijzeren of bronzen plaat en soms ook van een metalen rand. Vanaf de 4de eeuw v.C. vervaardigde men in Gallië – wellicht als antwoord op de ontwikkeling van grote slagzwaarden – ijzeren helmen; deze hadden de zwakkere bronzen versies verdrongen tegen de tijd dat de Romeinse veroveraars kwamen. De Geschiedenis module 1a: de prehistorie 79 helmen hadden een bewerkte knop aan de bovenkant en een nekbeschermer. Gewoonlijk bezaten ze ook wangstukken, die er met scharnieren aan vastzaten, een element dat waarschijnlijk uit Italië was overgenomen. Ze waren vaak versierd en sommige waren verfraaid met buitengewone ‘topstukken’. De klassieke teksten noemen helmen met horens, de horens waren waarschijnlijk alleen voor de sier. Er zijn ook helmen teruggevonden volledig versierd met goud en ingelegd koraal. Deze hadden vermoedelijk alleen een ceremoniële functie. Aan de vooravond van Caesars verovering vond er een vernieuwing plaats in het ontwerp van helmen, nu verschenen er vormen als ‘bolhoed’ helm, met een gladde top en een rand. Sommige van deze helmtypen uit Gallië waren de voorlopers van nieuwe helmvormen bij de Romeinen. De Kelten namen wapens en tactiek van hun tegenstanders, bijvoorbeeld de Romeinen, over. 6.3.4. Furor Maar hetgeen de vijanden werkelijk bevreesde, was de aanblik die de Kelten boden en vooral de dolle razernij waarmee ze aanvielen. Als ze eenmaal aan het vechten waren, waren ze niet meer normaal, ze raakten in een soort gevechtstrance. Van discipline en tactiek was er echter geen sprake. Tegen de goed getrainde en gedisciplineerde Romeinse legioenen moesten zij uiteindelijk het onderspit delven. De Romeinen hebben dit gedrag later furor genoemd en het altijd gevreesd. Om de furor nog eens te benadrukken, moet je weten wat ze met hun overwonnen vijanden deden. Ze hakten hun hoofd af en spijkerden die dan thuis boven de deur van hun hut. De hoofden van hun voornaamste vijanden conserveerden ze in cederolie en bewaarden ze in houten kistjes om vol trots te tonen aan hun bezoekers. Ze geloofden dat de kracht van de gedode tegenstander zo op hen over ging. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 80 6.4. Dagelijks leven en onderhoud 6.4.1. Landbouw De Kelten waren welvarende landbouwers en veefokkers. Ze werkten voor zichzelf op hun eigen boerderij, wat niet vanzelfsprekend was in die periode. Ze werden bijgestaan door hun familie en soms ook vrienden. Sommige boeren hadden ook slaven voor het zware werk. 6.4.1.1. Nieuwe werkmiddelen Zware ploeg met ijzeren scharen: de ijzeren ploegschaar werd gebruikt om de grond te scheuren, zware kleibodem te bebouwen en om de door oogst uitgeputte grond naar onder te brengen, terwijl de onderliggende rijke grond naar boven gebracht werd. Oogstmachine (=maaimachine): een getande zeis op wielen door een muilezel of een os geduwd en bediend door twee werklieden. De ene liep erachter om de machine te besturen, de ander liep ervoor om het afgesneden graan los te maken. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 81 De Kelten hebben deze oogstmachine uitgevonden en doorgegeven aan de Romeinen. Zij worden gezien als de uitvinders van het hoefbeslag, het houten wiel met ijzeren band, de ploeg op wielen,… 7 Daarnaast zijn de Kelten ook de uitvinders van de kogellagers in het wiel, email, de maliënkolder, de kar met 4 wielen, de houten ton en emmer,de maaimachine, geruite stoffen, zeep,… 7 Geschiedenis module 1a: de prehistorie 82 6.4.1.2. Vee Door de ijzeren werktuigen waarover de Kelten beschikten was een meer rationele veefokkerij mogelijk: ze maaiden gras en sloegen het op in schuren, hierdoor kon de verhuizing van zomer- naar winterweiden afgeschaft worden. Doordat de runderen niet meer over grote afstanden moesten gedreven worden, kwamen ze beter in hun vlees te zitten. Koeien in de stal gehouden, gaven meer melk en mest. Ze draineerden weiden om groot vee te kunnen houden. 6.4.2. De handwerkslieden De handwerksliedenwaren belangrijk omdat ze niet alleen de voorwerpen konden vervaardigen die nodig waren voor het dagelijks leven. Ze vervaardigden ook de sieraden die de Keltische heren droegen. De Keltische heren droegen dit om hun rijkdom en hoge stand te tonen. 6.4.3. Slavenhandel De meeste slaven verkregen de Kelten tijdens hun veroveringstochten. Ze deden het zware en vuile werk. Bovendien waren de slaven een zeer belangrijk ruilgoed. De Kelten werkten met het omrekensysteem, waarbij één cumal of slavin, drie melkkoeien waard was. Slavenhandel werd nog belangrijker toen het Romeinse Rijk groter werd, omdat de Romeinen steunden op de slaven voor de mijnen en de boerderijen die de basis vormden voor hun Rijk. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 83 6.4.4 . Mijnbouw, ijzer, koper en zout De mijnbouw in het gebied rond Hallstatt en Dürnnberg dateert al van de midden-bronstijd. Dit werd aangetoond door vondsten van gereedschappen in de zoutmijnen. In de 18de eeuw werden zelfs de mummies van verongelukte prehistorische mijnwerkers gevonden, maar deze zijn later vernietigd. Er werd voornamelijk zout gewonnen, wat in die dagen een zeer waardevol handelsgoed was. Deze zoutwinning was wellicht de bron van de rijkdom die in zovele grote graven tentoon wordt gespreid. Door de bijzondere omstandigheden in de zoutmijnen zijn ook leer en textiel bewaard gebleven. Zodoende weten we dat de mijnwerkers veelal gekleed waren in een leren overkleed, met daaronder wollen onderkleding. Deze kleding was niet nieuw, maar heeft kennelijk een tweede leven als 'werkkleding' gekregen. Hierdoor zijn ook enkele voormalige 'pronkstukken' bekend. Aan de hand van de schoenmaten van het (veelvuldig) gevonden schoeisel kunnen we afleiden dat niet alleen volwassenen in de zoutmijnen gewerkt hebben maar ook kinderen van verschillende leeftijden. Uit verschillende analyses is inmiddels bekend dat het om een min of meer professionele vorm van mijnbouw8 ging, bedreven door een groep die door zouthandel in hun levensonderhoud voorzag, waarbij omliggende land- en bosbouwgebieden voor de nodige ondersteuning in de vorm van hout, leer en voedsel zorgden. Ook werd ijzer gedolven, met name in de Kalkalpen, maar aangezien ijzer vrij wijdverspreid voorkomt, is dit waarschijnlijk nooit handelswaar geweest. Voor het koper en tin dat voor de productie van brons noodzakelijk was, was men op import aangewezen. 6.5. Het keltisch gezin 6.5.1. Mannen Een Keltische man droeg als symbool van zijn invloedrijke positie een halsring of torques om zijn nek. We kunnen eruit afleiden dat hij waarschijnlijk behalve een krijger ook een boer en het hoofd van zijn familie was. Voor hem betekende het gezin waarschijnlijk meer dan alleen zijn vrouw en kinderen. Zijn ouders zouden er waarschijnlijk ook bij horen en alle ongetrouwde broers en zussen, maar ze zouden elkaar allemaal helpen door samen op de boerderij te werken. De mannen in de Keltische maatschappij mochten waarschijnlijk ook verscheidene vrouwen nemen 8 Morinen en Menapiërs leefden aan de Noordzee en waren belangrijk in de zoutwinning en-handel Geschiedenis module 1a: de prehistorie 84 6.5.2. Vrouwen De man was het gezins- of familiehoofd, de vrouwen werden niet als gelijken beschouwd. Als zij geen kinderen voortbracht (wat vaak de reden was dat een man meerdere vrouwen nam), konden haar erfrechten overgaan op de kinderen van de bijvrouwen. De vrouwen waren gebonden aan de 3 klassieke k's: keuken, kemenade (vrouwenvertrek) en kinderen. De Keltische vrouwen maakten al het eten voor hun familie klaar. Daar hoorde zowel het maken van boter en kaas als het koken bij. Ze moesten ook graan tot meel maken en elke dag brood bakken. Een andere taak die hen bezighield, was het maken van wollen stof. Nadat de schapen waren geschoren, werden de knopen uit de schapenvacht gekamd. Daarna werden er op een spinklos draden van gemaakt, waarna er een stof van werd geweven. In sommige adellijke families zouden de vrouwen de heersers geweest zijn9 en veel van hen werden samen met hun kostbare sierraden begraven. Familiebanden moeten toen belangrijk zijn geweest, omdat beelden uit de Romeinse tijd aantonen dat de Kelten die verslagen werden, liever hun vrouw en daarna zichzelf doodden dan slaaf te worden. 6.5.3. Kinderen Er is maar weinig bekend over de kinderen van de Kelten. Gezien er geen school was, zullen ze waarschijnlijk in huis of op de boerderij hebben moeten werken, zodat ze zich nuttig konden maken. Het staat wel vast dat een jongen zich buitenshuis niet in de gezichtskring van zijn vader mocht ophouden, want dat werd als een regelrechte schande aanzien. 6.5.4. De ouderen en minder gegoeden De Kelten bekommerden zich om mensen die oud, arm of ziek waren. Ze zorgden ervoor dat ze voedsel, kleding en onderdak hadden. Als deze mensen zelf geen familie hadden, werd er binnen hun plaatselijke woongemeenschap voor hen gezorgd. Al ca. 300 v. Chr. kenden de keltische stammen een soort ziekenhuizen. 6.5.5. Sociale differentiatie (een gelaagde maatschappij) 9 Hieraan twijfelen de meeste wetenschappers Geschiedenis module 1a: de prehistorie 85 Uit het beschikbare bewijsmateriaal komt het beeld van een sociaal gedifferentieerde maatschappij naar boven. Mensen waren niet elkaars gelijken; sommigen hadden het veel beter dan anderen. Dit blijkt onder andere uit vondsten van z.g. koningsgraven, die gekenmerkt worden door zeer kostbare (gerekend in arbeid en materiaal) graven en zeer rijke bijgiften, niet alleen lokale producten, maar ook ingevoerde luxeartikelen. Ook uit de verschillende grafvelden blijkt dat er een merkelijk verschil in begrafeniswijze was. Sommigen kregen zeer rijke grafgiften en een grafheuvel, anderen moesten het doen met een eenvoudige begrafenis en een paar symbolische giften of helemaal geen. 6.6. Barden De bard was de gebruikelijke benaming voor een lyrische zanger en dichter. Op een soort lier, de "cruth", begeleidden zij de gezangen en verzen die ze voordroegen. De barden stonden ook bekend als geschiedkundigen want ze leerden geheel de geschiedenis van hun stam en voorvaders van buiten en vertelden die dan door aan het nageslacht. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 86 6.6.1. Functies De bard legde contact met het verleden en de wereld van de natuur. De bard werkte met cyclus van de seizoenen. De bard stelde de kalenders vast. De bard werkte met de krachten van de 4 elementen: aarde, water, vuur, lucht. De bard maakte nieuwe gedichten voor speciale gelegenheden zoals veldslagen, huwelijken, geboortes. 6.6.2. Opleiding Een bard werd opgeleid gedurende een twaalf jaar lange periode in een soort van dichterscholen. Die dichterscholen werden gevormd door 1 leraar en zijn dienaren. Tijdens het eerste jaar leerde de dichter, of anders gezegd de bard, 20 verhalen die hij van buiten moest leren. Het tweede jaar leerde hij meer over de filosofie en poëzie en hij bestudeerde de verhalen over de mythologische goden. Dit herhaalde zich jaar na jaar opnieuw totdat hij onder andere de geheime taal der dichters en allerhande bezweringsformules leerde. Na zijn ‘studies’ kreeg hij de taak zich in een stam te vestigen en daar de functies van de barden te volbrengen. 6.7. Druïden Ons beeld van de druïden is grotendeels verkeerd. Wij zien een druïde immers als een oude man met een baard die een lang wit gewaad draagt met aan z'n riem een sikkel. Dit terwijl druïden zowel in het zwart (druïden van Mona) als in het wit gekleed konden zijn. Wit was echter wel de overheersende kleur. De reden waarom een druïde als een oude man werd gezien is heel simpel: vooraleer men druïde kon worden moest men de opleiding van bard en ovaat (begrijpen van de natuur, van Geschiedenis module 1a: de prehistorie 87 tijd, dood en wedergeboorte) afronden, tegen die tijd echter was men al een man van hogere leeftijd. 6.7.1. Etymologie De benaming druïde is afkomstig van het Latijnse woord ‘druida’ en ook van het Keltische ‘druveid’, wat betekent: "die de eik ziet". Gezien druïden een grote kennis bezaten en de vertaling van ‘druïden’ eigenlijk te maken heeft met bomen, kunnen we besluiten dat een druïde "een kenner van de bossen" of "een boswijze" was. Dit geeft ons een idee van wie de druïden werkelijk waren, mannen die nauw verbonden waren met de natuur. 6.7.2. Voorstelling beeld druïden De Ieren waren ervan overtuigd dat de druïden tovenaars waren die het verleden opriepen, de toekomst voorspelden en de zieken genazen. De Galliërs en de Keltische stammen in Brittannië beschouwden de druïden echter als een soort wijze mannen of medicijnmannen die zich bezighielden met onderwijs en opvoeding. De Romeinen vervolgden de druïden streng omdat ze dachten dat de druïden de leiders van het verzet tegen de Romeinse overheersing waren. Sommigen zagen de druïden meer als magiërs, dichters, raadgevers, genezers en filosofen. 6.7.3. Religieuze functie Religieuze feesten: Het kostte de druïden twintig jaar om alle kennis die ze nodig hadden voor alle ceremonies te onthouden. Druïden schreven hun kennis Geschiedenis module 1a: de prehistorie 88 immers niet op. Belangrijkste ceremonies werden uitgevoerd op: 1 ) Samhain Bij de Kelten viel Nieuwjaar op één november. Deze belangrijkste feestdag werd Samhain genoemd. Het was een magische dag, omdat Samhain niet bij het oude, noch bij het nieuwe jaar hoorde. Na de kerstening werd dit feest vervangen door Allerheiligen-Allerzielen. 2) Imbolc werd gevierd van 31 januarin op 1 februari; het betekende het einde van de winter. Vrouwen en kinderen wiedden het laatse onkruid en verbrandden het. In de woningen werd ‘grote kuis’ gehouden. Met de kerstening werd er Onze-LieveVrouw-Lichtmis van gemaakt. 3 ) Beltane Na Samhain was Beltane, dat in mei werd gevierd, de belangrijkste feestdag in het keltische jaar; de zomer brak aan. De Kelten staken op die dag ontzaglijke vuren aan waar ze het vee tussen dreven. Ze geloofden immers dat ze het vee daarmee tegen ziekten konden beschermen. Met de kerstening werd de maand mei aan Maria gewijd. 4) Lughnasadh werd van 31 juli tot 1 augustus gevierd. Het feest werd genoemd naar Lugh, de god van oorlog en vruchtbaarheid. Men vierde dan het binnenhalen van de oogst. Vaak werden er dan huwelijken afgesloten. De katholieke Kerk maakte van het feest Maria-Oogst. De druïden brachten ook mensenoffers, niet in een tempel maar in het diepste van een "heilig" woud. Dit hield in dat de Kelten bepaalde groepen bomen net zo heilig beschouwden als wij tempels en kerken. Gewone mensen mochten niet te dicht bij zo'n heilig bos komen. Daar hielden de druïden toezicht op. De Romeinse dichter Lucanus beweerde dat de Kelten de heilige bomen lieten verwilderen: ze lieten de bomen naar elkaar toegroeien zodat de kruinen het zonlicht tegenhielden. Op deze heilige plaats werden de offers gehouden. Voor alle vier de natuurelementen hadden de druïden een verschillende dood, namelijk ophanging voor lucht, verdrinking voor water, verbranding voor vuur en levend begraven voor aarde. De personen die geofferd werden, waren gewoonlijk krijgsgevangenen, verstotenen of misdadigers. Uit hun stuiptrekkingen meenden de druïden de toekomst te kunnen voorspellen. 6.7.4. Politiek De druïde was de persoon die veel politieke invloed had binnen een stam. Hij was degene die de touwtjes in handen had. Hij hoefde zelfs geen rekenschap af te leggen, want hij kon immers alles doen zonder zich ergens iets van aan te trekken. Een druïde bepaalde of er een oorlog gevoerd moest worden of niet. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 89 De druïden waren als rechters bevoegd om te oordelen over misdaden, moorden en erfenistwisten. De allerzwaarste straf die zij konden opleggen aan iemand was de uitsluiting van de offerrituelen. Eens in de zoveel manen kwamen alle druïden van een bepaald gebied samen, ook al voerden bepaalde stammen oorlog met elkaar. 6.7.5. Heilige Planten De heiligste boom was de eik, maar ook de maretak was heilig. Deze laatste zou een geneeskrachtige werking hebben en ook de vruchtbaarheid bevorderen. Om aan maretak te geraken klom een druïde in de boom en sneed de maretak met een gouden (waarschijnlijke zilveren) sikkel. De maretak liet hij dan naar beneden vallen waar andere druïden ze opvingen in een witte doek. Maretak was immers een heilige plant en mocht dus de grond niet raken. Het sap van de maretak werd ook gegeven aan mensen die geofferd moesten worden, de druïden zullen dus wel geweten hebben dat de maretak giftig is. 6.8. Keltische goden/religie De Kelten geloofden in het bestaan van honderden goden. Velen waren plaatselijk of duplicaten; hun namen verschilden naargelang van de streek, maar hun attributen en algemene functies bleven gelijk. Alle goden werden vergezeld door dieren of vogels. Men beschouwde ze als dragers van goddelijke inlichtingen. Enkele goden: - Belanos: god van het licht - Arduinna: godin van de Ardennen - Nehalennia: godin van de handel, welvaart en vruchtbaarheid - Lugh: zonnegod, van oorlog en vrede, van vruchtbaarheid 6.9. Keltische kunst 6.9.1. Kenmerken De Keltische kunst is geen kunst zoals wij ze kennen in schilderijen en beelden. Ze bestaat eerder uit kunstige versieringen op gebruiksvoorwerpen en af toe Geschiedenis module 1a: de prehistorie 90 wel eens juwelen. Dit is waarschijnlijk zo omdat de kelten eerder praktisch aangelegd waren. De Keltische kunst die hier besproken wordt, is voornamelijk kunst uit de Hallstatten de La Tènecultuur; deze twee culturen zijn de basis voor alle latere keltische culturen. Keltische kunstvormen werden vooral gekenmerkt door de vele geometrische figuren en de grote symbolische waarde ervan. Levensgetrouwe figuren komen zelden voor en afbeeldingen van dagelijkse taferelen zijn al helemaal uit den boze. 6.9.2. Symbolen De Kelten maakten in hun kunst zeer veel gebruik van geometrische symbolen. Het belangrijkste en het meest voorkomende symbool is zonder enige twijfel de gewone spiraal. De spiraal stond bij de Kelten voor de zon maar ook voor groei en "kosmische energie". Geschiedenis module 1a: de prehistorie 91 De negatief georiënteerde spiraal stelt net als de gewone spiraal de zon voor. En volgens sommigen stelt ze zelfs de zon in eclips voor, wat niet onwaarschijnlijk is want de Kelten waren tamelijk ver gevorderd in hun astronomische kennis. Van dit symbool is de betekenis lang onduidelijk geweest. Maar toen een professor op het lumineuze idee kwam om stand van de sterren van de voorbije duizenden jaren te vergelijken met het patroon van de spiraal, bleek dat het patroon overeenkomt met de stand van de helderste sterren tijdens de zonne-eclipsen van ongeveer 2000 jaar geleden. Dit is iets wat erop zou kunnen duiden dat de vroege Kelten dit symbool gebruikten om een eclips voor te stellen en dat de latere Kelten het hebben overgenomen zonder te weten waarom. Sommigen beweren ook dat de eerste spiraal de kleine winterzon voorstelde en de derde de grote winterzon. Van deze dubbele spiraal denkt men dat ze staat voor het water of de zee maar dit zijn slechts veronderstellingen. Aannemelijker is dat ze de equinox, wanneer dag en nacht even lang zijn, voorstelt. Dit symbool is kenmerkend voor de Keltische dualiteittheorie en stelt het evenwicht tussen mens en natuur voor. Deze drievoudige spiraal, de spiraal van het leven genoemd, staat voor de seizoenen, de drievuldigheid van het leven: geboorte, leven en hergeboorte in het hiernamaals. Dit symbool beeldt de vermeende eenheid van de Keltische stammen uit. Dit symbool, ook wel eens de TRISKELON genoemd (naar het Grieks voor drie benen), stelt de vooruitgang en competitie voor. De cirkel is het meest elementaire symbool in de keltische symboliek. Ze heeft meer dan één betekenis waaronder de zon, de maan, het vogelnest, de opening waardoor we allemaal geboren zijn, de oneindigheid, ... Geschiedenis module 1a: de prehistorie 92 6.10. Keltische taal Het continentale Keltisch is al uitgestorven in de 6de eeuw n.C.. Het Keltisch van de eilanden bestaat uit het Gaelic en het Brits. Uit het Gaelic is het Iers (Ierland), het Schots (Schotland) en het Manx (het eiland Man, uitgestorven) ontstaan. Uit het Brits is het Welsh (Wales), het Cornisch (Cornwall, uitgestorven) en het Bretoens (Bretagne) geëvolueerd. 6.11. Keltische mode 6.11.1. Sieraden De Kelten hielden van vertoon in sieraden, zoals armbanden en halsringen. De sieraden bij de mannen: ze droegen sierspelden die eigenlijk gemaakt waren om kleding vast te zetten. Ze konden zeer mooi bewerkt zijn. De mannen droegen ook vaak armbanden, maar het beroemdste sieraad is toch wel de metalen nekring of torques. De sieraden kunnen gediend hebben als symbool van rang of stand, adeldom of macht en ze kunnen verband hebben gehouden met de godsdienst. De sieraden bij de vrouwen: de keltische vrouwen waren dol op sieraden. Teenringen, vingerringen, armbanden en enkelbanden uit brons en uit andere materialen waren bijzonder algemeen. Men droeg ook halsversieringen, op de eerste plaats de torques, maar daarnaast ook kettingen van koraal, barnsteen of glazen kralen. Later verdwenen de enkelbanden weer en kwamen er bronzen heupgordels en verving men de bronzen armbanden door glazen armbanden met schitterende kleuren. De sieraden bij de vrouwen kunnen ook gediend hebben als indicator van leeftijd, rijkdom en status als getrouwde vrouw of moeder. leeftijd, rijkdom en status als getrouwde vrouw of moeder. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 93 Ring Fibulae Gedraaide ringen Torques 6.11.2. Haartooi Haartooi bij de mannen: de mannen zagen er ruig uit vanwege hun lange haar, hun baarden en de grote snorren van de aristocraten. Het maken van piekhaar door het in kalkwater te wassen, moest wellicht hun angstaanjagendheid op het slagveld vergroten. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 94 De haartooi bij de vrouwen: de vrouwen droegen hun haar lang met ingewikkelde haardrachten. Ze zaten urenlang voor hun bronzen spiegels om hun haren te wassen, te kammen en te vlechten. Men droeg ook halsversieringen, op de eerste plaats de torques, maar daarnaast ook kettingen van koraal, barnsteen of glazen kralen. Later verdwenen de enkelbanden weer en kwamen er bronzen heupgordels en verving men de bronzen armbanden door glazen armbanden met schitterende kleuren. De sieraden bij de vrouwen kunnen ook gediend hebben als indicator van leeftijd, rijkdom en status als getrouwde vrouw of moeder. 6.11.3. Kleding Algemeen: de keltische kleding was kleurrijk, verfijnd en vaak geruit. Ze hechtten veel belang aan hun verschijning om elkaar te imponeren en hun vijand te laten schrikken. De kleding van de mannen: de Keltische mannen droegen lange broeken, de bracca genoemd, met lange wijde pijpen en lussen eraan om te voorkomen dat ze tijdens het paardrijden zouden opkruipen. Boven de broeken droegen ze gewoonlijk hemden met lange mouwen, de tunica genaamd. De Kelten droegen soms ook mantels met grote armsgaten en een kap. Deze werden vooral tijdens de winter gedragen. Als schoeisel droegen ze stevige leren schoenen. De kleren werden vervaardigd uit inlandse wol, linnen of bont en alleen de rijken gebruikten soms enige zijde. Ze werden in alle kleuren geweven: rood, paars, zilver, goud, stoffen met spiralen, met strepen, met bloemen, met zonnen of met allerlei grillige figuren. In die tijd bestonden geen knopen of ritsen maar gebruikte men veiligheidsspelden (sluitspelden), de fibulae genoemd. De kleding van de vrouwen: de Keltische vrouwen droegen vooral een peplos die bestond uit twee rechthoekige stukken stof, aan de zijkanten vastgemaakt en op de schouders vastgezet met twee fibulae, die soms onderling verbonden waren door een decoratieve hangketting. Vaak is er ook sprake van een geruite wikkelrok die men op de kuit of enkels droeg om modderspatten te voorkomen. Men gebruikte dezelfde stoffen als bij de mannen. Over de schoenen zijn geen aanwijzingen. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 95 6.12. Begraafplaatsen Oorspronkelijk vormden begraafplaatsen de sleutel tot de archeologie van de Kelten en veel van de mooiste La Tène-vondsten zijn afkomstig uit graven. De oude Kelten werden vaak bijgezet met persoonlijke bezittingen, bijvoorbeeld kleren en sieraden, soms ook voedsel. Deze grafgiften duiden niet alleen op geloof in de onsterfelijkheid van de ziel en op tocht naar het hiernamaals, maar vertellen ons ook iets over de status van de gestorvene en zijn of haar familie of gemeenschap. Een grootse begrafenis kon rijkdom en aanzien kenbaar maken. Daarenboven bieden de graven ons essentiële informatie over de levens van de mensen en over contacten op het gebied van de handel en de cultuur. Dolmen waren begraafplaatsen waarover vaak een grafheuvel was geplaatst. In Frankrijk (vooral Bretagne) worden veel menhirs (rechtop staande stenen) aangetroffen. De betekenis ervan blijft in het duister gehuld. Geschiedenis module 1a: de prehistorie 96 Begraafplaats Begrafenis Geschiedenis module 1a: de prehistorie 97 Dolmen Geschiedenis module 1a: de prehistorie Menhirs (Carnac, Frankrijk) 98 Inhoud p. Inleiding 1 1. Het ontstaan van de aarde 2 1.1. Het prille begin 2 1.2.Het eerste leven 3 De landdieren 5 2. Ontstaan van gebergten 7 2.1. Ontstaan van het Himalaya gebergte 7 2.2. De Great Rift Valley 8 3 De ijstijden 10 Wat? Wanneer? Oorzaak? Gevolgen? a) Algemene gevolgen voor het klimaat en het leven b) Gevolgen voor het klimaat en het leven in onze streken (Noord-Europa) c) Gevolgen voor de mensen 4. Van bij-de-mens tot hominide tot mens 13 4.1. Pierolapithecus catalaunicus 14 4.2. Sahelanthropus tchadensis 15 4.3. Ardipithecus Ramidus 17 4.4. Australopithecus Afarensis 18 4.5. Australopithecus Africanus 22 4.6. Australopithecus Garhi 25 4.7. Homo Habilis 27 4.8. Paranthropus Boisei 31 4.9. Paranthropus robustus 33 4.10. Homo ergaster 36 Geschiedenis module 1a: de prehistorie 99 4.11. Homo erectus 40 4.12. Homo antecessor 44 4.13. Homo Heidenbergensis 46 4.14. Homo neanderthalensis 49 4.15 Homo floresiensis 53 4.16. Homo sapiens 57 5. Sedentarisatie 63 Sociaal Economisch Politiek Kunst Religie Militair Wetenschap 65 66 67 68 68 69 70 6. De kelten 71 6.1. Oorsprong 71 6.1.1. Wie waren ze ? 71 6.1.3. Situering 72 6.1.4. Ondergang 73 6.2. Wonen bij de kelten 73 6.2.1. Stamverband of alleen ? 73 6.2.2. Het dorp 74 6.2.3. Het keltisch huis 75 6.3. Vechtlust en oorlogsvoering 77 6.3.1. Tactiek 77 6.3.2. Methode 77 6.3.3. Wapendracht 78 6.3.4. Furor 79 Geschiedenis module 1a: de prehistorie 100 6.4. Dagelijks leven en onderhoud 80 6.4.1. Landbouw 80 6.4.1.1. Nieuwe werkmiddelen 6.4.1.2. Vee 6.4.2. De handwerkslieden 82 6.4.3. Slavenhandel 82 6.4.4 . Mijnbouw, ijzer, koper en zout 83 6.5. Het keltisch gezin 83 6.5.1. Mannen 83 6.5.2. Vrouwen 84 6.5.3. Kinderen 84 6.5.4. De ouderen en minder gegoeden 84 6.5.5. Sociale differentiatie (een gelaagde maatschappij) 85 6.6. Barden 85 8.6.1. Functies 86 6.6.2.Opleiding 87 6.7. Druïden 87 6.7.1. Etymologie 87 6.7.2. Voorstelling beeld druïden 87 6.7.3. Religieuze functie 87 6.7.4. Politiek 88 6.8. Keltische goden/religie 89 6.9. Keltische kunst 89 6.9.1. Kenmerken 89 6.9.2. Symbolen 90 6.11. Keltische mode 92 Geschiedenis module 1a: de prehistorie 101 6.11.1. Sieraden 92 6.11.2. Haartooi 93 6.11.3. Kleding 94 6.12. Begraafplaatsen 95 Geschiedenis module 1a: de prehistorie