Uploaded by eudaimonia

Reader Injecteren - Bepalen Bloedsuikerspiegel JOECE

advertisement
Drs JFW Vermeulen
Drs JFW Vermeulen
Inhoudsopgave:
Doel van de module .................................................................................. 4
1.
Inleiding .................................................................................................... 5
2.
Anatomie ................................................................................................... 6
2.1
2.2
2.3
3.
Structuur van de huid ............................................................................. 6
Structuur van de spieren ......................................................................... 6
Bloedvatennetwerk ................................................................................. 7
Het toedienen van medicijnen per injectie ............................................ 8
3.1
3.2
Een risicovolle handeling ....................................................................... 8
Wanneer worden medicijnen per injectie toegediend ............................ 8
4.
Materialen voor het injecteren ............................................................... 9
5.
De techniek van het injecteren ................................................................ 11
5.1
5.2
6.
De subcutane injectie (sc) ...................................................................... 11
De intramusculaire injectie (im)............................................................. 14
Complicatie bij het injecteren ................................................................. 17
6.1
6.2
Complicatie ............................................................................................ 17
Prikaccidenten ........................................................................................ 18
Bepalen van bloedglucosespiegel en insuline toedienen dmv insulinepen 19
7.
Inleiding .................................................................................................... 19
Jolanda Vermeulen
2
8.
Anatomie van de alvleesklier .................................................................. 19
8.1
9.
De cliënt met diabetes .............................................................................. 21
9.1
9.2
9.3
9.4
9.5
9.6
9.7
9.8
9.9
10.
Bouw en de functie van de alvleesklier ................................................. 19
Diabetes type 1 ....................................................................................... 21
Diabetes type 2 ....................................................................................... 23
Hoe houd je de bloedglucosegehalte op de juiste hoogte ...................... 25
Maak gebruik van een injectieschema.................................................... 26
Hoe werkt insuline?................................................................................ 26
De bloedglucosemeter ............................................................................ 27
De bloedglucose curve ........................................................................... 28
Wat te doen als iemand ziek is en niet wil eten ..................................... 28
Lipodystrofie .......................................................................................... 30
Insuline toedienen dmv insulinepen ....................................................... 32
10.1
10.2
10.3
De novoletpen ........................................................................................ 32
De flexpen .............................................................................................. 35
De OptiSet .............................................................................................. 37
11.
Veilig werken ............................................................................................ 40
12.
Zelftoets ..................................................................................................... 42
13.
Bronnen ..................................................................................................... 43
Jolanda Vermeulen
3
Injecteren / bepalen van bloedsuikerspiegel
Doel van de module:
De deelnemer kan verschillende soorten injecties toedienen en
handelt volgens het protocol.
De deelnemer kan de theoretische aspecten van injecteren benoemen.
De deelnemer weet de werking van de betreffende insulinepen en kan
op de juiste manier de pen gebruiksklaar maken.
De deelnemer kan d.m.v. een glucosemeter de bloedsuiker bepalen bij de
cliënt.
De deelnemer kan d.m.v. een insulinepen insuline toedienen bij de cliënt.
De deelnemer houdt rekening met de gevoelens van de cliënt bij
hettoedienen van een injectie.
Jolanda Vermeulen
4
1. Inleiding.
Je kunt gemakkelijk leukere dingen bedenken dan het krijgen van
een injectie. Het is vaak pijnlijk, en voor cliënten kan het idee dat
er met een naald in hun lichaam geprikt wordt moeilijk te
verdragen zijn. Er zijn cliënten die demonstratief hun hoofd
omdraaien als de naald in aantocht is en die tijdens de handeling
erg gespannen zijn. Sommige cliënten zijn bang voor de pijn.
Er zijn ook cliënten die nauwelijks last hebben van injecteren.
Zij kletsen rustig verder tijdens de handeling, of kijken vol
belangstelling toe.
subcutaan
intramusculair
Deze module bestaat uit verschillende
onderdelen. anatomie
het toedienen van medicijnen per
injectie korte uitleg diabetes
bloedsuiker bepalen
insuline toedienen d.m.v. een
insulinepen protocollen
In het eerste deel van de module bespreken we de manier waarop
injecties worden klaargemaakt en onder de huid, subcutaan, of in
de spier, intramusculair, worden toegediend.
In het tweede deel gaan we aan de slag met bloedglucosebepaling
en injecteren d.m.v. een insulinepen.
Verder vindt je in deze reader een gedeelte over materialen en
mogelijke complicaties.
Jolanda Vermeulen
5
2. Anatomie.
2.1 Structuur van de huid.
orgaan
epidermis / dermis
De huid is meer dan alleen de buitenlaag van ons lichaam. Het is
een actief en veelzijdig orgaan. Het grootste orgaan van ons
lichaam.
De huid bestaat uit twee hoofdlagen. De opperhuid ofwel
epidermis en de lederhuid ofwel dermis.
Ingebed in de lederhuid liggen zweet-, talgklieren, haarzakjes,
bloedvaten en zenuwen. De zenuwen dringen door tot aan de
opperhuid, maar de bloedvaten niet.
structuur van de
huid
2.2 Structuur van de spieren.
Spieren kun je zien als een bundel parallel lopende vezels, die een
eenheid vormen. De hele spier is omkleed met een vezelachtig
weefsel. Hij heeft een dik middenstuk en dunnere uiteinden, pezen
genaamd, die aan de botten bevestigd zijn.
Jolanda Vermeulen
6
2.3 Bloedvatennetwerk.
aders / slagaders
haarvaten
In ons lichaam ligt een prachtige infrastructuur van bloedvaten.
De twee soorten grote bloedvaten zijn de aders en de slagaders.
De slagaders brengen het bloed van het hart naar de weefsels en de
aders van de weefsels naar het hart. De slagaders eindigen in
haarvaten, en de aders beginnen als haarvaten.
Tijdens het injecteren is het belangrijk dat je weet waar je mag
prikken en waar niet en waarom.
Jolanda Vermeulen
7
3. Het toedienen van medicijnen per injectie
Een injectie is het inbrengen van vocht in het weefsel of in vaten
van het lichaam door middel van een spuit met een holle naald.
3.1 Een voorbehouden handeling.
risicovol
Het toedienen van medicatie via een injectie is een voorbehouden
en risicovolle handeling. Dat wil zeggen dat de gevolgen van een
slecht uitgevoerde injectie nadelige gevolgen kunnen hebben voor
de cliënt. De wet BIG geeft aan dat het toedienen van injecties valt
onder de voorbehouden handelingen.
3.2 Wanneer worden medicijnen per injectie toegediend?
maagdarmstelsel
depot
infectie
hematomen
gespannen
Jolanda Vermeulen
Soms is het noodzakelijk dat medicijnen per injectie worden
toegediend. Het kan zijn dat de opname van medicijnen via het
maagdarmstelsel te langzaam verloopt, of dat de werking van het
medicijn wordt verminderd door spijsverteringssappen. Soms is het
voor de cliënt te moeilijk of onmogelijk om medicijnen door te
slikken.
Meestal zul je een medicijn subcutaan of intramusculair inspuiten.
Dan vormt zich een voorraadje of depot van het ingespoten
medicijn, dat vervolgens langzaam maar zeker wordt afgegeven
aan de weefselvloeistof en zo in het bloed belandt.
Het nadeel van het toedienen van injecties is dat je de huid van de
cliënt beschadigt. Hierdoor vergroot je de kans op infecties. Door
een verkeerde techniek van injecteren kun je zenuwen beschadigen
of blauwe plekken (hematomen) veroorzaken. Het is dus van groot
belang dat je hygiënisch en vakkundig te werk gaat.
Om pijn bij injecties zo beperkt mogelijk te houden, kun je
maatregelen treffen. Het spreekt vanzelf dat je de handeling zo
goed mogelijk moet uitvoeren om de kans op complicaties te
verkleinen.
Injectienaalden zijn zeer scherp en vaak voelt de cliënt nauwelijks
iets van het moment waarop je door de huid prikt. Het inspuiten
van de vloeistof kan meer pijn veroorzaken, vooral als het om een
grote hoeveelheid of dikke vloeistof gaat. Van sommige
vloeistoffen is het bekend dat het injecteren ervan extra pijnlijk is;
b.v. cisordinol is een dikke stroperige vloeistof.
Wees hier eerlijk over en vertel dit.
Als de cliënt erg gespannen is, merk je dat je meer kracht moet
zetten om de vloeistof in te spuiten. Dit is ook extra pijnlijk.
Probeer de spanning te doorbreken. Bereidt de cliënt zo goed
mogelijk voor, op zijn manier.
Het is belangrijk dat het deel waar je de injectie wilt geven goed
8
ontspannen is.
4. Materialen voor het injecteren
Voordat je een injectie klaarmaakt, moet je nagaan welk materiaal
je nodig hebt. Er zijn spuiten en naalden in verschillende maten.
disposable
De meeste spuiten zijn disposable (wegwerp). Ze zijn gemaakt van
plastic en zijn steriel verpakt. Er zijn spuiten met verschillende
schaalverdelingen variërend van l, 2, 5, 10, 20 tot 60 ml.
Welke spuit men gebruikt is afhankelijk van de hoeveelheid te
injecteren vloeistof en de plaats waar de injectie gegeven wordt.
naalden
Naalden voor het injecteren zijn gemaakt van roestvrij staal en
worden na gebruik weggegooid. Om de kans op verwonding en
besmetting te vermijden moeten de naalden direct na gebruik in
een daarvoor bestemde naaldencontainer worden gedeponeerd.
Een naald bestaat uit een aantal onderdelen en is in verschillende
dikte- en lengtematen te verkrijgen. De soort naald die wordt
gebruikt hangt ook af van de te injecteren vloeistof en de plaats
van injecteren.
naaldencontainer
vloeistof
optreknaald
recappen
lang geslepen punt
Jolanda Vermeulen
Voor het optrekken van het medicijn uit de ampul of flacon
gebruik je een aparte optreknaald. Dit is een dikke (meestal
intramusculaire) naald waarmee je makkelijk vloeistof op kan
trekken. Trek deze naald leeg voordat je hem weggooit. Er blijft
namelijk altijd vloeistof in de naald achter die je dan tekort komt.
Een gebruikte naald mag je nooit recappen! Dit betekent dat je hem
niet meer terug in de hoes mag steken. Hierdoor gebeuren veel
prikaccidenten! De optreknaald pak je bij de schacht vast, en gooi
je direct in de naaldencontainer.
Voor subcutane injecties gebruik je korte naalden, vanaf 25 mm,
met een lang geslepen punt. De exacte lengte van de naald is
afhankelijk van de dikte van de huidplooi. Als de cliënt dik is, kies
9
kort geslepen punt
desinfecteren
Jolanda Vermeulen
je een langere naald. Bij kinderen en erg magere cliënten juist weer
een korte naald.
Je kunt de lengte bepalen door een huidplooi te pakken. De juiste
naald is net zo lang als de helft van de breedte van de huidplooi.
Voor subcutaan rechtstandig injecteren gebruik je naalden met een
lengte vanaf 16 mm, met een kort geslepen punt.
Voor intramusculaire injecties gebruik je langere naalden, namelijk
vanaf 55 mm, met een lang geslepen punt.
Bij cliënten met een normale weerstand is het niet nodig om voor
het toedienen van de injectie de huid te desinfecteren. Bij cliënten
met een verminderde weerstand, b.v. ernstig zieke of ondervoede
cliënten, maar ook cliënten met een slechte lichamelijk verzorging,
is het raadzaam wel te desinfecteren om infecties rond de
insteekopening te voorkomen.
10
5. De techniek van het injecteren
methoden
Er bestaan verschillende methoden van injecteren. Hieronder
komen de subcutane en de intramusculaire injectie aan bod.
subcutaan
5.1 De subcutane injectie (si).
doel
Doel: het inbrengen van een medicinale vloeistof in het
onderhuidse vetweefsel om door zeer geleidelijke opname van de
vloeistof in de bloedsomloop een regelmatig en langdurige afgifte
van het medicijn te verkrijgen.
plaats bepalen
injectieschema
Waar wordt een subcutane injectie toegediend?
Een subcutane injectie mag alleen worden toegediend op plaatsen
waar de bloedvoorziening voldoende is en de huid en het
onderhuids vetweefsel schoon en heel zijn. Bij een cliënt die
regelmatig een subcutane injectie nodig heeft, b.v. bij een cliënt
met diabetes, zul je steeds van injectieplaats moeten veranderen.
Je kunt dan een injectieschema opstellen waarin alle
toedieningsplaatsen voor subcutane injecties een plaats krijgen.
Voorbereiding subcutane
injectie:
De juiste plaats voor het
toedienen van een subcutane
injectie is afhankelijk van het
doel waarvoor men de injectie
geeft.
De volgende plaatsen zijn
mogelijk:
a. buitenkant bovenarm
b. buitenzijde (voor) van het
dijbeen
c. het losse weefsel van de
buikwand.
Voor de subcutane injecties
worden doorgaans spuiten van 2
ml gebruikt. Let erop dat bij
hoeveelheden van meer dan 1.5
ml is een subcutane injectie te
pijnlijk wordt en het weefsel
teveel wordt beschadigd. Als een
cliënt meer dan één subcutane
injectie krijgt, moet er op twee
verschillende plaatsen
geïnjecteerd worden. De huid
krijgt de gelegenheid na het
voorbereidingen
1.5 ml
Jolanda Vermeulen
11
injecteren beter en sneller te genezen. Vermijd gebieden waar zich
grote bloedvaten en zenuwbanen bevinden of botweefsel vlak
onder de huid ligt.
huidplooi
45° á 60°
loodrecht
Jolanda Vermeulen
Huidplooitechniek:
De huidplooi is een laag huid met vet, zonder spierweefsel. Een
huidplooi moet dan ook los zijn van de onderliggende spierlagen.
Je kunt controleren of je een huidplooi te pakken hebt door deze
tussen je duim en wijsvinger een beetje heen en weer te bewegen.
Je kunt dan meteen zien hoe dik de plooi is.
Je brengt de injectienaald met een snelle beweging in de huidplooi
onder een hoek van 45 á 60°. Controleren of je niet in een bloedvat
zit door even op te trekken. Je spuit de injectievloeistof in het
onderhuids vetweefsel van de huidplooi.
Loodrecht techniek.
Bij het toepassen van de loodrecht techniek maak je gebruik van
korte naalden (vanaf 16 mm); het is van belang dat je hierbij het
spierweefsel niet raakt. Met een snelle beweging plaats je de naald
loodrecht in de huid. Controleren of je niet in een bloedvat zit, en
spuit de vloeistof rustig in. Als je de medicatie hebt geïnjecteerd
trek je de naald snel terug, terwijl je met de andere hand de huid
tegenhoudt. Trek de naald terug in dezelfde richting als waarin je
hem hebt ingebracht.
12
Uitvoering subcutane injectie.
Leg doel en werkwijze aan de cliënt uit en adviseer een zo
comfortabel mogelijke houding aan te nemen.
Overleg met de cliënt en vraag naar zijn voorkeur voor de
injectieplaats.
Ontsmet de huid, indien nodig, met het voorgeschreven
desinfectans en laat de huid drogen.
desinfectans laten
drogen
Verwijder de lucht uit de spuit door deze met de naaldpunt naar
boven te houden en met de zuiger de vloeistof voorzichtig naar de
naaldpunt te brengen. Voorkom morsen maar let ook op dat je niet
teveel injecteert. Tik een druppel vloeistof weg voordat je gaat
injecteren.
ontluchten
Jolanda Vermeulen
13
controleren
insteekopening
Trek na het insteken van de naald de zuiger iets op om te
controleren of de naald niet in een bloedvat zit.
Verschijnt er bloed dan moet je de naald verwijderen en een
nieuwe oplossing klaarmaken.
Mocht na het uithalen van de naald de wond een beetje nabloeden
dan kun je een blauwe plek voorkomen door de insteekopening
licht dicht te drukken met een gaasje of watje.
intramusculair
5.2 De intramusculaire injectie (im)
doel
Doel:
Het toedienen van medicinale vloeistof met het doel om via het
spierweefsel in de bloedsomloop een snel effect te bereiken.
De bloedcirculatie in de spieren is immers groter dan in het
onderhuidse vetweefsel. In de spier kun je ook grotere
hoeveelheden vloeistof spuiten (tot 5 ml) dan onderhuids. Ten
slotte kunnen medicijnen die het onderhuids vetweefsel irriteren,
zoals olieachtige vloeistoffen, intramusculair wel veilig worden
toegediend.
tot 5 ml
rangeertechniek
Jolanda Vermeulen
Bij intramusculaire injecties ga je altijd te werk met de
rangeertechniek. Als je de huid met de vingers naar achteren trekt
voordat je de naald in de huid steekt en de huid na het prikken
loslaat, schuift de huid weer op zijn plaats. Daardoor wordt het
gaatje in de spier afgesloten en kan er geen vloeistof teruglopen.
14
groter risico
BBB
injectieplaats bepalen
bilspier
Waar wordt een intramusculaire injectie toegediend?
Bij het intramusculair injecteren is het risico groter om bloedvaten
(waardoor te snelle opname plaatsvindt) of zenuwen te raken
(waardoor een verlamming kan ontstaan) omdat je dieper in de
huid prikt. Spuit daarom bij voorkeur intramusculair op plaatsen
waar zich dikke spierbundels bevinden, zodat je met zekerheid in
de spier spuit. Dit zijn de zogeheten BBB-plaatsen (Bovenste
Buitenste middenstuk van het Bovenbeen en Bovenste Buitenste
Bilkwadrant) en de deltaspier van de bovenarm.
Voorbereiding intramusculaire injectie
Het toedienen van een intramusculaire injectie kent als grootste
nadeel het risico van beschadiging van botweefsel, zenuwbanen en
bloedvaten.
Met bepaalde medicijnen is het echter onvermijdelijk
intramusculair te injecteren. Voordeel is dat men grotere
hoeveelheden in kan spuiten en dat de opname sneller verloopt.
De injectieplaats wordt bepaald door:
• kenmerken van het medicament
• conditie van de huid
• gewicht en grootte van de cliënt
• nabijheid van zenuwbanen en bloedvaten
• nabijheid van botweefsel
Hoe groter de spiermassa is, hoe meer vloeistof de spier kan
opnemen en verwerken. Dit geldt voor:
a. de bilspier
b. de dijspier
c. de bovenarmspier.
a. de bilspier.
De intramusculaire
injectie in de bilspier
wordt gegeven in de
bovenste buitenste
bilkwadrant. Trek twee
Jolanda Vermeulen
15
2 tot 4 ml
denkbeeldige lijnen over het midden van de bil, een horizontale en
een verticale lijn.
De bil is nu verdeeld in vier kwadranten, waarvan de bovenste
buitenste kwadrant gebruikt kan worden als injectieplaats.
Je kunt 2 tot 4 ml in de bilspier injecteren.
dijspier
lateraal = zijdelings
1 tot 4 ml
bovenarmspier
0,5 tot 2 ml
b. de dijspier.
Het dijbeen is een zeer geschikte
plaats voor het toedienen van
intramusculaire injecties. In de
zijkant (laterale gedeelte) lopen geen
zenuwbanen en bloedvaten en de
spiermassa is vrij groot.
De grote beenspier loopt over de
volle lengte van het dijbeen vanaf de
buitenzijde ( de heup) via midden
voor tot aan de knie en is ongeveer
7 cm breed bij een volwassene met
een normaal postuur . Het middelste
derde gedeelte tussen de knieschijf
en de lies is de meest geschikte plaats om te injecteren.
Je kunt 1 tot 4 ml vloeistof injecteren in de dijspier. Bij kinderen
nooit meer dan 3 ml.
c. de bovenarmspier.
De meest geschikte plaats is het bovenste
derde gedeelte van de bovenarm aan de
laterale zijde. Let erop dat je de insteekplaats
niet te laag kiest, want er lopen wel vaten en
zenuwbanen aan de buitenzijde van de arm.
De spier bevindt zich twee tot drie
vingerbreedtes onder de schoudertop.
Je kunt 0,5 tot 2 ml injecteren.
Voor het toedienen van een intramusculaire
injectie is het zelfde materiaal nodig als voor
een subcutane injectie. In de meeste gevallen
wordt een spuit van 5ml en een grotere naald
gebruikt. De lengte en dikte van de naald
wordt bepaald door de dikte van de
injectievloeistof, de gevoeligheid en leeftijd van de zorgvrager,
de grootte van de spier en de hoeveelheid vetweefsel.
uitvoering
Belangrijk is dat het medicijn ook werkelijk in het spierweefsel
gespoten wordt en niet, zoals bijv. bij dikke mensen in het
onderhuids vetweefsel of bij magere mensen het botweefsel
geraakt wordt.
Uitvoering intramusculaire injectie
Zie bij de subcutane injectie.
Jolanda Vermeulen
16
Bovendien:
• zorg dat de cliënt zijn been of arm zo goed mogelijk
ontspant, maak de spuit luchtledig, desinfecteer, indien
nodig, even laten drogen en span de huid.
• Breng de naald loodrecht (onder een hoek van 90° ) in.
Als je de naald soepel en snel inbrengt kan een en ander
pijnloos verlopen.
• Controleer weer op bloed en spuit, indien geen bloed wordt
opgezogen, langzaam in.
• Beweeg de naald niet, want bewegen kan pijnlijk zijn.
• Observeer reacties van de cliënt.
• Verwijder de naald en masseer de plek om de vloeistof wat
makkelijker te verdelen.
6. Complicatie bij het injecteren.
nadelige gevolgen
Een cliënt kan door verschillende oorzaken nadelige gevolgen
ondervinden van een medicatietoediening per injectie.
6.1 Complicatie.
resorptie
* Slechte resorptie van het geneesmiddel:
een slechte resorptie kan veroorzaakt worden door kou. Door
koude trekken bloedvaten samen en daardoor wordt de
doorbloeding slechter. Zorg ervoor dat het lichaamsdeel waar je de
injectie toedient warm genoeg is.
weefselbeschadiging
*Beschadiging van het weefsel:
Weefselbeschadiging komt voor bij cliënten die regelmatig
geïnjecteerd worden. Door schematisch te wisselen van
injectieplaats kun je beschadigingen voorkomen.
Je injectietechniek kan hierbij natuurlijk van belang zijn. Gebruik
niet te lange naalden bij cliënten met weinig onderhuids vet en kies
voor injectieplaatsen waar weinig bloedvaten en zenuwen liggen.
Als je ondanks voorzorgsmaatregelen toch merkt dat er
weefselbeschadigingen optreden, kun je de poli raadplegen.
overgevoelig
*Overgevoeligheid voor een medicijn:
Bij het injecteren werkt het medicijn snel. Dat betekent dat ook een
eventuele overgevoeligheidsreactie van de cliënt binnen korte tijd
op kan treden. Deze kunnen bestaan uit milde algemene
overgevoeligheidsreacties, zoals jeuk en roodheid van de huid.
Jolanda Vermeulen
17
anafylactische shock
antagonist
overdosis
melden!
Maar ook acute ernstige overgevoeligheidsreacties kunnen
optreden zoals een anafylactische shock. De verschijnselen zijn:
ademhalingsproblemen, bleekheid, transpireren en duizeligheid.
Deze reactie moet ten alle tijden voorkomen worden. Helaas moet
het altijd een eerste keer gebeuren. Daarna moet het met grote
letters in het zorgplan en in het medisch dossier vermeld worden.
Het is daarom raadzaam iemand in je buurt te houden na een
injectie. Bij een anafylactische shock moet direct een arts
gewaarschuwd worden. Vertel de arts om welk medicijn het gaat.
Er kan dan gezocht worden naar een medicijn dat de verschijnselen
tegengaat, oftewel een antagonist.
= Een antagonist is een medicijn met een tegengestelde werking.
*Overdosering van het medicijn en het toedienen van het onjuiste
medicijn:
Je kunt de kans op overdosering en verkeerde medicijnen
verkleinen door goed te controleren en te observeren.
Ziet een medicijn er anders uit dan je had verwacht neem dan
contact op met de poli of de apotheek.
Laat je niet afleiden als je de injectie klaarmaakt.
Kijk altijd of de houdbaarheidsdatum niet verstreken is.
Stel altijd vragen als je een ongewone dosis moet geven.
Maak je toch een fout, meldt deze dan direct aan de poli!
6.2 Prikaccidenten.
prikaccident
spoelen
melden!
Een ongelukje zit in een klein hoekje; je kijkt even niet uit en je
prikt je aan een gebruikte naald. De gevolgen hiervan kunnen
echter zo groot zijn, dat je prikaccidenten te allen tijde moet
vermijden. Ernstige ziekten als aids, Hepatitis B, enz kunnen
worden overgebracht door gebruikte naalden. Het risico op
besmetting is in de meeste gevallen niet groot, maar als besmetting
plaatsvindt, zijn de gevolgen groot.
Wat te doen na een prikaccident?
Als je je geprikt hebt aan een gebruikte naald, doe je er goed aan
om het wondje flink door te laten bloeden. Je kunt het beste
spoelen met water of fysiologisch zout. Meld dan het ongeval bij
de poli. Bij deze melding is het handig de volgende gegevens goed
door te geven:
Persoonlijke gegevens,
Afdeling,
Datum en tijdstip van het ongeval,
Ontstaan van het accident en de gegevens van de cliënt of bron,
Omstandigheden en wel/geen gebruik van
beschermingsmiddelen,
Eerste hulp.
Als de bron bekend is, kan worden nagegaan of er een mogelijke
Jolanda Vermeulen
18
besmetting heeft plaatsgevonden met een ziektekiem.
naaldencontainer
Preventie van prikaccidenten.
Een prikaccident kan voorkomen worden als er strikt gebruik
wordt gemaakt van
zogenaamde
naaldencontainers.
Deze containers zijn van
hard plastic gemaakt en
hebben een speciale dop.
De containers zijn er in
allerlei formaten.
De naaldencontainers
moeten vervangen worden
voordat ze driekwart gevuld
zijn. Op de grote containers
staat een vullijn, is die lijn
bereikt dan sluit je de dop
krachtig. Is deze dop goed dichtgedrukt dan gaat hij niet meer
open! Lever een volle container in op de poli.
Bepalen van bloedglucosespiegel en insuline toedienen
d.m.v. insulinepen.
7. Inleiding
Diabetes (ook wel suikerziekte genoemd) is een chronische ziekte,
die vooralsnog niet te genezen is. Diabetes is een zogenaamde
stofwisselingsziekte en is onder te verdelen in type 1 en type 2.
Bij cliënten met diabetes is het belangrijk regelmatig hun
bloedglucosespiegel te bepalen. Dit gebeurt aan de hand van een
elektronische bloedglucosemeter. Dit is een apparaatje waarmee je
het glucosegehalte in je bloed kunt meten. Als je een te hoog of te
laag bloedglucosegehalte meet, kun je gelijk de juiste maatregelen
nemen. Iets eten bij een te laag bloedglucosegehalte bijvoorbeeld.
Of insuline toedienen, als het glucosegehalte te hoog is.
8. Anatomie van de alvleesklier.
8.1 Bouw en functie van de alvleesklier.
pancreas
eilandjes van
Langerhans
Jolanda Vermeulen
De alvleesklier of pancreas is een klier met een dubbele functie.
Deze klier produceert zowel pancreas sap als hormonen.
De hormoonproductie vindt plaats in de eilandjes van Langerhans.
19
insuline / glucagon
In iedere alvleesklier bevinden zich gemiddeld een miljoen
eilandjes van Langerhans. Desondanks vormen alle eilandjes
samen slechts 2 % van het totale volume van de alvleesklier.
De meeste cellen van zo'n eilandje produceren het hormoon
insuline, terwijl er ook cellen zijn die het hormoon glucagon
produceren.
De hormonen insuline en glucagon bevinden zich dus niet in het
pancreassap (verteringssap), maar worden, zoals alle hormonen,
Jolanda Vermeulen
20
glycogeen
adrenaline
nieren
zoete stroom
rechtstreeks aan het bloed afgegeven.
Ze zijn werkzaam in lever en spieren.
Insuline zorgt er voor dat glucose gemakkelijk vanuit het bloed in
de lever- en spiercellen kan komen. Het heeft dus een sterk
bloedglucose verlagende werking.
In de cellen zelf zorgt insuline dan voor de omzetting van glucose
tot glycogeen (de opslagvorm).
Het hormoon glucagon doet het omgekeerde en werkt dus
bloedglucose verhogend.
Glucagon heeft daarom dezelfde functie als het hormoon
adrenaline dat afkomstig is uit de bijnieren.
We zeggen dan ook dat het hormoon insuline de antagonist is van
de hormonen glucagon en adrenaline.
Door een goede samenwerking van voornoemde hormonen zal het
glucose gehalte in het bloed vrijwel constant zijn.
Wanneer de eilandjes van Langerhans - de cellen die zorgen voor
de productie van het hormoon insuline - niet voldoende of zelfs
helemaal niet werken, wordt er te weinig of zelfs geen insuline
geproduceerd.
De glucose kan dan niet de cellen in, met als gevolg dat het
glucosegehalte in het bloed veel te hoog wordt.
In dit laatste geval zullen de nieren glucose moeten laten passeren.
De geproduceerde urine bevat dan veel glucose, en er zal veel
water worden afgevoerd, omdat de suiker daarin opgelost wordt.
Door de overvloedige urineproductie en daardoor ook veel drinken
is er sprake van een 'zoete stroom' of diabetes mellitus.
In dit geval moet insuline worden ingespoten om het
glucosegehalte kunstmatig te regelen.
9. De cliënt met diabetes
9.1 Diabetes type 1.
Jolanda Vermeulen
21
Wat is diabetes type 1?
Bij diabetes type 1 laat de alvleesklier het helemaal afweten en maakt dus geen insuline meer
aan. Hoe dat komt is onbekend.
Een erfelijke aanleg kan een rol spelen. Maar ook een infectie kan ervoor zorgen dat je lichaam
de insulineproducerende cellen als indringers beschouwt en ze vernietigt.
Het gevolg hiervan is een voortdurend gebrek aan insuline. Door dit gebrek kunnen je cellen
onvoldoende glucose (meer) opnemen. Je krijgt te veel glucose in je bloed. Raakt de
bloedglucosewaarde boven de 10 mmol/liter, dan voert je lichaam het overschot samen met
grote hoeveelheden water via de nieren af naar de urineblaas. Daardoor heb je veel dorst en
moet je vaak plassen.
Diabetes type 1 is vooralsnog niet te genezen. Een gezonde levensstijl met de juiste voeding en
goede medicatie kunnen wel zorgen voor een zo normaal mogelijk leven.
Wat zijn de directe gevolgen van diabetes type 1?
Te veel glucose in je bloed is schadelijk. Je cellen krijgen geen brandstof meer en er wordt
geen reserve meer opgebouwd. Als dan de reservevoorraad opraakt, gaat je lichaam vet
verbranden en vermager je.
Door die vetverbranding komen er chemische stoffen vrij, de zogenaamde ketonlichamen. Je
kunt daardoor een naar aceton ruikende adem krijgen. Deze stoffen komen ook in de urine
terecht.
Als de bloedglucosespiegel tot boven de 10 mmol/liter stijgt, moet je veel plassen, je krijgt
dorst en je voelt je futloos. Je hebt dan een zogenaamde hyperglycaemie. Het is dus belangrijk
de diabetes en de daarmee gepaard gaande hyperglycaemie goed te behandelen door insuline
toe te dienen.
Door de toediening van insuline loop je wel risico dat de dosering misschien te hoog kan zijn.
En je bloedglucosespiegel daardoor te laag kan worden. Komt de bloedglucosespiegel onder de
4 mmol/liter, dan krijg je een zogenaamde hypoglycaemie. Je gaat transpireren, onduidelijk
Jolanda Vermeulen
22
praten, wazig zien en je krijgt een slap gevoel.
Om de gevolgen van een te hoge of te lage bloedglucosespiegel voor te zijn, is het zeer
belangrijk de bloedglucosespiegel goed in de gaten te houden. Je kunt dan tijdig ingrijpen door
insuline toe te dienen, te bewegen of iets te eten.
Wat zijn op de lange termijn de gevolgen?
Een regelmatig te hoge glucosespiegel kan op den duur leiden tot ernstige
gezondheidsproblemen aan de ogen, nieren, hart- en bloedvaten en het zenuwstelsel. Dit noemt
men ook wel de late complicaties. Niet iedereen krijgt last van late complicaties.
Wel is het mogelijk om door een goede regulatie van de bloedglucosespiegel de late
complicaties te vertragen of te voorkomen. Een goede regulatie betekent een glucosegehalte
dat zoveel mogelijk tussen de 4 en 8 mmol/liter gehouden wordt.
9.2 Diabetes type 2.
Jolanda Vermeulen
23
te weinig insuline
insulineresistentie
>10 mmol/l
overgewicht
erfelijkheid
sluipende ziekte
Jolanda Vermeulen
Wat is diabetes type 2?
Bij diabetes type 2 kan er sprake zijn van twee stoornissen.
Ten eerste is het mogelijk dat de alvleesklier te weinig insuline
aanmaakt en te traag reageert op de gestegen bloedglucosespiegel.
Ten tweede kan het zijn dat de cellen niet meer in staat zijn
voldoende glucose op te nemen. De “sloten” van de cellen zijn als
het ware “verroest”. Dit wordt insulineresistentie genoemd.
Hoe dan ook, in beide gevallen wordt de bloedglucosespiegel te
hoog. Komt die boven de 10 mmol/liter, dan voert het lichaam de
glucose samen met grote hoeveelheden water via de nieren af naar
de blaas. Daardoor moet men vaak plassen en heeft men veel dorst.
Het is niet helemaal duidelijk wat de oorzaak van is van diabetes
type 2. Het kan zijn dat de cliënt te zwaar is, waardoor
insulineresistentie is ontstaan. Maar ook kan erfelijkheid een rol
spelen. Ook diabetes type 2 is vooralsnog niet te genezen.
Wel kunnen een gezonde levensstijl (gezonde voeding, meer
beweging, niet roken en gewichtsvermindering) samen met een
goede medicatie zorgen voor een zo normaal mogelijk leven.
Wat zijn de directe gevolgen?
Diabetes type 2 is een sluipende ziekte. Het is mogelijk dat er al
24
lang klachten zijn, voordat men wist dat het diabetes betreft.
Klachten zijn: vermoeidheid, lusteloosheid, kortademigheid tijdens
het lopen, jeuk en pijnlijke gewrichten en benen.
Het is belangrijk deze klachten niet te laten verergeren.
Een gezonde voeding, lichaamsbeweging en een goede
behandeling met tabletten en/of insuline kunnen ervoor zorgen dat
je zo min mogelijk last hebt.
late complicaties
>4 – 8< mmol/l
controle
Wat zijn op de lange termijn de gevolgen?
Regelmatig een te hoog glucosegehalte kan op den duur leiden tot
ernstige gezondheidsproblemen aan ogen, voeten, nieren, hart- en
bloedvaten en het zenuwstelsel: de late complicaties. Je kunt
slechter gaan zien, wonden genezen slechter, nieren werken minder
goed en het gevoel in armen en benen kan verminderen. Maar niet
iedereen krijgt in dezelfde mate last van late complicaties. Het is
namelijk mogelijk om door een goede regulatie van de
bloedglucosespiegel, de bloeddruk en het cholesterolgehalte de late
complicaties te vertragen of te voorkomen. Een goede regulatie
betekent het glucosegehalte zo veel mogelijk tussen de 4 en 8
mmol/l te houden. Daarnaast is ook een regelmatige controle door
de poli of diabetesverpleegkundige en huisarts van groot belang.
Het ontstaan van late complicaties kan dan zo vroeg mogelijk
ontdekt worden en worden teruggedrongen.
Hyper
Hypo
9.3 Hoe houd je het bloedglucosegehalte op de juiste hoogte?
Jolanda Vermeulen
25
Als de alvleesklier geen of onvoldoende insuline meer kan maken en/of de insuline
onvoldoende werkt ondanks de behandeling met tabletten, zit er niets anders op dan de insuline
zelf toe te dienen. Dat kan vooralsnog alleen via een onderhuidse injectie. Maar gelukkig zijn
er speciale toedieningssystemen met kleine dunne naalden. Dit zijn een soort vulpennen,
waarmee op een makkelijk manier insuline toegediend kan worden. De naaldjes zijn kort en
superscherp. Door de verschillen in de dikte van het onderhuidse vet, zijn er verschillende
naaldlengte beschikbaar: 5, 6, 8 en 12 mm.
Je leert ook hoe je met de bloedglucosemeter om moet gaan.
Er wordt een protocol opgesteld hoeveel de cliënt bij welke waarde moet spuiten of juist wat
moet eten.
9.4 Maak gebruik van een injectieschema.
De arts heeft insuline voorgeschreven die via injectie toegediend moet worden. Omdat je met
meerdere mederwerkers op een woning werkt is het handig om een injectieschema te
gebruiken. Of met andere woorden een roulatieschema. Insuline kan op verschillende plaatsen
worden toegediend.
Kortwerkende insuline wordt per voorkeur in de buik gespoten.
Dit is de plaats om insuline snel op te laten nemen.
Voorkeurplaatsen voor middellangwerkende insuline zijn de bovenbenen.
De diabetesverpleegkundige geeft aan welke plaats het beste gebruikt kan worden.
Voor het bovenbeen is een handige kaart in de handel. Hierin zijn gaten gemaakt waarin men
de injectie kan toedienen. Een zelfde soort kaart is er ook
om iemand te spuiten in de buik.
9.5 Hoe werkt insuline?
Insuline wordt onderhuids toegediend en wordt dan opgenomen in het bloed. Daar zorgt het er
voor dat glucose in de cellen wordt opgenomen.
Er bestaan grofweg 4 soorten insuline:
Jolanda Vermeulen
26
1. snelwerkende insuline. Deze insuline begint na 10 minuten te werken en kan daardoor
direct voor de maaltijd of zelfs kort na de maaltijd geïnjecteerd worden. De maximale
werkingsduur is 3 tot 5 uur.
2. kortwerkende insuline. Deze insuline werkt relatief snel nadat hij is toegediend (binnen 30
minuten), en de maximale werkingsduur is 6 tot 8 uur.
3. middellangwerkende insuline. Deze insuline begint pas na ongeveer 1½ uur te werken,
maar blijft tot maximaal 24 uur na toediening werkzaam.
4. mengsel van kort en middellangwerkende insuline. Deze mengsels beginnen net zo snel te
werken als kortwerkende insuline, maar hebben de maximale werkingsduur van
middellangwerkende insuline.
9.6 De bloedglucosemeter.
bloedglucosemeters
gebruiksaanwijzing
Jolanda Vermeulen
Er zijn veel verschillende soorten bloedglucosemeters in de handel.
Het is erg belangrijk dat je weet hoe de betreffende meter werkt.
Verkeerd handelen kan de meting verstoren waardoor de uitslag
niet 100% betrouwbaar is. Lees altijd de gebruiksaanwijzing.
Kom je er niet uit, bel dan de poli.
27
prikapparaatjes
zijkanten
Voor het prikken van een bloeddruppel zijn er verschillende
handige apparaatjes beschikbaar. Deze bieden de mogelijkheid om
dieper of ondieper te prikken, afhankelijk van de huiddikte van de
bewoner. Voor iedere glucoseprik dient er een nieuw lancetje
gebruikt te worden. Deze lancetjes moeten na gebruik altijd
zorgvuldig in een naaldencontainer gedeponeerd worden.
De beste prikplaatsen zijn de zijkanten van de top van de beide
middelvingers. De zijkanten zijn het minst pijnlijk. Voor het
prikken moeten de handen worden gewassen, bij voorkeur met
warm water om de bloedsomloop te stimuleren.
Bij het uitvoeren van een bloedglucose-controle moet het eerste
druppeltje bloed worden afgeveegd om mogelijke invloed van de
huid uit te sluiten. Er moet daarna sprake zijn van een "hangende
druppel". De druppel mag niet met teveel kracht uit de prikplaats
gestuwd worden.
9.7 De bloedglucose curve.
dagcurve
4 punts-curve
8 punts-curve
Een curve bestaat uit een reeks van bloedglucose waarden, die op
vastgestelde tijdstippen worden bepaald. Deze tijdstippen worden in
overleg met de cliënt en groepsleiding vastgesteld.
Een vierpunts-curve kan opgebouwd zijn uit een nuchtere waarde
direct na het opstaan, vervolgens de waarde voor het middagmaal,
de waarde voor de avondmaaltijd en tenslotte de waarde voor het
naar bed gaan. Een achtpunts-curve is de hiervoor beschreven
vierpunts-curve, aangevuld met drie waarden steeds l,5 à 2 uur na
iedere maaltijd en een nachtwaarde omstreeks drie uur 's nachts.
9.8 Wat te doen als iemand ziek is en niet wil eten?
vloeibare
Jolanda Vermeulen
Als iemand ziek is, kan het zijn dat hij geen trek heeft in eten.
Het is echter heel belangrijk dat je insuline blijft injecteren. Ook
als iemand ziek is, minder eet en zich dus niet lekker voelt, is er
toch insuline nodig.
Als iemand niet kan eten, probeer dan koolhydraten in een
28
koolhydraten
vloeibare vorm aan te bieden, b.v. vers geperst sinaasappelsap of
suikerhoudende frisdrank.
hypo
Hypoglycaemie.
Komt de bloedglucose beneden de 3.5 mmol/l dan spreken we van
een hypoglycaemie, of kortweg een hypo.
De drie oorzaken van een hypo zijn:
1. niet voldoende of te laat eten
2. te veel insuline gespoten
3. meer lichaamsbeweging dan gebruikelijk
Symptomen van een hypo zijn: honger, beven, zweten, moeite met
concentratie, duizeligheid, hartkloppingen, wazig zien, bleekheid,
rusteloosheid, hoofdpijn, tintelingen in handen, voeten, lippen of
tong en/of een trillerig gevoel. Wanneer deze waarschuwing
signalen worden genegeerd, krijgen de hersenen onvoldoende
glucose. De cliënt wordt suf, gaat dubbel zien, krijgt een wisselend
humeur en is verward.
Heb je dan nog niets in de gaten dan er wordt er geen actie
ondernomen door b.v. wat te eten, dan raakt de cliënt uiteindelijk
bewusteloos, in coma. Dit is een zeer ernstige situatie!
symptomen
waarschuwing
coma
glucageninjectie
GlucaGen Aquaject
instructie
Jolanda Vermeulen
Behandeling van een ernstige hypoglycaemie.
Het is gevaarlijk cliënten met een ernstig hypo iets te laten drinken
in verband met verslikking. Door het hormoon glucagon toe te
dienen kan in korte tijd het bloedglucosegehalte genormaliseerd
worden. Als een cliënt in een ernstige hypo raakt, is het belangrijk
onmiddellijk te handelen en vervolgens de arts te waarschuwen.
Komt de cliënt bij bewustzijn, dan dient hij 6 tabletten
druivensuiker te eten of een groot glas suikerhoudende drank te
drinken.
Glucagen
Hypokit heeft een
opvallende oranje
verpakking met
daarin:
een flacon
met 1 mg
Glucagen
poeder
een voorgevulde injectiespuit met oplosmiddel (steriel water
voor injectie)
een in het deksel bevestigde gebruiksaanwijzing.
Instructie Glucagen:
29
1. Steek de naald door het
rubberdopje van de flacon met
Glucagen en injecteer al de
vloeistof uit de injectiespuit in de
flacon.
2. Schud de flacon voorzichtig,
zonder de naald uit de flacon te
halen, totdat de Glucagen volledig
is opgelost en de oplossing helder
is.
3. Controleer of de zuiger helemaal
naar beneden is gedrukt. Zuig nu
de vloeistof terug in de
injectiespuit. Let erop dat de
zuigerstang niet uit de injectiespuit
wordt getrokken.
4. Verwijder de lucht met de naald
omhoog en injecteer.
Waarschuw altijd de arts!
complicatie
9.9 Lipodystrofie.
goedaardige
verdikking
Jolanda Vermeulen
In het voorgaande hebben we het gehad over de complicatie ten
gevolgen van diabetes.
Lipodystrofie is een
complicatie ten gevolge
van het injecteren van
insuline.
Lipodystrofies zijn
stoornissen in het
onderhuids vetweefsel ten
gevolge van insuline
injecties. De meeste lipo’s
zijn een goedaardig
verdikking van het
onderhuids vetweefsel,
lipohypertrofie. Deze vorm
komt vaker voor dan
lipoatrofie, dit zijn putjes in het onderhuids vetweefsel.
30
ontstaan
afwisselen
rotatiekaart
Lipo’s ontstaan door een verkeerde injectiegewoonten, vooral
onvoldoende of niet roteren van injectieplaatsen. Insuline is ook
een groeifactor die het ontstaan van lipo’s bevordert. Als je
voldoende rouleert met injectieplaatsen, dan kun je een lipo
voorkomen.
Wanneer men te dicht bij elkaar injecteert (< 1 cm) bevordert dit
ook de groei van een lipo. Soms heeft een cliënt de voorkeur om in
een lipo te spuiten; dit is namelijk veel minder pijnlijk. Het is
echter de slechtste plaats om te injecteren!
Lipo’s geven lelijke vervormingen en de absorptie van insuline in
een lipo is zeer onregelmatig. Door te injecteren in een lipo kan het
voorkomen dat de
cliënt veel meer
eenheden moet spuiten
dan eigenlijk nodig is.
Gebruik altijd een
nieuwe injectieplaats.
Wissel af met buik en
bovenbenen. Wissel de
kanten (rechts en
links). Roteer binnen
de injectieplaats (maak
gebruik van een
rotatiekaart). Gebruik
altijd een nieuwe
naald. Gebruikte
naaldjes worden bot, wat meer beschadigingen veroorzaakt.
buik rotatie kaart
Jolanda Vermeulen
31
10. Insuline toedienen d.m.v. insulinepennen
Doel:
Het door middel van een injectie in het onderhuids vetweefsel
kunstmatig insuline inbrengen met een insulinepen.
Novoletpen + Flexpen
Optiset
controleren
Novoletpen
Er zijn heel wat bedrijven die insuline leveren. De bekendste
bedrijven die Zuidwester insuline leveren zijn Novo Nordisk en
Aventis. Novo Nordisk levert de Novoletpennen en de Flexpen.
Aventis heeft zijn Optiset.
Elke pen heeft zijn eigen gebruiksaanwijzing. Het is belangrijk dat
je weet hoe je met een pen om moet gaan. Hoe stel je hem in? Lees
daarom altijd de gebruiksaanwijzing. Weet je het niet zeker; niet
spuiten! Bel dan de poli.
Ongeacht welke pen je gebruikt, controleer altijd of je de juiste
insuline in handen hebt. De pennen kunnen verschillende soorten
insuline bevatten. De soort staat altijd vermeld op de pen.
Ze hebben tevens een kleurencode.
10.1 De Novoletpen
De Novoletpen is een eenvoudige, compacte voorgevulde pen.
De dosis wordt in stappen van 2 eenheden ingesteld, van 2 tot 78
eenheden. De eenheden worden ingesteld met behulp van de dop.
Jolanda Vermeulen
32
voorbereiding
Voorbereiding injecteren
Controleer voor elk gebruik of de Novolet de juiste insulinesoort
bevat. Ontsmet het rubber
membraan. Trek het
beschermkapje van de Novofine
naaldverpakking en schroef de
naald recht en stevig op de pen.
Verwijder het beschermdopje van
de naald.
gebruiksklaar maken
Gebruiksklaar maken en verwijderen van lucht vóór elke
injectie
Bij normaal gebruik kan er toch wat lucht in pen en naald terecht
komen. Het inspuiten van lucht kan op de volgende manier worden
voorkomen: Houd Novoletpen met de
naald omhoog en tik met de vinger een
paar maal zacht tegen het patroonhuis,
zodat alle eventueel aanwezige
luchtbelletjes zich verzamelen in de top
van de Novoletpen.
Draai, met de naald omhoog, het
doorzichtige patroonhuis in de richting van
de pijl, totdat je een klik voelt.
air-shot
dosis instellen
Jolanda Vermeulen
Druk nu, nog steeds met de naald
omhoog de drukknop onderaan
Novoletpen volledig in waardoor deze
weer aansluit.
Er behoort nu een druppel insuline uit de
naald tevoorschijn te komen, Is dit niet
het geval, herhaal dan deze procedure
totdat er een druppel bovenaan de naald
verschijnt. Wanneer je een Novoletpen
voor de eerste keer gaat gebruiken kan
het nodig zijn dat je deze zogenaamde
"air-shot" 6 keer moet herhalen.
Wanneer dit meer dan 6 maal moet worden herhaald, moet je de
Novoletpen niet gebruiken. De pen is dan defect.
Het instellen van de dosis
Plaats de pendop terug op de
Novoletpen, zodanig dat de O
tegenover het doseringsstreepje
staat.Controleer of de drukknop
helemaal is ingedrukt.Houd de
Novoletpen horizontaal vast met
de pendop naar rechts.Draai de
pendop in de richting van de pijl
om het gewenste aantal eenheden
33
in te stellen. Zorg ervoor dat de
drukknop vrij kan bewegen wanneer je
de dosis instelt. Kan de drukknop niet
vrij bewegen dan zal de insuline via de
naald naar buiten worden gedrukt.
De schaalverdeling op de pendop geeft
0, 2, 4, 6, 8, 10, 12, 14, 16 en 18
eenheden aan. Bij elke klik die je
voelt, wanneer je de pendop draait,
worden 2 eenheden ingesteld.
De drukknop komt omhoog als de eenheden ingesteld worden.
De schaalverdeling op de drukknop toont na iedere volledige draai
respectievelijk 20, 40 en 60 eenheden.
Bij elke volledige draai worden 20 eenheden ingesteld.
De maximale dosis van de pen is 78 eenheden. Probeer niet een
dosis in te stellen die hoger is dan 78 eenheden. De insuline gaat
dan via de naald lekken en de dosis is onnauwkeurig.
injecteren
loodrecht
10 seconden
naald verwijderen
Jolanda Vermeulen
Injecteren
Duw de naald loodrecht in de huid. Injecteer de volledige dosis
door de drukknop helemaal in te drukken. Let erop dat je de knop
alleen indrukt als de naald in de huid zit.
Houd de drukknop volledig ingedrukt totdat de naald uit de huid
verwijderd wordt. De naald moet na het injecteren nog minimaal
10 seconden in de huid blijven zodat je zeker weet dat de volledige
dosis is geïnjecteerd.
Na het injecteren gaat de drukknop automatisch terug naar nul.
Controleer dit echter voordat je een nieuwe injectie klaarmaakt.
Het kan voorkomen dat je een klikkend geluid hoort tijdens het
instellen van de eenheden. Ga hier niet op af voor het instellen of
controleren van de dosis. Dit kan onnauwkeurig zijn. Kijk ook
onder de drukknop of de eenheden juist zijn.
Je kunt geen grotere dosis instellen dan het resterend aantal
eenheden in de patroon.
Verwijderen van de naald
Duw de naaldverwijderaar recht op de naald en druk stevig door.
Draai de naald los en gooi deze in de naaldencontainer door op de
rode knop te duwen.
34
Flexpen
10.2 De Flexpen
De Flexpen is in te stellen op elke gewenste dosis in stapjes van
één eenheid tot maximaal 60 eenheden. Het afleesvenster is groot
en duidelijk. De dosis is eenvoudig te corrigeren door de
instelknop verder of terug te draaien, zonder dat er insuline
verloren gaat.
Mocht er minder dan de gewenste hoeveelheid insuline aanwezig
zijn in de Flexpen dan blokkeert de instelknop automatisch.
Na het injecteren gaat de pen vanzelf terug naar 0. Je stelt de pen
bij elke injectie opnieuw in.
voorbereiding
gebruiksklaar
Jolanda Vermeulen
Voorbereiding
Controleer of de Flexpen de juiste insuline bevat.
Verwijder de pendop. Verwijder het afdekplaatje van de naald en
schroef deze stevig op de Flexpen. Verwijder de naaldverpakking
en het beschermdopje.
Gebruiksklaar maken van de Flexpen vóór elke injectie
Bij normaal gebruik kan er wat lucht in de naald en in het
insulinereservoir terechtkomen. Ga als volgt te werk om injecteren
van lucht te voorkomen en te zorgen voor de juiste dosering.
Stel 2 eenheden in en houd
de Flexpen met de naald
omhoog en tik met de vinger
een paar maal zacht tegen het
reservoir.
35
Druk, terwijl je de Flexpen met de naald omhoog houdt, de
drukknop volledig in. Er behoort nu een druppel insuline bovenaan
de naald te verschijnen (airshot). Is dit niet het geval, herhaal deze
procedure maximaal 6 keer.
Als er dan nog geen druppel insuline verschijnt, is de pen defect en
mag je deze niet gebruiken.
dosis instellen
Het instellen van de dosis
Zorg dat de dosiskiezer op nul staat. Stel het aantal eenheden in dat
je moet injecteren.
De dosis kan verhoogd of verlaagd
worden door de dosiskiezer verder of
terug te draaien. Zorg er bij
verlaging van de dosis voor dat de
drukknop niet ingedrukt wordt, er
komt anders insuline vrij. Je kunt
geen dosis instellen die groter is dan
het resterend aantal eenheden in het
insulinereservoir.
Injecteren
Injecteer de volledige dosis door de
knop helemaal in te drukken. Zorg
dat je de drukknop alleen indrukt bij
het injecteren en niet bij het
inbrengen van de naald.
injecteren
De naald moet na het injecteren nog
10 seconden onder de huid blijven.
10 seconden
Houd de drukknop volledig
ingedrukt totdat de naald uit de
huid is verwijderd. Hierdoor ben je
er zeker van dat de gehele dosis is
geïnjecteerd.
naald verwijderen
Jolanda Vermeulen
Verwijderen van de naald
Schroef de naaldverwijderaar op de
naald. Let hierbij goed op dat je je
vingers achter de opstaande rand houdt. Schroef de naald los en
gooi de naald door op de rode knop te drukken in de
naaldencontainer.
36
Optiset
niet terug op nul
10.3 De OptiSet.
De OptiSet wordt geleverd in patronen die verzegeld zijn in een
wegwerppen. Het verschil met de vorig beschreven pennen is dat
de OptiSet vast ingesteld staat. De pen gaat dan niet na de injectie
terug op 0. Stel je de pen in op 10 eenheden, blijft hij daar op
staan. Dit is erg belangrijk om dit goed in de gaten te houden.
Vooral als de cliënt de ene keer 10 eenheden gebruikt en de andere
keer 14 eenheden. De onderkant van de pen wordt zo ver mogelijk
uitgetrokken. Hierdoor komen de eenheden vrij die gespoten
moeten worden.
gebruiksklaar
De pen klaarmaken voor gebruik
Verwijder de beschermkap. De insuline dient helder, kleurloos,
zonder zichtbare vaste deeltjes te zijn, en moet een waterige
substantie zijn.
Neem een nieuwe naald. Verwijder het afdekplaatje en schroef de
naald stevig op de pen. Let er op dat de naald recht en stevig vast
gedraaid zit. Onzorgvuldig bevestigen van de naald kan leiden tot
breuk van de naald of een lekkage in het injectiesysteem, wat
resulteert in een onnauwkeurige dosering.
eerste gebruik
Functietest voorafgaand aan de eerste injectie
Controleer of de doseerpijl naar nummer 8 wijst.
Trek de knop zo ver mogelijk uit, verwijder de beschermkap van
de naald en houd de pen vast met de naald naar beneden gericht.
Druk, met de naald nog steeds naar beneden gericht, de knop
volledig in. Er moet nu insuline verschijnen aan de top van de
naald; dit geeft aan dat de pen gebruikt kan worden. Als er geen
insuline verschijnt, mag deze handeling maximaal 6 x herhaald
worden. Is er dan nog steeds geen insuline zichtbaar, dan mag de
pen niet gebruikt worden.
Jolanda Vermeulen
37
functietest
Het verwijderen van luchtbellen / functietest tijdens gebruik
Kleine hoeveelheden lucht kunnen in
de naald en het insulinereservoir
aanwezig zijn tijdens normaal
gebruik. Deze luchtbelletjes moeten
verwijderd worden. (Kleine
hardnekkige luchtbelletjes in het
insulinereservoir verstoren een goede
dosering niet.) Als de pen een aantal
dagen niet gebruikt is, dient men te
controleren of deze nog goed werkt
d.m.v. een airshot. Controleer ook of
de insuline nog steeds mooi helder en
kleurloos is.
Zet de doseerpijl op 2 door de
doseerkeuze-ring te draaien. Trek nu
de knop zo ver mogelijk uit. Verwijder de beschermkapjes van de
naald.
Houd de pen vast met de naald naar boven gericht en tik zachtjes
met een vinger op het insulinereservoir, zodanig dat alle
luchtbellen opstijgen naar de naald. Druk de knop volledig in. De
naald en insulinereservoir worden ontlucht en er verschijnt een
insulinedruppel.
dosis instellen
Jolanda Vermeulen
Het instellen en injecteren van de eerste dosis insuline
Stel de gewenste dosis in door de doseerkeuze-ring in welke
richting dan ook te
draaien totdat de
doseerpijl de gewenste
dosis aanwijst. De dosis
is in stappen van 2
eenheden in te stellen.
Als de dosis is
ingesteld trek je de
knop zo ver mogelijk
uit. Houd de pen vast
met de naald naar
beneden gericht en druk de doseerknop iets in om te zien of er
insuline uit de naald komt. Trek daarna nogmaals aan de knop.
Met de knop kan je de dosis controleren. Als de knop uitgetrokken
is, laat de laatste dikke zichtbare streep de dosis zien die
opgetrokken is.
38
injectie
10 seconden
naald verwijderen
volgende injecties
Injectie
Breng de naald loodrecht in de huid en druk de knop volledig in.
Laat de naald tenminste 10 sec. in de huid zitten. Houd de knop
ingedrukt tot de naald uit de huid is gehaald. Hierdoor kan je er
zeker van zijn dat de volledige dosis insuline is geïnjecteerd.
Het verwijderen van de naald
Verwijder de naald na iedere injectie en gooi deze weg. Dit
voorkomt zowel besmetting als lekkage, het opnieuw aanzuigen
van lucht en mogelijke verstoppingen. Naalden mogen nooit
opnieuw gebruikt worden!
Houd de pen stevig vast en plaats de naaldverwijderaar op de naald
en druk die stevig aan. Zorg dat je met je vingers achter de
opstaande rand blijft. Draai de naald los en gooi deze in de
naaldencontainer door op de rode knop te drukken.
Volgende injecties
Gebruik altijd een nieuwe naald en
controleer of je de juiste insuline heb en
of deze mooi helder en kleurloos is.
Als iedere keer dezelfde dosis gewenst
is, kan de doseerpijl op de doseerkeuzering blijven staan. Om een injectie te
doen, hoeft je alleen de knop zo ver
mogelijk uit te trekken. Controleer altijd
of er een druppeltje insuline uit de naald
komt door de doseerknop iets in te
drukken, met de naald naar beneden
gericht. Trek daarna de doseerknop
weer volledig uit.
De pen is klaar om te injecteren.
Als de dosis veranderd moet worden, kan je deze zonder
problemen verzetten naar de gewenste dosis.
Zit er niet genoeg insuline meer in de pen, dan kan de knop niet
meer ver genoeg uit getrokken worden. B.v je moet 14 eenheden
spuiten maar er zitten maar 8 eenheden meer in de pen. De knop
blijft dan bij 8 steken. Verder gaat het niet.
artsenvoorschrift
Jolanda Vermeulen
Algemene opmerking
Zorg ervoor dat je altijd de juiste, door de arts voorgeschreven,
insuline gebruikt. Gebruik de pen strikt volgens het protocol en de
instructies van de arts.
• Neem met twee vingers een huidplooi op, steek de naald in
de ontstane huidplooi en druk de drukknop helemaal in.
• Houd de drukknop ingedrukt en wacht minimaal 10
seconden voordat je de naald uit de huid verwijdert.
Op deze manier weet je zeker dat de juiste hoeveelheid
vloeistof is geïnjecteerd en voorkom je dat je bloed opzuigt
in de naald of het insuline reservoir.
• Druk zachtjes met een vinger op de injectieplaats wanneer
39
•
protocol
twijfel? niet spuiten
je wat bloed ziet op de huid.
Verwijder na elke injectie voorzichtig de naald met behulp
van de naaldverwijderaar en gooi hem op de geschikte
wijze weg (naaldencontainer).
Volg verder altijd het protocol!
Elke pen is anders. En zoals zoveel dingen veranderen de pennen
ook vaak. Het is daarom belangrijk de gebruiksaanwijzing goed te
lezen. In de bijsluiter staat een duidelijke beschrijving hoe de pen
werkt.
Bij twijfel, NIET SPUITEN! Wanneer je niet zeker bent dat de pen
goed ingesteld staat, bel dan naar de poli. Verkeerd toedienen van
insuline kan grote gevolgen hebben voor de cliënt.
11. Veilig werken!
nooit recappen!
¾ vol
desinfecteren
Jolanda Vermeulen
Prikaccidenten.
Gebleken is dat tweederde van de verwondingen ontstaat tijdens
het hanteren van naalden! Doe geen hoesjes terug op gebruikte
naalden. Wees voorzichtig met het aanreiken van scherp materiaal
en deponeer besmet materiaal en naalden in de daarvoor bestemde
containers. Vervang de container wanneer deze ¾ vol is. Laat de
container niet te vol raken. Als je dan de dop sluit is de kans erg
groot dat er een naald door de dop heen prikt, met alle gevolgen
van dien.
Is er geen naaldencontainer voorhanden, leg dan voor het geven
van de injectie het hoesje op een tafeltje dicht in de buurt van de
cliënt.
Steek na de injectie de naald in het op tafel liggende hoesje.
Dit, zonder het hoesje met de hand aan te raken. Til de spuit nu
met naald en hoesje voorzichtig op tot verticaal. Het hoesje valt
dan vanzelf over de naald naar beneden. Druk nu met de hand het
hoesje vast.
Is er gemorst met bloed, neem het dan met een gehandschoende
hand en absorberend materiaal op. Desinfecteer daarna de plaats
waar gemorst is met alcohol 70% of 80% of met chloor 0,1%.
Een goede maatregel tegen hepatitis B is vaccinatie. Echter ook
40
dan gelden bovenstaande regels vanwege andere
bloedoverdraagbare aandoeningen.
prikaccident
melden
gevolgen
Jolanda Vermeulen
Wat te doen na prik-/snijletsel of bloedcontact?
Ondanks alle voorzorgen kan men zich toch verwonden aan
materiaal dat gebruikt is bij een cliënt (bijv. van een injectienaald).
Ook op een andere manier kun je in contact komen met bloed op
wondjes of slijmvliezen, bijv. door spatten.
Bij bloedcontact op een intacte huid, het bloed goed afwassen, met
ruim water en zeep. Twijfel je of dat de huid intact is, dan kun je
dat testen door de huid te behandelen met alcohol 70% of 80%.
Als het " prikt" is de huid niet intact en handel je als volgt: bij
verwondingen met voorwerpen, waaraan zich bloed of
bloedbevattende producten van cliënten bevinden, het wondje goed
door laten bloeden. Zo mogelijk onder lauw /warm ruim stromend
water. Daarna de huid drogen en behandelen met jodiumtinctuur of
alcohol 70% of 80%.
Zijn ogen of mond in contact geweest met bloed of
bloedbevattende lichaamsvochten dan moet de getroffen plaats
gespoeld worden met veel water.
Meld het ongelukje altijd zo spoedig mogelijk aan een arts, in elk
geval binnen 24 uur.
Is dit echt niet mogelijk meld je dan bij de huisartsenpost of, indien
aanwezig, E.H.B.O. van een ziekenhuis.
Meld in je eigen belang, maar ook in het belang van anderen.
Een besmetting kan immers grote gevolgen hebben!
Door kennis van de aard van het ongeval kunnen in de toekomst
gepaste maatregelen worden genomen.
41
12. Zelftoets.
Iedereen kan de zogenaamde voorbehouden en risicovolle handelingen leren uitvoeren maar
het gaat er om dat je begrijpt wat je doet, waarom je het doet en welke gevolgen het een en
ander heeft. De zelftoets is een hulpmiddel om jezelf te toetsen op je kennis en inzichten
aangaande voorbehouden handelingen. De vragen zijn bedoeld om je verder aan het nadenken
te zetten en je hier zelf nieuwe vragen bij te stellen. Het beste kun je de zelftoets maken
voordatje de leerstof verder bestudeert. Op die manier kun je je antwoorden controleren
terwijl je bestudeert.
Juist Onjuist
1.
Subcutaan injecteren betekent dat je in de spier spuit en bij
intramusculair injecteren injecteer je in de huid.


De bilspier is een geschikte plaats voor het toedienen van
een intramusculaire injectie. Je kunt tot 4 ml injecteren.


3.
Naaldencontainers vervang je als ze vol zijn.


4.
Een acute ernstige overgevoeligheidsreacties kan optreden
na een injectie, zoals een anafylactische shock. De
verschijnselen zijn: ademhalingsproblemen, bleekheid,
transpireren en duizeligheid.


Een naald wordt het veiligst weggegooid door hem weer te
voorzien van de beschermhuls, zo kan niemand zich prikken.


Het zogenaamde “Airshot” bij gebruik van een insulinepen mag
maximaal 6 keer herhaald worden.


7.
Lipodystrofie is een complicatie ten gevolge van diabetes. 

8.
Als het bloedglucosegehalte boven de 10 mmol/l komt moet je
wat eten omdat er te veel insuline in je bloed zit.


De verschijnselen van een hypo zijn: slaperigheid, moeheid
dorst, vaak plassen en een droge mond.


Als iemand niet kan of wil eten, b.v. door ziekte, probeer dan
koolhydraten in een vloeibare vorm aan te bieden. Je moet
namelijk toch insuline spuiten.


2.
5.
6.
9.
10.
Jolanda Vermeulen
42
13. Bronnen.
Voor het schrijven van deze module is gebruik gemaakt van de volgende bronnen:
Weston 2000
T. Weston, Atlas van de anatomie, Lisse: Rebo Productions 2000.
Ormel & De Wit 2002
A. Ormel & M. de Wit, Verplegende elementen II, Hoofddorp: Noordhoff Wolters BV
2002.
Novo Nordisk 2002
Novo Nordisk. Intensive insulinetherapie, Alphen aan den Rijn: Novo Nordisk 2002.
Novo Nordisk 2002
Novo Nordisk. Voorlichting diabetes type 1, Alphen aan den Rijn: Novo Nordisk
2002.
Novo Nordisk 2002
Novo Nordisk., Voorlichting diabetes type 2, Alphen aan den Rijn: Novo Nordisk
2002.
BD Consumer Healthcare 2004
BD Consumer Healthcare, Vragen over lipodystrofie, Erembodegem: BD 2004.
Jolanda Vermeulen
43
Download