(on)veiligheid en bekommernis Herman Baartman Lezing Symposium "Buitengewone Ouders" Leiden 1-2-2007 inleiding Een kleine 20 jaar geleden werd ik benoemd als bijzonder hoogleraar preventie en hulpverlening inzake kindermishandeling. Zoals te doen gebruikelijk heb ik, zoals dat heet, mijn ambt aanvaard met het uitspreken van een oratie, een openbare les. Ik heb daarin de vraag behandeld hoe het kan, dat er ouders zijn die hun kinderen mishandelen. Een voor de hand liggende vraag natuurlijk op zo'n moment die iedereen, van krantenlezer en buurvrouw tot rechter en psychiater zich wel eens gesteld heeft. Het was per slot een openbare les. Wie doet nou zoiets?! Dat moeten toch wel heel vreemde ouders zijn, buitengewone ouders. Gewone ouders doen dat niet. Dat was ook de gedachte van menig arts en psychiater in de jaren zestig, toen, sinds de publicatie in 1962 door de kinderarts Henry Kempe c.s. van een artikel over wat zij noemden het battered child syndrome, kindermishandeling maatschappelijk en wetenschappelijk volop in de belangstelling kwam te staan. Steele, een van de companen van Kempe, meende met dit fenomeen een goudmijn aan psychopathologie te hebben aangeboord. Deze mijn heeft evenwel weinig opgeleverd. Mishandelende ouders bleken in psychiatrisch opzicht niet noemenswaardig afte wijken van andere ouders. Kennis van psychiatrische problemen helpt ons hooguit zijdelings om iets te begrijpen van dit fenomeen. Om iets te kunnen begrijpen van kindermishandeling - ik beperk me hier tot kindermishandeling in de verhouding ouder-kind moet men iets begrijpen van ouderschap. Kindermishandeling geeft te denken over ouderschap. Het geeft ook te denken over onze zorg voor ouders en kinderen, een zorg die versnipperd is in wat we jeugdzorg noemen, maar in feite een zorg voor kinderen èn ouders is, en in wat we geestelijke gezondheidszorg noemen, zorg voor patiënten waarvan er heel veel ouder - vader of moeder - zijn. De kernvraag in die zorg, en dat is ook de kern van mijn bijdrage deze middag, heeft te maken met twee bronnen van voortdurende spanning in de jeugdzorg als welzijn en veiligheid van een kind in het geding zijn. De ene betreft de spanning tussen bekonnnernis om een ouder die te kOlt schiet en bekommemis om een kind dat te kort komt. De andere betreft de spanning tussen zorg voor continuïteit van de gezinsband, in het bijzonder de band tussen ouder en kind, en zorg voor de veiligheid van het kind. De geschiedenis van theorie en praktijk van de jeugdzorg is te schetsen als een geschiedenis van de variatie in keuzen die hierin gemaakt zijn. Beide bronnen van spanning hangen natuurlijk samen. Hoezeer kindermishandeling te den1cen geeft over de jeugdzorg - en ook u in de ggz te denken geeft - is nooit zo duidelijk geweest als sinds de zaak van Savanna. Ik kom daar strales nog op terug. Ouderschap Zoals gezegd, kindermishandeling geeft te denken over ouderschap. Jaren geleden is door Hoffmail & Hoffman in de vorm van uitgebreide interviews aan een grote groep ouders de vraag voorgelegd wat ze zoeken in en beleven aan ouderschap, een onderzoek naar ouderschapsmotivatie zoals het heette. Uit al deze interviews destilleerden ze negen motieven. I.status en maatschappelijke identiteit (behoefte maatschappelijk mee te tellen) 2. zelf-expansie (voortzetten van het eigen zelf in een kind) 3. morele waarden (de behoefte zich voor iemand of iets in te zetten/het goede te doen) 4. binding en affectie (de behoefte lief te hebben en bemind te worden) 5. stimulering en plezier (genieten van de manier waarop een kind leeft) 6. prestatie en creativiteit (de behoefte ergens in te slagen/het goed te doen) 1 7. macht en invloed (de behoefte op een ander invloed uitte kunnen oefenen) 8. sociale vergelijking (competentie van het kind is eigen competentie) 9. economisch nut (het materiele voordeel van het hebben van kinderen) De negen door Hoffinan & Hoffinan genoemde clusters zijn goeddeels tot drie factoren terug te brengen: genieten van een kind omdat het een kind is; op actieve (aan en om het kind geven) en passieve wijze (van het kind krijgen) ervaren van betekenis te zijn; en tenslotte het voldoen aan een traditioneel patroon. De eerste twee factoren - het leven met een kind als verrijking en bron van plezier - en de ervaring van betekenis te zijn bleken het belangrijkst. Het grootbrengen van kinderen biedt dus de mogelijkheid fundamentele behoeften te bevredigen. Maar ouderschap is, zoals u weet, niet alleen maar rozengeur en maneschijn. Hoffinan & Hoffinan inventariseerden ook de verliesposten die met ouderschap samenhangen. Het verlies van vrijheid scoorde hierbij het hoogst, het zal u niet verbazen, denk ik. Kinderen zijn handenbinders. Een tweede belangrijke verliespost is het hebben van zorgen, zorgen over het welzijn van een kind, zijn gezondheid, veiligheid of de manier waarop het zich ontwikkelt. Een vreemde tenn eigenlijk, verliespost. Het laten binden van je handen en het hebben van zorg is gewoon all in the game, het is inherent aan ouderschap. De werking van genoemde motieven zegt iets over de psychologie van ouderschap. Maar er is meer. De behoeften die aan deze motieven ten grondslag liggen zijn ook op een andere manier te bevredigen, men hoeft daarvoor niet per se een kind groot te brengen. En bovendien, vanuit deze motieven alleen is niet goed te begrijpen waar ouders het vandaan halen om dag in dag uit, jaar en jaar uit hun doen te laten bepalen door zorg voor en om hun kinderen. Het meest bijzondere van ouderschap, datgene wat de ouder-kind-relatie tot een relatie maakt die uniek is in zijn soort, is daarom niet gelegen in het psychologische, maar in het ethische aspect ervan. Het bijzondere van een ouder-kind-relatie is gelegen in de asymmetrie van verantwoordelijkheid in die zin, dat een ouder gedreven wordt door een besef van verantwoordelijk zijn dat onvoorwaardelijk is en voor goed, aldus Van der Pas, ouderbegeleider. Dit besef van verantwoordelijk zijn is te zien als het constituerende kenmerk van onderschap. Een ouder weet zich, in de woorden van Levinas, opgevorderd door een kind. 'Het is niet het kind als bewuste en intentionele actor die de ouders verantwoordelijk stelt, maar het kind in zijn radicale passiviteit dat zijn ouders tot verantwoordelijkheid roept', aldus de Leuvense ethicus Burggraeve. Het is rilt besef van verantwoordelijk zijn dat m:::t~1ct dat men zich als ouder van zijn beste kant kan laten zien, dat men ondanks alles wat men zelf aan ellende uit zijn eigen jeugd meezeult, ondanks tegenslag nu in de vonn van ziektes, handicaps van een kind, eigen sores, van welke aard ook, een kind zogezegd bij de hand blijft houden, al is dat met vallen en opstaan. Het brengt ook kwetsbaarheid met zich mee, en wel op twee manieren. Vooreerst is er de kwetsbaarheid omdat men, gegeven de verwachtingen die men heeft, weet in welke beperkte mate men het lot van een kind in zijn hand heeft, alle be1ering en vennaningen van gedragsdeskundigen en politici ten spijt. Dit is de kwetsbaarheid die samenhangt met onmacht en beperkingen. Maar er is nog een kwetsbaarheid. Het domein van ouderschap is net als het domein van religie en het domein van seksualiteit in hoge mate privé, omdat het iets is wat fundamenteel verbonden is met ons persoon zijn - zo noem ik het maar even voor het gemak. Ouderschap is net als die andere twee domeinen iets wat ons hele hebben en houden raakt, en daarom is het privé, is het in hoge mate persoonlijk. En hoe persoonlijker iets is, denk aan een dagboek, hoe meer men zich betrapt voelt, te kijk voelt staan, beoordeeld voelt als een ander zich daar ongevraagd mee in laat. Dit is de kwetsbaarheid die samenhangt met gêne en die respect vergt voor iemands persoon. Het is ook de kwetsbaarheid van het te kijk staan als falende ouder, van het beoordeeld worden en van het je afhankelijk voelen van wat anderen 2 beslissen over jou als tekortschietende ouder en over je tekOligekomen kind. Met al onze goede bedoelingen banjeren we vaak erg gemakkelijk door deze porceleinkast van ouderlijke kwetsbaarheden. Het zou denk ik goed zijn als we ons als professional wat vaker realiseerden hoe het is om als ouder zogezegd aan de andere kant van de tafel te zitten. Dit besef van verantwoordelijk zijn betekent niet dat men zich ook verantwoordelijk gedraagt. Het helpt wel ouders te verstaan in hun drijfveren en hun kwetsbaarheden, het helpt ook hen terzijde te staan, solidair met ze te zijn, ook al heeft men misschien nog zo te doen met het kind dat ze te kort doen. Het helpt ook om oog te houden voor het vader of moeder zijn van een patiënt, voor een fundamentele dimensie in zijn bestaan, al lijkt hij ook een buitengewone ouder omdat hij psychiatrische problemen heeft. Maar tegelijk, en nu weer terug naar de psychologische kant, zien we dat ouderschap ook het allerslechtste in iemand los kan maken. Dit is niet omdat men psychiatrisch patiënt is, al kunnen uiteenlopende psychiatrische problemen zich op uiteenlopende wijze manifesteren in de manier waarop men met zijn kinderen omgaat, maar juist omdat ouderschap een manier van leven is, of een manier van leven vraagt, die gevoeligheden en gekwetstheden welke samenhangen met fundamentele behoeften triggeren kan en soms op dramatische wijze kan uitvergroten. Fysiek en psychisch geweld jegens een kind, infanticide, verwaarlozing, het syndroom van Munchausen by proxy, postnatale depressiviteit en tot op zekere hoogte ook seksueel misbruik, zijn te zien als vormen van gepathologiseerd ouderschap. - Kindermishandeling is veelal te begrijpen tegen de achtergrond van een spanning die inherent is aan ouderschap, de spanning tussen kort gezegd de zorg voor het eigen goede leven en de zorg voor het goede leven van een kind. Het zorgen voor een kind biedt enerzijds de mogelijkheid om van een leven dat voorheen weinig goeds te bieden had iets te maken; ouderschap biedt tal van herkarJSingen, en voor de meeste ouders die terug zien op een beroerde jeugd pal't dat ook zo uit. Maar het moeten zorgen voor een kind kan ook maken, dat oude gevoeligheden en gekwetstheden weer zodanig actueel worden, dat men het kind ervaart als een bedreiging voor de eigen claim op een goed leven. Het hebben van een psychische stoornis heeft, aldus de vorige spreekster, gevolgen voor ouderschap. Ik bestrijd dat niet. TIc teken er evenwel bij aan, dat het hebben van psychische problemen ook gevolgen heeft voor de manier waarop iemand vorm geeft aan zijn rol als partner, als werknemer of als werkgever. Maar juist het vader of moeder zijn kan omgekeerd een heel eigen kleur geven aan-psychische problemen. Zo kan narcisme leiden tot de verwachting door zijn kinderen bewonderd en onvoorwaardelijk gehoorzaamd te worden, maar met een onvervulde behoefte aan bevestiging 1~ ...... _ -e. . :"1· .... 4- ... 1.... 'tr .... de... "ç ........ """"'rl""'... on ..... z;~"'" 1-...o.1,..lC"''t''I lrru"""n t..-all LU Jl JU va VJ. .LU_v ..... u ..... ua.t.J. J.ü .... 'tu;l!.<:>.n H.>.'" ........... ...... ;:)1.. al~ 1. J. J.JJ..L 1.1. ..... .L.1. V.L.1._.·~........... Kindermishandeling geeft te denken over ouderschap zoals ik zei. Dat ouders hun kinderen groot brengen tegen alle mogelijke vormen van verdrukking in, is minstens zo verbazingweklcend, als het feit dat er ouders zijn die dat zodanig slecht afgaat, dat we van kindermishandeling spreken. Omgekeerd maalct de ongehoord grote omvang van het fenomeen kindellliishandeling duidelijk, dat ouderschap een broze aangelegenheid is. Jeugdzorg Maar kindermishandeling geeft ook te denken over onze zorg voor ouders en kinderen. Dit geldt in de eerste plaats voor de jeugdzorg, waar men met ouders in hun rol van ouder van doen heeft, maar ook voor de ggz omdat het voor een ouder nu eenmaal onmogelijk is, patiënt of niet, om zijn ouderschap er buiten te houden. Ik denk dat we zonder overdrijven kunnen zeggen, dat de zaalc Savanna te zien is als een waterscheiding in de jeugdzorg. En gezien de samenllang tussen jeugdzorg en ggz, die er is 3 omdat men in beide sectoren met ouders van doen heeft, kan deze zaak ook de ggz niet onberoerd laten. Ik concentreer me evenwel op de jeugdzorg. Savanna was niet het eerste kind dat overleed als gevolg van mishandeling ondanks dat het onder toezicht stond van de jeugdzorg. Maar nooit eerder heeft zo'n drama zoveel opschudding veroorzaakt. Wellicht is dat, omdat een proces van herbezinning op de uitgangspunten van de jeugdzorg, en meer in het bijzonder van de kinderbescherming, al gaande was en hierdoor in een stroomversnelling is gebracht. Een gebeurtenis als deze kan dan maken dat bestaande onvrede extra geprononceerd geuit gaat worden en dat nieuwe standpunten met verve verdedigd gaan worden. 'Het moet anders, want zie maar eens .... '. Om te begrijpen wat er op het ogenblik in de jeugdzorg gaande is kan het helpen de huidige beroering in een historisch perspectief te plaatsen. Uitgangspunt in de jeugdzorg is de veronderstelling, dat het in beginsel in het belang van het kind is te kunnen opgroeien bij zijn eigen ouders. De zaak van Savanna heeft evenwel een oude spanning in de jeugdzorg extra op scherp gezet, de spanning tussen Families First en Children First. Families First!? U weet hoe de kinderbescherming is ontstaan, ruim 100 jaar geleden. Men moest iets met, of vooral tegen ouders die hun kinderen verzwadderden en lieten opgroeien voor galg en rad, waardoor ze een bedreiging vonllden voor de samenleving. Kinderbescherming is begonnen als maatschappijbescherming. Het ging om kinderen die in gevaar waren, kinderen die bedreigd werden met de zedelijke en lichamelijke ondergang, en daarom een gevaar waren, en om ouders die niet deugden. Bij de viering van 25 jaar kinderwetten in 1930 , schetste ds De Visser de verhouding tussen kinderbeschermers en de ouders tegen wie men wat moest ondernemen aldus: "Tegenover den greep naar het kind van den duivel met slangen in het haar, staat nu gelukkig de greep van den engel met rozen in de lokken. Zoo zie ik althans het werk des kinderbeschermers tegenover dat van de kinderbedervers". En om een kind te redden moest het ontrukt kunnen worden aan de verderfelijke invloeden thuis. Uithuisplaatsing was dan een vanzelfsprekende oplossing. In de jaren '60 - '70 is daar om een aantal redenen de klad in gekomen. Het was de tijd waarin er een einde kwam aan de burgennansmoraal. Met het plurifonner worden en de secularisering van de samenleving was het minder duidelijk dan voorheen wie er wel en wie er niet deugde. De kinderbeschennÏng kwam in een kwalijke reuk te staan van bemoeizucht en paternalisme. Daarnaast was er in de pedagogiek en de ontwikkelingspsychologie sprake van een radicale wijziging van perspectief. Stonden groot worden en vooral grootbrengen voorheen vooral in het teken van de ontwikkeling van maatschappelijke deugden met opvoeders in de rol van zedenmeesters, nu lcwamen ontwiklceling en opvoeding vooral in het teken te staan van de relatie tussen ouder en kind. De ouder-kind-relatie ging meer en meer gezien worden als hèt vehikel in de persoonswording van een kind, en de kwaliteit en continuïteit daarvan werden bepalend geacht voor de ontwikkeling van een kind. Het was de tijd waarin de hechtingstheorie van Bowlby opkwam en de loyaliteitstheorie van Nagy. De ouder-kind-relatie diende gekoesterd, en ingrepen daarin moesten zo veel en zo langs als mogelijk venneden worden. Het was ook de tijd van de ontwikkeling van het zogeheten zozo-zo-beleid in de jeugdzorg. Hulpverlening bij opvoedingsproblemen moest zo kort mogelijk zijn, zo licht mogelijk van vonn en zo dicht mogelijk bij huis, het liefst aan huis, bijvoorbeeld in de vonn van Families First. Dat was beter - om redenen zojuist genoemd - en goedkoper. Bovendien was duidelijk dat de meeste kinderen van een uithuisplaatsing niet beter werden, integendeel. Het is niet toevallig dat in diezelfde periode het thema kindennishandeling meer dan voorheen op de agenda kwam te staan van praktijk, politiek en wetenschap. In 1972 gingen de eerste 4 Bureaus Vertrouwensarts inzake Kindermishandeling van start. Een jaar daarvoor had de KNMG een symposium belegd over de aanpak van kindermishandeling. Volgens het verslag dat hiervan is gemaakt is op dat symposium de vrees weggenomen "dat bij signalering onmiddellijk een niet te stuiten juridische procedure in werking wordt gesteld". Men achtte dat onwenselijk, "overtuigd als iedereen was van de diepergaande problematiek:, die in mishandeling van kinderen een uitingsvoI1l1 vindt. Vandaar dat het accent met nadruk werd gelegd op de begeleiding en de mogelijkheid van justitieel ingrijpen jegens battering parents toch wel als ultimum remedium werd aangevoeld", aldus het verslag van dat symposium. KindeI1l1ishandeling werd gezien als een exponent van een verstoring in de ouder-kindverhouding en diende als zodanig benaderd te worden. Wij hanteerden een zogeheten compassion model (meer uit op begrijpen dan op ingrijpen) en waren daar trots op en werden daar ook om bewonderd, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Amerikanen die meer zagen in een control model, ingrijpen boven begrijpen. Jaren geleden, dit even terzijde, had ik het. in de koffiepauze bij een internationaal congres over kindermishandeling met een Amerikaanse maatschappelijk werker over onze en hun benadering. Hij vond die van ons maar soft. Als ik, zei hij, te maleen heb met een ouder die zijn kind mishandelt, dan zeg ik tegen hem: "OK, what you did was sick, and may be you are ill, but nevertheless, it's a crime, so 1'l! keep an eye on you, and the next time 1'11 get you". Children First!? Families First, een VOI1l1 van intensieve ambulante hulp die ingezet wordt bij crisissituaties ter voorkoming van een uithuisplaatsing van een kind is een exponent van wat in Amerika wordt aangeduid als de Family Preservation Movement. De hieraan ten grondslag liggende ideologie kwam onder vuur te liggen naar aanleiding van de Savanna-zaak. Zo'n zes weken na haar overlijden verscheen er in Vrij Nederland een artikel met als titel De woede van de kinderrechters. Ik citeer: "We hebben de neiging om ouders en kinderen zo lang mogelijk bij ellcaar te houden, omdat we van oudsher het gezin als heilig beschouwen ... '. [We offeren kinderen op] aan het in stand houden van onze hoeksteen." "Tot nu toe hebben altijd de rechten van de ouders overheerst. Daar moeten we vanaf'. Volgens dezdcinderrechtenrwordrt-in de jeugdzorg zwaarder getild aan het in tact houden van het gezin en aan belangen van ouders dan aan belangen van het kind. Men ziet wat daar van komen kan. Daags na het openbaar maken van de bevindingen van de Inspectie Jeugdzorg 'zei de hoofdinspecteur het volgende: 'Het roer moet om. Hulpverleners moeten meer rekening houden met het belang van het kind en veel minder met de wensen van ouders. Nu is alle hulpverlening erop gericht om het kind zo lang mogelijk thuis te laten 'wonen; het gezL.'>1 als hoeksteen van de samenleving leeft sterk in Nederland. Als een kind thuis niet meer veilig is, moet het uit huis worden geplaatst' (Haarlems Dagblad, 11/3, 2005). Bij de aanbieding van het Inspectierapport aan de 2 e kamer schreef de minister van Justitie: 'Met de Inspectie ben ik van oordeel dat bij de bescherming van mindeIjarigen het perspectief van het kind leidend moet zijn. Er mogen geen onduidelijkheden bestaan over de nOI1l1en die gehanteerd worden ten aanzien van het al dan niet ingrijpen in het gezin en de verantwoordelijkheid die een ieder daarbij heeft'. Een van de aanbevelingen in dat rapport luidde: 'stel in het ots-proces het belang van het kind centraal; andere perspectrieven zijn daaraan ondergeschi1.1:'. En tenslotte, in het Jaarverslag van de Inspectie Jeugdzorg over 2005 staat te lezen: 'In zaken waarin de jeugdbescherming opereert, dient het belang van het kind boven dat van de ouder wordt gesteld' • Het is feI1l1e taal allemaal, 'het roer moet om', 'geen onduidelijkheid over nOI1l1en bij ingrijpen', 'het belang van het kind centraal', maar wat zegt dat? Op deze manier wordt er gemakkelijk een valse tegenstelling gecreëerd tussen het belang van de ouder en het belang van het kind. Het uitgangspunt dat het in principe het beste is voor een kind als het bij zijn 5 eigen ouders groot kon worden is sinds 50 jaar een van de dragende principes in de jeugdzorg, en niemand zal dat bestrijden. Zorg voor bestendiging van de ouder-kind-relatie oogt dan misschien wel, alsof men er primair op uit zou zijn de belangen van ouders te dienen, maar dat is schijn. Zorg voor die bestendiging gebeurt in het belang van een kind. En daarmee is \lÏteraard ook een belang van een ouder gediend. Het is in dit verband goed om een onderscheid te maken tussen zorg voor het welzijn van een kind, op de korte en de lange termijn, en zorg voor veiligheid van een kind. Zorg voor de bestendiging van de ouder-kind-relatie en de gezinsband gebeurt met het oog op het welzijn van een kind. Maar die zorg mag niet ten koste gaan van zorg voor de veiligheid van een kind. Dit laatste is primair. Stellen dat het belang van het kind centraal moet staan en moet prevaleren boven het belang van de ouders zegt niet veel. Veel duidelijker is het om te zeggen dat zorg voor veiligheid de voorrang heeft. En wat dit betreft maken we op het ogenblik in de jeugdzorg een interessante ontwikkeling mee. De focus is daar op het ogenblik duidelijk aan het verschuiven van het concept kindermishandeling naar het concept veiligheid. Volgens Wittgenstein is, zoals u weet, de betekenis van een begrip gelegen in het gebruik ervan. Met het gebruik van het begrip kindermishandeling wordt gewezen op ouders die falen, op ouders die te kort schieten. Daar moet iets aan gedaan worden. Deze ouders moeten veranderen, qua zienswijze, qua gedrag. Met het bezigen van het concept veiligheid gaat het om de jeugdzorg die faalt, die qua zienswijze, qua werkwijze en qua organisatie veranderen moet om de veiligheid van kinderen beter te kunnen garanderen. Nooit eerder heeft de jeugdzorg zo onder vuur gelegen als sinds Savanna.. Zonder cynisch te willen zijn, moet ik vaststellen dat, nu naam en faam van de jeugdzorg zelf in het geding zijn, het zelfreinigend vermogen van het begrip veiligheid in de jeugdzorg aanmerkelijk groter is dan dat van het begrip kindermishandeling. Hoeveel aandacht er vroeger onder de noemer van kindermishandeling ook is gevraagd voor wachtlijsten, werkdruk van de AMK.'s, deskundigheidsbevordering van professionals, noodzaak van diagnostische expertise, verbetering van samenwerking, dat heeft nooit het effect gehad ~at we nu zien als het gaat om de zorg voor veiligheid. To see or not 0 see ... Zoals ik zei, Savanna was het eerste kind niet dat door zijn ouders is omgebracht, ondanks de bemoeienis van de jeugdzorg - oVen van de ggz - met ouders en kind. Maar zijn we nu ook wijzer geworden van alle beroering die deze zaak heeft gewekt? De kritiek va.'1 de Inspectie Jeugdzorg op het hulpverleningsproces aan S., zoals de titel luidt van het rapport, is als volgt samen te vatten: iIII Geen resultaatgerichte plamnng 111 Te weinig regie mbt doel en werkwijze iIII Gebrek aan continuïteit II1II Te weinig inbreng van andere expertises lil Te eenzijdig vanuit perspectief van de moeder. In de UK zijn sinds 1973 een kleine honderd van dit soort rapporten verschenen. En in die bijna 35 jaar is er om de zoveel tijd een artikel verschenen waarin de stapel die er dan ligt weer eens doorgelicht wordt. Besclrreven wordt dan wat de tekortkomingen zijn die in het algemeen bij dit soort drama' s aan het licht komen: iiii Te weinig combinatie van informatie II1II Geen helder plan van aanpak 111 Onvoldoende toezicht op uitvoering en effect lil Onduidelijke communicatie lil Weinig flexibiliteit in oordeelsvorming 6 111 Onvoldoende supervisie De overeenkomst met de Savannazaak is duidelijk Ik wil u nog zo'n parallel laten zien, maar dan een historische. Enkele jaren geleden stak een man zijn huis in brand, in Roennond was dat, en daarbij kwamen zes van zijn zeven kinderen om. Het gezin had contact met tal van instanties, onder meer de jeugdzorg, maar toch .... Deze gebeurtenis vonnde de aanleiding voor een rapport, geschreven door vier inspecties, over knelpunten in de hulp aan probleemgezinnen. Horen, zien en niet zwijgen heette het. Dit zijn de knelpunten: 111 Problemen worden te laat gesignaleerd lIiI Slechte samenwerking lIiI Gebrek aan regie, continuïteit en verantwoordelijkheid Eind jaren vijftig, begin jaren zestig werd er in St. Paul in Minnesota een nieuwe werkwijze ontwildceld in de hulp aan gezinnen die daar toen werden aangeduid als multi problem families, wij hadden het toen nog over onmaatschappelijke gezinnen. Dit project trok wereldwijd de aandacht, ook die van Marie Kamphuis die erheen ging en er in 1963 een boekje over schreef, getiteld Nieuwe wegen in de hulp aan probleemgezinnen. De belangrijkste aanbevelingen daarin waren: 11 Men moet tijdiger zelf initiatief nemen l1li Instellingen moeten beter samenwerken 11 Hulp moet beter gecoördineerd worden Het lijken open deuren, maar toch, 40 jaar later werden ze weer opengezet. Zijn we dan niets wijzer geworden? Sadder misschien, maar ook wiser? Een beetje wel lijkt me. En daannee wil ilc afronden. Ik kom nu terug op de twee eerder genoemde pennanente bronnen van spanning in de jeugdzorg. De ene betreft de spanning tussen bekommemis om een ouder die te kort schiet en bekommemis om een kind dat te kort komt. De andere betreft de spanning tussen zorg voor continuïteit van de band tussen ouder en kind, en zorg voor de veiligheid van het kind. Dat we naar het lijkt zo weinig opschieten heeft voor een deel te malcen met paradigmatische veranderingen: van beschemling van de samenleving, naar bescherming van het gezin, naar bescherming van het kind; van kindennishandeling als een opvoedingsvraagstuk naar kindermishandeling als een veiligheidsvraagstuk; van dwang, via vraaggestuurd werken weer naar dwang. Allemaal variaties in het omgaan met deze twee brOlmen van spanning. Maar er is nleer natuürlijk dfu'"1 alleen deze paramgma"visselh'1gen. l'-Aunro \vijt de hardneldrigheid V8....11 de problematiek aan een gebrek aan flexibiliteit in de oordeelsvorming. Volgens haar is het eigen aan het menselijk brein om selectief om te gaan met nieuwe infonnatie als men zich eenmaal oordeel gevormd heeft. Is de diagnose eenmaal gesteld, dan wordt nieuwe informatie die daarmee strijdig is gemeden. Volgens Reder & Duncan ligt het probleem in psychologische aspecten van de communicatie rond besluitvonning en uitvoering van besluiten. Ze wijzen daarbij op zal,en als onbekendheid met eIlcaar, wantrouwen jegens de ander, verhullend taalgebruik, solistisch optreden, voor zich houden van infonnatie en gevoeligheden rond macht, status en competentie. Maar is dit nu werkelijk het probleem? Natuurlijk, er is op dit punt veel te verbeteren, en juist het concept veiligheid maakt duidelijk hoe broodnodig dat is. Maar we komen er niet met alleen nieuwe protocollen en allerhande administratieve en organisatorische maatregelen, hoe belangrijk die ook zijn, zolang we niet begrijpen dat communicatie, regie, controle etc. zo moeizaam verlopen juist vanwege datgene waar die communicatie etc, betrekking op heeft. Het gaat om de spanning tussen bekommemis met een kind en bekommernis met een ouder en die tussen zorg voor veiligheid en zorg voor continuïteit. Of concreter: het gaat om ellende, om een kind dat het ellendig heeft, om een 7 ouder die zich ellendig gedraagt en zich daar ellendig over voelt, om een professional die zich ellendig voelt dit te moeten onderkennen en liever geen ellendige maatregelen treft. Het gaat ook over twijfel: zie ik het wel goed, oordeel ik niet te hard, zal ik ze nog een kans geven. Zoals een ouder uit gêne, schuld, angst de neiging heeft zich vast te klampen aan wat er wel deugt en wel goed gaat, zoals het kind in zijn ellende zich vastklampt aan het beeld van de goede ouder - en ze zijn ook lief etc., geen enkele moeder is louter een loeder - zo heeft ook een professional de neiging om zich vast te houden aan goede intenties, stukjes vooruitgang en aan aardige kanten. Munro wijt een gebrek aan flexibele oordeelsvorming aan een algemene weerstand van het menselijk brein om een eenmaal gevormd oordeel te herzien. Dat mag zo zijn, maar ik denk dat het prettiger en dus gemakkelijker om, als het gaat om de kwaliteit van ouderschap, een negatief oordeel ten positieve bij te stellen dan een positief oordeel te veranderen in een negatief. We oordelen niet graag hard. Het is begrijpelijk dat men het liefst zijn ogen sluit voor het stnitende, het weerzinwekkende, het angstwekkende van geweld, verwaarlozing en rnisbruik jegens een kind. De neiging om weg te wezen en om niet alleen de ogen maar ook de deur en het dossier te sluiten dan wel het onderaan op de stapel te laten liggen is daar een begrijpelijk gevolg van. Ta see or not ta see, that 's the questian. Of, zoals de titel van dat andere rapport luidt: Horen, zien en niet zwijgen. Kwesties als macht, status, wantrouwen, ontwijkend taalgebruik en het afschermen of voor zich houden van informatie worden mede in de hand gewerkt door datgene waarop de communicatie betrekking heeft, de veiligheid van kinderen. Immers, als zien al moeilijk is, dan is communiceren dat zeker. Communiceren over het falen van ouders en de onveiligheid van een kind is moeilijker naarmate de angst zich uit te spreken groter is; immers, wie A zegt moet ook B zeggen. Solistisch optreden gebeurt als men anderen niet betrekken wil in oordeelsvorming en besluitvorming uit angst de controle kwijt te zijn. Met mededeelzaamheid loopt men het risico te moeten delen in de verantwoordelijklleid voor oordelen en besluiten. Zijn we wijzer geworden? Ja Zorg voor veiligheid van kinderen maakt een kritische bezinning op organisatie en ideologie van de jeugdzorg en van elke andere vorm van zorg voor ouders en kinderen noodzalcelijk. Die bezinning is gaande, in ieder geval binnen de jeugdzorg, en dat is een goede zaa1c. Maar er is meer nodig. Zorg hebben voor kinderen wier veiligheid in het geding is en werken met ouders die er niet in slagen de ouders te zijn die ze hadden willen zijn is belastend en complex en vergt een bijzondere expertise. Heldere procedüres, kortere ketens, betere communicatie, regie en controle, het is allemaal erg belangrijk. Maar tegelijk zal elke organisatie ook moeten investeren in de expertise van de mensen die het eigenlijke werk doen. Zij moeten in staat zijn om te gaan met de spanning tussen bekommernis om een kind dat te kort komt en een ouder die te kort schiet, zij moeten de veiligheid van een kind behartigen en de band met diens ouders bij wie het onveilig is. Investeren we niet in de daartoe vereiste expertise, dan is zorg voor veiligheid al gauw hetzelfde als op safe spelen. Nette procedures en protocollen zijn dan de bezem die de eigen stoep schoon moeten houden. 8