Vragen: 1. Innoveren De student is op de hoogte van de laatste trends en ontwikkelingen. De student heeft ideeën voor nieuwe producten/diensten. De student ziet kansen in zijn directe omgeving. 2. Waardecreatie De student kan problemen van personen uit zijn directe omgeving achterhalen. De student kan inschatten wat voor andere personen van toegevoegde waarde is. De student bedenkt ideeën om problemen op te lossen. 3. Resultaatgericht handelen De student stelt realistische doelen op. Score (1 is zeer laag, 5 is zeer hoog): Opmerking 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 Heeft een goed bedrijfsplan voor de toekomst. 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 De student gaat door tot hij zijn doel heeft bereikt. De student stelt een heldere en duidelijke planning voor zichzelf op. 4. Leidinggeven De student neem vaak het voortouw bij projecten/initiatieven. De student kan anderen om zich heen motiveren. De student is in zijn houding en gedrag een voorbeeld voor anderen. 5. Managen & organiseren De student voert zelfstandig taken uit. 1 2 3 4 5 Vindt het soms snel goed. 1 2 3 4 5 Vergeet soms dingen die hij moet doen. De student bedenkt zelf nieuwe activiteiten en voert deze uit. De student voelt zich verantwoordelijk voor zijn werkzaamheden. 6. Samenwerken & Netwerken De student is een teamplayer. 1 2 3 4 5 De student staat open voor de mening en feedback van anderen. De student is niet bang om op anderen af te stappen. 7. Onderzoekend vermogen De student heeft een nieuwsgierige houding. De student verzamelt zelf informatie. 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 Kan goed zelf werken. 1 2 3 4 5 Vindt het belangrijk dat dingen goed gaan. 1 2 3 4 5 Werkt goed in teamverband. 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 Cathrine. De student stelt relevante vragen. 1 2 3 4 5 8. Analytisch vermogen De student heeft een kritische houding. 1 2 3 4 5 De student kan goed hoofd- van bijzaken onderscheiden. De student kan een verklaring geven voor mogelijke problemen en/of situaties. 9. Lerend vermogen De student is actief bezig met zijn eigen ontwikkeling. De student stelt relevante leerdoelen voor zichzelf op. De student reflecteert op zijn/haar eigen handelen. 10. Communiceren De student spreekt anderen op een beleefde en professionele toon aan. De student gebruikt correct Nederlands taalgebruik in schriftelijke communicatie. De student kan kort en bondig een boodschap overbrengen. 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 Heeft een goed beeld van wat hij doet. 1 2 3 4 5 1 2 3 4 5 Kan zich hier nog in ontwikkelen. 1 2 3 4 5 Tijdens dit schooljaar vragen wij je voor de cursus Talentontwikkeling om de wereld in te kijken. Dit doe je door middel van ‘interviews’ die je afneemt in je omgeving (2 interviews, bij een familielid en een vriend), maar ook door een manager/ondernemer die werkzaam is bij een bedrijf (1 interview) waar je affiniteit mee hebt. De zaken die jij uit de interviews belangrijk vindt voor jouw ontwikkeling, neem je mee naar de analyse van de vragenlijst (bijlage 2). Je vult de vragenlijst vier keer in (2 keer door mensen uit je omgeving, 1 keer door een manager/ondernemer 1 keer door jezelf). Voor de analyse is het van belang dat je jou ingevulde vragenlijst naast de overige vragenlijsten legt en op basis van de verschillen/ overeenkomsten leerdoelen formuleert.