Klankleer I Proeftentamen bespreking 1 Vraag 1: Een fonoloog en een foneticus gaan samen onderzoek doen naar het gedrag van obstruenten (plosieven en fricatieven) in een aantal verschillende talen. Wie van de twee is in welke onderwerpen geïnteresseerd? (b) De foneticus wil bijvoorbeeld weten of bij stemhebbende klanken de stembanden al voor het totstandkomen van de afsluiting in trilling worden gebracht. De fonoloog is ondermeer geïnteresseerd in de vraag hoeveel verschillende obstruenten onderscheiden moeten worden, waar in het woord deze klanken mogen voorkomen, en welke segmenten als varianten van dezelfde klank beschouwd mogen worden. 2 Vraag 2: In het woord opzienbarend doet/doen zich (een) geval(len) van assimilatie voor. Welk(e), en van wat voor richting? (c) progressieve assimilatie van stem en regressieve assimilatie van plaats opzienbarend opsiembarend Stem (stemloos) Plaats (bilabiaal) 3 Vraag 3: Hoeveel fonetische segmenten bevat het woord schrobbering? (a) 9 schrobbering / / 4 Vraag 4: Het woord kamfer bevat een (a) labiodentale nasaal a.g.v. assimilatie van plaats van de f (labiodentale fricatief) 5 Vraag 5: De beginklank van het woord charme heeft als consonantische obstructieplaats (d) het palatale gebied // uvulair velair palataal postalveolair alveolair dentaal bilabiaal dorsaal faryngaal radicaal labiodentaal laminaal apicaal sub-apicaal // glottaal 6 Vraag 6: Welke spraakklank hoort in het rijtje [b], [m], [n], [r], [l] niet thuis? (a) [b] want alle andere klanken zijn sonorant 7 Vraag 7: Welk woord uit het rijtje baas, koek, duikboot, lach bevat een velaire stemhebbende plosief? (c) duikboot // a.g.v. regressieve assimilatie van stem van de b. / 8 Vraag 8: De hoekpunten van de klinkerruimte worden gevormd door een aantal (‘extreme’) klinkers. Welke klinkers maken deel uit van deze begrenzing? (b) [a], [i], [u] central front close closemid openmid open back i u a 9 Vraag 9: Het fonologische kenmerk [anterieur] is fonetisch bezien een mondholte-kenmerk. Met behulp van dit kenmerk wordt de mondholte (a) in tweeën verdeeld. Het voorste gedeelte, tot en met alveoli (tandkassen), is [+ant], het gedeelte achter de tandkassen, vanaf het punt waar b.v. de beginklank van genie wordt gearticuleerd, is [-ant]. 10 Vraag 10: In de strip Asterix de Galliër eindigen de namen van de Galliërs bijna allemaal op ix. De herkomst van sommige namen is vrij transparant. Zo is de naam Asterix afgeleid uit asterisk (sterretje) en komt Obelix uit obelisque. Wat voor fonologisch proces ligt aan de namen van deze striphelden ten grondslag? (c) metathesis 11 Vraag 11: Welke fonologische regels spelen een rol bij de realisatie van tandpasta als tampesta? (a) vocaalreductie, deletie en assimilatie 12 Vraag 12: Een taalverwervend kind van plusminus twee jaar oud probeert de woorden spook, snoep en schoen te realiseren. Welke van onderstaande realisaties is moeilijk te beschrijven binnen het syllabemodel van Cairns & Feinstein (1982). (a) [so:k] 13 Syllabemodel syllabe pre-m. onset rhyme margin nucleus m.core satellite peak satellite coda app. s p o k Nederlands: peak alleen vocalen; margin core en coda alles behalve vocalen Satellites: alleen sonorante consonanten; Extra-syllabische posities: s, t (p, k) 14 Vraag 13: Waarom is het niet erg aannemelijk dat de afzonderlijke open- en dichtgaande bewegingen van de stembanden bij de stemvorming direct aangestuurd worden door zenuwprikkels uit de hersenen? (b) Omdat bij een geprepareerde larynx ook stemgeluid mogelijk is als deze niet meer in verbinding staat met de hersenen 15 Vraag 14: Welke boom geeft de normale klemtoonverhouding in vierlettergrepige woorden in het Nederlands weer? 16 Vraag 15: Wat voor argument kun je halen uit het gegeven dat veel Nederlanders woorden als linóleum; catálogus; máscara uitspreken als linoléum; catalógus; mascára? (c) Dat in het Nederlands in het ongemarkeerde geval de belangrijkste trocheïsche voet zich rechts in het woord bevindt. 17 Vraag 16: Beschouw de volgende data, waarbij in de woorden in de rechterkolom de voorlaatste klinker van het corresponderende woord in de linkerkolom gereduceerd is tot sjwa. … 18 Fonologische Regels • AB/C D • C D = omgeving; het foneem bevindt zich op een positie tussen C en D • C en D kunnen klanken zijn of een natuurlijke klasse van klanken, maar ook: • grenzen, bijvoorbeeld $ (syllabegrens) andere grenssymbolen: + (morfeemgrens) # (woordgrens) 19 Fonologische Regels $ (syllabegrens) vb. be $ zem bal $ kon hon $ den + (morfeemgrens) vb. boom + pje hond + en # (woordgrens) vb. bal # honden # balkon # 20 Vraag 16 Data: trompet gêne juweel – – – trompettist genant juwelier De woorden in de rechter kolom zijn afleidingen van de woorden in de linker kolom. Na suffigering vindt een klinkerverandering plaats: de zwartgekleurde klinker in de linker kolom wordt gereduceerd tot schwa in de rechter kolom. 21 Vraag 16 Deze vocaalreductie vindt niet plaats bij de volgende woorden: Data: muziek tamboer figuur voyeur humaan baron viool – – – – – – – muzikaal tamboerijn figurant voyeurisme humanist barones violist 22 Vocaalreductie bij: Data: trompet – trompettist gêne – genant juweel – juwelier 23 De vocalen van het Nederlands front central back close ( ( ) ) close-mid open-mid open ( ) () () () 24 Geen vocaalreductie bij: Data: muziek tamboer figuur voyeur humaan baron viool – – – – – – – muzikaal tamboerijn figurant voyeurisme humanist barones violist 25 De vocalen van het Nederlands front central back close ( ( ) ) close-mid open-mid open ( ) () () () 26 Fonologische Regel • AB/C D B = schwa [] A moet zijn /e/; // of /:/ [-hoog] om /i/, /y/ en /u/ uit te sluiten: muzikaal; figurant; tamboerijn [-laag] om /a/ uit te sluiten: humanist [-back] om verder /o/ en // uit te sluiten: violist; barones [-rond] om // uit te sluiten: voyeurist ([-rond] maakt [-back] overbodig omdat /o/ en // ook [+rond] zijn) 27 De Antwoorden: A +syl -high -tense -back [] / [-son] + +syl +stress 28 Antwoord A is fout front central back close ( ( ) ) close-mid open-mid open ( ) () () () Regel A stelt dat /e/ (=[+tense]) geen schwa wordt, 29 echter: juweel-juwelier De Antwoorden: B +syl -high -low -back [] / [-syl] + +syl +stress 30 De Antwoorden: D +syl -high -low -back [] / [-son] + +syl +stress 31 Antwoorden B en D zijn fout front central back close ( ( ) ) close-mid open-mid open ( ) () () () Regels B en D stellen dat alle midvoorvocalen schwa worden, dus ook bijvoorbeeld // echter: voyeur-voyeurist (doet niet mee aan de regel)32 Extra informatie • AB/C D De rechter context (D) laat alleen een verschil zien tussen [-son] klanken (antwoord A & D) en [-syl] klanken (antwoord B & C) Dat de klinker van het suffix (na de +-grens) beklemtoond is, is gelijk in alle antwoorden 33 Major Class Features Obstruenten Son.Cons. Halfvocalen Vocalen p b s z, etc. m n l r, etc. j w, etc. a i u,etc. [syll] - - - + [cons] + + - - [son] - + + + 34 Fonologische Regel • AB/C D De rechter context (D) laat alleen een verschil zien tussen [-son] klanken en [-syl] klanken [-son] betekent dat de rechter context een obstruent (/p,t,k,f,s,,b,d,g,,v,z,/) is, maar de data juweel-juwelier en gêne-genant laten zien dat de rechter context ook een sonorante consonant kan zijn. Antw. A&D zijn dus fout. 35 De Antwoorden: C +syl -high -low -round [] / [-syl] + +syl +stress Dit is het juiste antwoord 36 Vraag 17: Bij de bron-filtertheorie van het spraaksignaal wordt het stemgeluid gemaakt bij de bron en de spraak komt tot stand door middel van het filter. Onder het filter verstaan we: (b) Mondholte en neus-keelholte anatomie functie subglottale structuren glottale structuren supraglottale structuren energiebron geluidsbron filter 37 Vraag 18: Welke van de volgende onzinsyllabes kan niet beschreven worden met behulp van het templaatmodel van de syllabe (Cairns & Feinstein, 1982)? (d) stakr 38 Syllabemodel syllabe pre-m. s onset rhyme margin nucleus m.core t satellite peak satellite coda k app. *r Nederlands: peak alleen vocalen; margin core en coda alles behalve vocalen Satellites: alleen sonorante consonanten; Extra-syllabische posities: s, t (p, k) geen r 39 Vraag 19: De woorden van het rijtje kaalhoofdig, (hij) leeft, achterdeur vormen telkens een voorbeeld van respectievelijk (b) samenstellende afleiding, flexie, samenstelling 40 Vraag 20: Voorbeelden van open woordklassen zijn (b) bijwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, werkwoorden 41 Vraag 21: Het woord herbewapenen bevat (b) twee prefixen 42 Vraag 22: De spelling van (iets) paars als (iets) paarss zou te motiveren zijn met een beroep op (b) de regel van de analogie • Regel der Analogie: – woorden waarvan de spelling noch door de uitspraak, noch door de gelijkvormigheid, noch door de afleiding wordt bepaald, worden op de zelfde wijze geschreven als andere woorden waarvan de spelling met zekerheid bekend is en die ogenschijnlijk op overeenkomstige wijze gevormd zijn – Daarom hij vindt met –dt, want we spellen ook hij loopt, d.w.z.: stam plus –t, of stationsstraat met 2x s, want ook stationsweg – En dus (iets) paarss net als (iets) blauws, als het consequent zou zijn 43 Vraag 23: Hoe zou het woord rijksscheidsrechter gespeld worden als de regels van de etymologie en de analogie niet zouden gelden? (a) rijkschijdrechter – voldoet niet aan de regel van de uitspraak: de s tussen scheid en rechter wordt uitgesproken, dus ook geschreven (b) rijksschijdsrechter – analogie werkt hier wèl: s (c) rijkschijdsrechter of reikscheidsrechter – Etymologie: de ij en ei worden tegenwoordig hetzelfde uitgesproken, de spelling is gebaseerd op een historisch verschil in uitspraak – Analogie: rijksscheids- vanwege rijksvoorlichtingsdienst (d) rijkschijdrechter of reikscheidrechter – voldoet niet aan de regel van de uitspraak: de s tussen 44 scheid en rechter wordt uitgesproken, dus ook geschreven Vraag 24: Wat is morfologisch gezien opvallend aan de samenstelling klaarover. (c) Het rechterlid is een prepositie en de gehele samenstelling is een zelfstandig naamwoord 45 Vraag 25: Waarom kan vijandigheid een Nederlands woord zijn en schoonheidig niet? (a) Omdat heid een klasse #-suffix is en ig een klasse +-suffix en klasse +-suffixen moeten eerder aangehecht worden dan klasse #-suffixen 46 LEXICON MORFOLOGIE vijand + ig schoon zoon vijándig # heid schóon # heid niet-afgeleide lexicale items level 1 morfologie zoon schoon FONOLOGIE vijand -ig (+) -heid (#) level 2 morfologie MSR: vijándig level 1 fonologie level 2 fonologie MSR: schóon MSR: zóon CSR: vijándigheid CSR: schóonheid CSR: schóonzoon schóon # zóon geen output: SYNTAXIS post-lexicale fonologie *schoonheidig 47 Vraag 26: Als je fluistert produceren de stembanden geen toon. Hoe komt het dan dat je fluisterspraak toch kunt verstaan? (c) Omdat spraak verstaanbaar wordt door de articulatie, ook zonder toon. We verstaan spraak omdat het verschillende klanken heeft. Die verschillen zitten ’m voor een belangrijk deel in de formanten, die onstaan door de articulatie. De articulatoren zijn een veranderlijk filter, dat ook ruis (van fluisteren) filtert. 48 Vraag 27: Welke van de volgende transcripties geeft een mogelijke uitspraak weer voor de volgende zinnen? (a) Als staatssecretaris Rick Van der Ploeg klaar is met de Nederlandse cultuur, [ ] (b) blijven er alleen puinhopen van over. [] (c) Bij de nieuwe aanvragen om bekostiging van het kunstvakonderwijs [g ] (d) heeft hij bijvoorbeeld de studieplaatsen voor de voortgezette opleidingen gehalveerd. [ 49 (a) Vraag 28: Welke van de volgende transcripties geeft een onmogelijke uitspraak weer voor volgende zinnen? De MFA Schilderkunst is dede enige voortgezette opleiding [ ] (b) autonome kunst in het Noorden, en is verbonden met de RUG. [ ] (c) Voor deze opleiding is een convenant gesloten met de universiteit, [ ] (d) waarin samenwerking binnen het onderwijs werd geregeld. [ 50 ] (a) Vraag 29:van Welke van de volgende Een docent het kunsthistorisch instituut transcripties geeft een mogelijke uitspraak weer voor de volgende zinnen? [ ] (b) is theoriedocent bij de MFA schilderkunst. [ ] (c) Studenten kunstgeschiedenis lopen er stage, [ ] (d) en werken mee aan publicaties, 51 Vraag 30: Welke van de volgende transcripties geeft een onmogelijke uitspraak weer voor de volgende zinnen? (a) terwijl studenten van de kunstopleiding [ ] (b) colleges volgen aan de universiteit. [] (c) Dit leidt tot een voor Nederland unieke situatie [ ] (d) waarin kunst en kunstwetenschap zich in de onmiddellijke nabijheid van elkaar ontwikkelen [ 52