De vestingwerken van Maastricht rond 1700 Het werk van Daniel Wolff von Dopff in de context van de Lage Landen Nicky Pouw 0510327 Prof. Dr. K.A. Ottenheym Scriptie MA Architectuurgeschiedenis en Monumentenzorg Januari 2010 Inhoudsopgave Inleiding 3 H 1 De evolutie van vestingwerken in Nederland – het ontstaan van het gebastioneerde stelsel § 1.1 Voorlopers van de bastions 5 § 1.2 Het Oud-Nederlands stelsel en het verbeterde Oud-Nederlands stelsel 6 § 1.3 Het Nieuw-Nederlands stelsel 10 H 2 Evolutie van de vestingwerken van Maastricht tot 1678 § 2.1 Voorlopers van de bastions te Maastricht 15 § 2.2 Bastions naar Italiaans model en naar Oud-Nederlands model 16 § 2.3 Franse tijd (1673-1678): Vauban als architect 18 H 3 Moderniseringen van de Maastrichtse vestingwerken ten tijde van Willem III: D. Wolff von Dopff als architect § 3.1 Von Dopff en zijn carrière 21 § 3.2 Bastions Waldeck, Engeland, Saxen en Holstein 28 § 3.3 Fort Sint Pieter 32 H 4 Een vergelijking met de vestingwerken van Bergen op Zoom en ’s-Hertogenbosch rond 1700 § 4.1 De vestingwerken van Bergen op Zoom rond 1700 36 § 4.2 De vestingwerken van ‘s-Hertogenbosch rond 1700 40 § 4.3 Een vergelijking tussen Von Dopff en Van Coehoorn 44 H 5 Latere veranderingen in grote lijnen § 5.1 Bastions Waldeck, Engeland, Saxen en Holstein 46 § 5.2 Fort Sint Pieter 49 Slot 52 Verklarende woordenlijst 55 Literatuur 56 Herkomst van de afbeeldingen 60 2 Inleiding In deze scriptie staat de vraag centraal: Hoe verhouden de vestingwerken van Maastricht ten tijde van stadhouder Willem III (1672-1702) zich architectonisch ten opzichte van andere vestingwerken van de Lage Landen in die tijd? Terwijl in de rest van de Lage Landen Menno van Coehoorn zijn invloed deed gelden, stond in Maastricht iemand anders aan het roer wat de vestingwerken van de stad betreft. Daniel Wolff von Dopff ontwierp verschillende bastions en een gedetacheerd fort. Deze hebben een andere vorm en onderlinge samenhang dan de vestingwerken van bijvoorbeeld Bergen op Zoom en ’s-Hertogenbosch. Gezien de geografische ligging van Maastricht is het in feite niet verwonderlijk dat de vestingwerken hier een andere ontwikkeling doormaakten dan in de rest van de Lage Landen, maar het is interessant te onderzoeken waar de verschillen in zitten. Daarom worden in deze scriptie de vestingwerken van Maastricht van rond 1700 afgezet tegen wat in die tijd gebouwd werd in Bergen op Zoom en ’s-Hertogenbosch. Hoe zagen de bastions en het fort van Von Dopff eruit, wat was zijn visie? Heeft Menno van Coehoorn Daniel Wolff von Dopff beïnvloed? Wat resteert er nu nog van de werken van Von Dopff? Hoe bijzonder zijn deze vestingwerken in landelijke context? Dit zijn vragen die ik hoop in de loop van deze scriptie te beantwoorden. Over de ontwikkeling van de Nederlandse vestingbouw in het algemeen bestaan naslagwerken zoals de bijdrage van Schukking in het Oudheidkundig Jaarboek van 1937 en het boek Vier eeuwen vestingbouw in Nederland uit 1982 van de Stichting Menno van Coehoorn. Ook heeft de Stichting Menno van Coehoorn in 1998 per Nederlandse provincie een boek uitgegeven met daarin essays over vestingwerken, getiteld Atlas van historische vestingwerken. Over de vestingwerken van de stad Maastricht is in 1979 door Morreau een boek geschreven, getiteld Bolwerk der Nederlanden. Ook heeft de Stichting Historische Reeks Maastricht informatieve boekjes uitgegeven over de verschillende onderdelen van de vestingwerken van Maastricht. In deze bestaande literatuur wordt echter geen antwoord gegeven op voorgenoemde vragen. Er wordt weinig tot geen aandacht besteed aan Von Dopff en zijn werk, waardoor veel vragen onbeantwoord blijven. Ook zijn de oorspronkelijke bestektekeningen van de ontwerpen van Von Dopff verdwenen, wat een vergelijking met de vestingwerken van Menno van Coehoorn bemoeilijkt. Galland, Blok en Terwen noemen de naam van Von Dopff wel in verband met zijn werk als civiel architect voor Johan Maurits in 1671. 3 In hoofdstuk 1 wordt beknopt de evolutie van de verdedigingswerken in Nederland beschreven vanaf het ontstaan van het gebastioneerde stelsel, tot aan de periode rond 1700. Vervolgens wordt in hoofdstuk 2 beknopt de evolutie van de verdedigingswerken van Maastricht beschreven tot aan de komst van Daniel Wolff von Dopff. Voor een meer uitgebreide beschrijving van de geschiedenis van de Maastrichtse vestingwerken verwijs ik naar het boek Bolwerk der Nederlanden van Morreau. In hoofdstuk 3 worden de vestingwerken die Von Dopff heeft ontworpen en die ook daadwerkelijk gebouwd zijn beschreven. In hoofdstuk 4 worden achtereenvolgens de vestingwerken van Bergen op Zoom en ’s-Hertogenbosch beschreven zoals die er rond 1700 uitzagen. Aan het eind van dat hoofdstuk wordt de methode van Menno van Coehoorn vergeleken met die van Daniel Wolff von Dopff. Ten slotte wordt in hoofdstuk 5 besproken welke latere veranderingen zich hebben voltrokken rond de werken van Von Dopff tot heden. De meesten van zijn werken bestaan nog, zij het in gewijzigde vorm. In het slot worden de conclusies die kunnen worden getrokken met betrekking tot de vergelijking tussen Von Dopff aan de ene kant en Van Coehoorn aan de andere kant nog eens op een rij gezet. De gehanteerde vestingbouwkundige termen zijn opgenomen in de verklarende woordenlijst op pagina 54 en zijn bij eerste gebruik schuin gedrukt. 4 H 1 De evolutie van vestingwerken in Nederland – het ontstaan van het gebastioneerde stelsel Alle ontwikkelingen in de verdediging van de steden hebben uiteindelijk te maken met de evolutie van het geschut en de manier van oorlogvoeren. Tot de vijftiende eeuw gebruikte men pijl en boog en kruisboog. De artillerie maakte in de vijftiende eeuw een snelle evolutie door, maar pas in de loop van de zestiende eeuw werd de architectuur voor de verdediging aangepast aan de steeds efficiëntere artillerie.1 § 1.1 Voorlopers van de bastions Tegen het eind van de vijftiende eeuw werden de middeleeuwse stadsmuren verlaagd en werd aan de voor- en achterkant van de muren aarde opgeworpen. Aarden wallen bleken bijzonder geschikt voor het opvangen en vasthouden van kogels. Bovendien was het aanleggen van aarden wallen een goedkope en simpel uit te voeren manier van verdediging. De muurtorens werden eveneens verlaagd en volgestort met aarde. De muurtorens die voorheen rechthoekig waren, werden rond gemaakt. De rechthoekige torens hadden een dode hoek die door flankerend vuur niet bestreken kon worden. Ronde torens hadden een kleinere dode hoek. Bovendien waren ronde torens meer geschikt als geschutsplatform en minder kwetsbaar bij inslagen. De omgevormde en nieuw aangelegde muurtorens werden rondelen genoemd (Afb. 1). Afbeelding 1: Rondeel. W.H. Schukking, ‘Over den ouden vestingbouw in Nederland in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. I. Ontwikkeling der militaire techniek van den vestingbouw’, Oudheidkundig Jaarboek 6 (1937), p. 2; F. Westra, Nederlandse ingenieurs en de fortificatiewerken in het eerste tijdperk van de Tachtigjarige Oorlog (1573-1604), Rijks Universiteit Groningen 1992, p. 5-6. 1 5 § 1.2 Het Oud-Nederlands stelsel en het verbeterde Oud-Nederlands stelsel Het rondeel en geschutsplatform hebben zich gedurende de zestiende eeuw geleidelijk aan ontwikkeld tot het zogenaamde bastion. De verdediging van een stad bestond uit een samenhangend geheel van elkaar ondersteunende onderdelen. Tussen de bastions is de courtine (ook wel gordijn genoemd) gesitueerd. De lengte van deze muur tussen de bastions is een vast gegeven en wordt bepaald door de reikwijdte van het vuurgeschut dat op de bastions geplaatst is. De bastions zijn gebaseerd op een onregelmatige vijfhoek, waarvan de stadzijde open is. Deze zijde, de keel genaamd, sluit aan op de courtine. De korte zijden van de vijfhoek die de aansluiting vormen met de courtines worden flanken genoemd. De langere zijden, oftewel facen, komen samen in een punt die de saillant wordt genoemd. De bastions maken het mogelijk de vijand die de stad nadert in de flank te beschieten omdat ze geen dode hoek hebben. In Italië kwam dit nieuwe verdedigingssysteem tot ontwikkeling.2 De vroegste voorbeelden zijn namelijk in Ravenna, Rome en Verona aangelegd aan het begin van de zestiende eeuw. In Nederland werden bastions eerst toegepast bij afzonderlijke bouwwerken en later bij de verdediging van steden.3 In Utrecht werd in 1529 in opdracht van Karel V de dwangburcht de Vredenburg aangelegd. Rombout II Keldermans, architect in dienst van Karel V, was vermoedelijk op de hoogte van de ontwikkelingen in Italië, want veel vernieuwingen zijn door hem toegepast bij de Vredenburg.4 Zo hebben bijvoorbeeld de geschutstorens een hoekig grondplan in plaats van een rond grondplan en zijn deze voorzien van teruggetrokken flanken. De geschutstorens hebben veel weg van bastions, maar zijn het niet omdat ze op zichzelf staan en geen deel uitmaken van een samenhangend verdedigingssysteem. Ook Hendrik III van Nassau was er vroeg bij, toen hij rond 1532 meerhoekige geschutstorens toepaste bij zijn nieuwe kasteel te Breda.5 Dat men bastions ging bouwen wil overigens niet zeggen dat men geen rondelen meer aanlegde. In Maastricht, Amsterdam en Leeuwarden worden bijvoorbeeld nog in de eerste helft van de zestiende eeuw rondelen toegevoegd aan de stadsverdediging.6 2 F. Westra 1992 (zie noot 1), p. 6. C. van den Heuvel, Papiere Bolwercken. De introductie van de Italiaanse stede- en vestingbouw in de Nederlanden (1540-1609) en het gebruik van tekeningen, Alphen aan den Rijn: Drukkerij Vis Offset 1991, p. 2. 4 Gemeente Utrecht, Kasteel Vredenburg. Op de drempel van een nieuwe tijd, Utrecht: StadsOntwikkeling, Stedenbouw en Monumenten 2008, p. 12. 5 W.H. Schukking 1937 (zie noot 1), p. 2. 6 W.H. Schukking 1937 (zie noot 1), p. 3. 3 6 Vanaf de jaren dertig van de zestiende eeuw werden bastions in Italiaanse vorm ten noorden van de Alpen steeds vaker toegepast. Voornamelijk in de Zuidelijke Nederlanden werden Italiaanse ingenieurs ingehuurd die daar de vestingwerken aanpasten naar Italiaanse inzichten. Bekende namen van Italiaanse ingenieurs rond die tijd zijn Alessandro Pasqualini en Donato di Boni. Hoewel al eerder bastions in Nederland waren gebouwd, kwam het gebastioneerde stelsel pas echt tot bloei in de zuidelijke steden in de aanloop naar en tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648).7 In 1542 werden de verdedigingswerken van Antwerpen bijvoorbeeld aangepast naar het ontwerp van Donato di Boni.8 Het Oud-Italiaanse systeem ging in de jaren ’60 van de zestiende eeuw over in het Nieuw-Italiaanse systeem, wat inhield dat de bastions groter werden, de onderlinge afstanden tussen de bastions oftewel de courtines werden kleiner en men plaatste geen geschutstorens meer tussen de bastions.9 Op onderstaande afbeelding is nog het Oud-Italiaanse systeem te zien, waarbij de geschutstoren wordt aangeduid met een 7 (Afb.2). De bastions hebben nog smalle kelen en staan op een relatief grote afstand van elkaar. Legenda afb. 2: 1: courtine 2: (droge) gracht 3: glacis 4: bastion 5: oreillon 6: kat 7: ravelijn 8: flankerend vuur Afbeelding 2: Oud-Italiaans stelsel. De verdedigingswerken van Groningen en Vlissingen zijn rond 1570 nog aangelegd volgens het Oud-Italiaanse systeem.10 De invloed van Italiaanse ingenieurs is afgenomen na de opstand tegen Philips II, toen een nieuwe generatie Nederlandse ingenieurs het gebastioneerde systeem aanpasten aan de situatie in de Lage Landen.11 Toen Antwerpen in 1585 werd belegd door de Spanjaarden vertrokken veel ingenieurs naar het buitenland of naar Holland en Zeeland, waar de steden gebruik gingen maken van hun diensten.12 Gezien de verschillen in 7 F. Westra 1992 (zie noot 1), p. 22; C. van den Heuvel 1991 (zie noot 3), p. 23-24. F. Westra 1992 (zie noot 1), p. 13. 9 W.H. Schukking 1937 (zie noot 1), p. 4; C. van den Heuvel 1991 (zie noot 3), p. 25. 10 J.D. Lepage, Vestingbouw stap voor stap. Het bastion hoekpunt in oude stadsomwallingen, Zutphen: Walburg Pers 1992, p. 39. 11 J.D. Lepage 1992 (zie noot 10), p. 41. 12 F. Westra 1992 (zie noot 1), p. 30. 8 7 geografische omstandigheden tussen Italië en Nederland waren de bastions naar Italiaans model in feite niet geschikt voor de Nederlandse situatie. In Nederland had men vaak te maken met een natte ondergrond en de zware stenen muren waaruit de Italiaanse bastions bestonden waren daarom niet ideaal voor toepassing in Nederland. Bovendien waren stenen niet ter plaatse beschikbaar en zou de aanschaf daarvan te kostbaar zijn. Daarom ging men gebruik maken van aarde in plaats van steen en ontstond het Oud-Nederlands stelsel (Afb. 3). Onder leiding van Adriaan Anthoniszoon werd in opdracht van de Staten van Holland in de jaren ’70 van de zestiende eeuw in maar liefst dertig steden zoals Willemstad en Harderwijk het Oud-Nederlands stelsel ingevoerd.13 Legenda afb. 3: 1: courtine 2: (natte) gracht 3: glacis 4: bastion 5: ravelijn 6: onderwal 7: halve maan 8: gedekte weg Afbeelding 3: Oud-Nederlands stelsel. In 1594 presenteerde Simon Stevin als eerste Nederlandse ingenieur zijn traktaat over vestingbouw in De Stercktenbouwing. Hierin poogde hij het Nederlandse systeem uit te leggen in theorie. Hij baseerde zich veelal op bestaande Italiaanse theorieën en de theorieën die in 1589 reeds waren uiteengezet door Daniel Specklin in zijn Architectura von Vestungen.14 In De Stercktenbouwing zijn duidelijke kenmerken van het Oud-Nederlands stelsel afgebeeld zoals de rechte flanken, de wal onderlangs de courtines en bastions en de buitenwerken. Het verschil met het Italiaanse systeem is dat de bastions en courtines van aarde zijn in plaats van steen, de flanken zijn recht in plaats van teruggetrokken en er wordt gebruik gemaakt van natte grachten. De flanken en de courtines maken samen een hoek van 90°C. Het Oud-Nederlands stelsel is meer geënt op de plaatselijke geografische situatie en 13 14 F. Westra 1992 (zie noot 1), p. 30. C. van den Heuvel 1991 (zie noot 3), p. 133. 8 grondgesteldheid. Verder wordt het Oud-Nederlands stelsel gekenmerkt door het gebruik van verschillende soorten zogenaamde voorwerken, die de bastions en courtines oftewel de hoofdwal verdedigen. De meest toegepaste voorwerken zijn de hoorn- en kroonwerken, die voor zwakke plekken zoals de courtines gelegd werden. Op onderstaande afbeeldingen zijn deze voorwerken te zien (Afb. 4 en 5). Afbeelding 4: Hoornwerk. Afbeelding 5: Kroonwerk. Specklin schreef al in 1589 dat rechte flanken niet goed bestreken konden worden en dus een zwakke plek vormden in de verdediging.15 Tegen 1670 ontstond pas een systeem dat tegemoet kwam aan de kritiek op het feit dat de loodrechte aansluiting van de flanken op de courtines gevaarlijke situaties veroorzaakte.16 De schutters die zich bevonden op naast elkaar gelegen bastions moesten namelijk schuin aanleggen om elkaar niet te raken. Daarom werd de hoek tussen de flank en courtine groter gemaakt en was voortaan de hoek tussen de flank en die van de nevengelegen face 90°C.17 Dit nieuwe systeem werd het ‘verbeterd Oud-Nederlands stelsel’ genoemd (Afb. 6, figuur d). D. Speckle, Architectura von Vestungen : (…), Portland: Collegium Graphicum 1972. J.S. van Wieringen, ‘De overgang van het Oudnederlandse naar het Nieuwnederlandse stelsel 1648-1704ΚΌ, in: Stichting Menno van Coehoorn, Vesting. Vier eeuwen vestingbouw in Nederland, Zutphen: Walburg Pers 1982, p. 40. 17 J.D. Lepage 1992 (zie noot 10), p. 71. 15 16 9 Legenda afb. 6: a: Oud-Italiaans b: Nieuw-Italiaans c: Oud-Nederlands d: verbeterd Oud-Nederlands e: Frans f: Nieuw-Nederlands Afbeelding 6: Basisvormen van bastions. § 1.3 Het Nieuw-Nederlands stelsel (Afb. 7) In zowel het Oud-Nederlands stelsel als het verbeterd Oud-Nederlands stelsel werden de bastions en courtines beschermde door middel van voornoemde voorwerken als hoorn- en kroonwerken. Deze kwamen echter niet ten goede aan de overzichtelijkheid van het geheel van het vestingstelsel. Het Oud-Nederlands stelsel bleek onpraktisch en ten prooi gevallen aan allerlei ‘fraaie meetkundigheden’.18 Er bestonden al vroeg ideeën ter verbetering bij ingenieurs, maar het heeft lang geduurd voordat deze verbeteringen in de praktijk werden uitgevoerd.19 De overgang van het Oud-Nederlands stelsel naar het Nieuw-Nederlands stelsel ging zoals de hele ontwikkeling van de vestingbouw geleidelijk aan. In 1654 schreef Hendrik Ruse over de mankementen van het Oud-Nederlands stelsel20, maar de juistheid van zijn ideeën werd in Nederland niet snel erkend. Hij vond geen gehoor in Nederland en vertrok naar Denemarken, waar nog voorbeelden te zien zijn van zijn manier van bouwen zoals in Kopenhagen en Helsingör. Men hield met ‘Hollandse koppigheid’ vast aan de oude manier van bouwen.21 Het was Menno van Coehoorn die uiteindelijk wel gehoor kreeg in Nederland. In 1685 werd van zijn hand het werk Nieuwe vestingbouw op een natte of 18 J.S. van Wieringen 1982 (zie noot 16), p. 37. C.A. de Bruijn & H.R. Reinders, Nederlandse vestingen, Bussum: Fibula – Van Dishoeck 1967, p. 20. 20 H. Ruse, Versterckte vesting, (…), Amsterdam: J. Blaeu 1654. 21 W.H. Schukking 1937 (zie noot 1), p. 17. 19 10 lage horizont gepubliceerd. Hierin stelde hij enkele wijzigingen voor op het verbeterde OudNederlands stelsel, waarbij hij geïnspireerd werd door de ‘Fransche methode’ (Afb. 8).22 Volgens Van Coehoorn was dat de beste bestaande methode van vestingbouw. Uit Nieuwe vestingbouw komt naar voren dat volgens Van Coehoorn niet wiskunde, maar de terreingesteldheid het centrale uitgangspunt is bij het ontwerpen van verdedigingswerken. Van Coehoorn was overtuigd van het ‘onnut’ van voorwerken.23 Hij was aanwezig in 1673 in Maastricht, toen de stad belegerd werd door de troepen van Lodewijk XIV. Hier maakte hij kennis met de belegeringstactiek van Vauban en bedacht hij dat het bij de verdediging het belangrijkste was dat de vijand zo lang mogelijk op afstand gehouden werd. De voorwerken konden, zodra ze ingenomen werden door de vijand, tegen de verdedigers gebruikt worden. Wanneer Van Coehoorn voorwerken toepaste, zorgde hij er daarom voor dat deze niet op zichzelf stonden zoals de hoornwerken in Maastricht, maar integraal onderdeel uitmaakten van een linie van verdedigingswerken. De grondbeginselen die hij formuleerde in Nieuwe vestingbouw op een natte of lage horizont kwamen er op neer dat de stormvrijheid van de verdedigers zo lang mogelijk gerekt moest worden. Daarom mocht de bekledingsmuur niet direct zichtbaar zijn vanuit het maaiveld. Verder moesten er goed gedekte flankopstellingen zijn. Ook vond hij dat de verdediging zich zo actief mogelijk moest opstellen. In Nieuwe vestingbouw op een natte of lage horizont beschrijft en verbeeldt Van Coehoorn de volgens hem benodigde algemene wijzigingen ten opzichte van de huidige manier van vestingbouw. Daarbij maakt hij onderscheid tussen drie verschillende manieren waarop zijn ideeën kunnen worden toegepast. Legenda afb. 7: 1: courtine 2: (natte) gracht 3: glacis 4: bastion 5: ravelijn 6: frontaal vuur Afbeelding 7: Nieuw-Nederlands stelsel. 22 Waarschijnlijk bedoelt hij hiermee de methoden van Pagan en Vauban, waarmee hij kennis had gemaakt tijdens de jaren 1673-1678. 23 M. van Coehoorn, Nieuwe vestingbouw, op een natte of lage horizont; (…), Leeuwarden: H. Rintjes 1685, p. 4. 11 De eerste wijziging die hij voorstelde was het vergroten van de bastions en de ravelijnen. De tweede wijziging betrof de vorm van de flanken. Deze waren bij het Oud-Nederlands stelsel recht, maar Van Coehoorn stelde een kromming naar binnen voor, naar het voorbeeld van de Franse methode. De flanken moesten twee verdiepingen krijgen en de schouderhoeken moesten extra worden versterkt door zogenaamde oreillons, ronde uitbouwen aan de schouderhoeken van een bastion. Dit maakte het bestoken van de belegeraars met flankvuur gemakkelijker omdat op deze manier niet alleen meer geschut geplaatst kon worden, maar de kanonnen ook bedekt opgesteld stonden. Wat ook opvalt bij het door Van Coehoorn voorgestelde systeem is dat de courtines, die altijd een zwakke plek in de verdediging vormen, korter zijn geworden. Verder introduceerde hij het gebruik van droge grachten. Ten slotte stelde hij voor dat er tenailles, voorwerken ter bescherming van de courtines, voor de courtines geplaatst zouden worden.24 Bij de eerste manier is te zien dat de flanken bestaan uit twee verdiepingen en naar binnen gebogen zijn (Afb. 9). Tussen de facen en flanken zijn oreillons geplaatst. Oreillons worden door Van Coehoorn verkozen boven gewone schouderhoeken omdat de oreillons door hun ronde vorm minder kwetsbaar zijn voor inslagen van kogels.25 Schouderhoeken braken sneller af bij kogelinslag. Bij de tweede manier is het principe van de eerste manier meer uitgewerkt en wordt de flank gedekt door een tweede wal (Afb. 10). Bij de derde manier wordt meer gebruik gemaakt van buitenwerken (Afb. 11). Tussen de drie manieren zijn niet veel principiële verschillen op te merken, manier twee en drie zijn vooral een variatie op het thema van de eerste manier.26 Ten opzichte van het Oud-Nederlands stelsel zijn de grootste verschillen de vergroting van de bastions en de verkorting van de courtines, de veranderde vorm van de flanken en de introductie van oreillons. Van Coehoorn kon zijn ideeën pas tien jaar na het verschijnen van zijn publicatie in praktijk brengen. Bergen op Zoom werd bijvoorbeeld in 1698 voorzien van nieuwe verdedigingswerken naar ontwerp van Van Coehoorn, het ‘Nieuw-Nederlands stelsel’ genaamd. Zoals ook in Bergen op Zoom te zien is, zijn de voorwerken geheel overbodig geworden en de courtines verdwenen door toepassing van het ‘getenailleerde stelsel’. Dit stelsel wordt gekenmerkt door de plaatsing van tenailles en enveloppen op de plekken van de courtines, waardoor een soort stervorm ontstaat. Van Coehoorn was als directeur der 24 De door Van Coehoorn voorgestelde wijzigingen worden besproken in onder andere C.A de Bruijn & H.R. Reinders 1967 (zie noot 19), p. 23-24; J.D. Lepage 1992 (zie noot 10), p. 84. 25 M. van Coehoorn 1685 (zie noot 23), p. 8. 26 J. van Hoof, Menno van Coehoorn 1641-1704. Vestingbouwer, belegeraar, infanterist, Den Haag: Instituut voor Militaire Geschiedenis 2004, pp. 33-36. 12 fortificatiën nauw betrokken bij de versterking van de grenzen die vanaf 1697 plaatsvond in de vorm van detailverbeteringen of toevoegingen van vestingwerken in steden, maar ook de aanleg van het Zuiderfrontier en het Oosterfrontier, dat uitging van het principe van inundatie.27 27 J.S. van Wieringen 1982 (zie noot 16), p. 49. 13 Afbeelding 8: Franse methode volgens Van Coehoorn. Deze methode wordt in tegenstelling tot het verbeterd Oud-Nederlands stelsel gekenmerkt door bastions met naar binnen gebogen flanken met twee niveaus en aan de overzijde van de gracht in plaats van een gedekte weg, enveloppes met een buitengracht. Afbeelding 10: Tweede manier van Van Coehoorn. Deze manier is een meer uitgebreide vorm van de eerste manier. Echt wezenlijke verschillen zijn niet aan te wijzen tussen deze en de eerste manier, behalve misschien dat de couvre-faces en de ravelijnen hier op elkaar aansluiten en op hun beurt beschermd worden door een meer uitgebreid systeem van voorwerken. Afbeelding 9: Eerste manier van Van Coehoorn. Deze manier heeft evenals de Franse methode flanken met twee niveaus en naar binnen gebogen flanken. Nieuw is dat in de hoeken tussen de flanken en facen oreillons werden geplaatst. Ook staan de bastions dichter bij elkaar, waardoor de courtines kleiner zijn. Ook nieuw was de couvreface, een V-vormig voorwerk dat de facen van de bastions moest beschermen. Afbeelding 11: Derde manier van Van Coehoorn. Deze manier is de meest complexe van de drie manieren van Van Coehoorn. Veel kenmerken van de eerste en tweede manier zijn erin terug te vinden, maar er zijn meer buitenwerken, waarvan de samenhang moeilijker afleesbaar is. 14 H 2 Evolutie van de vestingwerken van Maastricht tot 1678 Voor de zestiende eeuwse moderniseringen van de verdediging van de stad kende Maastricht een eerste en een tweede stadsmuur. De eerste stadsmuur werd in de dertiende eeuw gebouwd (nr. 2 op afbeelding 12). De tweede stadsmuur werd in de veertiende eeuw als een ring om de eerste muur gelegd, waardoor het oppervlak van de stad aanzienlijk werd vergroot (nr. 3 op afbeelding 12). Zowel de eerste als de tweede stadsmuur werd op een eerder opgeworpen aarden wal gebouwd. De beide muren werden nooit geheel afgebroken. Ze bleven steeds onderdeel uitmaken van de verdediging van de stad. Grote stukken van de eerste en tweede ommuring zijn ook vandaag nog in het straatbeeld waarneembaar. § 2.1 Voorlopers van de bastions te Maastricht Tot 1632 werd Maastricht geregeerd door zowel Spaanse regenten als Luikse bisschoppen. Net als in rest van de Lage Landen moest rond het begin van de zestiende eeuw de verdediging van de stad worden aangepast aan de ontwikkeling van het geschut. De kogels waarmee werd geschoten werden zwaarder en de kanonnen waarmee deze werden afgevuurd hadden een groter bereik.28 In Maastricht werd in deze periode tegen de binnenzijde van de tweede muur aarde opgeworpen, waardoor de muur grotere klappen kon incasseren. Verder werden muur- en poorttorens verlaagd en opgevuld met aarde. Dankzij de opgeworpen aarde werd het ook mogelijk op de muren geschut te plaatsen.29 Op verschillende plekken werden aarden wallen opgeworpen ter verdediging. Ook werden de fortificaties aan de zuidzijde van de stad, de zogenaamde Nieuwstad, van het eind van de vijftiende eeuw tot het begin van de zestiende uitgebreid door middel van een muur die voorzien werd van rondelen, zoals de rondelen ‘Haet ende Nyt’ en ‘Vijf Koppen’ (nr. 4 op afbeelding 12).30 Deze werden in 1516 gebouwd als onderdeel van de zojuist genoemde uitbreiding van de fortificaties aan de zuidzijde van de stad. 28 L.J. Morreau, Bolwerk der Nederlanden. De vestingwerken van Maastricht sedert het begin van de 13 e eeuw, Assen: Van Gorcum 1979, p. 49. 29 L.J. Morreau 1979 (zie noot 28), p. 50-51. 30 C.A. de Bruijn & H.R. Reinders 1967 (zie noot 19), p. 7; J.D. Lepage 1992 (zie noot 10), p. 10; W. Schukking 1937 (zie noot 1), p. 3. 15 Legenda afbeelding 12: 1= Romeins castellum 2= eerste ommuring 3= tweede ommuring 4= Nieuwstad 5= Hoge Fronten 6= fort St. Pieter 7= bastion Parma in Wyck 3 2 5 1 7 4 6 Afbeelding 12: Overzichtskaart vestingwerken Maastricht van Romeinse tijd tot 1867 (ontmanteling) § 2.2 Bastions naar Italiaans model en naar Oud-Nederlands model Uit angst voor een Franse aanval werden halverwege de zestiende eeuw enkele versterkingen aangelegd. Op de rechter Maasoever werd het lindebladvormige Mariabolwerk oftewel Galgenbastion naar Italiaans voorbeeld aangelegd, met gedekte flanken. Op de linker Maasoever werd een nieuw bolwerk aangelegd ter hoogte van de Biesentoren. In 1577 trokken de Spaanse troepen zich terug uit Maastricht in verband met de pacificatie van Gent, een overeenkomst die een jaar eerder was gesloten tussen de Zuidelijke Staten van Brabant, Vlaanderen, Henegouwen en Artois en de Staten van Holland en Zeeland. De Nederlanden bleven echter op hun hoede en met het oog op nieuwe aanvallen werkte men aan de modernisering van de verdedigingswerken van Maastricht.31 Behalve de aanpassingen aan de bestaande muren en torens werden nieuwe werken aangelegd. Er werden meer aarden werken aangelegd zoals ravelijnen en geschutplatformen. Ravelijnen werden onder andere gebouwd ter versterking van de Sint-Pieters-, Tongerse-, Brusselse- en Lindenkruispoort. 31 L.J. Morreau 1979 (zie noot 28), p. 59. 16 In 1579 werd Maastricht belegerd en ingenomen door troepen onder leiding van Alexander Farnese prins van Parma, waarna de stad ruim een halve eeuw onder Spaans bevel zou blijven. Tot aan de verovering van Maastricht door Frederik Hendrik spitsten de werkzaamheden zich vooral toe op de reparatie van de door het beleg geleden schade. Tijdens de periode 1579-1632 werd aan de oostkant van de Sint-Pieterspoort en voor de Boschpoort een nieuwe versterking aangebracht. Op de rechter Maasoever werd bastion Parma aangelegd (nr. 7 op afbeelding 12). Verder richtte men zich op het aanleggen van bedekte wegen over de hele stad. Vanaf het midden van de zeventiende eeuw verplaatste de verdediging zich voorgoed naar de buitenwerken. Na enkele mislukte aanvallen op de stad lukte het Frederik Hendrik in 1632 Maastricht in te nemen. Hiermee kwam het Spaanse deel van het gezag over de stad te vervallen en speelde Maastricht vanaf dat moment een bijzondere rol in de verdediging van de Republiek. Dit kwam door de geografische ligging van de stad aan de Maas, maar ook doordat de stad zich in een geïsoleerde, vooruitgeschoven positie ten opzichte van de Republiek bevond. Maastricht was in de zeventiende eeuw een grensstad, die bij een aanval vanuit het Zuiden het eerst bevochten zou worden. Toen in 1632 de stad werd veroverd door Frederik Hendrik op de Spanjaarden, begon men na de reparatie van beschadigingen met het aanleggen van de eerste buitenwerken naar Oud-Nederlands model.32 De vestingwerken die in deze tijd gebouwd werden worden gekenmerkt door hoornwerken en kroonwerken. Men pakte de rechter- en linker Maasoever gelijktijdig aan. Op de linker Maasoever werden zes grote hoornwerken, een ravelijn, vier halve manen, drie redoutes en de vier bastions Brandenburg, Maria, Oranje en Tettau aangelegd. De zes hoornwerken stonden haaks op de muur en waren meer dan honderd meter lang. De vier bastions waren gedetacheerd, oftewel los van de hoofdwal, en bemuurd. Het was wenselijk geweest als op het hooggelegen droge terrein waarop de nieuwe bastions werden aangelegd meer werken zouden worden voorzien van steile, hoge bemuring. Hier was echter geen geld voor beschikbaar dus bleef het bij de vier bastions.33 Ook werd de ravelijn voor de Lindenkruispoort vervangen en de werken tussen de Tongersepoort en de Lindenkruispoort werden voorzien van mijngalerijen. In het zuiden van de stad werd een redoute gebouwd, een eenvoudig, rechthoekig, gesloten veldwerk met een aarden wal dat al of niet van een natte 32 P.J.H. Ubachs, Tweeduizend jaar Maastricht, Maastricht: Schenk 1991, p. 95; L.J. Morreau 1979 (zie noot 28), p. 146. 33 R. van der Heijden & J. Notermans, De Werken, Maastricht: Stichting Historische Reeks Maastricht 1987 (Maastrichts silhouet, 24), p. 13. 17 gracht was voorzien. Deze moest het daar gelegen inundatiegebied beschermen.34 Op de rechter Maasoever werd een nieuw bastion aangelegd, het Sint Maartensbolwerk. Van de vrede van Munster (1648) tot 1673 zijn geen noemenswaardige wijzigingen aangebracht of toevoegingen gedaan aan de vestingwerken van Maastricht. § 2.3 Franse tijd (1673-1678): Vauban als vestingarchitect Door de expansiedrift van Lodewijk XIV van Frankrijk was er een constante oorlogsdreiging vanuit het Zuiden.35 Maastricht vormde als voorpost van de Republiek een belangrijk deel van de verdediging. Als Frankrijk eenmaal Maastricht in handen zou krijgen, zouden de troepen van Lodewijk XIV de Maas over kunnen steken en de rest van de Republiek kunnen aanvallen. Tijdens de zogenaamde ‘Guerre de Hollande’ werd deze angst werkelijkheid. In 1673 veroverde Lodewijk XIV Maastricht en de stad bleef tot 1678 in Franse handen. De verovering van de stad was vooral te wijten aan de vernieuwende aanvalstactieken van Sébastien le Prestre duc de Vauban, ingenieur in dienst van Lodewijk XIV (Afb. 13). Zijn aanvalstactieken bestonden eruit dat gebruik werd gemaakt van een contravallatielinie tegen ontzetting van buitenaf (op 3000 meter van de stad) en een circumvallatielinie tegen aanvallen vanuit de stad (op 2400 meter van de stad) rond de stad. Er werd gezocht naar de zwakke plekken in de verdediging en daarop werd de aanval gericht. Door het maken van loopgraven met een zigzag patroon was het mogelijk steeds dichterbij de stad te komen en uiteindelijk een bres te slaan in de verdediging ter hoogte van de Tongersepoort, aan de zuidwest zijde van de stad.36 Bij deze aanval was Menno van Coehoorn aanwezig en hier trok hij de conclusie dat voorwerken ‘onnutte meubelen’ waren, omdat de vijand ze kon innemen en gebruiken tegen de verdedigers.37 Tussen 1673 en 1678 liet Lodewijk XIV door Vauban veranderingen aanbrengen in de verdediging van Maastricht. Het was in deze tijd dat enkele vestingwerken werden aangepast aan het Franse systeem. Volgens de Franse vestingbouwers, waaronder Vauban, faalde het Maastrichtse vestingstelsel op verschillende punten.38 De zwakste plek van de verdediging van de stad lag aan het westzijde van de Jekerinundatie, waar de stad een beschermende 34 L.J. Morreau 1979 (zie noot 28), p. 146-147. J.M.H. Mosmuller, Voorpost en pion. De functies van Maastricht in de ‘Guerre de Hollande’ (1672-1678) als voorbeeld van ‘gloire’ bij Lodewijk de XIV, Utrecht/Heerlen 1995, p. 1. 36 De tactiek van Vauban wordt uitgelegd in J.D. Lepage 1992 (zie noot 10), p. 74-75. 37 M. van Coehoorn 1685 (zie noot 23), p. 4. 38 L.J. Morreau 1979 (zie noot 28), p. 156. Morreau verwijst hier naar een artikel van H.H.E. Wouters over een nooit gepubliceerd journaal van Vauban over het beleg van Maastricht in 1673 in het programmaboek ARKO 1955, p. 17-25. Dit artikel heb ik helaas niet kunnen achterhalen. 35 18 schans had afgegraven. Hierdoor waren de Fransen er op deze plek in geslaagd de stad aan te vallen. Ook het onsamenhangende geheel van bedekte wegen was volgens de Fransen een zwak punt, omdat de wegen slecht aangelegd waren en juist tekort schoten op de plekken waar dat nodig was. Bovendien bevonden de hoornwerken en halve manen zich in een slechte staat van onderhoud en zouden de droge grachten haast onverdedigbaar zijn wegens het gebrek aan versperringen. Een andere zeer zwakke plek was de zuidwesthoek van de stad, die vanaf de Sint Pietersberg onder vuur genomen kon worden. De werkzaamheden van de Franse vestingbouwers bestonden onder andere uit het verbeteren van de Jekerinundatie aan de zuidzijde van de stad en de versterking daarvan met drie gedetacheerde schansen, de aanleg van zes lunetten (d’Estrades, Condé, Orléans, Le Dauphin, La Reine en Le Roy genaamd) tussen het Tongersehoornwerk en het Biesenbastion, de verbetering van de versterking van het in de Maas gelegen Sint-Anthoniuseiland en de aanleg van het Jekerkanaal. Het Jekerkanaal was een overkluisde watergang die het tracé volgde van de droge gracht tussen de Tongersepoort en Hoog Frankrijk. Het kanaal voerde Jekerwater van het zuiden van de stad naar de noordelijke grachten van de vesting. Op de rechter Maasoever werd eveneens gewerkt aan de verbetering van de versterking van de stad. Hier werd tussen de Lage Maaspunt en de Duitsepoort een beschermingswal oftewel enveloppe aangelegd, waardoor de bestaande werken meer op elkaar aansloten. Ook werden twee nieuwe lunetten, Turenne en Enghien genaamd, aangelegd. Deze bemetselde aardwerken hadden een vijfhoekige plattegrond en werden omringd door een droge gracht. Tijdens de Vrede van Nijmegen in 1678 werd Maastricht ten slotte aan de Republiek teruggegeven. 19 Afbeelding 13: Aanvalsplan Lodewijk XIV 1673 door Jaillot met circumvallatie- en contravallatielinies. 20 H 3 Moderniseringen van de Maastrichtse vestingwerken ten tijde van Willem III: Daniel Wolff von Dopff als architect § 3.1 Von Dopff en zijn carrière Daniël Wolff von Dopff werd op 10 januari 1650 geboren in het Duitse Hanau te Hessen. Zijn vader, Johann Wolff von Dopff was tolheffer en schout van de graaf van Hanau. Zijn moeder was de dochter van een grafelijk ambtenaar. Von Dopff wist gedurende zijn leven op te klimmen tot zeer hoge posities. Dat Von Dopff zo succesvol was kwam waarschijnlijk door zijn logistieke en organisatorische kwaliteiten en door het feit dat hij altijd goede contacten heeft onderhouden met de groten der aarde. Tot zijn beschermheren kon hij onder andere rekenen militair gouverneur van de vesting Afbeelding 14: Daniel Wolff von Dopff Maastricht, George Frederik, graaf van Waldeck, Willem III en de hertog van Marlborough.39 Toen Von Dopff zestien jaar was trad hij in dienst bij de graaf van Hanau. Rond 1671 was Von Dopff als civiel architect werkzaam in dienst van Johan Maurits. In 1647 werd deze benoemd tot stadhouder van Kleef door Frederik Wilhelm van Brandenburg. In 1664 wees De biografische gegevens van Van Dopff in dit hoofdstuk zijn afkomstig van P.L. Muller, ‘Brieven van George Frederik van Waldeck aan Willem III’, Bijdragen voor Vaderlandse Geschiedenis en Oudheidkunde 3e reeks dl. 2 (1885), p. 389, 400, 401; P.C. Molhuysen e.a. (red.), Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, Leiden: Sijthoff 1911, p. 740; H. Duyserinck, ‘Daniel Wolff baron de Dopff’, Publications de la société historique et archéologique dans le Limbourg 48 (1912), p. 171-178; S.E. Minis, Daniel Wolf van Dopff, Heer van Neercanne: een genereus generaal, Maastricht: Stichting Manutius 1988; M. Güterbock, ‘BiografischGenealogisches zu Daniel Wolff von Dopff (1650-1718), Gouverneur von Maastricht, und seiner Familie’, Limburgs tijdschrift voor genealogie 17 (1989), p. 105-116; P.J.H. Ubachs, ‘Daniël Wolf de Dopff (1650-1718), ingenieur en seigneur’, Maasgouw 111 (1992), p. 231-246. 39 21 Frederik Wilhelm Johan Maurits een stuk grond in Kleef aan, waar hij een residentie mocht bouwen.40 Uit oorspronkelijke bouwtekeningen kan worden afgeleid, dat pas vanaf 1671 gewerkt werd aan het Prinzenhof.41 Het is daarom aannemelijk dat niet de in 1669 gestorven hofarchitect Pieter Post de leiding heeft gehad over het ontwerp van de Kleefse residentie van Johan Maurits, maar diens zoon, Maurits Post. Op de tekeningen staan twee verschillende handtekeningen, die geïdentificeerd zijn als die van Maurits Post en die van Daniel Wolff von Dopff.42 Het gaat over in totaal 15 tekeningen, waarvan 5 van de hand van Von Dopff zijn en de overige 10 van Post. Op 8 augustus 1671 werd Von Dopff door Johan Maurits in dienst genomen als architect.43 Waarschijnlijk nam Von Dopff de taken van Maurits Post waar als tekenaar en toezichthouder, en had Post de daadwerkelijke leiding over het project. Gezien de hoge status van Maurits Post als architect is dit ook de meest waarschijnlijke gang van zaken.44 In 1672 trok Von Dopff met het leger van keurvorst Frederik III van Brandenburg en de Duitse keizer ten strijde tegen Lodewijk XIV. Von Dopff werd naar aanleiding van zijn voorbeeldige gedrag in deze strijd onderscheiden met een Brandenburgse Ridderorde, de Orde van de Generositeit.45 De Orde had als symbool een zwarte achtpuntige ster, waarvan een helft verwerkt is in het wapen van Von Dopff als verwijzing naar dit hoogtepunt in zijn leven. In 1675 kreeg hij van de Staten-Generaal de functie van ingenieur-fortificatiemeester en in het daaropvolgende jaar werd hij benoemd tot luitenant-kwartiermeester generaal. Enkele jaren later, in 1679, werd hij vervolgens benoemd tot ordinaris ingenieur en had hij een van de hoogste militaire ingenieursrangen bereikt.46 George Frederik, graaf van Waldeck benoemde Von Dopff tot zijn kamerheer en betrok Von Dopff bij zijn werkzaamheden als gouverneur van Maastricht, een positie die hij vanaf 1679 bekleedde. J.J. Terwen, ‘The buildings of Johan Maurits van Naussau’, in: Johan Maurits van Naussau-Siegen 16041679. A humanist prince in Europe and Brasil, Den Haag 1979, p. 123. 41 J.J. Terwen 1979 (zie noot 40), p. 135. 42 J.J. Terwen, ‘Johann Moritz und die Architektur’, in: Soweit der Erdkreis reicht, Kleve 1979, p. 139. 43 G.A.C. Blok, ‘De architect Maurits Pietersz. Post en de tuin van het Mauritshuis’, Die Haghe Jaarboek (1940), p. 87. Blok citeert in dit artikel een door Johan Maurits ondertekende brief met datum 8 augustus 1671 betreffende de aanstelling van Van Dopff als zijn architect. 44 J.J. Terwen 1979 (zie noot 40), p. 137. Galland zei in 1893 nog dat de architect Pieter Post was en dat de werkzaamheden onder toezicht van ‘hollandischen Generals Van Dorp’ werden uitgevoerd. G. Galland, Der grobe Kurfürst und Moritz von Nassau der Brasilianer: Studien zur Brandenburgischen und Holländischen Kunstgeschichte, Frankfurt am Main: Keller 1893, p. 44. 45 S.E. Minis, De terugkeer van de gouverneurs : de gouveneursportretten uit het Jachtslot Fasanerie te Fulda, Maastricht: Bonnefantenmuseum 1998, p. 2. 46 S.E. Minis, Château Neercanne, Maastricht: Stichting Historische Reeks Maastricht 1998 (Maastrichts Silhouet 50), p. 19; M. Güterbock 1989 (zie noot 39), p. 113. 40 22 In 1683 maakte Von Dopff deel uit van het leger dat onder leiding van George Frederik, graaf van Waldeck, in Wenen ten strijde trok tegen de Turken. In 1685 kreeg hij vanwege zijn optreden tijdens deze strijd de adellijke titel Reichsfreiherr toegekend van de keizer. Aan deze titel ontleende Von Dopff voortaan de naam ‘baron’. In 1688 kreeg Von Dopff de leiding over de vestingwerken van Maastricht toegekend door de graaf. Tussen 1688 en 1690 werden aan de westzijde van de stad verdedigingswerken aangelegd naar zijn ontwerp. In 1692 stierf Waldeck en nam de hertog van Holstein-Plön de gouverneursfunctie over. Ook met Von Holstein had Von Dopff een goede verstandhouding. In 1694 werd Von Dopff tot stadscommandant van Maastricht benoemd in opvolging van Nicolaas Frederik Zöbel. Hierdoor was Von Dopff alleen nog ondergeschikt aan de gouverneur. In 1697 had Von Dopff de heerlijkheid Neercanne aangekocht (Afb. 15). Het kasteel is gesitueerd in het Jekerdal en is tegen de Cannerberg aan gebouwd. Vanaf de vijftiende eeuw heeft op deze plek een kasteel gestaan. Toen Daniel Wolff von Dopff het kasteel op 14 februari 1697 kocht van de Luikse burgemeester Guillaume de Wansoulle, nam hij ook de bij het kasteel behorende heerlijke rechten over. Het bezit en de bijbehorende titel kon op alle nakomelingen overgaan. Ook was de heer van Neercanne soeverein over de inwoners van het nabijgelegen dorpje Neercanne. Von Dopff liet vanaf 1698 verschillende wijzigingen en uitbreidingen aan het kasteel aanbrengen, waardoor het zijn huidige uiterlijk heeft gekregen. Een deel van het bestaande kasteel werd opgenomen in de plannen. Von Dopff heeft het gebouw een symmetrisch karakter willen geven door een zuidvleugel toe te voegen, waardoor het geheel een U-vorm kreeg. Aangezien van het kasteel Neercanne geen oorspronkelijke bouwtekeningen bekend zijn behalve enkele schetsen en een plattegrond van de hand van Von Dopff, is het niet met zekerheid te zeggen welke architect het kasteel ontworpen heeft.47 Het is echter goed mogelijk dat Von Dopff zelf de architect was. We weten dat Von Dopff over de benodigde architectonische vaardigheden beschikte. Ook is het gebouw van een stijl die op dat moment zeer in trek was in de kringen van Oranje-Nassau, waarmee Von Dopff zoals we hebben kunnen zien persoonlijk contacten onderhield. Op de online catalogus van het Museumslandschaft Hessen Kassel is een viertal interessante tekeningen van de hand van Von Dopff te vinden, waaronder een bovenaanzicht van Neercanne dat gedateerd wordt rond 47 S.E. Minis 1998 (zie noot 46), p. 31. 23 1698.48 Deze tekening kan het bewijs zijn dat Von Dopff inderdaad zelf de architect was van de laat zeventiende eeuwse vernieuwingen aan het kasteel. Toen in 1704 Von Holstein stierf, nam Von Dopff diens taken als gouverneur van Maastricht waar. Hierbij werd hij geholpen door generaal-majoor Van Zoutelande. Von Dopff bleef echter ook actief op het strijdtoneel, want hij nam deel aan verschillende gevechten tegen het leger van Frankrijk. Von Dopff was kwartiermeester-generaal in het Nederlandse leger tijdens de Successieoorlog van 1702-1713. De Franse koning Lodewijk XIV deed een aanspraak op de heerschappij over de Zuidelijke Nederlanden. Spanje, Engeland, de Duitse keizer en de Staten-Generaal bestreden de Fransen met succes. Mede dankzij de vestingwerken die de stad Maastricht naar het ontwerp van Von Dopff had aangelegd wist men in 1703 een Franse aanval op de stad af te slaan.49 Naderhand werd hij tot luitenantgeneraal en Gedeputeerde te velde benoemd. Hij was vervolgens in 1708 betrokken bij de verovering van de stad Lille door de troepen van de Engelse hertog Marlborough, nam in 1709 deel aan de veldslag bij Malplaquet en in 1712 was hij aanwezig bij een aanval op de Fransen vanuit de Scheldelinie.50 In 1713 werd de Vrede van Utrecht gesloten tussen de Staten-Generaal en Frankrijk, waardoor voorlopig een einde kwam aan de vijandigheden. Na vanaf 1706 waarnemend gouverneur van Maastricht te zijn geweest, werd hij in 1713 definitief tot militair gouverneur benoemd. Het was een traditie om als nieuwe gouverneur ook de eed van trouw af te leggen voor de Luikse Prins-bisschop. Von Dopff maakte aan dit ritueel een einde toen de Luikse bisschop Prins Jozef Clemens van Beieren, keurvorst van Keulen, Von Dopff de financiële vergoeding weigerde te betalen die hem door de Luikse Rekenkamer was beloofd.51 In 1714 liet Von Dopff op zijn kosten de nabij het kasteel gelegen Heilige Grafkapel vernieuwen, waaraan het familiewapen van Von Dopff herinnert, dat ingemetseld werd in de voorgevel van de kapel. Tsaar Peter de Grote bracht in 1717 een bezoek aan het kasteel van Von Dopff op zijn rondreis door West-Europa.52 Op 15 april 1718 stierf Von Dopff. Hij werd op 1 mei 1718 na een grote plechtigheid begraven in de Sint Janskerk te Maastricht. 48 Het gaat om de tekeningen met inventarisnummer GS 12885, GS 12938, GS 12965, GS 12964. Het eerste nummer betreft het bovenaanzicht. De overige drie tekeningen zijn grove schetsen waarvan wordt gedacht dat het Neercanne betreft, waaronder voor- en zijaanzichten van een gebouw. 49 S.E. Minis 1998 (zie noot 45), p. 1. 50 M. Güterbock 1989 (zie noot 39), p. 114; S.E. Minis 1998 (zie noot 45), p. 1. 51 S.E. Minis 1988 (zie noot 39) 52 S.E. Minis 1998 (zie noot 45), p. 4. 24 Dominee François Halma (1653-1722) schreef in 1715 een lofrede aan Von Dopff, waarin hij een beschrijving gaf van het kasteel Neercanne en zijn tuinen.53 Halma verbleef in 1714 in kasteel Neercanne. Hij bevond zich in Maastricht omdat hij Friesland vertegenwoordigde op de Waalse Synode.54 Achter de titelpagina van het boek is een pagina opgenomen met de opdracht aan Von Dopff, waarop diens titels en functies worden opgesomd (Afb. 16). De lofrede is voorzien van gravures van Guillaume de Bruyn uit Brussel. Halma was ook uitgever van een heldendicht op Koning-stadhouder Willem III. Deze lofrede kan daarom volgens Brummel een manier zijn van Von Dopff om aansluiting te zoeken bij de Republiek.55 Ook de stijl waarin Neercanne en haar tuinen werd aangelegd kan worden gezien als een verwijzing naar de Republiek en het daar heersende classicistische ideaal. Afbeelding 15: Gravure door Guillaume de Bruyn uit het lofdicht van F. Halma, Het Kasteel van Aigermont, en d'Omleggende Landtstreeken in de Heerlykheit van Nederkan, nevens de Stadt Maastricht; in heldendicht afgeschetst, 1715. Een ander object waarin Von Dopff centraal staat is een portret van hem uit 1749, dat onderdeel uitmaakt van een serie gouverneursportretten van Maastricht. In 1749 gaf de toenmalige gouverneur Hobbe van Aylva de schilder Johann Valentin Tischbein de opdracht portretten te maken van alle Maastrichtse gouverneurs vanaf de hertog van Bouillon (1632). F. Halma, Het kasteel van Aigermont (…), Leeuwarden: F. Halma 1715. S.E. Minis 1998 (zie noot 46), p. 31. 55 K. Brummel, ‘‘Natuur, met kunst vereent’. Historisch onderzoek naar de vroeg 18e eeuwse situatie van de terrastuin van kasteel Neercanne’, Bulletin KNOB 92 nr. 4 (1993), p. 95. 53 54 25 Deze elf schilderijen die de muren van de grote zaal van het gouverneurspaleis aan de Bouillonstraat sierden, werden in 1798 meegenomen naar de landstreek Hessen door de toenmalige gouverneur, graaf Friedrich van Hessen-Kassel. In 1794 was de stad ingenomen door het Franse leger en enkele jaren later liet de graaf zijn persoonlijke bezittingen, waaronder de gouverneursportretten, ophalen door een delegatie en naar zijn kasteel te Rumpenheim brengen. Tegenwoordig hangen de schilderijen in het jachtslot Fasanerie van de prinsen van Hessen-Kassel te Fulda, waarin na de Tweede Wereldoorlog de collecties van de landgrafelijke familie werden samengebracht. Het grootste deel van de op de schilderijen afgebeelde gouverneurs was uit de landstreek Hessen afkomstig.56 56 S.E. Minis 1998 (zie noot 45), p. 7. 26 Afbeelding 16: Pagina 2 van het lofdicht van F. Halma, Het Kasteel van Aigermont, en d'Omleggende Landtstreeken in de Heerlykheit van Nederkan, nevens de Stadt Maastricht; in heldendicht afgeschetst, 1715. 27 § 3.2 Bastions Waldeck, Engeland, Saxen en Holstein Tussen 1678 en 1697 bleef Maastricht door de blijvende dreiging van een Franse inval verder werken aan het verbeteren van de Hoge Fronten aan de westzijde van de stad.57 De Hoge Fronten waren vanwege het gebrek aan water voor natte grachten en het ontbreken van goede verdedigingswerken een gemakkelijke aanvalsplek dus moesten deze versterkt worden. In maart 1688 vond er een conferentie plaats over de verbetering van het stelsel van de belangrijke grensvesting Maastricht. Bij deze conferentie waren aanwezig Gedeputeerden van de Raad van State Van der Cloese, Van Reede, Van Villers en Von Dopffs beschermheer graaf Van Waldeck.58 De memorie die Von Dopff, op dat moment commandeur van de vesting Maastricht, opstelde naar aanleiding van deze bijeenkomst vatte samen op welke drie punten de Hoge Fronten versterkt moesten worden (Afb. 17 en 18):59 - De Halve maan aan de zuidkant van het Tongersehoornwerk moest vervangen worden door een nieuw gedetacheerd bastion (Waldeck). - Tussen bastions Brandenbrug en Brussel bevond zich een zwakke plek die versterkt moest worden door een nieuw bastion (Engeland). - Het hoornwerk Hoog Frankrijk, dat zo slecht was dat het zelfs gebruikt kon worden tegen de verdedigers, moest vervangen worden door twee bastions (Saxen en Holstein). Helaas is de kaart behorende bij de memorie nooit gevonden. Nog in dezelfde maand werden de plannen goedgekeurd door stadhouder-koning Willem III. De plannen werden geschat op 90.400 rijksdaalders. Tussen 1688 en 1690 werden 8 bastions aangelegd en ook het Jekerkanaal verbeterd dat de Fransen begonnen waren aan te leggen.60 Niet alle door Von Dopff geprojecteerde bastions zijn uitgevoerd. Dit heeft te maken gehad met gebrek aan geld.61 Door de aanleg van de couvreface, een voorwerk ter bescherming van de facen, van bastion Waldeck kwam het werk de Groene Halvemaan ofwel ‘Demilune des Mousquetaires’ L.J. Morreau 1979 (zie noot 28), p. 167; L.J. Morreau, ‘De versterking van de hoge fronten te Maastricht in de jaren ca. 1688-1690’, Maasgouw 84 (1965), p. 43. 58 Resolutie Raad van State 13 maart 1688. 59 L.J. Morreau 1979 (zie noot 28), p. 168; L.J. Morreau, 1965 (zie noot 57), p. 43. 60 L.J. Morreau 1979 (zie noot 28), p. 167. 61 L.J. Morreau 1965 (zie noot 57), p. 46 ; L.J. Morreau 1979 (zie noot 28), p. 168-169. 57 28 te vervallen.62 Op deze plek sneuvelde overigens in 1673 de beroemde graaf d’Artagnan oftewel Charles Debatz-Castelmore. Het hoornwerk Hoog Frankrijk dat in de periode 1632-1645 gebouwd was, werd vervangen door twee bastions omdat de effectiviteit van het hoornwerk achterhaald was. Op de afbeelding van de oorspronkelijke situatie (Afb. 17) is te zien dat de Hoge Fronten, gelegen aan de noordwestzijde van de stad, bestonden uit hoornwerken en bastions. De hoornwerken hadden bij de aanval van het Franse leger in 1673 bewezen niet geschikt te zijn voor de verdediging van de stad en dus werden ze in de loop der tijd vervangen door andere verdedigingswerken. De muren werden voorzien van in kettingverband geplaatste mergelblokken. De bastions werden in Oud-Nederlandse vorm aangelegd, met rechte flanken. Opvallend is dat de bastions niet naast elkaar geplaatst werden met een courtine ertussen, maar als het ware zigzaggend voor en achter elkaar, als de stukken op een dambord. Omdat ze los van elkaar staan worden ze gedetacheerde bastions genoemd, niet te verwarren met voorwerken. Helaas zijn van de door Von Dopff ontworpen vestingwerken geen duidelijke tekeningen voorhanden, waardoor we aangewezen zijn op plattegronden zoals de onderstaande (Afb. 18). Deze plattegrond laat echter veel te wensen over wat details betreft. Gezien de manier waarop de werken zijn aangelegd in verhouding tot elkaar lijkt het alsof Von Dopff meer beïnvloed werd door de Oud-Nederlandse methode en Vaubans Franse methode dan door Van Coehoorn. De bastions die door Von Dopff zijn ontworpen worden ieder afzonderlijk en in hun onderlinge samenhang gekenmerkt door hun grote eenvoud. Von Dopff maakte bijvoorbeeld geen gebruik van holle flanken of oreillons. Wat verder opvalt is het ontbreken van een duidelijk te onderscheiden courtine. Wat dat betreft zaten Von Dopff en Van Coehoorn op een lijn. Beide zagen ze de courtine als een zwakke plek die zeer goed verdedigd moest worden of, nog beter, moest ontbreken. Ook zagen ze beide de zwakte van voorwerken als hoornwerken, kroonwerken en halve manen, die beter kunnen worden vervangen door bastions en namen ze beide de terreingesteldheid als uitgangspunt van hun ontwerp. De door Von Dopff ontworpen bastions werden aangelegd op hooggelegen terrein, wat het gebruik van natte grachten onmogelijk maakte. Een groot gevaar zou zijn dat de vesting in dit gebied aangevallen zou kunnen worden door belegeraars van onderaf. Hierop bedacht Von Dopff een oplossing, namelijk het aanleggen van gemetselde onderaardse gangen bij de bouw 62 L.J. Morreau 1979 (zie noot 28), p. 168. 29 van de bastions Saxen, Holstein, Engeland en Waldeck.63 Door deze onderaardse gangen konden vijandelijke naderingsmijnen worden opgespoord en vijandelijke werken worden opgeblazen, maar ook de eigen werken zodra die in vijandelijke handen gevallen waren. Het concept van onderaardse gangen - ook wel tegenmijnen genoemd - bestond al langer. In 1579 werden door het Spaanse leger ook onderaardse gangen ingezet in de strijd en eveneens in 1632, toen Frederik Hendrik de stad innam.64 Nieuw voor Maastricht was dat Von Dopff de gangen in steen liet metselen onder de bastions, waardoor de gangen integraal onderdeel uitmaakten van de vestingwerken. Voorheen legde men onderaardse gangen slechts aan in houtwerk, waardoor deze een meer tijdelijk karakter hadden en meer onderhoud vergden. 63 J. Notermans, De Kazematten, Maastricht : Stichting Historische Reeks Maastricht 1982 (Maastrichts silhouet 11), p. 15. 64 J. Notermans 1982 (zie noot 63), p. 11-13; L.J. Morreau 1979 (zie noot 28), p. 284-285. 30 Afbeelding 17: Kaart van Maastricht. Situatie 4e kwart 17e eeuw. Met cirkels zijn de plekken aangegeven waar Von Dopff in 1688 veranderingen voorstelde. De bovenste, grootste cirkel duidt de locatie aan van het hoornwerk Hoog Frankrijk, waar de bastions Saxen en Holstein zouden worden aangelegd. De middelste cirkel geeft de plek aan van het latere bastion Engeland en de onderste cirkel is waar bastion Waldeck zou komen te liggen (zie afb. 18). Legenda afb. 18: 5= Bastion Waldeck 7= Bastion Engeland 11= Bastion Saxen 12= Bastion Holsteyn. Afbeelding 18: Plattegrond van de stad (linker Maasoever) en de fortificatiën van Maastricht en Wyck (detail), 1744. 31 § 3.3 Fort Sint Pieter Ook fort Sint Pieter werd ontworpen door Daniel Wolff von Dopff, alhoewel het in het verleden wel eens werd aangezien als een ontwerp van Van Coehoorn.65 Het fort moest een zwakke plek in de verdediging van de stad versterken, namelijk de berg Sint Pieter. In 1673 hadden de Fransen hier twee batterijen geschut geplaatst, waardoor de inname van de stad makkelijker werd (Afb.19).66 Toen de stad in 1678 werd teruggegeven aan de Republiek had men een wijze les geleerd en ging men nadenken over de versterking van deze strategische plek. In de resolutie van de Raad van State van 8 augustus 1701 wordt gesproken over de bouw van het gedetacheerde fort Sint Pieter naar ontwerp van Von Dopff.67 Aangezien het fort in de loop van 1702 klaar was, moet men de noodzaak van deze versterking zeker ingezien hebben. Het fort is gelegen op de noordhelling van de Sint Pietersberg.68 Het is een zelfstandig en naar alle zijden gesloten vijfhoekig verdedigingswerk (Afb. 20). Dit betekent dat de keel, de naar de stadzijde gerichte open zijde van het bastion, eveneens gesloten was. In oorlogstijd zou het fort een vaste bezetting krijgen en zelfstandig zijn wat de aanvoer van voorraden betreft. Het fort heeft een omtrek van circa 237 meter. De keel is 43 meter lang, de flanken zijn 39 meter en de facen 58 meter. De diameter of doorsnede van het fort is dus circa 75,4 meter.69 De gemetselde muren zijn 8 meter 40 hoog en bestaan voor het onderste deel uit mergel en het bovenste deel uit baksteen. Het fort heeft een rondgaande galerij met schietgaten voor voornamelijk geweervuur maar ook voor kanonnen. Voor de ventilatie van de ruimtes werden rookgaten aangebracht. In het fort waren oorspronkelijk twee geschutbatterijen gesitueerd met in totaal twaalf kanonnen, waarvan zich vier in de linkerflank bevonden en acht in de rechterflank. Samen konden deze kanonnen het gebied tot aan de Maas en de Jeker beschieten. Behalve de rondgaande galerij waren er nog twee andere galerijen in het fort. Een galerij was gesitueerd tussen de schouderhoeken van het fort en de andere galerij lag tussen de ingang in het midden van de keel en de saillant. De galerijen A.D. Mosam, ‘Een fort met een unieke historie. Gebouwd boven ontelbare onderaardse gangen tussen Maas en Jeker’, Ons Leger 41 (1957), p. 18. In 1961 reageerde Morreau hierop in hetzelfde tijdschrift, waarbij hij het misverstand rechtzette en Van Dopff als architect aanwees. L.J. Morreau, ‘Over een bekend 18e eeuws verdedigingswerk. Niet Coehoorn maar Van Dopff bouwde fort St. Pieter te Maastricht’, Ons Leger 45 (1961), p. 19-23. 66 J. Notermans, Fort Sint Pieter: vestingwerk en ontspanningsoord, Maastricht: Stichting Historische Reeks Maastricht 2007 (Maastrichts silhouet 65), p. 9. 67 L.J. Morreau 1979 (zie noot 28), p. 241; J. Notermans 2007 (zie noot 66), p. 10; P.J.H. Ubachs 1992 (zie noot 39), p. 233. 68 Aangezien het fort nog steeds bestaat wordt het beschreven in de tegenwoordige tijdsvorm. 69 Uitgaande van diameter = 237 ÷ π 65 32 waren tweeënhalve meter breed en 2,6 meter hoog. Ongeveer halverwege de galerij tussen de keel en de saillant bevond zich een put, die de bemanning van de het fort voorzag van water. Verder was het fort voorzien van luchtverversingskanalen en een tweetal bomvrije magazijnruimtes. Vanuit de keelgalerij leidden twee trappen naar het terreplein, de open ruimte bovenop het bastion. Op het terreplein bevond zich tot 1794 een stenen wachthuis. Bovenop het fort waren rondom aarden borstweringen aangebracht en een groot deel van het fort werd omringd door een droge gracht. Een deel van de droge gracht werd hoog bemuurd aan de veldzijde, waardoor de toegankelijkheid van het fort voor vijanden bemoeilijkt werd. Tegenover de saillant bevond zich oorspronkelijk een caponnière, een overdekte uitsprong in de droge gracht van waaruit de droge gracht kon worden verdedigd. Een bijzonderheid van het fort zijn de schietgaten waarmee in drie richtingen geschoten kon worden. Rondom het fort waren twee gedekte wegen aangelegd en aarden borstweringen richting de stad. Ook waren er op verschillende plekken extra waterputten aangebracht als toevoeging tot de reeds genoemde waterput in het fort. Onder het fort was een zeer uitgebreid gangenstelsel gesitueerd, dat was ontstaan door eeuwen van mergelwinning in de berg. Deze gangen brachten het probleem met zich mee dat het fort van beneden uit aangevallen kon worden. Daarom werden de ingangen tot de mergelgrotten ook voorzien van verdedigingswerken in de vorm van muren met schietgaten. Ook brachten de ondergrondse gangen instortingsgevaar met zich mee. Enkele malen zijn ook daadwerkelijk delen van het gangenstelsel ingestort. Dit had meestal niet directe negatieve gevolgen voor het fort, behalve toen in 1817 een grote instorting plaatsvond waarbij een deel van de saillant, de caponnière tegenover de saillant, de ondergrondse verbinding tussen caponnière en saillant en alle mijngangen verloren gingen.70 Door de bouw van het fort op Luiks grondgebied ontstond een dispuut met de prinsbisschop van Luik, die zich gepasseerd voelde omdat diens toestemming niet was gevraagd. De Staten-Generaal voerden als argument aan dat het fort gezien moest worden als een uitbreiding van de vestingwerken van de stad en dat het dus ook in het belang van de bisschop was dat de stad fatsoenlijk verdedigd zou kunnen worden. Men had immers in 1673 kunnen zien dat de Sint Pietersberg een zeer kwetsbare plek in de verdediging van de stad was. De Staten-Generaal wees er op dat de prins-bisschop ook niet had geprotesteerd toen de Fransen eerder versterkingen (inundaties) hadden gebouwd op Luiks grondgebied en dat het fort een aanzienlijk kleiner gebied besloeg dan het destijds door de Fransen bebouwde stuk grond. 70 J. Notermans 2007 (zie noot 66), p. 23. 33 Deze briefwisseling sleepte voort tot 1717, toen het conflict werd bijgelegd met tussenkomst van de keizer. Het dispuut heeft geen invloed gehad op de bouw van het fort, die gewoon werd voorgezet.71 Afbeelding 19: Kaart van de belegering van Maastricht door Frankrijk in 1673. Op deze kaart is te zien dat de Sint Pietersberg een zeer strategische plek is bij een belegering. De omcirkelde plek is waar de Fransen met kanonnen de stad bestreken en waar in 1701 het fort Sint Pieter gebouwd werd. L.J. Morreau, ‘Het fort Sint Pieter te Maastricht. Schepping van Daniël Wolff baron van Dopff’, Maasgouw 78 (1959), p. 3-8. 71 34 Afbeelding 20: Plattegrond fort Sint Pieter. Afbeelding 21: tekening van de schietgaten fort Sint Pieter bovenaanzicht. 35 H 4 Een vergelijking met de vestingwerken van ’s-Hertogenbosch en Bergen op Zoom rond 1700 § 4.1 De vestingwerken van Bergen op Zoom rond 1700 De vesting Bergen op Zoom vormde sinds 1577 voor de Staatse legers een belangrijke gebiedsverbinding over land en over water tussen het zuiden en Holland en Zeeland.72 De rivieren de Schelde en de Eendracht maakten dat de stad een strategische ligging had. Om die reden werden langs haven van Bergen op Zoom vestingwerken aangelegd. De stad maakte rond 1700 deel uit van de door Van Coehoorn ontworpen Zuiderwaterlinie of het Zuiderfrontier en was een frontierstad van de Republiek. Voor de Zuiderwaterlinie was inundatie het belangrijkste verdedigingsmiddel. Door grote stukken land onder water te zetten tussen Bergen op Zoom en Grave kon de vijand niet verder doordringen en werd de Republiek verdedigd. Bergen op Zoom was oorspronkelijk gesitueerd te midden van moerassen en heuvels. De ondergrond bestaat aan de ene kant uit een oud Noord-Brabants dekzandlandschap en aan de andere kant uit zeekleigronden. De stad is gelegen op een hoogte langs een door de mens aangelegd water (Grebbe), dat uitmondt in de Schelde. Door de aanwezigheid van water, lag het net als in Maastricht voor de hand gebruik te maken van natte grachten ter bescherming van de stad. Tussen 1577 en 1588 werden de bestaande poortgebouwen van Bergen op Zoom verlaagd en opgevuld met aarde. Ook werden er aan de veldzijde aardwerken opgeworpen ter bescherming van de poorten. De stad beschikte toen ook al over een enkel bolwerk en een ravelijn, respectievelijk het Drurybolwerk en het Morgensravelijn. Na het beleg van 1588, waarbij Spaanse troepen onder leiding van Parma hadden geprobeerd de stad weer in handen te krijgen, werden onder andere Adriaan Anthoniszoon, Jacob Kemp en Johan van Rijswijck in dienst genomen om de vestingwerken te verbeteren.73 Op de plaatsen waar voorheen aardwerken lagen ter bescherming van de poorten, werden bastions en ravelijnen aangelegd. Ook werden op nieuwe plaatsen bastions en ravelijnen gebouwd tussen 1596-1606, zoals het bastion Belvedère in het zuidwesten. Het Drurybolwerk werd vervangen door het Oranjebolwerk. Ter bescherming van de courtines werden drie ravelijnen aangelegd. De eerste lag tussen het bolwerk Boerenverdriet en het Steenbergse bolwerk, de tweede tussen 72 Vanaf 1577 behoorde Bergen op Zoom toe aan de Staten-Generaal. W.A. van Ham, ‘De vesting Bergen op Zoom en bijbehorende werken’, in: Stichting Menno van Coehoorn, Atlas van historische vestingwerken in Nederland. Noord-Brabant, Zutphen: Walburg Pers 1998, p. 52-53. 73 36 het Steenbergse bolwerk en het Bagijnenbolwerk en de derde lag tussen het Wouwse bolwerk en het Bosbolwerk. Ook werd tussen het Wouwse bolwerk en het Bosbolwerk een hoornwerk aangelegd en voor het Oranjebolwerk een halve maan. Rond 1614 werden het bolwerk Beckaff, het Morgansbolwerk en het nabijgelegen ravelijn vervangen door een gebastioneerd havenfront met waterpoort. Tussen 1614 en 1615 werden bovendien de grachten aangepast, waarbij de stadsmuren langs de courtines hersteld werden en stukken gracht gescheiden werden door beren om het waterpeil onder controle te houden.74 In 1622 werden nog enkele nieuwe hoornwerken aangelegd onder leiding van David van Orliëns. Vervolgens werden de heuvels rond de stad een voor een afgegraven, waardoor de meest zwakke plekken in de verdediging van de stad kwamen te vervallen. Net als de berg Sint Pieter in Maastricht leenden deze heuvels zich voorheen goed voor de opstelling van vijandelijke kanonnen. Ten slotte werden tussen 1630 en 1631 twee redouten gebouwd bij de Wouwse poort en de Bospoort, die nog een zwakke plek in de verdediging vormden. Van 1695 tot 1704 deed Menno van Coehoorn dienst als vestingbouwer. Zijn ontwerp voor de verdediging van Bergen op Zoom wordt gezien als zijn meesterwerk (Afb. 23).75 Eind 1697 kreeg Menno van Coehoorn de opdracht de vestingwerken van Bergen op Zoom te inspecteren en voorstellen te doen ter verbetering.76 Vanaf 1698 werd de verdediging van Bergen op Zoom aangepast volgens de derde manier van Menno van Coehoorn.77 De verdediging van de stad moest volgens hem vooral aangepast worden voor het beter afgeven van een strijkvuur. De vestingwerken waren tot dan toe vooral gebouwd voor een passieve verdediging. De werken die Van Coehoorn liet aanleggen zouden de belegerden in staat stellen een meer actieve verdediging te voeren. De verbeteringen die Van Coehoorn voorstelde waren er vele. Hij probeerde zoveel mogelijk gebruik te maken van de bestaande situatie en stelde dan ook voor de meeste oude bolwerken te handhaven en waar nodig te verbeteren. Ook moesten enkele nieuwe vestingwerken worden aangelegd. De bestaande wallen van de stad en de nieuwe muren moesten worden bekleed met steen ter versterking. Aan de oostzijde van de stad werd een wal met bastions met teruggetrokken flanken aangelegd. De bolwerken Steenberg, Bagijnen, Belvedère en Oranje werden aangepast (blauwe cirkels op afb. 23). Het Wouwse bastion werd 74 W.A. van Ham 1998 (zie noot 73), p. 53. C.A. de Bruijn & H.R. Reinders 1967 (zie noot 19), p. 25; J.D. Lepage 1992 (zie noot 10), p. 84. 76 W.A. van Ham 1998 (zie noot 73), pp. 47-58. 77 J. van Hoof 2004 (zie noot 26), p. 70. 75 37 vervangen door bastion Willem, het Bosbolwerk werd vervangen door bastion Coehoorn (gele cirkels op afb. 23). Nieuw waren de bastions Noyelles en Pucelle (resp. N en B op afb. 23). Deze waren respectievelijk aan de noordoostzijde en de zuidoostzijde van de stad gesitueerd. Ook werden nieuwe ravelijnen toegevoegd, namelijk de ravelijnen Op de Zoom, Wouw, Wassenaar, Dedem, Antwerpen, Stoelemat en Oranje. De bestaande hoornwerken werden vervangen door lunetten met glacis. Op afbeelding 22 is nog duidelijk te zien dat hoornwerken voorheen een grote rol speelden in de verdediging, terwijl ze op afbeelding 23 totaal verdwenen zijn. Een ander belangrijk nieuw element in de verdediging van de stad was de aanleg van een tegenmijnenstelsel. Dit ondergrondse gangenstelsel had verschillende doelen. De verdedigers konden op deze manier de stellingen van de aanvallers tot ontploffing brengen, vestingwerken die door de vijand waren ingenomen konden worden opgeblazen en bovendien kon men dankzij zogenaamde luistergangen erachter komen als de aanvaller via de ondergrond de stad zou proberen te benaderen. Door de veranderingen die Van Coehoorn liet aanbrengen aan de verdedigingswerken van Bergen op Zoom ontstond een meer totaal verdedigingssysteem, waarin de samenhang tussen de afzonderlijke delen duidelijk afleesbaar was. De courtines kwamen bijna geheel te vervallen en er ontstond een uitgerekt stervormig stelsel. 38 Afbeelding 22: Schetskaart Bergen op Zoom naar de toestand rond 1650 met legenda en aanwijzingen over de Franse belegering en beschietingen en een inzet van Fort Lillo. (Uitg. 1726-1750) door R. en J. Ottens. Afbeelding 23: Bergen op Zoom: kaart van de vesting en de Waterschans met legenda. 1747. Met cirkels zijn de in de tekst beschreven veranderingen van Van Coehoorn gemarkeerd. Rood= nieuwe toevoeging Blauw= aangepast werk Geel= vervangen werk 39 § 4.2 De vestingwerken van ‘s-Hertogenbosch rond 1700 De stad ’s-Hertogenbosch is in verschillende handen geweest en heeft door haar strategische ligging steeds een belangrijke politieke rol vervuld. Vanaf de inname door prins Frederik Hendrik in 1629 werd de stad een frontierstad van de Republiek. Net als Bergen op Zoom maakte ’s-Hertogenbosch deel uit van de Zuiderwaterlinie. De stad is gelegen op een dekzandrug tussen moerassen, ten zuiden van het punt waar de rivieren de Dommel en de Aa samenkomen. Vanwege de drassige ondergrond lag het ook in ’s-Hertogenbosch voor de hand het water in te zetten voor de verdediging van de stad, die vanwege de omringende moerassen ook wel ‘Moerasdraak’ werd genoemd. In 1518 was men begonnen met het opwerpen van een wal (aanvankelijk met klei uit de Binnendieze, later met zand uit de omgeving) achter de bestaande stadsmuren. De hoogste punten rond de stad werden afgegraven voor het opwerpen van de wallen achter de stadsmuren, maar ook voor het verbeteren van het inundatiegebied rond de stad.78 De daken werden van de torens afgehaald en veel torens werden half afgebroken en volgestort met aarde. In de jaren ’40 van de zestiende eeuw vreesde men een aanval van legers van de Gelderse Maarten van Rossum en werd de stad verder in staat van paraatheid gebracht. Hiertoe werden huizen afgebroken die in het schootsveld stonden, de hoogtes rond de stad werden verder afgegraven, grachten werden dieper en breder gemaakt en voor de poorten werden rondelen aangelegd. Voor de Hinthamerpoort werd een bolwerk aangelegd en de Sint Janspoort en Orthenpoort werden vernieuwd. Voor de verbetering van de Orthenpoort, die aan de Noordzijde van de stad lag, maakte Pasqualini het ontwerp. Dit bestond uit een vijfhoekig bastion met een forse omvang. In 1578 werden onder andere twee rondelen aangelegd aan de Zuidwal en in 1590 werd bastion Oliemolen en een werk voor de Sint Janspoort aangelegd. Ook werden de wallen verhoogd en verbreed en werden er meer wachthuizen gebouwd. Deze nieuwe impuls kwam door het feit dat Prins Maurits Breda in 1590 had ingenomen. ’s-Hertogenbosch vreesde een soortgelijke aanval. Vanaf 1614 werd structureel gewerkt aan de verbetering van de vestingwerken van ’s-Hertogenbosch. De stad werd rondom voorzien van bastions naar het plan van ingenieurs Bollyn en Van Thienen. Het eerder genoemde bastion Oliemolen werd hersteld en van stenen bekledingsmuren voorzien, het bolwerk Maria werd aangelegd in de A.H. van Drunen, ‘De Stelling of positie van ’s-Hertogenbosch’, in: Stichting Menno van Coehoorn, Atlas van historische vestingwerken in Nederland. Noord-Brabant, Zutphen: Walburg Pers 1998, p. 171; R.A.H.M. Glaudemans & G. van Tussenbroek, De moerasdraak. Achthonderd jaar Bossche vestingwerken, Zwolle: Waanders uitgeverij 2000, p. 21. 78 40 Westwal, de bastions Hinthamer- en Muntelbolwerk werden aangelegd aan weerszijden van de Hinthamerpoort. Voor de Hinthamerpoort werd een ravelijn en een hoornwerk aangelegd, er werd een bolwerk aan de Orthenpoort aangelegd, het bolwerk Sint-Anthonius werd gebouwd, evenals de ravelijn voor de Sint-Janspoort en de bastions Vugt en Deuteren bij de Vughterpoort.79 Ook werd het schootsveld bij de Vughterpoort vergroot en verbeterd. In 1626 werd het bastion Baselaar aan de Hekellaan aangelegd. In 1629 werd de stad ingenomen door Staatse troepen onder leiding van Prins Frederik Hendrik. Na herstel van het tijdens de inname geleden schade aan de vestingwerken werden achtereenvolgens bastion Oranje en fort Willem Maria (in de volksmond Papenbril genoemd) aangelegd. Bastion Oranje moest de afstand tussen de bastions Vught en Baselaar overbruggen, die anders een te zwakke plek vormde in de verdediging van de stad. Fort Willem Maria was een citadel die bedoeld was om de grotendeels katholiek gezinde bevolking in de gaten te houden. Structurele maatregelen ter verbetering van de verdediging van ’s-Hertogenbosch werden echter lange tijd niet genomen. Pas in het begin van de achttiende eeuw werd de verdediging van de stad in zijn geheel onder handen genomen toen de plannen van Menno van Coehoorn werden uitgevoerd. Net als in Bergen op Zoom had men voorheen slechts ad hoc ingegrepen op sommige plekken, zoals hierboven beschreven. De stad vormde voorheen een op zichzelf staand verdedigingssysteem. Later ging ze door de aanleg van de Zuiderwaterlinie of Zuidelijk Frontier deel uitmaken van een groter geheel. In 1697 gaven de Staten-Generaal Menno van Coehoorn opdracht de zwakke punten in de verdedigingswerken van ’s-Hertogenbosch te verbeteren. De plannen van Menno van Coehoorn bestonden eruit dat een groot aantal voorwerken werd toegevoegd en de bestaande forten in ere werden hersteld. Voorwerken werden toegevoegd aan de zijde van de Sint Janspoort (nr. 20 op afb. 25, gebied is gemarkeerd door kleinste van de twee overlappende cirkels), het Vughtereinde (gemarkeerd door meest linkse cirkel op afb. 25) en het Hinthamereinde (cirkel rechtsonder op afb. 25). In 1702 werd begonnen met de uitvoering van de plannen, die niet helemaal werden voltooid vanwege geldgebrek, schade toegebracht door hoog water en de zuidwesterstorm. Ook het feit dat Koning-Stadhouder prins Willem III stierf in 1702 en Van Coehoorn in 1704 heeft ongetwijfeld een rol gespeeld bij het stagneren van de werkzaamheden.80 79 80 A.H. van Drunen 1998 (zie noot 78), p. 171-172. R.A.H.M. Glaudemans & G. van Tussenbroek 2000 (zie noot 78), p. 44. 41 Het werk aan de vestingwerken liep ongeveer dertig jaar vertraging op en de rol van Van Coehoorn werd na zijn dood overgenomen door de heren Des Rocques en Hertell. De veranderingen die naar de plannen van Van Coehoorn werden aangebracht bestonden uit de aanleg van nieuwe dijken en nieuwe sluizen bij de Boom- en Korenbrug ter verbetering van de inundatie, de aanleg van een halve maan voor de ravelijn voor de Sint Janspoort, de aanleg van een enveloppe van de Sint Janspoort tot fort Willem Maria (gemarkeerd door de grootste van de twee overlappende cirkels op afb. 25), de vervanging van een hoornwerk door een groot ravelijn voor de Hinthamerpoort en twee ravelijnen voor het Muntelbolwerk.81 Op afbeelding 25 is duidelijk te zien dat het hoornwerk rechtsonder op afbeelding 24 heeft plaatsgemaakt voor een ravelijn en een aantal andere voorwerken. De plannen van Van Coehoorn hadden, evenals in Bergen op Zoom, ervoor gezorgd dat het inundatiesysteem werd verbeterd en dat de Bossche vestingwerken een samenhangend geheel vormden en elkaar versterkten. Zwakke plekken zoals lange courtines werden nu versterkt door bastions en voorwerken. Wat wel opvalt is dat niet alle zwakke plekken in de verdediging versterkt zijn. Zo is er bijvoorbeeld nog een zeer lange courtine tussen fort Willem Maria/Papenbril en het Hinthamereinde, die niet onderbroken wordt door bastions of beschermd wordt door voorwerken. 81 A.H. van Drunen 1998 (zie noot 78), p. 167-175. 42 Afbeelding 24: 's-Hertogenbosch; kaart: "Plan de la Ville Bos-le Ducs ... 1672"; gerasterde kaart, tentoonstellingsmateriaal uit Listel (2005). Afbeelding 25: 's-Hertogenbosch; stadsplattegrond; 1749/1978 / D.W.C. Hattinga. Met cirkels zijn de plaatsen gemarkeerd waar naar de plannen van Van Coehoorn veranderingen zijn doorgevoerd. 43 § 4.3 Een vergelijking tussen Von Dopff en Van Coehoorn De grootste verschillen tussen de aanpak van Van Coehoorn en Von Dopff springen meteen in het oog wanneer men de plattegronden van Maastricht, Bergen op Zoom en ’s-Hertogenbosch rond 1700 bekijkt. Terwijl Van Coehoorn experimenteerde met zijn nieuwe manier van vestingbouwen, paste Von Dopff nog de Oud-Nederlandse methode toe. Van Coehoorn achtte het van groot belang dat alle werken op elkaar aansloten, waardoor een hechte verdedigingsgordel uitstond en de aanvallers zo lang mogelijk op afstand gehouden kon worden. Von Dopff echter maakte veel gebruik van losse elementen, die hij voor elkaar plaatste als de stukken op een dambord. Ook de vormen van de bastions verschillen. Von Dopff gebruikte rechte flanken terwijl Van Coehoorn gebruik maakte van teruggetrokken holle flanken. Van Coehoorn voorzag de flanken bovendien van dubbele verdiepingen en plaatste oreillons op de schouderhoeken. Ook het materiaalgebruik verschilde, wat verklaarbaar is door de aanwezigheid van ander gesteente in Limburg dan in Brabant. Logischerwijs maakte Von Dopff meer gebruik van kalksteen en gebruikte Van Coehoorn vaak baksteen. Wat verder nog opvalt is dat de beide heren duidelijk een andere instelling hadden wanneer het ging om het ontwerpen van een verdedigingssysteem. Von Dopff lijkt steeds naar de locatie en de geografische omstandigheden te hebben gekeken en op basis daarvan oplossingen te hebben bedacht. Van Coehoorn blijkt vergeleken bij Von Dopff meer waarde te hebben gehecht aan de symmetrie en de perfecte geometrie van het te ontwerpen systeem. Dit verschil kan deels verklaard worden door de geografische verschillen (hoog- en laaggelegen terreinen) tussen de werkgebieden van Von Dopff en Van Coehoorn. Ook het feit dat Van Coehoorn een totaalsysteem voor de verdediging van de steden mocht ontwerpen, terwijl Von Dopff slechts gevraagd werd zwakke deelgebieden aan te pakken, mag niet buiten beschouwing blijven in deze vergelijking. Toch geven deze factoren geen bevredigende verklaring voor de verschillende werkwijzen. Wat dat betreft kan misschien gesteld worden dat Van Coehoorn veel meer een theoreticus (of zelfs een estheticus) was dan Von Dopff, die totaal geen waarde lijkt te hebben gehecht aan de esthetiek en geometrie van zijn militaire ontwerpen in hun onderlinge samenhang. Dit is vooral frappant gezien het feit dat hij tijdens zijn werk voor Johan Maurits was opgeleid in de klassieke architectuur, waarin juist zoveel waarde wordt gehecht aan esthetiek en geometrie. Dat Von Dopff geen theoreticus was is misschien een verklaring voor het feit dat er geen papieren overlevering bekend is van Von Dopff. Hij heeft voor zover 44 bekend nooit een traktaat geschreven over vestingwerken en ook de bestekken van de door hem ontworpen vestingwerken zijn tot op heden niet teruggevonden. Beide heren werden beïnvloed door Vauban. Ze namen de Franse methode als uitgangspunt voor hun ontwerpen. Von Dopff gaf er alleen een heel andere draai aan dan Van Coehoorn. Het lijkt alsof Von Dopff de Franse methode meer heeft vereenvoudigd en gecombineerd met principes van het Oud-Nederlands stelsel, terwijl Van Coehoorn het meer heeft uitgewerkt en het zich eigen heeft gemaakt, wat uiteindelijk heeft geleid tot een nieuw systeem: het Nieuw-Nederlands stelsel. 45 H 5 Latere veranderingen in grote lijnen § 5.1 Bastions Waldeck, Engeland, Saxen en Holstein In 1772 werd aan ingenieur Du Moulin opdracht gegeven ontwerpen te maken voor de verbetering van de vestingwerken van Maastricht. In 1775 werden zijn plannen ten uitvoer gebracht. Toen Du Moulin veranderingen aanbracht in de verdediging van de westzijde van de stad, ging hij uit van de oorspronkelijke situatie waarin enkele bastions van Von Dopff aanwezig waren, namelijk Saxen, Holstein, Engeland en Waldeck. Aan de hand van een boek van Du Moulin waarin ontwerptekeningen staan van de aan te leggen werken, kan een beeld worden gevormd van de oorspronkelijke situatie die in de ondergrond is weergegeven (Afb. 26). De meest ingrijpende veranderingen voerde hij door in het gebied van de Hoge Fronten, die vanaf toen deel uitmaakten van de zogenaamde Linie van Du Moulin.82 Enkele jaren eerder waren door directeur der fortificatiën De la Rive al enkele veranderingen aan de werken van Von Dopff aangebracht.83 Deze hielden vooral in dat de bastions vergroot werden. De veranderingen die Du Moulin voorstelde met betrekking tot de werken van Von Dopff waren ingrijpender van aard: van bastion Saxen werden de rechte flanken afgebroken. Het bastions werd vervolgens voorzien van holle flanken. Achter het bastion werd een tenaille opgeworpen. Van bastion Holstein werden de keelmuur en rechte flanken afgebroken en ook bastion Holstein kreeg holle flanken. De facen van het bastion werden verhoogd. Ook werd aan de ondergrondse gangenstelsels (kazematten) veranderingen aangebracht, waarbij de bestaande kazematten behouden bleven. Van bastion Waldeck werd de keelmuur afgebroken. Tegenover bastion Waldeck werd een contrescarp aangelegd. Bastion Engeland werd verlaagd. De wijzigingen die Du Moulin voorstelde waren vooral bedoeld om meer samenhang te krijgen in het verdedigingssysteem van de stad. De voorgangers van Du Moulin, waaronder Von Dopff, hebben nooit een totaalplan voor ogen gehad, waardoor een wirwar van vestingwerken was ontstaan. Het geheel van werken dat door Du Moulin werd ontworpen en waarin de werken van Von Dopff geïntegreerd werden, had veel weg van de manieren van Van Coehoorn. Afbeelding 26 toont duidelijk dat een getenailleerde linie is ontstaan, waarin enkele oudere werken geïntegreerd zijn. 82 83 L.J. Morreau 1979 (zie noot 28), p. 195. L.J. Morreau 1979 (zie noot 28), p. 182-186. 46 Na de ontmanteling bleven het werk Waldeck en de werken van lunet Zeeland tot en met Holstein gespaard. Bastion Engeland kwam te vervallen. Bastion Waldeck werd in de jaren ’20 van de twintigste eeuw opgenomen in het stadspark, waarbij de ondergrondse verbinding tussen het bastion en de tegenoverliggende caponnière kwam te vervallen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden veel kazematten ingericht als schuilkelder, bijvoorbeeld ook de kazemat van bastion Waldeck.84 Deze kazemat deed in de jaren ’60 ook weer dienst als schuilkelder voor de Bescherming Bevolking (BB).85 Het gebied van de Hoge Fronten, waarin de bastions Saxen en Holstein liggen, deed nog lange tijd dienst als schietterrein van het toenmalige Departement van Oorlog. De kazematten werden verhuurd als opslagplaatsen.86 Verschillende plannen die de gemeente heeft gehad voor de herbestemming van het gebied voor bijvoorbeeld woningbouw of stadspark hebben nooit doorgang gevonden, waardoor het gebied relatief veel van zijn oorspronkelijke karakter behouden heeft. Vanaf de jaren ’20 van de vorige eeuw ontstond het besef dat het gebied als cultuurmonument behoudenswaardig was en werd gewerkt aan de restauratie en consolidatie van de vervallen toestand van de vestingwerken. Sinds 1992 heeft het gebied van de Hoge Fronten de status van Beschermd Natuurmonument (Afb. 27). Het gebied herbergt de enige natuurlijke populatie van muurhagedissen van Nederland. Bij restauraties van de vestingwerken die zo nu en dan plaatsvinden wordt altijd rekening gehouden met de bijzondere flora en fauna die zich op en rond de muren bevindt. Zo worden bijvoorbeeld op sommige plekken bewust gaten in de muren gemaakt of open gelaten (holen) en worden er diepe voegen aangebracht tussen de stenen (zonnebanken), waardoor een gunstige verblijfplaats voor de hagedissen wordt behouden en gecreërd. 84 J. Notermans 1982 (zie noot 63), p. 22. J. Notermans 1982 (zie noot 63), p. 35. 86 R. van der Heijden & J. Notermans 1987 (zie noot 33), p. 21. 85 47 Afbeelding 26: Boek. Detail van het Buitenste Gedeelte van het Nieuw te maeken Hooge Front der Buitenwerken geleegen voor de Brusselse Poort te Maastricht en begreepen tussen de Bastions Waldeck en Holstein, geprojecteert door den Heer C.D. Du Moulin ... Aenbesteed ...1773., Eerste deel Ge'executeerd onder de Directie van den Lieut: Colonel F.S De Veye / C.D. du Moulin. - 1773. Afbeelding 27: Plattegrond Beschermd Natuurgebied Hoge Fronten 48 § 5.2 Fort Sint Pieter Vanaf 1816 zijn door ingenieur Van der Wijck veranderingen in het fort doorgevoerd.87 Bij de belegering van de stad door de Fransen in 1794 bleek het fort niet bestand te zijn tegen aanvallen van buitenaf. Het Franse leger had op een nabijgelegen berg, de Louwberg, geschut geplaatst en bestookte hiermee de rechterflank van het fort. Bovendien naderden de Fransen het fort vanuit het ondergrondse gangenstelsel dat niet voldoende beveiligd bleek. De stad gaf zich over en in 1814 werd Maastricht teruggegeven aan de Nederlanden. Toen men in 1815 hoorde dat Napoleon was teruggekeerd in Frankrijk was men bang voor nieuwe Franse aanvallen en ging men werken aan de verbetering van het verdedigingssysteem van de stad. Het fort werd verhoogd en er werden houten geschutbatterijen aangelegd op het boventerrein. Vanaf 1816 werd de buitenmuur van het fort drie meter opgehoogd, twee geschutbatterijen gebouwd op de saillant, twaalf kanonkazematten en een kruitkamer aangelegd, de galerijen ondersteund en vier caponnières aangelegd. De caponnière voor de saillant werd weggehaald. Ook werd de bedekte weg vervangen door een glacis. De samenstelling van de batterijen werd aangepast waardoor zich nu links en rechts evenveel kanonnen bevonden. De buitenmuren werden afgedekt met cordonblokken, een soort lijst, van mergel. Op onderstaande foto van het fort tijdens de restauratie die in 2006-2007 werd uitgevoerd zijn de oorspronkelijke mergelkettingen en nieuwe betonnen cordonblokken duidelijk te zien (Afb. 28). Waar de mergelkettingen eindigen is duidelijk te zien dat de muur daar in 1816 met drie meter verhoogd is. 87 L.J. Morreau 1959 (zie noot 71), p. 9. 49 Afbeelding 28: Fort Sint Pieter te Maastricht, linkerface tijdens de restauratie in 2007. De mergelstenen in kettingverband en de cordonblokken zijn duidelijk te zien. Ook is duidelijk te zien dat de muur opgehoogd is want de mergelkettingen zijn niet doorgezet. Drie jaar na de opheffing van de vesting Maastricht in 1867 werd het fort geveild. Vanaf 1870 heeft het fort vooral dienst gedaan als ontspanningsoord. Delen van het fort, zoals de caponnières deden, voordat ze gesloopt werden, dienst als woning. Vanaf 1938 hebben verschillende horecagelegenheden het fort geëxploiteerd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog bevond zich een uitkijkpost van de Lucht Beschermings Dienst (LBD) bovenop het fort, dat vanwege zijn hoogte uitermate geschikt was voor dit doel. Ook tijdens de Koude Oorlog werd vanaf 1951 op deze plek een uitkijkpost geplaatst van de Bescherming Bevolking (BB), en in 1953 kwam op het fort een uitkijkpost van de Luchtwachtdienst.88 In de jaren ’60 heeft het fort dienst gedaan als poppodium met de naam Beatklup. In de jaren 2006-2007 is een uitgebreid restauratieplan gerealiseerd, dat vooral als doel had het fort weer in ere te herstellen en zichtbaar te maken. De uitgevoerde werkzaamheden zijn onder andere geweest: het consolideren van de keelmuur, het plaatsen van betonnen cordonblokken waar de mergelblokken verdwenen waren, het herstel van de mortierkazematten in de saillant, het restaureren en consolideren van de opgang naar en de muren van het terreplein, het markeren van de oorspronkelijke plattegrond van de hoger gelegen kanonbatterij door het deels ophogen van de muren, het restaureren van de caponnière van de rechterschouderhoek, het zichtbaar maken en restaureren van het 88 J. Notermans 2007 (zie noot 66), p. 51. 50 muurwerk aan de veldzijde, het terugbrengen van de aarden profielen rondom het fort en het deels herstellen van het schootsveld. Dit werd bewerkstelligd door het (deels) terugbrengen van het oorspronkelijke grondprofiel van de glacis en het kappen van een bosje bomen dat het zicht op de veldzijde van het fort belemmerde. Het restauratieplan wordt de komende jaren nog verder uitgewerkt, wat vooral betekent dat de horecagelegenheid en het bijbehorende gebouw gaat verdwijnen, zodat het fort ook aan de stadszijde meer van zijn oude uiterlijk terugkrijgt. 51 Slot Tot slot kan geconcludeerd worden dat de vestingwerken ten tijde van Willem III in Maastricht in de context van de Lage Landen bijzonder zijn. Ze getuigen van een geheel andere oplossing voor vestingbouwkundige problemen dan die in het gebied waar Menno van Coehoorn als vestingbouwer actief was. Von Dopff hield er weliswaar vergeleken bij Van Coehoorn ouderwetse ideeën op na, maar zijn oplossingen zijn uniek voor Nederland, waar sneller de Nieuw-Nederlandse methode doordrong. Pas toen directeur der fortificatiën Du Moulin zijn ontwerpen ten uitvoer liet brengen, kregen de vestingwerken van Maastricht de kenmerken van het Nieuw-Nederlandse systeem. De evolutie van de vestingwerken van Maastricht hebben in die zin een toegevoegde ontwikkeling ondergaan vergeleken bij de vestingwerken in de andere steden van de Lage Landen. De vestingwerken van Von Dopff zijn als het ware een fase tussen het Oud-Nederlands stelsel en het Nieuw-Nederlands stelsel. Het verschil tussen de vestingwerken van Bergen op Zoom en ’s-Hertogenbosch aan de ene kant en Maastricht aan de andere kant zijn deels te verklaren door de topografische en geografische verschillen. Ten eerste heeft Maastricht zich steeds in een geïsoleerde positie bevonden ten opzichte van de rest van het land. De stad fungeerde in die zin als voorpost bij aanvallen vanuit het Zuiden. Bovendien was Maastricht en met name de Hoge Fronten hoger gelegen dan bijvoorbeeld Bergen op Zoom en ‘s-Hertogenbosch en daardoor moest gebruik worden gemaakt van droge grachten in tegenstelling tot de in de Lage Landen zo vaak toegepaste techniek van inundatie. Ook de geschiedenis van de stad Maastricht wijkt af van die van steden die noordelijker in de Lage Landen gesitueerd zijn. Maastricht is ingenomen geweest door Spanje en meerdere malen door Frankrijk, de stad is daarmee steeds blootgesteld aan invloeden van buitenaf. Om antwoord te krijgen op de vraag wat de vestingwerken van Maastricht rond 1700 in de context van de Lage Landen zo uniek maakt, zou vervolgonderzoek gedaan moeten worden. Daarbij is het van groot belang te zoeken naar overlevering van beeldmateriaal van Von Dopff. Wellicht bevindt zich in archieven in Hessen-Kassel te Duitsland waardevolle documentatie rondom de persoon van Von Dopff, omdat hij uit die streek afkomstig was en bijvoorbeeld ook zijn portret daar naartoe is verplaatst. Uit een inventaris van eigendommen Von Dopff zou bijvoorbeeld naar voren kunnen komen welke boeken en traktaten hij in zijn bezit had en waardoor hij dus beïnvloed heeft kunnen zijn. Het is zeer wel mogelijk dat zich in Hessen-Kassel ook onbekende tekeningen of geschriften van Von Dopff bevinden. 52 Volgens Terwen bevinden zich in de codex te Kassel nog meer tekeningen van de hand van Von Dopff, waaronder tekeningen die betrekking hebben op de vestingbouw. Wellicht zijn dit de verloren, oorspronkelijke bestektekeningen van de Maastrichtse vestingwerken van Von Dopff?89 Op de online catalogus van Museumslandschaft Hessen Kassel zijn verschillende tekeningen te zien, waaronder een tekening van een bastion.90 Men weet niet wie de vervaardiger van de tekening is of waar het afgebeelde bastion zich bevindt. Dit zou een schetstekening van de hand van Von Dopff kunnen zijn. De tekening is gedateerd rond 1700 en de plattegrond doet denken aan die van het fort Sint Pieter. In de beschrijving van de tekening staat dat deze is voorzien van een watermerk waarop een wapenschild is afgebeeld met diagonale strepen, met daarover een lelie. Dit komt overeen met het bij de plattegrond van Neercanne beschreven watermerk, waarvan vastgesteld is dat Von Dopff de vervaardiger was. Zo zijn er in verschillende archieven vast meer tekeningen te vinden die te koppelen zijn aan Daniel Wolff von Dopff. Afbeelding 29: Schets van onbekend gebouw (fort Sint Pieter door Von Dopff?) 89 90 J.J. Terwen 1979 (zie noot 42), p. 140. Inventarisnummer 12887 53 Ook in het eerder genoemde jachtslot Fasanerie te Fulda kan zich eveneens waardevolle documentatie rond de persoon van Von Dopff bevinden. Door een gebrek aan voldoende documentatie zoals ontwerptekeningen blijft het moeilijk een sluitend antwoord te geven op enkele vragen zoals: door welke vestingbouwers en vestingbouwkundige technieken werd Von Dopff beïnvloed? Was Von Dopff op de hoogte van de manieren van Van Coehoorn en zo ja, waarom paste hij ze niet toe te Maastricht? Hoe zagen de ontwerpen van Von Dopff behorende bij de Resolutie van de Raad van State van 13 maart 1688 er uit? Wellicht werd Von Dopff meer beïnvloed door voorbeelden uit de streek van zijn herkomst: Hessen. Gedurende het schrijven van deze thesis blijft het beantwoorden van deze vragen tasten in het duister gezien het ontbreken van enige overlevering van Von Dopff in Nederland. De enorme hoeveelheid overlevering van Van Coehoorn vormt hiermee een schril contrast. Hopelijk kan in een vervolgonderzoek nog meer licht worden geworpen op het vestingbouwkundige werk van Von Dopff en wellicht krijgt hij dan eindelijk de waardering en bekendheid die hij altijd heeft verdiend. De werken van Von Dopff hebben zeker de loop van de geschiedenis veranderd en zijn door hun eigenheid nog steeds uniek voor de rest van Nederland. 54 Verklarende woordenlijst Bastion: vijfhoekige gemetselde of aarden uitbouw van een verdedigingsmuur of wal. Bedekte weg: een door een aarden wal of borstwering beschermde weg langs de buitenste gracht, die de vesting omgeeft. Caponnière: in een vesting met bastions: een overdekte uitsprong in de droge gracht, of een gedekte doorgang naar een voorgelegen werk, ingericht ter verdediging van de flanken van deze droge gracht. Citadel: kleine vesting op een beheersend punt bij of binnen een stad gelegen. Contrescarp: het al of niet met een muur beklede talud aan de veldzijde van de hoofdgracht. Courtine: gedeelte van de hoofdwal tussen twee bastions. Couvreface: V-vormig voorwerk ter bescherming van de facen van een bastion. Enveloppe: doorgaande beschermingswal rondom een vesting. Flank: het gedeelte van een bastion, dat grenst aan de hoofdwal. Fort: naar alle zijden verdedigbaar, gesloten vestingwerk, waarvan de verdediging zelfstandig kan worden uitgevoerd. Glacis: flauw hellend binnentalud van de wal, gelegen langs de bedekte weg of contrescarp van een vesting of fort, dienende tot dekking van de bedekte weg en om te voorkomen dat de belegeraars gedekt oprukken. De helling moet van de wallen van de vesting kunnen worden bestreken. Halve maan: klein verdedigingseiland in de hoofdgracht ter dekking van een bastion. Hoornwerk: buitenwerk van een vesting, bestaande uit een gebastioneerd front en twee lange, doorgaans evenwijdige flanken, aansluitend aan de vestinggracht. Inundatie: onderwaterzetting als verdedigingsmiddel. Keel: open achterzijde van een rondeel, waltoren, bastion, ravelijn, en dergelijke. Kroonwerk: buitenwerk van een vesting, bestaande uit twee gebastioneerde fronten en twee lange zijvleugels, aansluitend aan de gracht van de vesting. Lunet: een afzonderlijk, breed, ondiep werk met twee facen, die naar binnen gebroken zijn, waardoor twee flanken ontstaan; in de keel open, dan wel op eenvoudige wijze beveiligd. Oreillon: ronde uitbouw aan de schouderhoeken van een bastion. Ravelijn: verdedigingseiland in de hoofdgracht, ter dekking van de courtine. Redoute: eenvoudig, rechthoekig, gesloten veldwerk met een aarden wal, al of niet van een natte gracht voorzien. Rondeel: halfronde, gemetselde uitbouw aan een verdedigingsmuur, voorloper van het bastion. Saillant: hoek waarin de facen van een bastion samenkomen. Schans: een zelfstandig, aarden verdedigingswerk, dat van zeer uiteenlopende vorm kan zijn. Schouderhoek: hoek tussen de face en flank van een bastion. Tenaille: binnenwaarts onder een stompe hoek gebogen wal, gelegen in de gracht voor de courtine en aan de einden soms voorzien van een omgebogen flank. Ter bescherming van courtines en aansluitende flanken van bastions. Terreplein: vlakke terrein binnen het bastion of fort. 55 Literatuur Blok, G.A.C., ‘De architect Maurits Pietersz. Post en de tuin van het Mauritshuis’, Die Haghe Jaarboek (1940), pp. 56-117. Brummel, K., ‘‘Natuur, met kunst vereent’. Historisch onderzoek naar de vroeg 18e eeuwse situatie van de terrastuin van kasteel Neercanne’, Bulletin KNOB 92 nr. 4 (1993), pp. 89-111. Bruijn, C.A. de & H.R. Reinders, Nederlandse vestingen, Bussum: Fibula – Van Dishoeck 1967. Coehoorn, M. van, Nieuwe vestingbouw, op een natte of lage horizont; (…), Leeuwarden: H. Rintjes 1685. Duyserinck, H., ‘Daniel Wolff baron de Dopff’, Publications de la société historique et archéologique dans le Limbourg 48 (1912), pp. 171-183. Galland, G., Der grobe Kurfürst und Moritz von Nassau der Brasilianer: Studien zur Brandenburgischen und Holländischen Kunstgeschichte, Frankfurt am Main: Keller 1893. Gemeente Utrecht, Kasteel Vredenburg. Op de drempel van een nieuwe tijd, Utrecht: StadsOntwikkeling, Stedenbouw en Monumenten 2008. Glaudemans, R.A.H.M. & G. van Tussenbroek, De moerasdraak. Achthonderd jaar Bossche vestingwerken, Zwolle: Waanders uitgeverij 2000. Güterbock, M., ‘Biografisch-Genealogisches zu Daniel Wolff von Dopff (1650-1718), Gouverneur von Maastricht, und seiner Familie’, Limburgs tijdschrift voor genealogie 17 (1989), pp. 105-116. Halma, F., Het kasteel van Aigermont (…), Leeuwarden: F. Halma 1715. Heijden, R. van der & J. Notermans, De Werken, Maastricht: Stichting Historische Reeks Maastricht 1987 (Maastrichts silhouet, 24). 56 Heuvel, C. van den, Papiere Bolwercken. De introductie van de Italiaanse stede- en vestingbouw in de Nederlanden (1540-1609) en het gebruik van tekeningen, Alphen aan den Rijn: Drukkerij Vis Offset 1991. Hoof, J. van, Menno van Coehoorn 1641-1704. Vestingbouwer, belegeraar, infanterist, Den Haag: Instituut voor Militaire Geschiedenis 2004. Lepage, J.D., Vestingbouw stap voor stap. Het bastion hoekpunt in oude stadsomwallingen, Zutphen: Walburg Pers 1992. Minis, S.E., De terugkeer van de gouverneurs : de gouveneursportretten uit het Jachtslot Fasanerie te Fulda, Maastricht: Bonnefantenmuseum 1998. Minis, S.E., Château Neercanne, Maastricht: Stichting Historische Reeks Maastricht 1998 (Maastrichts Silhouet 50). Minis, S.E., Daniel Wolf van Dopff, Heer van Neercanne: een genereus generaal, Maastricht: Stichting Manutius 1988. Molhuysen, P.C. e.a. (red.), Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, Leiden: Sijthoff 1911. Morreau, L.J., Bolwerk der Nederlanden. De vestingwerken van Maastricht sedert het begin van de 13e eeuw, Assen: Van Gorcum 1979. Morreau, L.J., ‘De versterking van de hoge fronten te Maastricht in de jaren ca. 1688-1690’, Maasgouw 84 (1965), pp. 43-52. Morreau, L.J., ‘Over een bekend 18e eeuws verdedigingswerk. Niet Coehoorn maar Van Dopff bouwde fort St. Pieter te Maastricht’, Ons Leger 45 (1961), pp. 19-23. Morreau, L.J., ‘Het fort Sint Pieter te Maastricht. Schepping van Daniël Wolff baron van Dopff’, Maasgouw 78 (1959), pp. 1-17. 57 Mosam, A.D., ‘Een fort met een unieke historie. Gebouwd boven ontelbare onderaardse gangen tussen Maas en Jeker’, Ons Leger 41 (1957), pp. 16-18. Mosmuller, J.M.H., Voorpost en pion. De functies van Maastricht in de ‘Guerre de Hollande’ (1672-1678) als voorbeeld van ‘gloire’ bij Lodewijk de XIV, Utrecht/Heerlen 1995. Muller, P.L., ‘Brieven van George Frederik van Waldeck aan Willem III’, Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde 3e reeks dl. 2 (1885), pp. 380-401. Notermans, J., Fort Sint Pieter: vestingwerk en ontspanningsoord, Maastricht: Stichting Historische Reeks Maastricht 2007 (Maastrichts silhouet, 65). Notermans, J., De Kazematten, Maastricht : Stichting Historische Reeks Maastricht 1982 (Maastrichts silhouet 11). Ruse, H., Versterckte vesting, (…), Amsterdam: J. Blaeu 1654. Schukking, W.H., ‘Over den ouden vestingbouw in Nederland in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. I. Ontwikkeling der militaire techniek van den vestingbouw’, Oudheidkundig Jaarboek 6 (1937), pp. 1-25. Speckle, D., Architectura von Vestungen : wie die zu unsern zeiten mögen erbawen werden, an Stätten Schlössern, und Clussen, zu Wasser, Land, Berg und Thal, mit iren Bollwercken, Caualiren, Streichen, Gräben und Leuffen ... Sampt den Grund Rissen, Visierungen, und Auffzügen für Augen gestellt, Portland: Collegium Graphicum 1972. Stichting Menno van Coehoorn, Vesting. Vier eeuwen vestingbouw in Nederland, Zutphen: Walburg Pers 1982. Uit dit boek: Wieringen, J.S. van, ‘De overgang van het Oudnederlandse naar het Nieuwnederlandse stelsel 1648-1704’, pp. 37-51. 58 Stichting Menno van Coehoorn, Atlas van historische vestingwerken in Nederland. NoordBrabant, Zutphen: Walburg Pers 1998. Uit dit boek: Drunen, A.H. van, ‘De stelling of positie van ’s-Hertogenbosch’, pp. 167-176. Ham, W.A. van, ‘De vesting Bergen op Zoom en bijbehorende werken’, pp. 47-57. Terwen, J.J., ‘The buildings of Johan Maurits van Naussau’, in: Johan Maurits van NaussauSiegen 1604-1679. A humanist prince in Europe and Brasil, Den Haag 1979, pp. 55-141. Terwen, J.J., ‘Johann Moritz und die Architektur’, in: Soweit der Erdkreis reicht, Kleve 1979, pp. 127-142. Ubachs, P.J.H., ‘Daniël Wolf de Dopff (1650-1718), ingenieur en seigneur’, Maasgouw 111 (1992), pp. 231-250. Ubachs, P.J.H., Tweeduizend jaar Maastricht, Maastricht: Schenk 1991. Westra, F., Nederlandse ingenieurs en de fortificatiewerken in het eerste tijdperk van de Tachtigjarige Oorlog (1573-1604), Rijks Universiteit Groningen 1992. Overige bronnen Troost, W., Stadhouder-koning Willem III. Een politieke biografie, Hilversum: Verloren 2001. Vermeulen, F., ‘Over den ouden vestingbouw in Nederland in de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. II. De architectonische elementen in den vestingbouw’, Oudheidkundig Jaarboek 6 (1937), pp. 59-76. Online catalogus van Museumslandschaft Hessen Kassel (MHK) http://212.202.143.131/dfg/museumkassel/home.jsp 59 Herkomst van de afbeeldingen Afbeelding op titelpagina: Heilige Grafkapel te Kanne (BE). Foto auteur. Afbeelding 1, 4, 5, 6, 7: www.coehoorn.nl Afbeelding 2, 3: www.stelling-amsterdam.nl Afbeelding 8, 9, 10, 11: Foto’s van auteur uit Coehoorn, M. van, Nieuwe vestingbouw, op een natte of lage horizont; (…), Leeuwarden 1685. Afbeelding 12: Vestingkaart in opdracht van Stichting Maastricht Vestingstad getekend door Guido Provaes in 2006 Afbeelding 13, 19, 20: Gemeente Maastricht Afbeelding 14: Regionaal Historisch Centrum Limburg Afbeelding 15, 16: Halma, F., Het kasteel van Aigermont (…), Leeuwarden: F. Halma 1715. Afbeelding 17: Collectie Bodel Nijenhuis P 48 N 159. Documentatiecentrum Stg. Menno van Coehoorn ex.nr. 18409. Afbeelding 18: Oud-archief Koninklijke Landmacht Den Haag. Afbeelding 21: Maurice Bastings Afbeelding 22: Documentatiecentrum Stg. Menno van Coehoorn ex.nr. 12519. Afbeelding 23: Documentatiecentrum Stg. Menno van Coehoorn ex.nr. 40789. Afbeelding 24: Documentatiecentrum Stg. Menno van Coehoorn ex.nr. 79107. Afbeelding 25: Documentatiecentrum Stg. Menno van Coehoorn ex.nr. 12703. Afbeelding 26: Documentatiecentrum Stg. Menno van Coehoorn ex.nr. 1714. Afbeelding 27: CNME (Centrum voor Natuur en Milieu Educatie) Maastricht Afbeelding 28: www.flickr.com Afbeelding 29: Online catalogus Museumslandschaft Hessen Kassel (MHK) inv. nr. GS 12887. 60