Klassenarbeit 8 Thema Schule Leer de volgende Duitse zinnen van buiten. Hoe leer je dit? In de toets staat de Nederlandse zin. Leer dus de Duitse zinnen van buiten. Oefen ook met schrijven. 1. Lees de Nederlandse zin en daarna de Duitse zin 2. Leg een blaadje op de Duitse tekst en schrijf de Duitse zin op. 3. Als je een fout maakt dan doe je dit opnieuw. 4. Herhaal dit een aantal keren op verschillende dagen totdat je geen fouten meer maakt. A. Klassensprache Je begroet de juffrouw: Je vraagt de jufrouw hoe het met haar gaat: Je vraagt je vriend hoe het met hem gaat: Het antwoord op deze vraag: Je wilt iets vragen: Je vraagt of je naar de wc mag: Je veronschuldigt je dat je te laat bent: Je vraagt of je je boek uit het kluisje mag halen: Je bent je boek. Schrift vergeten: Je bent je huiswerk vergeten: Je vraagt of je nog eens uitleg kunt krijgen: Je vraagt of het nog eens herhaalt kann worden: Je vraagt of iemand langzamer will praten: Je hebt iets niet verstaan: Je wenst iemand een fijn weekend: De ander zegt dan : Je groet iemand bij het afscheid: “Guten Morgen!” of „Guten Tag!” „Wie geht es Ihnen?” “ Wie geht es dir?” „Mir geht es gut / schlecht. / Es geht so.“ „Ich habe eine Frage.“ “Darf ich bitte zur Toilette gehen?” “Entschuldigung, dass ich zu spät bin.“ “Darf ich mein Buch aus dem Spint holen?” „ Ich habe mein Buch vergessen. / Ich habe mein Heft vergessen.“ „Ich habe meine Hausaufgaben vergessen.“ „Können Sie das bitte noch einmal erklären?“ „Können Sie das bitte wiederholen?“ „Können Sie bitte langsamer sprechen?“ „Wie bitte? Das habe ich nicht verstanden.“ “Schönes Wochenende!“ „Danke gleichfalls!“ “Tschüs, bis morgen / bis Montag!” B. De modale hulpwerkwoorden: Kijk nog eens naar de uitleg als je dat nodig hebt: http://roosters.tabor.nl/oscarromero/vakken/Duits/Oefeningen/Grammatica/Werkwoorden/Modalv erben/Modalverben-Video.htm ich du er wir ihr sie müssen muss musst muss müssen müsst müssen können kann kannst kann können könnt können dürfen darf darfst darf dürfen dürft dürfen sollen soll sollst soll sollen sollt sollen wollen will willst will wollen wollt wollen mögen mag magst mag mögen mögt mögen wissen weiβ weiβt weiβ wissen wisst wissen De betekenis Müssen> moeten (noodzaak) Sollen> moeten (de wil van iemand anders) Dürfen > mogen (toestemming krijgen) Mögen > lusten, iemand leuk vinden) Wollen > willen Wissen > weten Können > kunnen Hoe leer je dit? 1. De regel leren: A. Bij de modale hulpwerkwoorden verandert in het ENKELVOUD de klinker. Behalve bij sollen. B. Bij ICH en ER,SIE,ES krijg je GEEN uitgang •Je moet de rijtjes kunnen opschrijven en het werkwoord in de zin in de juiste vorm kunnen zetten. •Oefen nog eens bij Leermiddelen>Österreich> Grammatik