Dance in de VS en Europa Alex van Venrooij Een paar jaar geleden was het ineens zover: Amerikanen hadden eindelijk – twintig jaar na de Europeanen – de elektronische dansmuziek ontdekt. Na verschillende onsuccesvolle pogingen in de jaren ’90 om het in Europa zo populaire dancegeluid te laten doorbreken in de Verengde Staten, leek rond 2010 eindelijk de ban gebroken. The Black Eyed Peas scoorden weken lang in de Amerikaanse Billboard charts met het door de Franse house-dj David Guetta geproduceerde ‘I Gotta Feeling’. Het Amerikaanse dancefestival Electric Daisy Carnival trok in 2011 meer dan 200.000 bezoekers naar Las Vegas met een line-up bestaande uit onder meer Nederlandse DJ’s als Afrojack, Ferry Corsten en Chuckie. En in 2012 volgde ook de erkenning door de Amerikaanse muziekindustrie: electro/dubstep artiest Skrillex sleepte drie Grammy Awards in de wacht. Dat Amerika de dancemuziek pas 20 jaar na Europa in de armen heeft gesloten zou je ironisch kunnen noemen. Genres als house en techno ontstonden eind jaren ’80 in de clubs en ‘warehouses’ van Detroit en Chicago, maar veel meer dan een lokale, underground scene is het daar nooit geworden. Dancemuziek groeide pas echt uit tot een brede, populaire vorm van muziek in landen als Engeland, België, Duitsland en Nederland. Hier ontwikkelde dancemuziek zich tot een heuse culturele industrie met een ruim aantal platenlabels, festivals, clubs en een publiek voor wie ‘clubben’ de normaalste zaak van de wereld werd. Veel van de Amerikaanse pioniers van het eerste uur – Derrick May, Jeff Mills – verhuisden dan ook naar Europa waar de arbeidsmarkt voor dj’s en producers veel gunstiger was. Maar waarom ontwikkelde dancemuziek zich zo anders in Europa dan in de Verenigde Staten? Waarom brak het in de VS niet eerder door naar de ‘mainstream’? En wat zijn de redenen waarom het nu wellicht wel lijkt te lukken? Wat de meeste mensen kennen en horen qua muziek is dan ook de uitkomst van een lang proces van selectie door platenmaatschappijen, boekingsbureaus, clubeigenaren, radiomakers, recensenten, enzovoorts. Voor cultuursociologen ligt hierin een interessante uitdaging. Een belangrijke vraag in de cultuursociologie is waarom sommige nieuwe culturele innovaties wel slagen en andere niet, waarom het ene genre wel tot een geaccepteerde ‘kunstvorm’ uitgroeit en een andere niet en waarom een genre in de ene context wel een vast onderdeel wordt van het muzikale landschap en in de andere context alleen maar een tijdelijk modefenomeen is. Belangrijk is om daarbij te beseffen hoe de cultuursociologie tegen ‘genres’ aankijkt: genres bestaan niet alleen uit de gemeenschappelijke esthetische kenmerken van een muziekcategorie maar ook uit de ‘sociale wereld’ van de artiesten, organisaties, fans die zich verbonden voelen aan wat zij definiëren als een bepaald soort muziek. Het succes en falen van een genre heeft dan ook niet alleen met de kenmerken of kwaliteit van de muziek zelf te maken, maar ook met de sociologische context van de productie, distributie en receptie van bepaalde soorten muziek. Ook is het belangrijk om te memoreren dat de mensen binnen het muziekveld die de beslissingen nemen over wat wel en wat niet een kans mag krijgen gewoontedieren zijn en als het even kan risico’s proberen te vermijden. Platenbazen kiezen bijvoorbeeld liever voor het bekende dan het onbekende en genrecategorieën spelen daarbij een belangrijke rol. Het eerste wat een label aan een nieuwe artiest zal vragen is “Wat voor soort muziek spelen jullie?” En hoewel artiesten zich liever niet in hokjes willen laten plaatsen, blijkt uit veel onderzoek dat het voor de carrièrekansen van een beginnend artiest vrijwel altijd beter is als deze in een duidelijk genre te plaatsen valt. Hetzelfde geldt voor radiostations die weinig geduld hebben met nieuwe, afwijkende vormen van muziek, of popbladen die niet willen schrijven over iets wat ze niet kennen. Met andere woorden: over het algemeen is het zo dat nieuwe stijlen en genres weinig tot geen kans krijgen om zich te manifesteren of door te breken naar het grote publiek omdat de mensen werkzaam binnen het muziekveld – hoewel ze vaak wel zeggen te streven naar het nieuwe en het innovatieve – meestal voor de gebaande paden kiezen. Voor het doorbreken van deze status quo moet de nodige collectieve arbeid worden verzet en moeten de omstandigheden gunstig zijn. Daarnaast is een belangrijke uitgangspunt dat er altijd meer muziek wordt gemaakt en meer aanbod is van nieuwe stijlen, nieuwe innovaties, nieuwe genres dan uiteindelijk door het publiek gehoord of gezien kan worden. Er zijn veel beginnende muzikanten, maar slechts enkele daarvan krijgen de kans om hun muziek aan een breder publiek te laten horen of een plaat uit te brengen. En zelfs als ze een plaat maken is de kans vrij klein dat deze succesvol zal zijn. Van alle ongeveer 30.000 albums die per jaar op de Amerikaanse markt worden gebracht, verkoopt bijvoorbeeld slechts minder dan 2% voldoende om onder een breed publiek bekend te raken. Om te begrijpen waarom deze status quo soms wel en soms niet wordt doorbroken hebben sociologen recentelijk gewezen op de interessante parallel tussen ‘genrewerelden’ in culturele velden en sociale bewegingen. Beide zijn vormen van collectieve actie die een nieuw idee of praktijk geaccepteerd willen ‘Electric Daisy Carnival is een van de meest succesvolle dancefestivals in de Verenigde Staten’ 5 krijgen en institutionele veranderingen teweeg willen brengen. Voor sociale bewegingen hebben sociologen al een vrij uitgewerkt kader ontwikkeld om te begrijpen waarom sommige sociale bewegingen wel en andere niet slagen. Zou het ook mogelijk zijn om hiermee de slagingskansen van nieuwe muziekgenres te begrijpen? Net als studies van sociale bewegingen kunnen we bijvoorbeeld onderzoeken wat de ‘opportunity structure’ is voor nieuwe genres als dance in de Amerikaanse en Europese context. De maatschappelijke context kan bijvoorbeeld meer of minder gunstig zijn voor de groei en acceptatie van een genre. Muziekgenres worden bijvoorbeeld vaak verbonden met de (negatieve) opvattingen ten opzichte van bepaalde sociale groepen en minderheden. Zo werd dancemuziek in de beginjaren in de VS vaak beschouwd als “zwarte, homo-muziek”. Die opvattingen en nationale verschillen in tolerantie ten opzichte van deze minderheden zouden misschien kunnen verklaren waarom deze muziek in de VS in eerste instantie het ‘scene-niveau’ niet is ontstegen en waarom nu de dance uit Europa komt deze wel acceptabel wordt gevonden. Daarnaast zijn er verschillen in wetgeving die de Amerikaanse context minder gunstig maakten voor dance: jongeren krijgen pas vanaf hun 21ste toegang tot clubs. Daarom is het ook opvallend dat de recente opleving van dancemuziek in de VS zich vooral via festivals verspreidt – waar de minimumleeftijd lager ligt. Maar ook de context van het popmuziekveld kan meer of minder gunstig zijn voor de ontwikkeling van een nieuw genre. Een van de belangrijkste contexten voor een genre zijn andere genres: zolang de markten van andere genres stabiel en groeiende zijn, zullen platenmaatschappijen bijvoorbeeld niet snel geneigd zijn om te investeren in nieuwe vormen van muziek. Muziekgenres zijn als het ware in competitie met elkaar om aandacht, en de neergang van het ene genre kan de mogelijkheid bieden aan een ander genre om door te groeien. Het is dan ook wellicht niet toevallig dat de groei van house in Engeland begin jaren ’90 samen viel met de tanende populariteit van rockgenres als postpunk. Specialistische platenwinkels werden omgetoverd tot dance shops, rockartiesten als Primal Scream en New Order lieten zich inspireren door de nieuwe dancegeluiden van house en techno, en bladen als NME die hun hoogtijdagen hadden tijdens de (post)punk zagen hun circulatiecijfers dalen en kropen uit het dal door zich te associëren met dancemuziek. In de Verenigde Staten werd de neergang van de grungerock voor een belangrijk deel opgevangen door hip-hop – wat wellicht de opmars van dance daar heeft geblokkeerd. Ook als we kijken naar de beschikbaarheid van ‘middelen en bronnen’ kunnen we wellicht verklaringen vinden waarom in Europa dance eerder en sneller voet aan de grond kreeg dan in de VS. In Engeland en Nederland kon dancemuziek zich bijvoorbeeld landelijk verspreiden via het bestaande netwerk van disco’s uit het discotijdperk. Hiermee bestond er reeds een distributienetwerk waardoor deze muziek kon gedijen. In de VS leken deze netwerken zich vooral te beperken tot de grote steden als Chicago, Detroit en New York en bleven deze daarmee beperkt tot een relatief kleine scene. De kleine labels waarop house en techno platen werden uitgebracht konden daarnaast in Engeland en Nederland hun 6 ‘Het reeds in Nederland succesvolle Sensation format wordt dit jaar ook in New York opgezet’ materiaal via de specialistische platenwinkels over het gehele land distribueren, terwijl in de VS de hulp van de majors noodzakelijk is om platen in de winkel te krijgen. Terwijl Engeland en Nederland een enorme groei liet zien van kleine, dance-independents die via hun eigen kanalen hun producten onder de aandacht konden brengen, hielden de grote platenmaatschappijen uit de VS zich echter afzijdig. De grote platenmaatschappijen hebben altijd moeite gehad met dancemuziek omdat het zich niet makkelijk in de vorm van albums – de voornaamste manier om geld te verdienen – liet verkopen. Daarbij komt dat de majors vooral gericht zijn op het creëren van ‘sterren’ – artiesten die via promotie en marketing tot veel verkopende ‘cash cows’ kunnen uitgroeien. De ‘artiesten’ van dance waren vaak anonieme producers die zich verschuilden achter draaitafels, ‘white labels’ en schuilnamen en daarom niet goed tot ‘sterren’ waren om te vormen – wat een voordeel was voor kleine independents (die daardoor op marketingkosten konden besparen), maar voor de majors tot een onwerkbare situatie leidde. Dat de majors in de VS zich recentelijk op dancemuziek hebben gericht heeft waarschijnlijk te maken met de crisis in de muziekindustrie. De verkoop van albums staat onder druk en losse downloads van tracks zijn belangrijke indicatoren geworden voor mogelijk succes. Nog belangrijker wellicht is dat radio en tv niet meer de enige manieren zijn om muziek onder de aandacht te brengen van het grote publiek. Sociale netwerken als Facebook en YouTube zijn zeker zo belangrijk geworden voor de verspreiding van muziek. Deze nieuwe media bieden ook een nieuwe manier waarop de industrie kan achterhalen wat ‘in de lift’ zit en verschaffen informatie over de groeiende populariteit van nieuwe stijlen. Om verschillende redenen blijken deze hitlijsten meer dan de traditionele ‘charts’ gunstig voor dance acts en dit is de industrie niet ontgaan. Net als in de jaren ’90 – toen met de invoer van een nieuw systeem om verkopen bij te houden bleek dat met country en hiphop veel meer te verdienen viel dan tot dan toe gedacht – lijken de nieuwe media de majors ook gewezen te hebben op een nieuwe mogelijke markt. Het is wellicht nog te vroeg om te beoordelen of de majors nu werkelijk overstag zijn en dance als volwaardig genre zullen behandelen. De tekenen zijn gunstig, maar zonder een collectieve inspanning van platenmaatschappijen, festivalorganisatoren, distributeurs en overheden om dance op de Amerikaanse kaart te zetten zou het zomaar weer slechts een tijdelijke opleving kunnen zijn. Alex van Venrooij is universitair docent cultuursociologie aan de afdeling Sociologie en Antropologie. In 2012 ontving hij een VENI-subsidie voor een 3-jarig onderzoeksproject naar de ontwikkeling van elektronische dansmuziek in de VS, Engeland en Nederland. <