Natuuronderwijs inzichtelijk Par 2.1, 2.2 en 2.5 en praktische didactiek voor natuuronderwijs h. 12 NI par. 2.1 1. Een diersoort is een groep dieren, waarvan een gezond mannelijk en vrouwelijk individu samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen 2. De indeling van dieren is gebaseerd op de mate van verwantschap. Een verzameling van kenmerken van dieren wordt gebruikt als criterium voor de indeling/ classificatie: (van Linnaeus en van groot naar klein:) - Rijk - Stam - Onderstam - Klasse - Orde - Familie - Geslacht - Soort Twee groepen dieren: Gewervelde en ongewervelde dieren Ongewerveld: - geleedpotigen (uitwendig skelet) Insecten: lichaam 3 delen: kop, borststuk en achterlijf, spinachtigen, kreeftachtigen en schaaldieren weekdieren ringwormen stekelhuidigen holtedieren gewerveld: - - - kraakbeen- en beenvissen: 1. leggen eieren 2. hebben schubben 3. koudbloedig 4. kieuwen amfibieën 1. eieren 2. slijmerig 3. koudbloedig 4. jong kieuwen, oud longen 5. gedaanteverwisseling reptielen 1. eieren 2. hoornschubben 3. koudbloedig 4. longen - - 5. tanden gelijk vogels 1. eieren 2. veren en vleugels 3. warmbloedig 4. longen 5. snavel zoogdieren 1. levendbarend 2. harige vacht 3. warmbloedig 4. longen 5. verschillende soorten tanden 6. zogen hun jongen Ni par. 2.2 1. de plek waar een dier leeft en waar aan zijn primaire levensbehoeften kan worden voldaan, noem je zijn habitat. De habitat van een dier neemt zoveel ruimte in als nodig is om in deze levensbehoeften te voorzien. 2. Elk dier heeft aanpassingen om voedsel en water te verkrijgen, zicht te verdedigen of gevaar te vermijden, en een partner te bemachtigen. 3. Er verschijnen voortdurend dieren die beter zijn aangepast dan hun soortgenoten. Zij hebben een grotere overlevingskans en geven hun erfelijk materiaal door aan hun nageslacht. Dit noemen we natuurlijke selectie en is de drijvende kracht achter de evolutie Habitatvernietiging is een belangrijke oorzaak voor het uitsterven van soorten. Dieren passen zich aan om voedsel te krijgen, gevaar te vermijden en een partner te bemachtigen. Waarneming, lichaamskenmerken en gedrag spelen een grote rol. Ni par. 2.5 1. Voortplanting zorgt ervoor dat een soort kan blijven voortbestaan en zich verder kan verspreiden 2. De meeste diersoorten planten zich voort via geslachtelijke voortplanting. Hierbij kan er sprake zijn van uitwendige of inwendige bevruchting. Een voordeel van geslachtelijke voortplanting (met echte paring) is de mogelijkheid dat er jongen ontstaan die beter aangepast zijn aan een veranderde omgeving. Sommige diersoorten kennen ook ongeslachtelijke voortplanting. Een voordeel van ongeslachtelijke voortplanting is de mogelijkheid om in korte tijd veel nakomelingen te produceren. 3. Bij dieren die eieren leggen, ontwikkelen de embryo’s zich buiten het lichaam van het moederdier. Een ei bevat verschillende onderdelen die het embryo beschermen en van zuurstof en voedingsstoffen voorzien. 4. De jonge dieren van de meeste insecten en amfibieën zien er heel anders uit dan de volwassen dieren. Tijdens hun leven treedt er een verandering van vorm en levenswijze op. Dit noemen we gedaanteverwisseling of metamorfose.’ Ongewervelde dieren zijn eierleggend of levendbarend. Pvn h 12 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. Bedoeling van vragen Verwondering oproepen Waarneming onder woorden brengen Natuurbeleving stimuleren Een beeld krijgen v relevante denkbeelden Uitnodigen tot onderzoek Concepten openen Samenvatten Denken stimuleren door toepassingen te zoeken Aandacht vragen Inzicht ontwikkelen Soorten vragen: - Waarderingsvragen Voorspellings- of denkvragen Operationele vragen Waarnemingsvragen Vergelijkingsvragen Meetvragen Wat gebeurt er als.. vragen Hoe kun je.. vragen (operationele) Toepassingsvragen