Bijlage 1: Handleiding - Agentschap Innoveren en Ondernemen

advertisement
Bijlage 1 bij het Ministerieel Besluit van 24 december 2012 houdende de uitvoering van het besluit van de
Vlaamse Regering van 24 april 2009 tot toekenning van steun voor projecten ter bevordering van het
ondernemerschap
OPROEP ONDERNEMERSCHAP
“Startersinitiatieven”
HANDLEIDING
UITERSTE INDIENINGSDATUM: 25 april 2013 om 12u
Vlaamse Overheid
Agentschap Ondernemen
Afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid
Team Ondernemerschap
Koning Albert II-laan 35 bus 12
1030 Brussel
[email protected]
www.agentschapondernemen.be
Inhoudsopgave
1
Inleiding .............................................................................................................................................. 2
2
Doelstellingen ..................................................................................................................................... 3
SPECIFIEKE DOELSTELLING .................................................................................................................................. 3
ALGEMENE BELEIDSDOELSTELLINGEN ................................................................................................................ 8
3
Inhoud en vorm .................................................................................................................................. 8
4
De indiener.......................................................................................................................................... 9
WIE KAN EEN PROJECT INDIENEN? ..................................................................................................................... 9
WERKINGSGEBIED ............................................................................................................................................. 10
5
De aanvraag ...................................................................................................................................... 10
WIE KAN EEN SUBSIDIE AANVRAGEN? .............................................................................................................. 10
DOELGROEPEN .................................................................................................................................................. 11
HOE KUNT U EEN AANVRAAG INDIENEN EN WANNEER? ................................................................................. 11
6
Selectie .............................................................................................................................................. 12
ONTVANKELIJKHEID VAN DE AANVRAGEN ....................................................................................................... 12
DE BEOORDELINGSCRITERIA ............................................................................................................................. 13
DE MONDELINGE TOELICHTING VOOR EEN JURY ............................................................................................. 15
RANGSCHIKKING VAN DE AANVRAGEN ............................................................................................................ 15
TOEKENNING VAN DE SUBSIDIE– COMMUNICATIE-EN RAPPORTAGEVERPLICHTINGEN ................................. 16
7
De subsidie en looptijd van de projecten ....................................................................................... 17
AANVANG EN DUUR VAN DE SUBSIDIEPERIODE ............................................................................................... 17
MAXIMALE SUBSIDIE ......................................................................................................................................... 17
Eigendoms- en gebruikersrecht – Kwaliteitscharter .................................................................... 17
8
EIGENDOMS- EN GEBRUIKERSRECHT ................................................................................................................ 17
KWALITEITSCHARTER ........................................................................................................................................ 18
9
Evaluatie ........................................................................................................................................... 18
10
Projectbegroting............................................................................................................................... 19
NETTO TE FINANCIEREN SALDO (NFS)............................................................................................................... 19
11
Wettelijk kader ................................................................................................................................ 20
12
Informatie en contactpersonen ....................................................................................................... 21
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
1
1 Inleiding
De oproep ondernemerschap geeft via een wedstrijdprocedure steun aan ondernemerschapsprojecten
die inspelen op starters.
Het Agentschap Ondernemen wil met deze oproep ijveren voor meer en beter ondernemerschap en komt
daarmee tegemoet aan het beleidsaccent ‘de open ondernemer’ van minister-president Kris Peeters zoals
deze opgenomen werd in Vlaanderen in Actie (ViA). De concrete doelstelling die voor ViA in het Pact 2020
is vastgelegd, zegt namelijk ‘Tegen 2020 kent Vlaanderen een sterke ondernemerscultuur, stijgt het
ondernemerschap en de waardering ervoor aanzienlijk, alsook het aantal ondernemingen in het Vlaamse
Gewest, zodat we even goed scoren als de top vijf van de Europese regio’s. Jonge starters worden
aangemoedigd zodat de oprichtingsratio stijgt.’.
In het actieplan ondernemerschap wordt de strategische doelstelling van ViA omgezet in operationele
doelstellingen en vertaald naar concrete initiatieven. Het actieplan richt zich uitdrukkelijk op de eerste
fasen in de levensloop van de onderneming, de prestart en de startfase en daarbij op de
beleidsinstrumenten die inwerken op cultuur, attitudes en competenties. Enkel maatregelen die zorgen
voor sensibiliseren, informatieverschaffing, advies en begeleiding worden dus opgenomen in het actieplan
ondernemerschap. In belangrijke mate is het actieplan een instrument om de vele beleidsinitiatieven van
de Vlaamse overheid voor prestarters en starters te sturen, te beheren en te ontwikkelen. Uitdagingen
zoals een sterke ondernemerschapscultuur, een toename van het aantal starters en sterkere startende
ondernemers worden hierbij nagestreefd. Deze oproep geeft (met name) invulling aan deze laatste
uitdaging.
In 2011 heeft Agentschap Ondernemen in opdracht van minister-president Kris Peeters samen met
ondernemersorganisaties en andere partners maatregelen ontwikkeld om kandidaat-ondernemers verder
te stimuleren en te ondersteunen bij de opstart van hun onderneming. In september 2011 zijn er
dergelijke initiatieven van start gegaan. De initiatieven zijn tweeledig. Enerzijds is er de generieke
prestartersmaatregel “Go4Business”, waarbij er steun voor prestarters bij opmaak van een
haalbaarheidsstudie wordt aangeboden. Anderzijds werd de oproep ondernemerschap ‘Steun voor advies
aan prestarters met aandacht voor doelgroepen’ gelanceerd. Hieruit zijn er vijf projecten geselecteerd die
begeleidingstrajecten aanbieden voor de doelgroepen namelijk voor allochtonen, arbeidsgehandicapten,
high potentials, vrouwen en ouderen. Deze startersinitiatieven zijn specifiek bedoeld voor mensen die nog
niet beschikken over een KBO-nummer, de zogenaamde prestarters. Meer informatie vindt u hier:
http://agentschapondernemen.be/artikel/startersinitiatieven.
Mensen die net gestart zijn met een onderneming of jonge ondernemingen kunnen hier echter geen
beroep op doen. Zij hebben nochtans ook nood aan informatie en begeleiding. De oproep
ondernemerschap wil een kader bieden aan projecten die gericht zijn naar starters om zo te voorzien in
blijvende dienstverlening naar starters toe. In het generieke luik van deze oproep wordt er ruimte
voorzien voor steun voor het informeren, inspireren en coachen van starters.
Verder zijn er in de oproep drie luiken gericht op ‘starters in creatieve sectoren’, ‘starters in
kennisintensieve diensten & vrije beroepen’ en ‘kennisgebaseerde bedrijven en spin-offs’. De oproep sluit
hiermee aan bij verschillende beleidskaders waarbinnen ondernemerschap voor bepaalde doelgroepen
wordt gestimuleerd.
Het thema van de industriële spin-offs vindt mede zijn oorsprong in de 50 acties die worden genomen in
vier beleidspijlers en het ondersteunend beleid, naar het Nieuw Industrieel Beleid. Binnen de pijler
‘Fabriek van de Toekomst’ (FvT) is een actie voorzien naar het verhogen van het aantal industriële spinouts, welke in deze oproep een eerste operationalisering vindt.
Projecten die in het Nieuw Industrieel Beleid worden gekaderd, dienen dan ook een invulling te geven aan
de vooropgestelde operationele doelstelling van de Fabriek van de Toekomst.
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
2
Om uitwerking te geven aan de beleidsaanbevelingen, die door de culturele en creatieve sectoren en de
overheid zijn geformuleerd in de visienota creatieve industrieën in Vlaanderen, wordt er een actieplan
culturele en creatieve sectoren opgesteld. In dit actieplan worden een aantal concrete acties voorgesteld
die moeten zorgen voor een optimale ontwikkeling van deze sectoren. Projecten die worden ingediend
onder het luik ‘starters in creatieve sectoren’ kunnen hier aan bijdragen.
Eén van de voornaamste pijlers van Vlaanderen in Actie is “Flanders’ Care”, het project voor innovatieve
doorbraken in alle vormen van zorg. Met Flanders’ Care wil de Vlaamse Regering de revolutionaire
medisch-technologische vooruitgang aanwenden in het voordeel van de patiënten en voor industriële
vermarkting van Vlaamse innovatie. De missie van Flanders’ Care is “op een aantoonbare wijze en door
innovatie het aanbod van kwaliteitsvolle zorg verbeteren en verantwoord ondernemerschap in de
zorgeconomie stimuleren.” Die innovatie moet het resultaat zijn van een kruisbestuiving tussen de
zorgcentra, kenniscentra, beroepsbeoefenaars in de zorg en de bedrijfswereld.
De verschillende luiken in deze oproep worden verder verduidelijkt in deze handleiding.
Deze oproep wordt gelanceerd in het kader van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009 tot
toekenning van steun aan projecten ter bevordering van het ondernemerschap.
Met haar beleid streeft de Vlaamse overheid naar:





de kwaliteit van de gestarte ondernemer te verhogen;
de overlevingskansen te verhogen;
het creëren van een positief ondernemersklimaat;
een meer ondernemende samenleving;
ondernemers te stimuleren tot doorgroei en competitiviteit.
Het is de bedoeling dat in de projecten die gesubsidieerd worden, extra aandacht wordt besteed aan een
aantal specifieke items die bij starters (generiek of binnen de doelgroepen) meer spelen dan bij de
gemiddelde ondernemer en hen hierrond zowel te informeren als daadwerkelijk te ondersteunen.
Door evaluatie van de projecten en de oproep wil het agentschap een beeld vormen van wat voor impact
de projecten hebben gehad op de deelnemende starters en in hoeverre de bovengenoemde streefdoelen
zijn bereikt. De indieners van projectvoorstellen dienen hieraan dan ook reeds in hun projectvoorstel de
nodige aandacht te besteden en aan te geven hoe ze dit gaan meten.
2 Doelstellingen
SPECIFIEKE DOELSTELLING
Het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009 tot toekenning van steun aan projecten ter
bevordering van het ondernemerschap maakt het mogelijk dat de minister per oproep specifieke
beleidsdoelstellingen formuleert.
De mate waarin het project bijdraagt tot de realisatie van deze specifieke doelstellingen wordt mee in
overweging genomen bij de beoordeling ervan. Een belangrijk aandachtspunt is dat de voorstellen
additioneel moeten zijn aan het reeds bestaande aanbod van tools, diensten en instrumenten.
Complementariteit aan lopende maatregelen, zoals onder andere de maatregel voor steun voor advies
aan prestarters, ondernemingsplanwedstrijd Vlaanderen, KMO-portefeuille en peterschapsprojecten
wordt positief beoordeeld. Het is dan ook belangrijk dat in het projectvoorstel voldoende gedetailleerd
wordt aangegeven hoe en vanuit welke invalshoek de organisator dit wenst aan te snijden.
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
3
Het thema van deze oproep heeft betrekking op:
a) generieke projecten naar starters
b) specifieke doelgroepen:
 Starters in creatieve sectoren;
 Starters in kennisintensieve diensten & vrije beroepen;
 Kennisgebaseerde bedrijven en spin-offs.
Voor elk van deze luiken wordt een specifieke definitie van starter gehanteerd. Deze definitie is te vinden
aan het begin van elke paragraaf.
Projecten die zich richten tot de zorgsector of tot de zelfstandige zorgverstrekkers engageren zich dat
nieuwe zorgondernemingen of -initiatieven die opstarten als gevolg van de informatie en
stimuleringsacties moeten bijdragen aan de ontwikkeling van kwaliteitsvolle zorg, zoals gedefinieerd in
internationale erkende zorgcriteria, raadpleeg de volgende link voor meer informatie
http://www.pmv.eu/download/nl/1370290/file/fci_verduidelijking_zorgcriteria.pdf, en ook voorzien in
Flanders’Care, voor meer informatie zie http://www.flanderscare.be/.
Generieke projecten naar starters
Voor een generiek project naar starters geldt de volgende definitie:
Een starter is iemand die, ten hoogste 5 jaar, is ingeschreven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen
(KBO) en een economische activiteit beoefent in het Vlaamse Gewest.
Een van de (pre)startersinitiatieven die in september 2011 van start is gegaan, is het haalbaarheidsadvies
voor prestarters (‘Go4Business’). Via dit initiatief krijgen prestarters na een aantal adviesgesprekken
inzicht in de haalbaarheid van hun ondernemingsidee. De maatregel is specifiek op mensen gericht die
een onderneming willen starten maar nog niet werkelijk gestart zijn.
Additioneel aan deze maatregel wordt in deze oproep een generiek luik voor starters opgenomen. De
bedoeling van gesteunde projecten in dit luik is dat ze starters ondersteunen in de eerste levensjaren van
hun onderneming en daardoor hun slaag- en overlevingskansen vergroten.
Een generiek project naar starters is een project dat niet specifiek van toepassing is op bepaalde sectoren,
thema’s, of categorieën van starters. Het project kan zich onder meer richten op het informeren,
inspireren of coachen van starters. De activiteiten zijn eerder generiek van aard. Het is echter belangrijk
om complementair te werken aan het reeds bestaande instrumentarium zoals peterschapsprojecten, de
KMO-portefeuille, de prestartersmaatregel voor het opstellen van een haalbaarheidsstudie of diensten
die worden verleend door een ondernemingsloket. De projecten moeten zich duidelijk positioneren ten
opzichte van deze en de eigen reguliere werking. Veel organisaties, zoals ondernemingsloketten en
middenveldorganisaties, staan in hun reguliere werking starters bij. Deze aspecten van de werking kunnen
niet worden ingediend voor subsidiëring in deze oproep, gezien er dan geen sprake is van een stimulans
of een versterking. Ook de wegwijs naar overheidsreglementering kan niet gesubsidieerd worden via deze
oproep.
Voorbeelden van projecten binnen dit thema kunnen onder meer zijn:
 ontwikkelen en exploiteren van een tool die starters voortdurend helpt hun activiteiten,
doelstellingen en resultaten in vraag te stellen en kritisch te bekijken;
 ontwikkelen en exploiteren van instrumenten die starters helpen om de financiële gezondheid op
te volgen en risico’s vroegtijdig te detecteren;
 informatie- en inspiratiesessies;
 meerdaagse seminaries;
 Coachingtrajecten voor recent opgestarte ondernemers;
 begeleiding naar innovatieve prestaties;
 begeleiden van starters naar groei en internationalisering
 intensieve één op één begeleiding.
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
4
Starters in creatieve sectoren
Voor een project naar starters in creatieve sectoren geldt de volgende definitie:
Een starter is iemand die, ten hoogste 5 jaar, is ingeschreven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen
(KBO) en een economische activiteit beoefent (zoals hieronder beschreven) in het Vlaamse Gewest.
De definitie van de culturele en creatieve sectoren (CCS) is: “Het geheel van sectoren en activiteiten die
een beroep doen op de input van menselijke creativiteit voor de creatie van economische, symbolische en
maatschappelijke meerwaarde, opgedeeld volgens verschillende stadia van de waardeketen (creatie,
productie, verspreiding en consumptie), en die bijdragen aan de uitbreiding van het ‘creatieve voordeel’ in
Vlaanderen.”
De term “creatief voordeel” verwijst naar het concurrentievoordeel dat Vlaanderen kan nastreven door in
te zetten op creativiteit als belangrijke inputfactor voor innovatie en maatschappelijke ontwikkeling.
Aan de hand van deze definitie worden de CCS in Vlaanderen ingedeeld in twaalf sectoren: ‘mode’,
‘muziek’, ‘design’, ‘architectuur’, ‘communicatie, pr & reclame’, ‘gedrukte media’, ‘beeldende kunst’,
‘gaming’, ‘nieuwe media’, ‘podiumkunsten’, ‘cultureel erfgoed & patrimonium’ en de audiovisuele sector.
Binnen elk van deze sectoren kan een onderscheid gemaakt worden tussen:
 Schakels die aan de bron liggen van de creatie van symbolische en maatschappelijke
meerwaarde. Dit zijn de zogenaamde “kerncreatieve” schakels;
 Ondersteunende schakels die een rol spelen in de vermarkting van deze creatie.
Denk daarbij aan productie, verspreiding of exploitatie;
 Schakels en activiteiten die buiten deze sectoren vallen, maar wel een belangrijke
bijdrage leveren op het vlak van “creatieve tewerkstelling in de creatieve economie”,
zoals onderzoek, wetenschap en onderwijs.
Een schakel kan gezien worden als een organisatie die deel uitmaakt van de creatieve sectoren.
De creatieve sectoren zijn erg belangrijk voor onze economie en voor de concurrentiepositie van
Vlaanderen. Cijfers van 2008 geven aan dat op dat ogenblik deze sector 13% van het aantal zelfstandigen
in hoofdberoep in Vlaanderen vertegenwoordigt en dit is zonder de personen die hun activiteit in
bijberoep uitoefenen in rekening te brengen. Nochtans zijn de begeleidingsacties bij de opstart van
ondernemingen meestal gericht op opstartactiviteiten in eerder traditionele sectoren. Vandaar de
specifieke focus binnen deze oproep, waarbij de ondersteuning van de creatieve sectoren een plaats krijgt
en meer bepaald de aanpak die nodig is ten opzichte van traditionele sectoren. Zo blijkt dat creatieve
sectoren zeer eigen denkkaders hanteren. Deze denkkaders kunnen een potentiele belemmering zijn voor
groei en ontwikkeling. Indien startende ondernemingen zich bewust zijn van het bestaan van de
verschillende denkkaders kan dit echter een belangrijke stap zijn in de professionele ontwikkeling van hun
creatieve activiteit.
De creatieve sectoren en de overheid kunnen samenwerken om de creatieve sectoren een plaats in de
economie en samenleving te garanderen. Om deze reden heeft het overleg Creatieve Industrieën dat
bestaat uit 26 verschillende organisaties, onder begeleiding van Flanders District of Creativity een
visienota opgesteld met aanbevelingen voor de betrokken sectoren en beleidsdomeinen om tot een
optimale ontwikkelingen van de creatieve sectoren in Vlaanderen te komen. Zes prioritaire
beleidsaanbevelingen kwamen hierbij naar voren, namelijk een beleidsoverschrijdend actieprogramma
voor meer slagkracht naar buitenland, een transversale beleidsbrief voor een meer geïntegreerd beleid,
indicatoren voor zakelijke vaardigheden en ondernemerschap integreren in opleidingen, gunstig fiscaal
klimaat, bedrijfszones voor creatieve sectoren en het erkennen van intellectuele eigendomsrechten.
Voor dit luik wordt expliciet gezocht naar projecten die zich richten naar of het geheel van de creatieve
sectoren of naar meerdere subsectoren. Projecten die niet voldoende generiek van aard zijn, zijn
onontvankelijk.
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
5
Starters in kennisintensieve diensten & vrije beroepen
Voor een project naar starters in kennisintensieve diensten & vrije beroepen geldt de volgende definitie:
Een starter is iemand die, ten hoogste 5 jaar, is ingeschreven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen
(KBO) en een dienst in het Vlaamse Gewest beoefent. Dit houdt in: elke economische activiteit, anders
dan in loondienst, die gewoonlijk tegen vergoeding gebeurt. Het gaat hier specifiek om mensen die
gestart zijn vanuit een bepaalde vakkennis en aan de hand van hun kennis een dienstverlening aanbieden.
Om een “dienst” te zijn in de zin van het EG-Verdrag en de Dienstenrichtlijn moet een activiteit niet in
loondienst plaatsvinden, dus worden verricht door een dienstverrichter (een natuurlijke persoon of een
rechtspersoon) waarmee geen arbeidsovereenkomst bestaat. Daarnaast moet de activiteit gewoonlijk
tegen vergoeding geschieden. Anders gezegd: zij moet economisch van aard zijn.
Voor deze oproep ligt de focus op kennisintensieve diensten & vrije beroepen. Onder kennisintensieve
diensten & vrije beroepen vallen verschillende soorten beroepen en bedrijven zoals zelfstandige
zorgverstrekkers (zie begin hoofdstuk voor meer informatie), architecten, juristen, reclamemakers,
selectiebureaus of boekhouders. Meer nog dan bij andere sectoren is kennis een essentiële grondstof
voor de deze dienstverlening. De dienstverleners moeten in de informatiestroom het belangrijke kunnen
onderscheiden van het bijzondere, de informatie verwerken tot bruikbare kennis en het geleerde op een
efficiënte manier met zoveel mogelijk collega’s delen. Het samenbrengen van kennis en netwerking komt
centraal te staan.
De dienstverleners van kennisintensieve diensten & vrije beroepen zijn vaak onderworpen aan
deontologische codes en specifieke wetgeving die in het beroepsstatuut zijn vastgelegd. Samenwerking is
dan ook niet vanzelfsprekend, er moet vaak gewerkt worden in associaties. Wat ook specifiek is bij
starters in kennisintensieve diensten & vrije beroepen is dat zij inhoudelijke en technische kennis hebben
in hun vakgebied maar vaak een gebrek aan management ondersteunde en andere
ondernemersvaardigheden omdat hier in hun opleiding geen of nauwelijks aandacht aan wordt besteed.
Voor dit soort zaken kan extra begeleiding zeer goed van pas kan komen.
Voor dit luik wordt expliciet gezocht naar projecten die zich richten naar of het geheel van de vrije
beroepen of naar meerdere subsectoren. Projecten die niet voldoende generiek van aard zijn, zijn
onontvankelijk.
Kennisgebaseerde bedrijven en spin-offs
1) Kennisgebaseerde bedrijven
Voor een kennisgebaseerd bedrijf wordt de volgende definitie gehanteerd:
Dit is een onderneming die op kennis gebaseerde activiteiten uitvoert. Management staat in dienst van
het ontwikkelen en cultiveren van het aanwezige technologische kennis of intellect en de
kernvaardigheden die daaruit voortvloeien.
De nadruk van projecten naar kennisgebaseerde bedrijven ligt op het netwerken tussen de deelnemers
die een kennisgebaseerd bedrijf gestart zijn of concrete plannen hebben om er een te starten. Tijdens het
project worden de deelnemers multidisciplinair begeleid om hun idee in de praktijk om te zetten met alle
uitdagingen en problemen die hierbij komen kijken. De sterkte van zo’n project is dat deelnemers met
eenzelfde drive en ambitie via gezamenlijke activiteiten in contact komen met elkaar en elkaar kunnen
ondersteunen in het opstarten van een eigen onderneming. Projectvoorstellen kunnen zich ook richten
naar jonge ondernemingen die al een eerste fase van start en ontwikkeling hebben doorgemaakt en die
verder moeten omkaderd worden.
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
6
2) Spin-offs
Voor een spin-off wordt de volgende definitie gehanteerd:
Dit is een nieuwe onderneming of nieuwe vorm van bedrijvigheid die ontstaat vanuit een bestaand bedrijf
of kenniscentrum waarbij medewerkers, onderzoekers of studenten met ondernemingszin- en potentieel
en een nieuw (commercieel) idee of een technologie een nieuw en veelbelovend bedrijf starten.
Er wordt in deze oproep geen onderscheid gemaakt tussen een spin-off of spin-out. In deze oproep zal
enkel de term spin-offs gebruikt worden.
Op het vlak van het creëren van nieuwe spin-offs valt er nog heel wat te bereiken. Er is nog veel
potentieel dat onvoldoende benut blijft. Er is sprake van een valorisatiekloof. Daarnaast kan er nog meer
stimulans komen vanuit de leidinggevenden of het management naar medewerkers toe om hun ideeën
uit te werken naar een volwaardige business case.
In de oproep wordt onderscheid gemaakt tussen kennisgebaseerde en industriële spin-offs.
a) Kennisgebaseerde spin-offs
Een kennisgebaseerde spin-off is een nieuwe onderneming of vorm van bedrijvigheid die ontstaat uit een
kenniscentrum. Deze spin-offs worden gestart door onderzoekers en/of studenten.
Vlaanderen moet zich heroriënteren naar een kenniseconomie. Deze visie heeft de Vlaamse Regering
vorm gegeven onder andere in het globale toekomstplan Vlaanderen in Actie. In de beleidsnota Economie
2009-20141 wordt gewezen op de noodzaak aan krachtige, stimulerende en omkaderende initiatieven in
de transformatie naar een innovatieve en kennisintensieve economie. Er is dus een grote nood aan
nieuwe mechanismen om kenniswerkers aan te zetten tot ondernemen en de overvloedig beschikbare
kennis te valoriseren.
In het actieplan ondernemerschap is als doelstelling, onder de uitdaging een sterke ondernemerscultuur,
opgenomen om bedrijven en instellingen voor hoger onderwijs aan te moedigen de talenten voor
ondernemen te stimuleren teneinde een goed klimaat te creëren voor het ontstaan van spin-offs van
universiteiten en hogescholen. Een belangrijke rol wordt hierin al gespeeld door de Tech Transfer Offices
(TTO) van de universiteiten. Zij stimuleren activiteiten in het kader van onderzoekvalorisatie en
ondernemerschap. Vaak biedt een TTO een volwaardige ondersteuning aan onderzoekers op het vlak van
conceptvorming, het uitwerken van een businessplan, contractmanagement en praktische omkadering bij
het opstarten van een spin-off. Het voortraject van het starten van een onderneming is duidelijk al
aanwezig. In deze oproep zal daarom geen steun worden gegeven aan projecten die zich richten tot de
prestartfase van kennisgebaseerde spin-offs. Enkel starters die al een spin-off opgericht hebben en
daarmee in het bezit zijn van een KBO-nummer, kunnen als doelgroep voor een dergelijk project worden
opgenomen. Ingediende projecten moeten met andere woorden complementair zijn met de bestaande
voortrajecten bij de TTO’s.
Ook starters die voor hun businessmodel gebruik hebben gemaakt van Intellectuele Eigendom
(IntellectualProperty (IP)) vallen onder deze categorie. Op deze manier wordt de kennis van een
kenniscentrum gevaloriseerd.
b) Industriële spin-offs
Een industriële spin-off is een nieuwe onderneming of vorm van bedrijvigheid dat ontstaat uit een
bestaand bedrijf (vaak) met steun van het moederbedrijf. Deze spin-offs worden gestart door de
medewerkers van het betreffende bedrijf.
Het doel van een industriële spin-off is te komen tot bijkomende hoogwaardige tewerkstelling door
ondernemingsopportuniteiten bij bedrijven te activeren. Voor de creatie van industriële spin-offs is er in
1 Beleidsnota Economie 2009-2014, doelstelling 3.5. Een meer innovatieve en kennisintensieve economie
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
7
Vlaanderen momenteel nog een groot potentieel, terwijl velen onder hen reeds bewezen hebben een
grote economische impact te creëren.
Om de mogelijke interferentie met andere initiatieven zoals het nieuwe groeibeleid te minimaliseren, zal
bijzondere aandacht besteed worden aan het additionele karakter van de projectvoorstellen ten opzichte
van reeds bestaande acties.
Voor projecten naar spin-offs is het eveneens belangrijk te beklemtonen dat het moet gaan om externe
spin-offs. Interne spin-offs waarbij geen nieuwe onderneming wordt gestart maar de bestaande
onderneming wordt uitgebreid, zouden moeten kunnen worden opgevangen in het nieuwe groeibeleid
dat eind 2012 operationeel wordt.
In tegenstelling tot de kennisgebaseerde spin-offs is er voor de industriële spin-offs nog niet voldoende
ondersteuning voor het voortraject van het starten van een spin-off. Projecten die aandacht besteden aan
het voortraject (prestartfase) van het starten van een spin-off krijgen om deze reden ook een
mogelijkheid om hun projectvoorstel in te dienen en gesteund te worden. De projecten mogen zich hier
niet louter beperken tot het voortraject, de spin-offs dienen ook daadwerkelijk op te starten. Het traject
dat de spin-offs in het project doorlopen, mag op dat moment nog niet eindigen. Dit houdt in dat het
project zich niet enkel mag richten op het voortraject, maar dat er minimaal ook begeleiding moet
voorzien zijn bij de werkelijke opstart van de onderneming.
Het luik van de industriële spin-offs vindt mede zijn oorsprong in de 50 acties die worden genomen in vier
beleidspijlers en het ondersteunend beleid, naar het Nieuw Industrieel Beleid. Binnen de pijler ‘Fabriek
van de Toekomst’ (FvT) is een actie voorzien naar het verhogen van het aantal industriële spin-outs, welke
in deze oproep een eerste operationalisering vindt.
Projecten die in het Nieuw Industrieel Beleid worden gekaderd, dienen dan ook een invulling te geven aan
de vooropgestelde operationele doelstelling van de Fabriek van de Toekomst.
Voorbeelden van projecten binnen dit thema kunnen onder meer zijn:
 Bootcamps ‘ondernemerschap’ voor medewerkers van bedrijven getroffen door
herstructureringen;
 Spin-offs inzake economische valorisatie van zorgtechnologieën vanuit zorginstellingen (zie begin
hoofdstuk voor meer informatie).
ALGEMENE BELEIDSDOELSTELLINGEN
Deze oproep wordt uitsluitend als een thematische oproep gelanceerd. Enkel projecten die inspelen op
het specifieke beleidsthema (zie ‘specifieke doelstelling’) komen in aanmerking.
3 Inhoud en vorm
Naar de uitwerking van het project toe worden aan de indieners geen beperkingen opgelegd en kan de
creativiteit van de indieners maximaal spelen.
Uit de projecten moet blijken dat er extra aandacht wordt besteed aan een aantal specifieke punten die
bij starters (generiek of onder de doelgroepen) meer spelen dan bij de gemiddelde ondernemer, rekening
houdende met volgende activiteiten:
1° sensibilisering, toeleiding en nazorg;
2° informatieverstrekking over relevante instanties, overheidsinitiatieven, financiering,…;
3° aandacht voor persoonlijkheidsontwikkeling i.f.v. ondernemerschap;
4° begeleiden bij de uitvoering van het ondernemingsplan;
5° ondersteuning bij managementskills;
6° netwerking;
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
8
7° opleiding.
Om in aanmerking te komen voor subsidiëring moet het projectvoorstel minstens voldoen aan de
voorwaarden die bepaald zijn in het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009 tot toekenning van
steun aan projecten ter bevordering van het ondernemerschap en in het ministerieel besluit van xx xx
2012 houdende de uitvoering van dit besluit.
4 De indiener
WIE KAN EEN PROJECT INDIENEN?
Enkel privaatrechtelijke entiteiten kunnen een project indienen, al dan niet in samenwerkingsverband.
Publiekrechtelijke entiteiten kunnen optreden als projectpartner, maar niet als indiener. De uitzondering
hierop is Flanders District of Creativity, dat kan optreden als indiener voor het luik ‘starters in creatieve
sectoren’.
ENTITEITEN?
Entiteiten zijn organisaties die niet voldoen aan de definitie van onderneming en dus geen
reguliere economische activiteit uitvoeren, en doorgaans ook niet de vorm van
handelsvennootschappen hebben aangenomen maar wel als bijvoorbeeld VZW opereren.
Met entiteiten worden actoren zoals professionele en interprofessionele organisaties bedoeld,
die de belangen van ondernemers of hun leden behartigen, maar vanuit hun functie als
kenniscentra en netwerking projecten indienen die tot doel hebben het ondernemerschap en
de ondernemerszin te stimuleren en de professionalisering van de bedrijfsvoering en
netwerking te bevorderen.
Om in aanmerking te komen voor subsidiëring moet de indiener beschikken over rechtspersoonlijkheid en
een inschrijvingsnummer hebben in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO).
ONDERNEMING?
Onder een onderneming wordt verstaan: de natuurlijke personen die koopman zijn of een
zelfstandig beroep uitoefenen, handelsvennootschappen met rechtspersoonlijkheid, burgerlijke
vennootschappen met handelsvorm, de Europese economische samenwerkingsverbanden en
de economische samenwerkingsverbanden, die beschikken over een exploitatiezetel in het
Vlaamse Gewest of zich ertoe verbinden in het Vlaamse Gewest een exploitatiezetel te vestigen
(art. 3, 1°, van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch
ondersteuningsbeleid, gewijzigd bij de decreten van 15 juli 2005 en 23 december 2005).
In deze oproep worden indieners gestimuleerd om projecten op te zetten met een inhoudelijk sterk en
actief samenwerkingsverband.
Onder een samenwerkingsverband wordt verstaan: samenwerking tussen één (of meerdere) entiteit(en),
één (of meerdere) ondernemingen, of één (of meerdere) bedrijfsgroepering(en) zoals een
beroepsfederatie, sectorfederatie of interprofessionele organisatie. Ondernemingen kunnen wel
optreden als betrokken projectpartners doch kunnen zelf geen aanvraag indienen. Dit geldt ook voor
incubatiecentra. Zij kunnen als actor wel projectpartner zijn, maar zelf geen project indienen.
Publiekrechtelijke entiteiten en publiekrechtelijke ondernemingen komen als projectpartner in een
samenwerkingsverband niet in aanmerking voor steun.
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
9
Het is zeer belangrijk dat indien een project namens een samenwerkingsverband wordt ingediend, alle
betrokken partners een actieve rol spelen in de projectuitvoering.
SAMENWERKINGSOVEREENKOMST?
Indien er sprake is van een samenwerkingsverband, dienen de partners hiervan een onderlinge
samenwerkingsovereenkomst op te maken, waarin de samenwerking door hen officieel wordt
bevestigd.
Een
model
van
samenwerkingsovereenkomst
vindt
u
op
www.agentschapondernemen.be onder de rubriek ‘...’ Deze overeenkomst dient minimaal
volgende zaken te regelen:
 Aanduiding van de indiener (coördinator en projectverantwoordelijke) en zijn mandatering
om de aanvraag in te dienen;
 Aanduiding per partner van het samenwerkingsverband van de te leveren diensten of
producten (“wie doet wat?”);
 Gedetailleerde kostenberekening en betalingsmodaliteiten (te betalen prestaties of
sponsoring in cash of natura) per partner van het samenwerkingsverband;
 Opsomming en aanduiding van welke partners geen prestaties verrichten;
 Verklaring dat het samenwerkingsverband een boekhouding voert die toelaat de
projectkosten eenduidig te identificeren;
 Handtekening van alle betrokken partners in het samenwerkingsverband.
Bij het opstellen van een samenwerkingsverband dient er rekening te worden gehouden met de
handhaving van de wet van overheidsopdrachten.
WERKINGSGEBIED
De dienstverlening kan enkel ten goede komen aan het ondernemerschap in het Vlaamse Gewest.
5 De aanvraag
Een aanvraag kan enkel in het kader van een oproep en binnen een bepaalde periode worden ingediend.
De aanvragen in het kader van deze oproep moeten uiterlijk op xx xx 2013 om 12.00 uur ingediend zijn.
Hieronder vindt u meer informatie over de aanvraagprocedure en het aanvraagformulier.
WIE KAN EEN SUBSIDIE AANVRAGEN?
Enkel privaatrechtelijke rechtspersonen kunnen een aanvraag tot subsidiëring indienen.
De indiener (vraag 2 aanvraagformulier) is de instantie die een voorstel indient van het project, die het
project coördineert en die er de eindverantwoordelijkheid van draagt. In die zin is de indiener diegene die
juridisch verantwoordelijk is voor de inhoudelijke, de administratieve en de financiële aspecten van het
project, en dit desgevallend voor alle partners van het samenwerkingsverband in het project en
gedurende alle fasen van de uitvoering van het project. In de tussentijdse- en eindrapportering bevestigt
de indiener steeds de feitelijke en boekhoudkundige juistheid van de vermelde gegevens.
Bij vraag 3 van het aanvraagformulier, Gegevens van de eventuele andere betrokken instanties, dienen de
gegevens te worden vermeld van de andere entiteiten of ondernemingen waarmee een
samenwerkingsverband wordt aangegaan voor de uitvoering van het project. Hier dienen enkel de
gegevens te worden vermeld van die instanties die conceptueel-inhoudelijk meewerken aan het project.
Instanties die louter financieel (sponsoring in cash of natura) bijdragen, moeten enkel vermeld worden bij
de begroting.
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
10
DOELGROEPEN
Er wordt gevraagd aan te geven op welke doelgroep (zoals gedefinieerd in de specifieke doelstellingen)
het project gericht is. Gelieve eveneens te motiveren waarom dat specifieke thema werd gekozen (welke
criteria werden hiervoor gehanteerd).
HOE KUNT U EEN AANVRAAG INDIENEN EN WANNEER?
U kunt een aanvraag indienen door gebruik te maken van het specifieke aanvraagformulier voor deze
oproep.
Het gebruik van het aanvraagformulier is verplicht.
Projectvoorstellen die niet op het aanvraagformulier worden ingediend, zijn onontvankelijk en
kunnen dus niet in aanmerking komen voor een subsidie. Het aanvraagformulier en de vereiste
bijlagen ‘Projectbegroting’, ‘Kwaliteitscharter’ en eventueel ‘Samenwerkingsovereenkomst’
worden gemaild naar [email protected] én een
uitgeprinte en ondertekende versie van deze documenten wordt met de post opgestuurd naar
of afgegeven bij het Agentschap Ondernemen, Afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid,
Koning Albertlaan-II 35 bus 12, 1030 Brussel.
Zowel de elektronische als de papieren versie van het aanvraagformulier, en de vereiste
bijlagen ‘Projectbegroting’, ‘Kwaliteitscharter’ en eventueel ‘Samenwerkingsovereenkomst’
moeten uiterlijk op 25 april 2013 om 12 uur in het bezit zijn van het Agentschap Ondernemen.
Bij het indienen van de aanvraag moet er rekening gehouden worden met de bepalingen van
deze handleiding die als bijlage bij dit besluit is gevoegd.
Om de indieningsdatum te bepalen, geldt:
1° bij afgifte de datum en het uur op het ontvangstbewijs;
2° bij versturing per post de postdatum;
3° bij e-mail de datum en uur van ontvangst op de servers van het Agentschap Ondernemen.
Het aanvraagformulier, de projectbegroting, het kwaliteitscharter, de samenwerkingsovereenkomst en de
handleiding, die allen integraal deel uitmaken van het ministerieel besluit tot lancering van de oproep, zijn
vanaf de inwerkingtreding van dit ministerieel besluit beschikbaar bij het Agentschap Ondernemen,
afdeling Economisch Ondersteuningsbeleid, Koning Albert II-laan 35 bus 12 in 1030 Brussel.
Het aanvraagformulier, de projectbegroting, het kwaliteitscharter en de samenwerkingsovereenkomst
kunt u, net als deze handleiding en andere relevante documenten, downloaden van de website
www.agentschapondernemen.be onder de rubriek ‘subsidies’ (oproep ondernemerschap) of aanvragen
via [email protected].
Het is belangrijk dat het projectvoorstel in het aanvraagformulier goed onderbouwd wordt en nauwkeurig
wordt uitgewerkt.
Als u voor meerdere projecten steun wilt aanvragen, moet u voor elk project een afzonderlijk
aanvraagformulier met bijlagen indienen. Meerdere projecten van dezelfde promotor maar gericht op
bijvoorbeeld verschillende regio’s zijn bijgevolg mogelijk.
De aanvraag moet worden ingediend voor het project van start gaat. Dit wil zeggen dat u op het moment
dat u uw aanvraag indient nog geen subsidieerbare activiteiten hebt ondernomen in het kader van het
door u, binnen deze oproep, ingediende project.
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
11
Na 25 april 2013 om 12 uur kunt u geen aanvraag meer indienen in het kader van deze oproep. Er zijn dan
ook geen wijzigingen meer mogelijk in de ingediende projectvoorstellen. Projectvoorstellen die worden
ingediend na de afsluitingsdatum van de oproep of na de start van het project zijn onontvankelijk. Ze
komen dus niet in aanmerking voor subsidiëring.
6 Selectie
Alle aanvragen worden eerst getoetst op hun ontvankelijkheid en formele vereisten. Indieners van
ontvankelijke voorstellen worden uitgenodigd voor een mondelinge toelichting aan en bevraging door
een jury. Vervolgens worden de ontvankelijke projectvoorstellen afgetoetst aan de beoordelingscriteria.
Hieronder worden de verschillende onderdelen van de selectieprocedure en de gehanteerde criteria
toegelicht.
ONTVANKELIJKHEID VAN DE AANVRAGEN
Elke aanvraag wordt na ontvangst door het Agentschap Ondernemen beoordeeld op de volgende criteria
(hier moet cumulatief aan voldaan worden):











Werd de aanvraag ingediend op het specifiek daarvoor voorziene aanvraagformulier en zijn
vereiste bijlagen ‘Projectbegroting’, ‘kwaliteitscharter’ (zie hoofdstuk 8 ‘Eigendoms- en
gebruikersrecht – Kwaliteitscharter’) en eventueel ‘Samenwerkingsovereenkomst’, en werden
alle documenten ondertekend?
Zijn het aanvraagformulier en de vereiste bijlagen ‘Projectbegroting’, ‘kwaliteitscharter’ en
eventueel ‘Samenwerkingsovereenkomst’ volledig en correct ingevuld? Aanvraagformulieren
waarin vragen zijn opengelaten worden als onvolledig en dus onontvankelijk beschouwd.
Werd de aanvraag tijdig ingediend – dus voor het afsluiten van de indieningsperiode?
Beschikt de indiener over rechtspersoonlijkheid?
Speelt het ingediende project in op de specifiek doelstelling (zie ‘specifieke doelstelling’)?
Komt het project ten goede aan het ondernemerschap in het Vlaamse Gewest?
Heeft het project een duur van maximaal 2 jaar?
Start het project op zijn vroegst op de datum van de indiening ervan?
Start het project uiterlijk 6 maanden na de indiening van de aanvraag van steun?
Wordt het project gefinancierd met minstens 20% private inbreng?
Hebben alle ondernemingen in het project de deminimisverklaring getekend?
Er wordt geen steun verleend aan entiteiten die niet voldoen aan de regelgeving die van toepassing is in
het Vlaamse Gewest. De entiteit mag op de indieningsdatum van de steunaanvraag geen achterstallige
schulden bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid hebben en geen procedure op basis van Europees of
nationaal recht lopen hebben waarbij een toegekende steun wordt teruggevorderd.
De toetsing op het gebied van ontvankelijkheid houdt geen appreciatie in. Het betreft enkel een controle
op de naleving van de deelnemingsvoorwaarden.
Projecten die niet ontvankelijk zijn, worden uitgesloten van de verdere selectieprocedure.
Ten behoeve van de indiener is eveneens een ‘checklist ontvankelijkheid’ als document
beschikbaar op de vermelde website (bijlage AV4 bij het aanvraagformulier). Het verdient
aanbeveling om die checklist effectief te hanteren vooraleer het project in te dienen. De
checklist is evenwel geen verplicht document.
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
12
DE BEOORDELINGSCRITERIA
De ontvankelijke projectaanvragen zullen beoordeeld worden op basis van hun kwaliteit en inhoud,
waarbij de volgende criteria in aanmerking komen:
1. Op het vlak van kwaliteit:
a) de mate waarin het project tegemoet komt aan een aangetoonde maatschappelijke behoefte:
Dit beoordelingscriterium is voor deze oproep niet van toepassing. Deze oproep wordt immers als
een gesloten oproep gelanceerd en enkel projecten die inspelen op de specifieke
beleidsaccenten2 van de minister voor deze oproep (zie ‘specifieke doelstelling’) komen bijgevolg
in aanmerking.
b) de mate waarin het project een of meer maatschappelijke meerwaarden genereert:
Hierbij wordt onder andere met de volgende aspecten rekening gehouden:
 wat is het totaalbereik van het projectvoorstel en in hoeverre bereikt het project de gekozen
doelgroep. Zijn er in het voorstel vernieuwende elementen in vergelijking met het bestaande
aanbod aan activiteiten voor de doelgroep in het Vlaamse Gewest?
 in welke mate worden die vernieuwingen onderbouwd? Hier wordt verwacht dat men zich
gaat positioneren t.o.v. andere actoren of projecten die eenzelfde doelstelling nastreven en
dat men aangeeft wat de meerwaarde is van het eigen project t.o.v. die andere.
 Wat is de verwachte impact van uw project? Op welke manier zal uw project bijdragen aan
de streefdoelen van de Vlaamse Overheid (namelijk het verhogen van de kwaliteit van de
gestarte ondernemer en overlevingskansen, het creëren van een positief
ondernemersklimaat, een meer ondernemende samenleving en ondernemers te stimuleren
tot doorgroei en competitiviteit)? Met welke indicatoren naast die al gevraagd worden in het
aanvraagformulier gaat u dit meten (kwantitatief en kwalitatief)?
c) de mate waarin de opgedane kennis wordt overgedragen:
Hier wordt verwacht dat men aangeeft op welke wijze de opgedane kennis geborgd en opgevolgd
wordt tijdens het volledige project binnen de eigen organisatie. In het projectvoorstel moet
duidelijk naar voren komen op welke manier deze kennis wordt gedeeld en verspreid naar
externen en meer expliciet naar het Agentschap Ondernemen toe zal gebeuren. Tevens wordt
verwacht dat aan wordt gegeven in welke vorm dit wordt gedaan. Wordt er bijvoorbeeld een
draaiboek bijgehouden over de opgedane kennis, wordt de informatie verspreid per folder,
magazine of website?
d) de deskundigheid van de projectorganisatoren, partners en het samenwerkingsverband:
Hierbij wordt onder andere met de volgende aspecten rekening gehouden:
 Hebben de indiener en de desgevallend de partners in het samenwerkingsverband kennis van
en ervaring met de doelgroep respectievelijk de thematiek?
 Over welke ervaring en kennis beschikken de mensen die worden ingezet?
 Wat is de kwaliteit van een eventuele samenwerking (indiener - partners in het
samenwerkingsverband)?
 Wat zijn de resultaten van eventuele vroegere projecten? Hier wordt een beschrijving
verwacht van welke ervaring de indiener en desgevallend de partners in het
samenwerkingsverband hebben met de thematiek die behandeld wordt en met de
2
Hiervan is de maatschappelijke behoefte al aangetoond.
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
13

doelgroep(en) die benaderd worden. Geef ook een kort overzicht van de activiteiten van de
indiener en desgevallend de partners in het samenwerkingsverband in het algemeen.
Hoe zijn de taken en de verantwoordelijkheden verdeeld? Worden de beslissingslijnen
duidelijk omschreven? Is er een stevige projectorganisatie? (voorbeelden hiervan zijn:
projectmanager, -leider, -verantwoordelijke, -coördinator, projectteam, stuurgroep of
“steering committee”, werkgroep(en), resonans- of klankbordgroep(en), adviesra(a)d(en),
edm.) Zo ja, geef de structuur en verantwoordelijkheidsverdeling van deze projectorganisatie
aan. Wat is bovendien de samenstelling van laatstgenoemde groep(en), ra(a)d(en) of team(s)
en wat is hun aantal bijeenkomsten, vergader-, overleg-, rapporterings- en
evaluatiemomenten? Welke prestaties, diensten of producten levert iedere partner?
e) de mate waarin efficiënt wordt omgegaan met middelen:
Hierbij wordt onder andere met de volgende aspecten rekening gehouden:
 Wat is de verwachte output in verhouding tot de ingezette (overheids)middelen?
 Hoe wordt de verhouding tussen de ingezette overheidsmiddelen en de private middelen?
 Welk aandeel van de projectbegroting financiert de indiener en desgevallend het
samenwerkingsverband met projecteigen opbrengsten?
 Welk aandeel financiert de indiener en desgevallend het samenwerkingsverband met de
subsidie?
f)
de mate waarin de projectorganisatie samenwerkt met andere actoren:
Hierbij wordt onder andere met de volgende aspecten rekening gehouden:
 Met welke andere organisaties wordt er samengewerkt en waarvoor en met welke
frequentie. Heeft de indiener of het samenwerkingsverband al een eigen netwerk
uitgebouwd of participeert de indiener of het samenwerkingsverband aan andere
netwerken? Zo ja, welke en waarvoor ?
 Wat zijn de omvang en de kwaliteit van deze netwerken?
 Vermeld ook welke expertise buiten de organisatie of buiten het samenwerkingsverband
nodig is om het project uit te voeren en motiveer waarom.
 Vermeld ook of er sprake is van doorverwijzing naar al gesteunde projecten en dat hier
maximaal gebruik van wordt gemaakt, zoals de projecten rond prestarters.
2. Op het vlak van inhoud:
a) de mate waarin het project inspeelt op het beleidsaccent van de minister (zie ‘specifieke
doelstelling’)
b) de mate waarin het project innovatief is:
Hierbij wordt onder andere met de volgende aspecten rekening gehouden:
 Zijn er in het voorstel vernieuwende elementen in vergelijking met het bestaande aanbod
aan activiteiten voor de doelgroep in het Vlaamse Gewest?
 In welke mate worden die vernieuwingen onderbouwd? (hier wordt verwacht dat men zich
gaat positioneren t.o.v. andere actoren of projecten die eenzelfde doelstelling nastreven
maar wat de meerwaarde is van het eigen project t.o.v. die andere).
 Innovatie is iets nieuws doen binnen de organisatie. Dat kan door bijvoorbeeld een al
bestaande methodiek of methodologie, die al elders gebruikt werd voor een ander project,
ook te gebruiken; desgevallend mits de nodige specifieke aanpassingen voor het eigen
project. Het kan dus gerust een geleend idee zijn. Er dient aangetoond te worden in welke
mate het project innovatieve kenmerken heeft waardoor het zich van andere projecten
onderscheidt.
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
14

In welke mate is het project additioneel ten opzichte van het bestaande
beleidsinstrumentarium en de reguliere werking van de alle partners in het project.
c) de mate waarin het project inhoudelijk en methodologisch is uitgewerkt:



Toon aan hoe de verschillende activiteiten bijdragen tot de doelstellingen die de Vlaamse
overheid met de oproep beoogt, namelijk het sensibiliseren over ondernemers, bedrijven en
ondernemerschap en/of het aanleren van attitudes, competenties en vaardigheden ter
stimulering van de ondernemingszin.
Toon aan in hoeverre het projectvoorstel compatibel is met of in het verlengde ligt van de
prestartersmaatregelen. Hier kan bijvoorbeeld gedacht worden aan in hoeverre uw project
een toeleiding kan doen naar maatregelen, zoals ondernemingsplanwedstrijd en steun voor
prestarters bij de opmaak van een haalbaarheidsstudies.
Kwantificeer de beoogde doelstellingen, de kwaliteit en de haalbaarheid van het
projectvoorstel.
Bij het uitwerken van het project kunt u rekening houden met onder andere de volgende
aspecten:
 Is het project duidelijk omschreven en goed onderbouwd?
 Is het project degelijk gestructureerd, met een relevante en haalbare aanpak?
 Zijn de noodzakelijke indicatoren voor voortgangscontrole ingebouwd?
 Op welke manier wordt ervaringsuitwisseling gegarandeerd?
 Is er een duidelijke en concrete planning van de activiteiten?
 Is er een goede verhouding tussen de voorbereidingstijd en de effectieve uitvoering van het
project?
 Is de keuze van de doelgroep onderbouwd?
 In welke mate speelt het project in op de specifieke behoeften van deze doelgroep?
 Hebben de doelgroepen waarop het project gericht is inspraak?
De indiener die na goedkeuring van zijn aanvraagdossier een wijziging wenst door te voeren aan
het project vraagt dit voorafgaandelijk en schriftelijk, en uiterlijk vóór de beëindiging van het
project, aan bij het Agentschap Ondernemen. Dit betreffen niet louter wijzigingen met een
begrotingseffect, maar alle substantiële wijzigingen (eveneens inhoudelijk, structureel, …).
DE MONDELINGE TOELICHTING VOOR EEN JURY
Na de ontvankelijkheidscontrole en voorafgaandelijk aan de beoordeling op basis van de hiervoor
opgesomde beoordelingscriteria zullen de projectindieners worden uitgenodigd om hun voorstel
mondeling toe te lichten aan de jury om die toe te laten een optimaal beeld te krijgen van het
projectvoorstel en via bevraging eventuele onduidelijkheden nader uit te klaren.
RANGSCHIKKING VAN DE AANVRAGEN
De minister bepaalt in het ministerieel besluit van iedere oproep de beoordelingscriteria en de weging
ervan. Voor deze oproep is het volgende beslist: een ontvankelijke aanvraag wordt beoordeeld aan de
hand van de acht bovenstaande criteria, met volgende weging:
 criteria 1 b) c), d), e), f) en 2 c): de maximale score bedraagt 5 punten
 criteria 2 a) en 2 b): er wordt eveneens gescoord op 5 punten, maar die score wordt in de
totaalscore voor de dubbele waarde meegerekend
De maximale totaalscore bedraagt bijgevolg 50 punten (6 x 5 punten + 2 x 10 punten).
Voor elk beoordelingscriterium wordt dus een score op een schaal van 1 tot 5 toegekend:
 1 staat voor onvoldoende;
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
15




2 staat voor redelijk;
3 staat voor goed;
4 staat voor meer dan goed;
5 staat voor uitstekend.
Om opgenomen te worden in de rangschikking mag een project geen score 1 of niet meer dan twee keer
de score 2 krijgen. De projecten worden in dalende volgorde gerangschikt volgens hun totaalscore en tot
uitputting van de enveloppe.
De jury kan bij de beoordeling van een projectvoorstel op basis van de bovenvermelde criteria bepaalde
werkpakketten of onderdelen van een project schrappen of de budgetten verminderen. Dit zal worden
meegedeeld bij de mondelinge toelichting.
De projecten worden in eerste instantie gerangschikt op basis van de behaalde score op de
beoordelingscriteria.
Projecten waarbij er op basis van de beoordelingscriteria ernstige twijfels zijn over de haalbaarheid en de
kwalitatieve uitvoering van het project, zelfs na de mondelinge toelichting voor een jury, worden
automatisch onderaan de rangschikking geplaatst.
Bij het opstellen van de rangschikking kan daarenboven aanvullend rekening gehouden worden met:
1° het streven naar diversiteit en complementariteit in het aanbod van projecten;
2° het streven naar een geografische spreiding van het aanbod van projecten in het Vlaamse Gewest;
3° het streven naar een sectorale spreiding van het aanbod van projecten in het Vlaamse Gewest.
TOEKENNING VAN DE SUBSIDIE– COMMUNICATIE-EN RAPPORTAGEVERPLICHTINGEN
De minister verdeelt het beschikbare subsidiebudget onder de best gerangschikte aanvragen (na
eventuele schrapping van werkpakketten), in afnemende volgorde, en dit tot uitputting van de voorziene
budgettaire enveloppe.
In een aantal gevallen kan de minister echter een negatieve beslissing nemen. Deze gevallen zijn
gespecificeerd in artikel 14 van het ministerieel besluit van 24 december 2012 tot uitvoering van artikel
16, §3, van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009, met name:
1°
indien de indiener of eventuele partners van het samenwerkingsverband in het project
onvoldoende financiële draagkracht hebben voor de uitvoering of het welslagen ervan;
2°
indien de indiener of eventuele partners van het samenwerkingsverband in het project niet
voldoen aan andere verplichtingen of vergunningen vanwege de overheid;
3°
indien de indiener of eventuele partners van het samenwerkingsverband in het project blijk hebben
gegeven van niet-correct gedrag naar aanleiding van vorige aanvragen, onder meer inzake
informatieverstrekking, inhoudelijke en financiële verplichtingen of verslaggeving;
4°
indien de indiener of de partners van het samenwerkingsverband op de indieningsdatum van de
steunaanvraag achterstallige schulden bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid hebben of een
procedure op basis van Europees of nationaal recht lopen hebben waarbij een toegekende steun
wordt teruggevorderd.
Gunstig gerangschikte projecten dienen zich te houden aan bepaalde communicatie- en
rapportageverplichtingen, vermeld in de bijlage bij de handleiding. Er wordt op deze verplichtingen
gewezen zodat potentieel gunstig gerangschikte projecten al op voorhand weten waaraan ze zich mogen
verwachten en hier maximaal rekening kunnen mee houden bij de uitwerking van hun projectvoorstel.
De gunstig gerangschikte projecten zullen deel uitmaken van het stakeholdersplatform (pre)start. Dit
platform is een initiatief van Agentschap Ondernemen en heeft als doel projecten te laten samen komen
om elkaar op de hoogte te houden en de projecten en acties op elkaar af te stemmen. Momenteel nemen
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
16
de projecten binnen de maatregel rond steun voor advies aan prestarters en in kader van
Ondernemingsplanwedstrijd Vlaanderen reeds deel aan dit platform.
7 De subsidie en looptijd van de projecten
AANVANG EN DUUR VAN DE SUBSIDIEPERIODE
De maximale looptijd van de projecten is twee jaar.
MAXIMALE SUBSIDIE
Het budget
thema’s:




voor deze oproep is 8.000.000 euro. Het bedrag wordt als volgt verdeeld wordt over de
Voor het generieke deel 1.500.000 euro;
Voor starters in creatieve sectoren 1.500.000 euro3;
Voor starters in kennisintensieve diensten & vrije beroepen 1.000.000 euro;
Voor kennisgebaseerde bedrijven en spin-offs 4.000.000 euro.
Indien na jurering blijkt dat bepaalde thema’s overbevraagd respectievelijk onderbevraagd zijn of dat er
voor bepaalde thema’s onvoldoende kwalitatieve projecten werden ingediend, kan beslist worden om de
middelen te verschuiven.
De subsidie bedraagt 80% van de aanvaarde projectkosten en maximaal het netto te financieren saldo (zie
verder). Voor deze oproep is het minimumpercentage van private inbreng bepaald op 20%. In het kader
van de Europese “de minimis”-steunverordening geldt voor een onderneming bovendien dat ze in een
periode van drie belastingsjaren (het lopende en de twee voorgaande) nog geen 200.000 euro – zelfs
100.000 euro voor ondernemingen actief in het wegvervoer - steun heeft ontvangen (met inbegrip van
het huidige project), ongeacht de overheidsinstantie van wie en ongeacht de investeringen of projecten
waarvoor de “de minimis” steun werd verkregen. Voor entiteiten geldt deze bijkomende voorwaarde niet.
Cumulatie met de KMO-portefeuille is in deze oproep niet toegestaan. Dit houdt in dat het voor de
deelnemers van de projecten niet is toegestaan om in het kader van deze oproep gebruik te maken van
de KMO-portefeuille.
8 Eigendoms- en gebruikersrecht – Kwaliteitscharter
EIGENDOMS- EN GEBRUIKERSRECHT
Als projecten succesvol blijken, wil het Vlaamse Gewest in ruil voor de steun, de resultaten en concepten
gebruiken voor de ontwikkeling van haar beleid. Hieronder zal kort toegelicht worden wat hier onder
verstaan wordt.
Tijdens een project worden er verschillende producten ontwikkeld in het kader van de doelstelling van het
project en de toegekende subsidie. De meest voorkomende producten zijn audiovisueel materiaal (zoals
filmpjes, DVD’s, boeken, draaiboeken, stappenplannen, brochures, handleidingen,…) en documentatie
voor het geven van sessies, opleidingen, seminaries en dergelijke. Op deze producten is het
eigendomsrecht van toepassing. In ruil voor de subsidie die Agentschap Ondernemen verleent, dient een
3
Flanders DC krijgt de mogelijkheid om in deze oproep onder dit luik een aanvraag in te dienen.
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
17
projectpromotor van elk ontwikkeld product tenminste één kopie te leveren aan het agentschap. Dit kan
zijn voor eigen gebruik of om te dupliceren voor verdere verspreiding.
Over ontwikkelde producten zoals methodieken, tools, scans, IT-applicaties en dergelijke krijgt het
agentschap gebruikersrecht. Dit houdt in dat het agentschap na afloop van het project gratis toegang
krijgt tot deze producten.
Uiteraard zijn producten waar een intellectueel eigendom (IE) op rust hierbij een uitzondering en kan het
agentschap geen eigendoms- of gebruikersrecht eisen. Dit kan op voorhand afgestemd worden.
KWALITEITSCHARTER
Het kwaliteitscharter is een instrument om de kwaliteit van de dienstverlening van de door het
Agentschap Ondernemen gesteunde projecten te waarborgen. De kwaliteitscharter maakt deel uit van de
kwaliteitszorg van het agentschap. Het doel van de kwaliteitszorg is het verzekeren dat de
overheidsmiddelen die ingezet worden voor de implementatie van de projecten effectief, doelgericht en
efficiënt besteed worden. Elke door het Agentschap Ondernemen gesteunde projectpromotor moet dit
kwaliteitscharter ondertekenen en verbindt zich er toe dit altijd en onverkort toe te passen, en te laten
toepassen, zowel naar letter als naar geest.
De indiener en partner(s) in het samenwerkingsverband houden klantengegevens bij van het gesteunde
project en stellen deze transparant open.
De indiener en partner(s) in het samenwerkingsverband aanvaarden dat het Agentschap Ondernemen
achteraf een bevraging doet over de toepasbaarheid van het project.
Het Agentschap Ondernemen kan rekenen op de medewerking van de indiener en partner(s) in het
samenwerkingsverband bij de opstart van een effectanalyse.
Voor advies en toelichting over het kwaliteitsbeleid kan u terecht bij de kwaliteitsverantwoordelijke van
het Agentschap Ondernemen [email protected]
9 Evaluatie
Na afloop van de projecten wordt elk project geëvalueerd aan de hand van de volgende indicatoren:
 Totaal aantal bereikte starters (ondernemingen of organisaties) en een overzicht van de volgende
kenmerken:
o KBO-nummer
o sector (NACE-code)
o ligging/regio
o startdatum van de onderneming of organisatie
o grootte van de onderneming of organisatie
o winst
o aantal klanten
o internationaal actief
o aantal partners
o aantal samenwerkingen
Na afloop van het project wordt de werking van de oproep grondig geëvalueerd. Dit gebeurt in de eerste
plaats op basis van een kwantitatief en kwalitatief eindverslag wat elk project dient aan te leveren. De
bovenstaande indicatoren moeten als streefcijfers in de aanvraag opgenomen worden en minimaal in het
eindverslag verwerkt worden. Het Agentschap Ondernemen zal ook een tevredenheidsenquête houden
onder de deelnemers. De bovenstaande gegevens blijven tot beschikking van het Agentschap
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
18
Ondernemen om ook na afloop van de projecten deze gegevens te gebruiken voor evaluatie van de
oproep.
10 Projectbegroting
Er moet in de bijlage AV1 ‘Projectbegroting’ bij het aanvraagformulier een gedetailleerde begroting
worden opgenomen voor het volledige project. Die bestaat uit een globale begroting en een begroting per
jaar dat het project loopt.
Deze begroting moet een gedetailleerde raming van alle kosten bevatten, ongeacht of die volledig door
de subsidie worden gedekt of niet, en van alle inkomsten.
De kosten die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de subsidie zijn beperkt. Voor de
aanvaardbare kosten wordt verwezen naar de bijlage 2 ‘Controlerichtlijnen van de Afdeling Inspectie
Economie (AIE) van toepassing op oproepen (peterschapsprojecten, brugprojecten economie-onderwijs,
oproepen ondernemerschap) en projecten van bijzonder belang (die niet onder een oproep vallen) in het
kader van het Besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009 tot toekenning van steun aan projecten
ter bevordering van het ondernemerschap’.
NETTO TE FINANCIEREN SALDO (NFS)
Het ‘netto te financieren saldo’ is het saldo van het aanvaardbaar projectbedrag dat nog moet
gefinancierd worden na aftrek van de beschikbare middelen in natura (zoals bv. sponsoring, giften, eigen
werk, eigen inbreng in natura) en de financiële middelen (zoals bv. cash middelen) zoals voorzien in de
begroting van het project.
Voor de bepaling van de 20% eigen bijdrage komen zowel eigen inbreng, projecteigen opbrengsten,
sponsoring in geld en sponsoring in natura in aanmerking.
Voor deze oproep is voorzien in een steunpercentage van maximaal 80% van de aanvaarde
projectbegroting met een maximum van 500.000 euro naargelang het project type; desgevallend beperkt
tot maximaal het netto te financieren saldo.
Bij maximum 500.000 euro steun beperkt tot 80% van het aanvaardbare projectbedrag en een vereiste
eigen inbreng van minstens 20% is de minimale projectkost dus 625.000 euro.
Ter illustratie volgen een aantal rekenvoorbeelden die de hierboven beschreven principes verduidelijken.
Voorbeeld A
Kosten
Loonkosten
Werkingskosten
Overhead
(10%
op
loonkost)
Investeringskosten
Niet aftrekbare BTW
Totale kosten (1)
Totaal eigen inbreng = 20%
325.000
253.500
Financiering
Eigen inbreng (15%)
Sponsoring in natura (5%)
93.750
31.250
Totale ontvangsten
125.000
32.500
14.000
PM
625.000
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
19
Voorbeeld A
Berekening subsidie conform NFS principe
Totale kosten
- sponsoring in natura
= netto te realiseren project
- eigen inbreng
Netto te financieren saldo
625.000,00
-31.250,00
593.750,00
-93.750,00
500.000,00
Subsidie 80% op 625.000
500.000,00
Voorbeeld B in de veronderstelling dat de private bijdrage > is dan minimaal vereiste 20%
Kosten
Financiering
Loonkosten
296.000
Eigen inbreng (16%)
92.000
Werkingskosten
225.200
Sponsoring in natura (8%)
46.000
Overhead
(10%
op
29.600
loonkost)
Investeringskosten
24.200
Niet aftrekbare BTW
PM
Totale kosten (1)
575.000
Totale ontvangsten
138.000
Totale eigen inbreng = 24%
Voorbeeld B
Berekening subsidie conform NFS principe
Totale kosten
- sponsoring is natura
575.000,00
-46.000,00
= netto te realiseren project
529.000,00
- eigen inbreng
-92.000,00
Netto te financieren saldo = subsidie
437.000,00
Subsidie beperkt tot NFS
437.000,00
In dit geval wordt de subsidie beperkt tot 437.000 euro en bedraagt de subsidie dus 76 %.
11 Wettelijk kader

het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009 tot toekenning van steun aan projecten ter
bevordering van het ondernemerschap

het besluit van de Vlaamse Regering van 25 mei 2012 tot wijziging van artikel 10 van het besluit van
de Vlaamse Regering van 24 april 2009 tot toekenning van steun aan projecten ter bevordering van
het ondernemerschap

het ministerieel besluit van 24 december 2012 houdende de uitvoering van het besluit van de
Vlaamse Regering van 24 april 2009 tot toekenning van steun aan projecten ter bevordering van het
ondernemerschap
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
20
12 Informatie en contactpersonen
Op www.agentschapondernemen.be vindt u:
 Het ministerieel besluit van 24 december 2012 houdende de uitvoering van het besluit van de
Vlaamse Regering van 24 april 2009 tot toekenning van steun aan projecten ter bevordering van
het ondernemerschap
 bijlage 1: de handleiding
 bijlage 2: de controlerichtlijnen van de Afdeling Inspectie Economie (AIE)
 bijlage 3: het aanvraagformulier (met de daarbij horende bijlagen AV1 ‘projectbegroting’, AV2
‘kwaliteitscharter’, AV3 ‘samenwerkingsovereenkomst’, AV4 ‘checklist ontvankelijkheid’ enkel
bedoeld als hulpmiddel)
 bijlage 4: richtlijnen in verband met rapportering en communicatie
 de reglementaire besluiten
Voor meer inlichtingen over de oproep kunt u terecht bij het Agentschap Ondernemen.
 Marloes Both, tel.: 02 553 38 21 of [email protected]
 Hans Kinoo, tel.: 02 553 37 56 of [email protected]
 Johan Van Herck, tel.: 02 553 37 47 of [email protected]
Deze handleiding maakt integraal deel uit van het ministerieel besluit van 24 december 2012 houdende
de uitvoering van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 april 2009 tot toekenning van steun aan
projecten ter bevordering van het ondernemerschap.
Handleiding bij de oproep Ondernemerschap ‘Startersinitiatieven’
21
Download