Hoe denkt de arts? 2 Kennis toepassen, en beslissingen nemen •Hoe weet je of een ziektebeeld waarschijnlijk is? Dr. Peter Moorman Medische Informatica ErasmusMC – de differentiaal diagnose •Hoe wordt een ziektebeeld meer of minder waarschijnlijk? – aanvullend onderzoek •Hoe weet je hoe een ziektebeeld behandeld moet worden? – therapie 1 Wat doet de arts? 2 Hoe wordt kennis toegepast? • Wat doet de arts? Wat doet de arts? Welke vraag beantwoordt de arts? Anamnese en lichamelijk onderzoek. Wat is er aan de hand? Opstellen probleem en DD. Gegeven de symptomen, welke ziektebeelden zijn hoog waarschijnlijk of laag waarschijnlijk, maar met grootte consequentie Aanvullend onderzoek Hoe kan ik de waarschijnlijkheid van de diagnoses in de DD vergroten of verkleinen Instellen behandelplan Welke therapie? – verzamelen van gegevens • Speciële anamnese • Tractus anamnese • Lichamelijk onderzoek – differentiaal diagnose 3 Gerichte Anamnese Wat is differentiaal diagnose? • 7 Dimensies – – – – – – – 4 • Geen standaard • Mogelijkheden: Lokalisatie Plaats Kwaliteit Aard Kwantiteit Sterkte (ernst) Factoren Factoren Context Omstandigheden Tijdsverloop Tijdsbeloop Begeleidende verschijnselenOverige klachten – – – – Possibilistic Probabilistic Prognostic Pragmatic Richardson WS et al. Users' guides to the medical literature: XV. How to use an article about disease probability for differential diagnosis. Evidence-Based Medicine Working Group. JAMA 1999;281:1214-9. 5 6 1 Hoe kennis toe te passen op de patiënt? • Vuistregels (heuristiek), bv – een veel voorkomend ziektebeeld is waarschijnlijker dan een zeldzame – 1 ziektebeeld dat een (groot) deel van de verschijnselen verklaard is waarschijnlijker dan 2 ziektebeelden die ieder een deel verklaren – Behandel de patiënt, niet de getallen – Primam non nocere Richardson WS et al. Users' guides to the medical literature: XV. How to use an article about disease probability for differential diagnosis. Evidence-Based Medicine Working Group. JAMA 1999;281:1214-9. Æ wetenschappelijk basis? 7 Formelere wijze McDonald CJ. Medical heuristics: the silent adjudicators of clinical practice. Ann Intern Med. 1996;124:56-62. 8 Casus • 20 jarige vrouw bij huisarts • voornaamste klacht • Regel van Bayes • Bepalen hoe groot de kans op een ziekte is gegeven een bepaald symptoom. Æ Welke factoren? – moeheid sinds 3 weken • Hb bepalen -> blijkt leukemie te zijn • Wat is nu de kans dat het bij deze pt leukemie is bij de klacht moeheid? 9 1. Hoe vaak komt de ziekte voor? 10 2. Hoe vaak komt het symptoom bij de ziekte voor? • Prevalentie • Incidentie • P(Z) • Niet iedereen die de ziekte heeft, heeft ook het symptoom • (Sensitiviteit) • P(S|Z) – De kans op ziekte Z – P=probilitas=kans – Kans op symptoom S gegeven ziekte Z • P(leukemie in huisartspraktijk)=1:10.000 11 12 2 2. Hoe vaak komt het symptoom bij de ziekte voor? • Niet iedereen die de ziekte heeft, heeft ook het symptoom • (Sensitiviteit) • P(S|Z) P(Z|S) × als P(Z)*P(S|Z) × – Kans op symptoom S gegeven ziekte Z • P(beginnen met moeheid|leukemie)=0.6 13 3. Symptoom bij mensen die de ziekte NIET hebben? • P(S|nZ) 14 Hoe vaak komt het symptoom voor? • Bij mensen MET de ziekte • P(Z)*P(S|Z) – Kans op het symptoom gegeven NIET de ziekte – nZ= niet ziek of andere ziekte – (nZ=‘Z=Z=!Z) PLUS • P(S|nZ) • Bij mensen zonder de ziekte • = 1:30 moeheid bij huisarts terwijl ze geen leukemie hebben • P(nZ)*P(S|nZ) 15 Theorema van Bayes 16 De variabelen in Bayes P(ziekte met symptoom) P(Z|S)= P(Z)* P(S|Z) --------------(P(Z)*P(S|Z)) + (P(nZ)*P(S|nZ)) P(Z|S)= P(Z) * P(S|Z) -----------------------------------------(P(Z)*P(S|Z))+( (1-P(Z)) P(nZ) *P(S|nZ)) P(symptoom) 17 18 3 Moeheid en leukemie Kans op NIET de ziekte P(nZ|S)= P(nZ)* P(S|nZ) --------------P(Z)*P(S|Z)+P(nZ)*P(S|nZ) 19 Differentiaal diagnose moeheid bij huisarts 20 Differentiaal diagnose moeheid bij huisarts (volgens richtlijn) • Werkhypothese • Geen leukemie • Wat dan wel? (veel mogelijkheden) – (Zelf-limiterende) moeheid • Actieve alternatieven (pas na 4 weken klachten) – – – – Anemie (bloedarmoede) ‘Ontsteking’ Diabetes (suikerziekte) Schildklierziekte (probabilistisch) (probabilistisch) (pragm. + progn.) (pragm. + progn.) • Andere hypotheses – ……… 21 Kans op bloedarmoede bij moeheid 22 Bayes in de praktijk Vaak onbekend: • Prevalenties van ziektebeelden • Prevalenties van eigen (sub)populatie • Frequentie van symptoom bij ziekte • Frequentie symptoom bij NIET de ziekte en/of symptoom in de (sub)populatie 23 24 4 Moe thuis Bayes: nonsens? • • Nee! WEL mee gewerkt – – • Onbewust Niet getalsmatig Basiskennis arts: 1. prevalentie van ziekten 2. welke waarnemingen bij ziekten en hoe vaak 3. hoe specifiek is waarneming voor bepaald ziektebeeld 4. pathofysiologie 25 26 Wat doet de arts? Wat doet de arts? Welke vraag beantwoordt de arts? Anamnese en lichamelijk onderzoek. Wat is er aan de hand? Opstellen probleem en DD. Gegeven de symptomen, welke ziektebeelden zijn hoog waarschijnlijk of laag waarschijnlijk, maar met grootte consequentie Aanvullend onderzoek Hoe kan ik de waarschijnlijkheid van de diagnoses in de DD vergroten of verkleinen Instellen behandelplan Welke therapie? 27 28 Normaal als statistische definitie Aanvullend Onderzoek • Bloed, Rontgen, ECG, etc. • Bewijs van de ziekte? – – – – Nee ‘Normale’ uitslagen bij ‘zieken’ ‘Afwijkende’ uitslagen bij ‘niet zieken’ Vaak: ‘hoger’ of ‘lager’ dan ‘normaal’ 29 30 5 Voorbeeld: schildklier • Vast percentage afwijkende uitslagen – Pas op als de uitslag het (enige) definierende kenmerk is van ziektebeeld (bijv aneamie)! • (Grundmeijer: pathofysiologische ziektediagnose) • Lab als ondersteuning 31 Prevalentie schildklierziekte 4:1000 Test Positief Test Negatief Ziekte Aanwezig Ziekte Afwezig 32 Maar: overlap Totaal ±4% Z-, T+ FP 40 9.960 Totaal 10.000 33 34 Maar: overlap Test Positief Ziekte Aanwezig Ziekte Afwezig Totaal Test Negatief Totaal ±15% Z+, TFN 40 398 9.562 9.960 10.000 35 36 6 Test Positief Test Negatief Totaal 34 6 40 Ziekte Aanwezig Ziekte Afwezig 398 9.562 Totaal Test Positief Ziekte Aanwezig Ziekte Afwezig 9.960 Totaal 10.000 Test Negatief Totaal 34 6 40 Terecht-positief Fout-negatief 398 Fout-positief 432 9.562 9.960 Terecht-negatief 9.568 10.000 37 38 Indicators van test • Elke test fout-positieven en foutnegatieven • proportie terecht-positieven (34/40=0,85) – hoe goed kan test, bij ziekte, de ziekte opsporen: sensitiviteit – Behalve als uitslag definierende kenmerk • proportie terecht-negatieven (9562/9960=0,96) • Vergelijk: – HIV-positief – ‘Aids’ of drager virus – hoe goed kan test, bij niet-ziekte, de ziekte uitsluiten: specificiteit – Hoge bloeddruk gemeten – Hypertensie: 5 x meten en gemiddeld > bv 95 39 40 41 7