Filosofiekring Met dit kringgesprek ga je samen naar een antwoord zoeken. De uitkomst kan een antwoord zijn, maar hoeft helemaal niet. Sommige vragen kan je ook niet beantwoorden. Het gaat om de zoektocht. Denk eraan: filosofie betekent wijsbegeerte, oftewel meer willen leren (streven naar wijsheid en kennis). Hoe pak je de filosofiekring aan? De voorbereidingen: Om te filosoferen heb je een filosofische vraag nodig. Dat is een vraag waarop je veel antwoorden kan geven. Vanuit een mening kan je een filosofische vraag verzinnen. Schrijf op een blaadje “ik vind…” Probeer 5 meningen op te schrijven (Kijk om je heen of bedenk wat je hebt meegemaakt net of een pas geleden). Kies een mening uit die je interesseert en leuk lijkt om met de kinderen in gesprek te gaan. Vanuit iedere mening kan je in ieder geval 1 filosofisch vraag stellen. Bedenk filosofische vragen (dus vragen met veel antwoorden. Een ja/nee vraag of een “of”vraag mogen niet). Vragen kunnen beginnen met “Wat is ...”, “Waarom ...”, “Hoe zou het zijn als …”of “Is …”. Voorbeeld: Je mening is: Mijn kat Mimi is een hele lieve kat. Filosofische vraag die je zou kunnen verzinnen: *Wat is liefde? *Wat betekent liefde voor een kat? *Wat zijn de verschillen tussen liefde voor een mens en liefde voor een dier? De kring: De kring moet echt rond zijn, zodat iedereen elkaar goed kan zien. De kinderen moeten goed naar elkaar kunnen luisteren, daar horen non-verbale reacties ook bij (zoals een fronsende wenkbrauw of een handbeweging). Jij, als gespreksleider, kan dan ook goed zien of iedereen betrokken is en het begrijpt. Je vertelt je vraag aan de klas. Laat iedereen er even over nadenken. Vraag daarna of kinderen voor het woord, waar het om gaat, andere woorden kennen. Bij de filosofische vraag “Wat is liefde?” vraag je de kinderen of ze andere woorden voor het woord liefde kennen. Daarna vraag je of de kinderen voor het woord tegenstellingen kennen. Voorbeelden van tegenstelling zijn: warm en koud, lang en kort, dik en dun. Hierna vertel je jouw startvraag weer. Nu mogen de kinderen antwoorden geven door hun vinger op te steken. Jij geeft de beurten. Je let er goed op of de kinderen hun mening uitleggen. Doet een kind dat niet, dan stel je een vraag om het kind zijn antwoord te laten verduidelijken. Voorbeeldvragen zijn: “Wat bedoel je daarmee” of “Wil je het uitleggen”. Als je de antwoorden hebt gehoord, ga je zoeken naar het antwoord waar iedereen mee eens is. Het is niet de bedoeling elkaar te overtuigen, maar samen naar het antwoord te zoeken. Het antwoord waar (bijna) iedereen achter staat mag je netjes op het bord schrijven. Dat antwoord hoeft nog niet het antwoord op de vraag te zijn, het kan een deel van de vraag zijn. Er zijn filosofische vragen waar niemand het antwoord op weet. Tijdens het gesprek mag je als gespreksleider niet je eigen mening geven. De kinderen mogen ook vragen aan elkaar stellen. De kinderen kunnen de vragen zonder vinger op te steken aan elkaar stellen. Probeer zoveel mogelijk kinderen een beurt te geven (geef ook kinderen die niet hun vinger opsteken een beurt).