INLEIDING TOT DE INTERVENTIONELE PIJNTHERAPIE BART MORLION D OELSTELLING Kennis van de basisprincipes van interventionele pijntherapie Inzicht in de rol, vaardigheden en competenties van de anesthesioloog in de multimodale behandeling van chronische pijn Kennis van de praktische doorvoering 2 voorbeeld interventies O VERZICHT Definitie interventionele pijntherapie Plaats van interventionele pijntherapie in een multimodaal behandelplan. Voorwaarden voor het doorvoeren van interventionele pijntherapie o Diagnose o Indicaties en contraïndicaties o Safety first principles o Preventie, herkennen en behandelen van nevenwerkingen en complicaties o Radioscopie en radioprotectie Overzicht van de procedures Lumbale facetbloks Transforaminale epidurale infiltraties Radiofrequentie Interventionele pijntherapie en evidence based medicine W AT IS INTERVENTIONELE PIJNBESTRIJDING ? Interventionele pijnbestrijding beschrijft alle percutane en minimaal invasieve procedures die worden doorgevoerd in de behandeling van pijn. IPM ONDER RADIOSCOPIE Om de naalden en percutane instrumenten anatomisch zo correct mogelijk te plaatsen worden de meeste IPM procedures onder beeldvorming doorgevoerd. Hierbij wordt radioscopie het meest frequent toegepast. Echografie, CT en KST behoren echter ook tot de mogelijkheden. P RAKTISCHE VOORBEELDEN In IPM worden talrijke procedures toegepast. In het kader van het onderwijs voor co-assistenten wordt enkel een overzicht gegeven. Als voorbeeld worden 2 van de meest frequent doorgevoerde procedures uitvoeriger beschreven, namelijk de lumbale transforaminale epidurale infiltratie en het lumbale facetblok. L UMBALE M EDIAL BRANCH BLOCKS De zygapophyseale gewrichten (facetgewrichten) kunnen bij 15 tot 50 % van de patiënten met lage rugpijn een rol spelen. De diagnose van facettaire pijn wordt bevestigd indien toediening van lage volumina locaal anesthetica op de bezenuwing een duidelijke pijnreductie geeft. Gezien de facetgewrichten een duale bezenuwing hebben (betroffen niveau + craniaal niveau) moeten altijd 2 medial branch blocks gedaan worden om 1 gewricht te verdoven. INDICATIES Lage rugpijn meestal gepaard gaande met uitstraling naar heup en billen Krampachtige pijn in de onderste ledematen (meestal niet onder de knie) Ochtendstijfheid ter hoogte van de lage rug en pijn die verergert bij lang zitten of staan in dezelfde houding Patiënten met lage rugpijn die niet beantwoorden aan conservatieve therapie. Beeldvorming: afwezigheid van discus herniatie, spinaal kanaalstenose of foraminale stenose met zenuwcompressie. KLINISCH ONDERZOEK Paraspinale drukgevoeligheid bij palpatie over de betroffen facetgewrichten. Positieve facet compressive testen (hyperextensie, rotatie en lateroflexie) Afwezigheid van neurologische tekens van radiculopathie (vb SLR, reflexen). PRAKTISCHE PROCEDURE In het algemeen worden IPT procedures bij wakkere, aanspreekbare patiënten doorgevoerd. Communicatie met de patiënt is essentieel om feedback te krijgen en tijdig nevenwerkingen en/of complicaties te herkennen. Het accidenteel aanprikken van zenuwen wordt sneller opgemerkt bij wakkere patiënten die onmiddellijk paresthesieen kunnen rapporteren. Dit verhoogd de veiligheid van de IPT procedures. Na een informatiegesprek en informed consent wordt de wakkere patiënt in ventrale decubitus op de proceduretafel geïnstalleerd. Een kussen wordt onder de buik geplaatst om de fysiologische lumbale lordose te verminderen. Monitoring hartfrequentie en zuurstofsaturatie. Instellen radioscopie. Ontsmetting met Hibitane en steriel afdekken. Onder radioscopische geleide wordt een 22G naald ter hoogte van de ramus medialis van de ramus dorsalis van facetgewrichten … rechts/links ingebracht. Radioscopisch worden de anatomische structuren geïdentificeerd via een anteroposterieure (AP of face) opname. De grondplaten worden van het te behandelen niveau worden zo goed mogelijk in superpositie gebracht, zodat deze als 1 lijn projecteren. Nadien lichte rotatie naar de ipsilaterale zijde (15°is voldoende). Meestal wordt dan de “Scotty dog” zichtbaar. Het targetpunt ligt in de hoek tussen de processus articularis superior en de processus transversus. De techniek wordt in “tunnelvisie” doorgevoerd, zodat de naald zich als één punt projecteert op de radioscopische beelden. Na botcontact wordt de naald lichtjes craniaal geplaatst zodat de naald over de processus transversus schuift richting foramen Injectie per niveau van 0,5 (bij selectief proefblok) tot 2 ml (bij therapeutische infiltratie) van een mengsel met 5/10ml Chirocaïne 0.5% al of niet met 40/80mg methylprednisolonacetaat (Depo Medrol). Nadien postprocedurale bewaking gedurende 60 minuten. T RANSFORAMIN ALE EPIDURALE INJECTIE VAN CORTICOÏDEN INDICATIES Lage rugpijn uitstralend naar het onderste lidmaat volgens een radiculair patroon. Pijnkarakter is vaak neuropathisch: brandend, pijnlijk ijskoudegevoel, tintelingen, kriebelingen enz. (meestal wel klachten onder de knie) Beeldvorming: aanwezigheid van discus herniatie, spinaal kanaalstenose of foraminale stenose met zenuwcompressie. KLINISCH ONDERZOEK Neurologische uitval (sensorisch en/of motorisch) in het gebied van een zenuwwortel (meestal L5, S1, L4) Gestoorde reflexen Positieve SLR (straight leg raising), mogelijks ook contralaterale positieve SLR PRAKTISCHE PROCEDURE Na een informatiegesprek en informed consent wordt een waakinfuus aangelegd. Installatie van wakkere patiënt in ventrale decubitus op de proceduretafel. Een kussen wordt onder de buik geplaatst om de fysiologische lumbale lordose te verminderen. Monitoring hartfrequentie en zuurstofsaturatie. Instellen radioscopie. Ontsmetting met Hibitane en steriel afdekken. Onder radioscopische geleide wordt een Stimuplex 21 G 100 mm naald onder tunnelvisie antero-craniaal in het neuroforamen … rechts/links geplaatst. Voor een transforaminale toegang tot de epidurale ruimte wordt de C-boog in 2 vlakken ingesteld. In een AP zicht worden de grondplaat van betreffende niveau parallel met de stralenbundel ingesteld. Nadien wordt de C-boog naar de ipsilaterale zijde uitgedraaid tot de processi spinosi net over de mediale rand van de contralaterale facetkolom projecteert. Na ontsmetting wordt met een metalen voorwerp het insteekpunt, dat zich mediaal in het foramen bevindt, onder radioscopie aangeduid. Om paresthesieën en directe schade aan de zenuwwortel te vermijden wordt rekening gehouden met de zogenaamde “veilige driehoek” of “safe triangle”. Deze driehoek wordt craniaal gevormd door de onderkant van de bovenste pedikel, lateraal door een lijn tussen de laterale randen van de bovenste en onderste pedikel en mediaal door de spinale zenuwwortel. Injectie van contrastmiddel (Ultravist 300: ml) toont een neurogram en epidurogram en bevestigt een correcte naaldpositie. Injectie van 3 ml lidocaïne 1% (Linisol) en 80 mg methylprednisolonacetaat (Depo Medrol). Tijdens de procedure kan de patiënt transiënte paresthesieën in het pijngebied voelen. Nadien postprocedurale bewaking gedurende 60 minuten.