De bewogenheid Gods in het zenden van Zijn Zoon

advertisement
De bewogenheid Gods in het zenden van Zijn Zoon
Ds. J. Baaijens – Johannes 3:17
Zingen:
Lezen:
Zingen:
Zingen:
Zingen:
Psalm 95: 2, 3
Johannes 3: 1-21
Psalm 27: 3, 7
Psalm 68: 10
Psalm 17: 3, 8
Geliefde gemeente, de Heere is groot, een heerlijk God; een Koning Die het zaligst lot ver
boven alle goôn kan schenken. De dichter van Psalm 95 ziet op de grootheid van God. Hij
verwacht het van Hem. Hij kán schenken een zaligst lot. En dat aan zulken die rámpzalig
zijn; het gehele menselijk geslacht. God alleen kan schenken, maar ook: wíl schenken. Hij
kan, Hij wil, Hij zal in nood, zelfs bij het naderen van de dood, volkomen uitkomst
schenken, zingt de dichter van Psalm 68.
God is in Zichzelf bewogen. In mensen kunnen er immers geen redenen gevonden
worden. Het is Zijn rijke barmhartigheid. Door Zijn grote liefde, zegt de apostel in Efeze 2,
is het dat Hij zondaren opzoekt, dat Hij levend maakt. Barmhartigheid, dat wil zeggen dat
Hij het onverschuldigd doet, onverdiend, ja, dat alles uit de mens ertegenin roept. Het is
een wonder dat God dit doet.
En tot welke prijs dan? Daarvan zegt de apostel: Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard
heeft. (Rom.8:32) God heeft Zijn eigen Zoon niet gespaard, maar heeft Hem overgegeven
om de kloof die er is tussen God en Zijn schepselen te dichten, de afgrond die er is
ontstaan door onze zonden, te dempen, om goddelozen te verzoenen en verlorenen
weer terug te halen tot Hem.
En dan is het niet hetzelfde wíe er over spreekt. O, we mogen deze morgen luisteren
naar Hem Die van de Vader gekomen is. En al wat Hij hier op aarde spreekt, heeft Hij bij
de Vader gehoord en gezien, om het hier bekend te maken op de aarde, zoals Zijn
woorden opgetekend zijn in het heilig getuigenis van God.
We wilden u met de hulp des Heeren een ogenblik bepalen bij hetgeen u vinden kunt in
het u gelezen schriftgedeelte, het heilig Evangelie van Johannes, het derde hoofdstuk en
daaruit het zeventiende vers. We noemden u Johannes 3 vers 17:
Want God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld
veroordelen zou, maar opdat de wereld door Hem zou behouden worden.
We wilden u bepalen bij: De bewogenheid Gods in het zenden van Zijn Zoon.
1. Uit de mond van de Zoon gehoord
2. In het werk van de Zoon verklaard
3. Door het geloof in de Zoon tot vrucht
www.prekenweb.nl
1/12
Ds. J. Baaijens – De bewogenheid Gods in het zenden van Zijn Zoon
1. Uit de mond van de Zoon gehoord
De Heere Jezus is in onze tekst en in het tekstverband in gesprek met Nicodémus, een
overste der Joden, een leraar der wet. Hij is met vragen in zijn hart tot de Heere
gekomen. Vragen leven er toch ook in ons hart? Jongens en meisjes en ouderen, welke
vragen leven er nu in jullie en in uw hart? Waar gaat het nu om in ons leven? Om geld,
om goed, om eer, om gezondheid, om alle dingen voor de tijd? Of gaat het om het
wezenlijke? Gaat het om het Koninkrijk Gods? Gaat het om het zalig worden, om het
behouden worden?
Nicodémus komt met een vraag Wie toch Jezus is. Want hij heeft van Hem gehoord. Hij
Die kwam te spreken van het Koninkrijk Gods, evenals Johannes daarvoor ook gedaan
had. En in al hetgeen hij van Hem gehoord heeft, heeft hij waargenomen, is hij tot de
overtuiging gekomen dat dit een Leraar is van God gezonden. Want niemand kan anders
zulke tekenen doen en zulke woorden spreken. En als wij nu bij de Heere komen, dan
weet de Heere reeds wat in het hart is. Als we onze knieën buigen, als we ook aan God
gaan vragen, kinderen, dan weet de Heere al welke harten wij hebben. Dat laat Hij ook
merken bij Nicodémus, want Hij gaat in op de vraag van zijn hart. Het was hem er om te
doen te weten Wie de Heere was. Ja, ten diepste liep Nicodémus met de vraag hoe zalig
te worden.
De Heere Jezus is duidelijk en eenvoudig. Hij gaat zeggen: ‘Niemand kan in het Koninkrijk
van God komen dan alleen door wedergeboorte, dat is: een nieuwe geboorte.’ We zijn
allen geboren uit vader en moeder, maar nu moet er een geboorte uit God plaatsvinden.
Het is nodig dat wij door de Geest van God een nieuw leven ontvangen, waardoor we
verlost worden van onze aangeboren verdorvenheid, dat we niet meer alleen een
natuurlijke mens zijn, vervreemd van God en het ware leven missende, maar een
geestelijk mens. Want anders kunnen wij het Koninkrijk van God niet ingaan. Dat zegt de
Heere Jezus Zelf.
De apostel Paulus zegt het ook in 1 Korinthe 2, dat de natuurlijke mens niet verstaat de
dingen die des Geestes Gods zijn, want ze moeten geestelijk onderscheiden worden. En
een natuurlijk mens heeft geen geestelijk onderscheidingsvermogen. Maar de geestelijke
mens onderscheidt wel alle dingen, al wordt hij zo voor het oog niet van anderen
onderscheiden. Maar het gaat om het binnenste. Het gaat om het verstaan van de
dingen Gods. En daar wil de Heere Jezus toe brengen.
Nicodémus, al was hij een leraar, al was hij thuis in de Schriften van Mozes en de
profeten, is toch diep onwetend in geestelijke zaken. Maar hij komt tot Jezus. En dan is
hij aan het rechte adres om licht te ontvangen. Hij is die enige Leraar, waarlijk van God
gekomen, om de woorden Gods te spreken op de aarde. Hij is een Leraar Die duidelijk en
eenvoudig het Woord brengt. En dat is altijd nodig, voor iedereen.
Hij neemt ook aardse beelden. Het beeld van de wind; zo werkt nu de Heilige Geest, zo
verborgen als de wind. Men voelt die wind, men hoort zijn geluid. En toch, wie kan die
werkingen van de Geest van God nagaan, zoals Hij daar werkt in het binnenste van de
mens? Hij neemt een beeld van een koperen slang, zoals die in de woestijn op een stang
geplaatst werd in het midden van de Israëlieten die door de slangen gebeten werden en
dan ook aan een wisse dood waren onderworpen. Zo, zegt de Heere Jezus, wordt een
www.prekenweb.nl
2/12
Ds. J. Baaijens – De bewogenheid Gods in het zenden van Zijn Zoon
mens zalig in een weg van innerlijke vernieuwing en van het geloof in de Heere Jezus
Christus, Die door die koperen slang in de woestijn werd afgebeeld. Zo hebben we op
Hem te zien.
Dus die prediking van de Heere Jezus aan Nicodémus is niet anders dan die Johannes
gepredikt heeft: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen. (Matth.3:2)
En de Heere Jezus heeft het ook gepredikt, zoals wij in Markus 1 kunnen lezen: Bekeert u
en gelooft het Evangelie. (Mark.1:15) Dat wil eigenlijk zeggen: O, keer nu af van uw eigen
leven. Keer nu af van uw eigen inzicht, van al uw ongerechtigheid en van al uw
eigengerechtigheid. Dat wil zeggen: van uw zonde, uw kwaad doen, van al uw
eigenbedoelingen en bedenkingen en ook van de waardigheid in uzelf, dat u meent nog
iets te zijn of nog iets ter zaligheid uit en van uzelf te kunnen aanbrengen.
Dat zalig worden, dat ingaan in het Koninkrijk van God, is alleen door het werk van God,
zoals Hij dat in Christus, Die Hij gezonden heeft op deze wereld, teweegbrengt. En door
de Heilige Geest. Hij baant een weg tot de zaligheid. Want er was geen weg meer. En Hij
doet die weg ook kennen. Dat gebeurt door het licht van de Heilige Geest, dat in het hart
schijnt. Zo was God bewogen in Zichzelf over reddeloze zondaren in zichzelf. En als
vrucht op het werk van Zijn Zoon heeft Hij de Heilige Geest gezonden naar deze aarde.
Onze tekst is een besluit van het voorgaande. Want onze tekst begint met ‘want’. Want
God heeft Zijn Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordelen zou,
maar opdat de wereld door Hem zou behouden worden. Dat is eigenlijk, zouden we
zeggen, de samenvatting van de vorige verzen, zoals dat begint in vers 14: En gelijk
Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, alzo moet de Zoon des mensen verhoogd
worden, opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven
hebbe. En daar blijkt nu uit, wat in vers 16 staat: Want alzo lief heeft God de wereld
gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft
niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. En dan trekt de Heere Jezus het besluit uit
al het voorgaande, waar het nu eigenlijk om gaat: Want God heeft Zijn Zoon niet
gezonden in de wereld om te veroordelen, maar om te behouden.
In de woestijn, we zeiden het reeds, heeft Mozes een slang op een stang geplaatst, nadat
de giftige slangen in het leger velen gebeten hadden. Ze moesten allen door de beet van
de slangen sterven. Tenzij er een middel gegeven werd, dat het onmogelijke mogelijk zou
maken. En dat is een goddelijk wonder. Alleen door het zien van die mensen in wie het
gif woedde en hen ter dood zocht te brengen, alleen door het zien op die koperen slang,
hoog opgericht tussen hen, werden ze volkomen van dat gif genezen.
Wij zijn allen, jong en oud, gebeten door die oude slang en satanas. Die heeft het gif van
bedrog, leugen en ongehoorzaamheid tegen God in ons gebracht. En nu zijn wij allen de
dood onderworpen. Daar is niemand die aan het sterven kan ontkomen. Onze zonde,
onze ongehoorzaamheid tegen God, sleept ons allen ten verderve. En wie in Israël dit nu
niet geloofde en niet op de slang zag, die stierf. Reddeloos verloren. Geloof was dus
nodig aan het woord van God. Dat zij dus verloren gingen en in het eeuwige verderf
terechtkwamen, dat was niet om het gif van die slang, maar dat was omdat zij het woord
van Mozes niet geloofden. Want er wás genezing. Ze gingen verloren om hun ongeloof,
omdat ze niet omhoog zagen en niet de genade van God geloofden, dat er nu voor zulke
opstandige, schuldige en de dood waardige mensen zoals zij waren, genezing was.
www.prekenweb.nl
3/12
Ds. J. Baaijens – De bewogenheid Gods in het zenden van Zijn Zoon
En nu trekt de Heere Jezus de les. Hij verklaart het beeld dat in de woestijn van Hem
gegeven is. Hij zegt immers in het veertiende vers: En gelijk Mozes de slang in de
woestijn verhoogd heeft, alzo moet de Zoon des mensen verhoogd worden. Want daartoe
heeft God Zijn Zoon in deze wereld gezonden, om reddeloos verlorenen, om zulken die
het verderf over zich hebben ingeroepen, zulken die moeten sterven en omkomen,
behoudenis te geven. Alleen door het zien op Hem Die verhoogd moest worden.
Hóe verhoogd? Wel, Hij is ook aan een hout gehangen, verhoogd aan het vloekhout van
het kruis, waar Hij de zonden van de zondaren dragen moest. Hij ontmoette het verderf,
hoewel Hij geen zonde gekend noch gedaan had. De Heilige, uit Maria geboren, de Zoon
van God, in onze menselijke natuur. Hij Die kon zeggen: Wie van u overtuigt Mij van
zonde? (Joh.8:46) Hij, bij Wie nooit enig bedrog of leugen in Zijn mond gevonden werd.
En nu werd Híj verhoogd aan een vloekhout, gehangen tussen de hemel en de aarde. Dat
wees aan dat Hij niet meer waardig was dat de aarde Hem nog droeg en dat Hij ook in de
hemel niet kon ontvangen worden. Een uitgeworpene! En dat voor de zonde.
Het is nodig om op Hem te zien, Die verhoogd is aan het kruis. Voor zulke gebetenen van
die oude slang en satanas. Voor zulken die zeker de dood moeten sterven en het
eeuwige verderf ondergaan. Op Hem te zien! O, wil er nu behoud zijn voor zulken die ter
dood verwezen zijn, dan moeten wij door geloof op de Heere zien. Dan moeten we het
niet langer meer verwachten van onze eigen inspanningen. Want hoe velen zijn er die
zelfs geen inspanning hebben. Die bekommeren zich er niet om dat ze een ziel voor de
eeuwigheid hebben. Zijn er ook hier zulke mensen, die maar zorgeloos voortleven alsof
er niets aan de hand is en dan zo regelrecht het verderf tegemoet? Of is er bekommering
in het hart? Zijn we er aan ontdekt? Hebben we die beet gevoeld en ervaren we dat gif
dat in ons woelt, die boosheid, die verdorvenheid? Is dat tot droefheid geworden, tot
smart, omdat we zo gezondigd hebben? Wee mijner, wee onzer!
En dan aan het werk om die zonden te overwinnen, om nu voor God te gaan leven, om
de zaligheid te gaan verdienen… Misschien zijn er zulken wel in de gemeente. Zal dat
lukken? O nee! O nee, dat gif woedt verder. Er zal nooit iets goeds uit iets kwaads
voortkomen. Zo kan een mens, geheel verdorven, nooit iets heiligs voor God
voortbrengen. We kunnen niet meer goed maken wat we verzondigd hebben. We
kunnen nooit zonder zonde leven, want we zijn tot in het innerlijke toe geheel en al door
de zonde aangetast, onrein voor God. We moeten niet menen nog iets te zijn of te
kunnen. Dat dachten de farizeeën. Dat dachten die vrome Joden. Die dachten: ‘Wij zijn
kinderen van Abraham! We zijn niet zoals die anderen. Wij kunnen de wet houden en wij
zúllen die wet houden en we gaan zo op de hemel aan, door eigen inspanning.’
Het is alles bedrog van de vorst der duisternis. Want de Heere heeft van de hemel
neergezien of er nog iemand verstandig ware die God zocht en heeft er niet één
gevonden. Maar ook alle vlees heeft zijn weg voor God verdorven. We hebben allen
gezondigd, zegt de apostel, en derven, missen, de heerlijkheid Gods. Wat komt dat hard
aan! Hard voor iemand die weet dat hij een zondaar is? Nee, maar hard voor een mens
die meent nog iets te zijn of iets te kunnen. Jezus’ mond ontziet hen niet, want Hij is
immers de waarachtige God en het eeuwige leven, zegt ons Gods Woord. Hij heeft het
ook Zelf gezegd dat Hij is gekomen om der waarheid getuigenis te geven. En een iegelijk
die uit de waarheid geboren is, dus die wedergeborenen, die horen Zijn stem. Zij gaan
www.prekenweb.nl
4/12
Ds. J. Baaijens – De bewogenheid Gods in het zenden van Zijn Zoon
geestelijk luisteren, geestelijk verstaan en onderscheiden. Ja, Hij heeft het gezegd: ‘Ik
ben de Waarheid!’ Ik ben de Weg en de Waarheid en het Leven. (Joh.14:6)
En dan is Zijn Woord er om ons te overreden. Nicodémus, hoor Mijn stem! Maar dat
geldt ook deze gemeente en waar dat woord ook klinkt. Het is nodig om te zien op Hem
Die gekomen is om de zonde te dragen en te boeten, de ongerechtigheid weg te nemen,
de vergeving te verwerven, de dood te overwinnen. O, dan die bewogenheid Gods in het
zenden van Zijn Zoon! Dat wordt in het werk van de Zoon verklaard.
2. In het werk van de Zoon verklaard
Waarin komt die bewogenheid Gods tot behoudenis van zondaren nu sterker uit dan in
het zenden van Zijn Zoon, Zijn eniggeboren Zoon, Die al Zijn vermaking was? Hij, Die één
is met de Vader en de Heilige Geest. En dat Hij nu komt om die zonde te straffen, om die
zondaren te verdelgen, die zo tegen Zijn Vader in opstand gekomen zijn, dat zou toch
recht zijn? Maar nee, dat zegt de Heere Jezus niet. Hij zegt: ‘Hij is niet gezonden in de
wereld opdat Hij de wereld veróórdelen zou, het oordeel aan hen voltrekken zou.’ Dat
zal wel eenmaal gebeuren, maar nu nog niet, wil de Heere zeggen. Maar opdat de wereld
door Hem zou behouden worden. Tot redding is Hij gezonden. Daartoe heeft God Zijn
Zoon gezonden.
Wat is dat een onbegrijpelijke zaak! Jezus zegt in het voorgaande vers: Want alzo líef
heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft. Het zenden van
de Zoon is een geven van de Vader. Daar ligt de betekenis in van: óvergeven. Om in hun
plaats alle straf, alle oordeel Gods over de zonde te ondergaan, om zulken die dat
waardig waren, ervan te verlossen. Het geven van het enig middel tot de zaliging van
zulke, aan het verderf onderworpen zondaren, ontspruit uit de liefde Gods. Dat zegt de
Zoon. De Zoon Die het bij de Vader gehoord heeft en Die het hart van de Vader kent. En
in Zijn voetspoor en door de bediening van Zijn Geest zegt later ook de apostel Paulus
het. Hij heeft er ook van gesproken dat God Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening
der wereld.
Heeft God dan Zichzelf en heeft God dan Zijn Zoon niet boven alles lief? En bemint Hij
niet de reinheid, de heiligheid en haat Hij niet alle goddeloosheid? Dat is zeker waar. Zijn
we daar ook van doordrongen? Hebben wij God ook boven alles lief gekregen omdat Hij
dat waardig is? Haten wij ook reeds de zonde, de onreinheid en hebben we de reinheid,
de heiligheid lief gekregen? O, zeker waar is het. En toch is het ook waar wat de apostel
schrijft en wat in het woord van de Heere Jezus ook ligt opgesloten: Christus is te zijner
tijd voor de goddelozen gestorven.
O, dat is een oorzaak van een onuitsprekelijke verwondering! Dat God, de Heilige, de
Rechtvaardige, nu Zijn Zoon heeft gezonden, overgegeven, om voor zulke zondaren te
lijden en te sterven, om zo de goddeloosheid weg te doen. Ja, dat is een verwondering
voor allen die zich als goddelozen leren kennen. Anders niet. Dan nemen we er kennis
van. We zeggen: ‘Ja, de Heere Jezus is gekomen voor zondaren, om hen te verlossen.’ En
we blijven gewoon in onze zonden doorleven en we gaan er innerlijk aan voorbij en het is
uiterlijk in ons leven te merken.
www.prekenweb.nl
5/12
Ds. J. Baaijens – De bewogenheid Gods in het zenden van Zijn Zoon
Hoe is dat hier? Laten we het elk eens bij onszelf onderzoeken en zeggen: ‘Hoe is het nu
met mij?’ Jongens, meisjes, ouderen, hoe is het nu met míj? Gaan we daar zomaar aan
voorbij, terwijl we het toch zo goed weten met ons verstand? Gaan we er zomaar aan
voorbij dat ons hart er helemaal niet bij betrokken is?
De inhoud van onze tekst wordt een oorzaak van onuitsprekelijke verwondering voor
zulken die zich als goddelozen leren kennen, als werelds, als behorende bij die wereld die
met God afgerekend heeft en die in vijandschap tegen Hem leeft. Dan kunnen we soms
wel met onze woorden zeggen dat we God liefhebben en dat ons leven het
tegenovergestelde vertoont, omdat we de zonde als een zoete bete onder onze tong
koesteren en ons daaraan overgeven.
Wereld. Wat is eigenlijk ‘wereld’? Johannes gebruikt dat woord wel vijfennegentig maal
in zijn evangelie en brieven. Maar niet altijd in dezelfde betekenis. Er zijn vijf
verschillende betekenissen bij Johannes.
Eerst: al het geschapene, het ganse heelal. ‘Kosmos’, staat er. In Johannes 17 vers 5 lezen
we: Eer de wereld was. Dat is al het geschapene.
Maar het woord heeft ook de betekenis: de mensheid op aarde, het menselijk geslacht,
zoals uit Johannes 16 vers 21 blijkt. Het gaat er daar over dat een vrouw de benauwdheid
niet meer gedenkt na de geboorte van haar kind, om de blijdschap dat een mens ter
wereld gekomen. Dan gaat het over het menselijk geslacht.
Het woord ‘wereld’ wijst ook op de zondige mensheid, die vervreemd is van het leven
Gods, zoals in Johannes 3 vers 19, het vervolg van onze tekst. Dit is het oordeel, dat het
Licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liever gehad dan het
licht. Daar betekent het: de zondige mensheid.
De vierde betekenis van het woord ‘wereld’ is: de heidenwereld. Niet alleen de Jood,
maar ook de Griek. De Samaritaanse vrouw heeft gezegd tot de mensen in Samaria dat
zij de Messias had ontmoet. En ze kwamen luisteren en zeiden daarna tegen de vrouw:
Wij weten dat Deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld. (Joh.4:42)
Ten slotte wijst het woord ‘wereld’ op het rijk van satan, dat aan God en aan het
Koninkrijk Gods vijandig is. Dat komt tot uiting in de vijandschap tegen God en tegen Zijn
werk en tegen Christus, tegen Zijn volk. Zoals in Johannes 12 vers 31 staat: Nu zal de
overste van deze wereld buitengeworpen worden.
Dus vijf verschillende betekenissen. Hoe weten wij nu welke betekenis wij in onze tekst
aan dat woord moeten hechten? Wel, dat kan alleen maar waargenomen worden als we
het verband goed lezen. Want elke tekst moeten we altijd in het verband lezen. We
kunnen de tekst niet zomaar uit het verband losrukken en er dan een op zichzelf staande
betekenis aan hechten. Nee, wat zegt God in het gehele verband?
En dan blijkt uit het verband dat het hier gaat over het menselijk geslacht, dat het hier
gaat over Jood en heiden, zoals de Heere daar Zijn verlossend werk aan doet en onder
doet. De Heere Jezus is ingedaald in dat verloren menselijk geslacht, ingedaald in die
stroom van het menselijk geslacht, waar dat geheel verdorven was, vervuild was, om te
reinigen.
We kunnen ook zeggen: het menselijk geslacht is als een boom. U hebt wel eens van een
stamboom gehoord. Denk maar aan de stamboom van het Oranjehuis. Daarin zie je heel
de linie van het Oranjehuis. En nu kunnen we daaruit weggehakt worden. Want heel die
www.prekenweb.nl
6/12
Ds. J. Baaijens – De bewogenheid Gods in het zenden van Zijn Zoon
boom van het menselijk geslacht is verdorven geworden, aangetast geworden tot in de
wortel toe. Maar nu is Christus gekomen om genezing te brengen. Hij is ingedaald in het
menselijk geslacht en Hij brengt herstel aan. Maar niet geheel de boom. Nee, want
wanneer er een boom is die herstelt, dan zijn er toch takken die niet meer herstellen. Die
worden afgehakt, gesnoeid. Zo is het ook in het menselijk geslacht.
Het menselijk geslacht als zodanig, dat heeft God lief. Het is Zijn schepping! Hij haat Zijn
schepselen niet, staat er in Gods Woord, maar heeft ze lief en onderhoudt ze. Hij haat de
zónde. En wanneer wij de zonde beminnen en omhelzen, dan worden wij als zondaar
weggedaan. Maar wanneer de zonde verlaten wordt, wanneer wij van de zonde genezen
worden, dan is er ook de herstelling. Dat is vanuit die herstelling, door de komst van de
Heere Jezus in deze wereld, van de Vader gezonden, van de Vader overgegeven, om dat
werk der verlossing aan hen te doen. Zodat als vrucht daarvan, uit het gehele menselijke
geslacht, uit alle volkeren, uit alle natiën, uit alle tongen, uit alle geslachten des
aardbodems, die Kerk zal voortkomen.
Ze zullen komen tot het geloof in de Heere Jezus Christus, zodat in dat volk, aan Hem
gegeven, door Hem gekocht en verlost en door Zijn Geest toegebracht, die nieuwe
mensheid ontstaat. De boom van het menselijk geslacht wordt genezen, zal heerlijk tot
in eeuwigheid stralen. En al het kwade wordt weggedaan.
Het is net als ranken van een wijnstok, die er wel aan kunnen hangen, aan kunnen
kleven, zoals we dat ook in de natuur zien. Maar ze zijn niet allen levend. De ranken die
leven, wortelen in de wijnstok. Die anderen zijn dode ranken. Die worden aan het vuur
overgegeven.
Welnu, alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn Zoon zond in de gelijkenis des
zondigen vleses en dat voor de zonde. Nee, niet zondig vlees in Hem, maar in de
gelijkenis. Hij is Zijn broederen in alles gelijk geworden, maar uitgenomen de zonde.
Maar dat wel vóór de zonde, om die uit te delgen, om ervan te verlossen, in het lijden en
sterven aan het kruis, waartoe God Zijn Zoon overgegeven heeft, in die onbegrijpelijke
liefde Gods.
Ja, voor de wereld! Het is nodig dat we wereld wórden, dat het beleving wordt: ‘Ik ben
niet beter dan de wereld.’ Die wereld waar we hier misschien wel over spreken en
zeggen: ‘Het is toch erg, wat de mensen niet allemaal in deze tijd doen, God tergend,
hemeltergend, alles verdervend, niets meer ontziend. Nee, zo ben ík gelukkig niet. Nee,
bij ons is het gelukkig nog niet zo erg.’ Dan staan wij boven die wereld. Maar we behoren
wel tot die wereld als we niet wedergeboren zijn. Zijn we daarvan doordrongen? De
farizeeën en schriftgeleerden waren bijzonder vrome mensen. Maar de Heere Jezus zegt
tot hen en tot ons met al onze vroomheid: ‘Ik ben niet van de wereld; gíj zijt van de
wereld!’ Wat was dat onverdraaglijk! Dat heeft hen met woede vervuld. Dat heeft hen
ertoe aangezet om Hem te doden. Daar wilden ze niet van horen en niet van weten.
Maar er is een volk, hoe vroom ze geweest mogen zijn of hoe goddeloos ze geweest
mogen zijn, midden uit de wereld gehaald of uit de eigengerechtigheid, alleen maar
wettisch vroom, maar er is niets van God bij. Maar de Heere haalt ze eruit en ze worden
allen wereld, goddeloos, zich verdervend, de dood verdiend. Dan kan de één niet meer
boven de ander uitkomen. Dan is het zelfs zo, dat elk voor zich de ergste wordt, de ergste
www.prekenweb.nl
7/12
Ds. J. Baaijens – De bewogenheid Gods in het zenden van Zijn Zoon
van de gemeente, de ergste van Nederland, de ergste in deze wereld. ‘Nooit heeft
iemand zoveel kwaads tegen zoveel licht bedreven.’
Is dat al waar geworden? Mag u er iets van kennen, wie u bent door de zonde en dat de
Heere afdaalt met die ontdekkende bediening van Zijn Geest? Dat u eerst meende nog
wel iets te kunnen verbeteren en aan het werk getogen bent. Dat u steeds maar meer
naar binnen gaat zien. En dan zitten de wortels van alle zonde vanbinnen in het hart. Een
wonder dat het er nog niet allemaal uitgebroken is, dat we ook nog niet leven in de
ergste zonden, zoals sommige anderen waar wij van zien en van horen. Dat is nog
genade, wederhoudende genade Gods, in Zijn algemene genade.
O, als we dat gaan waarnemen vanbinnen, die poel van ongerechtigheden, dan wordt
het zo een wonder dat God nu naar zulk één vraagt en dat Hij nu Zijn Zoon gezonden
heeft, niet opdat Hij zulken veroordelen zou, wegdoen van voor Zijn aangezicht, maar
dat Hij Zijn Zoon gezonden heeft om zulken te behouden, om voor zulken redding aan te
brengen. Wat een wonder wordt dat voor het hart! Daar zinken ze onder weg. Daar
versmelten ze onder. ‘Waarom was het op mij gemunt?’ Nu kan het nog, van God uit, Die
Zijn Zoon gezonden heeft voor zulk één die nooit naar God zou gevraagd hebben en die
altijd God heeft tegengestaan en die ook in het zaligmakend werk niet anders doet dan
het altijd maar weer bederven en tegenstaan.
Maar God heeft Zijn Zoon gezonden, opdat zij behouden zouden worden. Christus is voor
ons gestorven, zegt de apostel, toen wij nog vijanden waren. Toen heeft God reeds aan
hen gedacht. Eer er iets van mij begon te leven, stond alles al in Zijn boek geschreven.
Dan wist God al wie ze waren en zouden zijn. Hij ziet het en doorziet het, die Alwetende.
En toch heeft Hij Zijn Zoon gezonden, Hem overgegeven, als het enig slachtoffer voor de
zonde, ter redding van zulken. Hiermede bevestigt God Zijn liefde jegens ons, zegt de
apostel, dat Christus voor ons gestorven is toen wij nog vijanden waren.
En dan is dat door het geloof tot vrucht; onze derde gedachte. Maar zingen wij vooraf
van Psalm 68 en daarvan het tiende vers:
Geloofd zij God met diepst ontzag!
Hij overlaadt ons dag aan dag
Met Zijne gunstbewijzen.
Die God is onze zaligheid;
Wie zou die hoogste Majesteit
Dan niet met eerbied prijzen?
Die God is ons een God van heil.
Hij schenkt, uit goedheid, zonder peil,
Ons ’t eeuwig, zalig leven.
Hij kan en wil en zal in nood,
Zelfs bij het naad’ren van de dood,
Volkomen uitkomst geven.
3. Door het geloof in de Zoon tot vrucht
Opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe, staat
er tot tweemaal toe. In het vijftiende en in het zestiende vers. Daar blijkt dus die
www.prekenweb.nl
8/12
Ds. J. Baaijens – De bewogenheid Gods in het zenden van Zijn Zoon
behoudenis uit. God roept tot geloof! Dat deed Hij in het paradijs. En we hebben Hem
niet geloofd, in onze eerste ouders. Door ongeloof hebben we Zijn Woord verworpen. En
dat doen we nog. Door ongeloof verwerpen we Zijn Woord. Al zijn we belijders, al
zeggen we: ‘De hele Bijbel is waar’ en we leven er niet naar, dan geloven we het ook niet.
We geloven Gods bedreiging niet, dat we sterven moeten en eeuwig omkomen. We
geloven Zijn belofte niet en Zijn aanwijzing en nodiging tot behoudenis in de Heere Jezus.
Want we hebben het niet nodig voor ons hart. En die tot God komt, moet gelóven dat Hij
is, zegt de apostel in Hebreeën 11 vers 6, dat Hij is zoals Hij Zich bekendgemaakt heeft in
Zijn Woord, en dat Hij een Beloner is dergenen die Hem zoeken. Zoeken, in de weg die
Hij wijst.
Geloof is een onzichtbare zaak op zichzelf. Zoals God een geestelijk wezen is en Zijn
Woord ook geestelijk is. Het komt wel met een hoorbare stem. En Christus, Hij komt wel
in onze gedaante, maar Hij is ook de eeuwige God. En Zijn Geest werkt als de wind. Hij
wordt niet gezien, maar Hij wordt wel ervaren. Zo is het geloof.
Het geloof maakt rijk. En toch, toch is het geloof een armmakende daad. Gods liefde is
daad. Want wat God zegt, doet Hij. En Zijn liefde draagt vrucht. Die komt openbaar in de
verandering van mensen, zoals Hij door Zijn Geest doet. Het geloof maakt mensen zo
arm in zichzelf. Het geloof geeft alles buiten Christus prijs, omdat het in alles de dood
leert vinden. Dat leert de dood in eigen hart vinden en in eigen werken. Want alles wat
wij zijn en wat wij doen, loopt uit op de dood. En dat wordt opgegeven. Daar gaan we
van leren afzien door de overtuigende werking van Gods Geest en Woord.
En waar gaan we dan op zien? Wel, op iets waarin het leven is, de behoudenis verkregen
kan worden. Dat gaat dus in de weg van het sterven aan zichzelf en het sterven aan alles
wat buiten Christus is. We gaan aan alles wanhopen. Niets kan ons redden. Niets kan ons
helpen. Hopeloos, reddeloos is het verloren. Zo was het immers bij die mensen in de
woestijn. Reddeloos verloren, stervend. En die stervenden zagen daar op die slang en ze
bleven levend. Een wonder Gods!
En zo is het ook met het geloof. Voor stervenden in zichzelf, hopeloos, reddeloos
verloren, daar is nu de Heere Jezus voor gekomen. Hij is gekomen om het verlorene te
zoeken en te behouden. Bent u al zo een verlorene? Of jullie, jongens en meisjes? Want
dat is niet alleen voor oude mensen. Nee, dat is bijzonder voor jonge mensen. De Heere
bekeert de meeste mensen in de jeugd.
U zegt: ‘Aan mijn kant is het zo verloren; het kan nooit meer. Ik kan niet meer bekeerd
worden. Ik kan mezelf niet meer met God verzoenen. Het is alles zo kwijt, zo hopeloos!’
Dan komt dat woord van God, uit de mond van de Zoon van God Zelf, Die gekomen is, de
Redder, de Behouder, de Waarachtige, om aan de waarheid getuigenis te geven. Zie op
Míj!, zegt Hij, zie op Míj! O, die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Want God geeft
u dat ware Brood uit de hemel. En die Mij eet, die zal leven door Mij. Die tot Mij komt zal
geenszins hongeren en die in Mij gelooft zal nimmermeer dorsten. (Joh.6:35) En in het
zevende hoofdstuk: Die in Mij gelooft, het water dat Ik hem geven zal, dat zal in Hem
worden tot een fontein, springende tot in het eeuwige leven. Geloof in de Heere Jezus
Christus, heeft de apostel gezegd, en gij zúlt zalig worden! (Hand.16:31) Dat zei hij tot de
stokbewaarder die het gezegd heeft in zijn hopeloosheid: ‘Wat moet ik doen, lieve
heren, opdat ik zalig worde?’
www.prekenweb.nl
9/12
Ds. J. Baaijens – De bewogenheid Gods in het zenden van Zijn Zoon
Dit is een gebod van de Vader. De Vader heeft van Hem gezegd: Deze is Mijn geliefde
Zoon, in Dewelke Ik Mijn welbehagen heb. (Matth.17:5) Verder kon Hij in niemand
welbehagen hebben dan alleen in Zijn Zoon, Die alles in gehoorzaamheid gedaan heeft
wat God waardig was, wat zondaren aan God verplicht zijn: de zonde te betalen en voor
God te leven, heilig, onberispelijk. Dat heeft Hij gedaan. En dan heeft God gezegd op de
berg der verheerlijking, aan het begin van Zijn lijden: Deze is Mijn geliefde Zoon, in
Dewelke Ik Mijn welbehagen heb; hóórt Hem! En het Woord zegt: Dit is het gebod des
Vaders, dat gij gelooft in de Naam des Zoons van God en gelovende het leven hebt in Zijn
Naam.
We noemden reeds hoe de Heere Jezus op Zichzelf gewezen heeft. En ook de apostelen
hebben op Hem gewezen. Opdat men in Hem geloven zou. Dat wil eigenlijk zeggen:
afzien van al het andere, om zich aan Hem over te geven. Het geloof is een aanvaarden
van hetgeen God zegt. Het geloof is een zich er op verlaten, zich er aan overgeven. We
zeggen: ‘Heere, och, aan mijn kant is het zó hopeloos verloren. Hier ben ik dan, zoals ik
ben.’ Zo zichzelf overgeven, om door Hem gezaligd te worden.
De Heere zendt daartoe Zijn knechten, ook vandaag nog, biddende: Laat u met God
verzoenen! (2 Kor.5:20) Nee, niet: ‘Verzoen uzelf’, maar: láát u met God verzoenen!
Geeft u daartoe maar over, als zulk een reddeloze, als één die het verderf ingeroepen
heeft en niet anders dan verderven kan. Alleen door de genade van de Heere Jezus
Christus, door de toepassing van Zijn dierbaar bloed aan uw ziel, gereinigd te worden in
die reine plassen van dat dierbare bloed. Door Zijn Geest, zo duur verworven, gaat Hij
mensen geheel vernieuwen.
En dan komt de vrucht. Want het wordt zichtbaar en hoorbaar uit welke wortel wij leven.
Als we nu uit die bittere wortel vol gal en alsem leven, vanuit onze eerste vader die
daartoe is aangestoken door de hel, dan komt er allerlei boosheid en bitterheid uit en
breid het maar uit. Alle kwaad komt daaruit voort. En als we nu van Adam afgesneden en
Christus ingeplant zijn en door die wedergeboorte uit Hem gaan leven, uit die wortel
Christus, dan komt het openbaar.
In het natuurlijke leven zien we of een kind leeft of dat het dood is. Dat zien we aan de
levensbewegingen. Zo is het ook in het geestelijke leven. Dan komen er
levensbewegingen. Dat zijn nu bewegingen zoals Christus was in Zijn omwandeling op
aarde: geheel op God gericht en ook op de naaste gericht. Dan wordt in sterfelijke
lichamen het leven van Jezus openbaar. Dan wordt het hoorbaar. Dan gaan we anders
spreken. Dan wordt het zichtbaar. Dan gaan we anders leven. Dan komt het in alles
openbaar dat God beoogd wordt, dat er liefde in ons leven gekomen is, dat we geen
hatelijke, verdervende mensen meer zijn, maar dat wij de liefde die uit God is, in ons
mogen omdragen. En die liefde gaat een rijke vrucht dragen.
Wanneer de sappen getrokken mogen worden uit de Wijnstok Christus, dan komt het
openbaar, zoals de Heere Jezus zegt: Gij zijt het zout der aarde. (Matth.5:13)
Bederfwerend, behoudend. Gij zijt het licht der wereld (Matth.5:14), dat een lamp is die
anderen voorlicht, opdat zij ook jaloers zullen worden en ook naar Christus zullen gaan
vragen, in het verlaten van hun zonden. Het is tot overtuiging van anderen, zodat ze
zeggen: ‘Dat volk alleen is een gelukkig volk en wij, wij zijn zulke ellendigen en
ongelukkigen.’
www.prekenweb.nl
10/12
Ds. J. Baaijens – De bewogenheid Gods in het zenden van Zijn Zoon
Zijn die er hier nog, die moeten zeggen: ‘O, wat ben ik een ongelukkig mens! O God,
bekeer me nog!’ Zulk een gelukkig volk voor ogen en dan overal buiten te staan, God niet
meer te kunnen missen en de zonde een afkeer geworden. En de Heere zo begeerlijk.
Dan is er zo een verlangen om voor Hem te leven, om Zijn gemeenschap te ontvangen.
Dan wordt het zichtbaar in waar we verkeren, onder wie we verkeren en wat ons werk is
en wat de uitgangen van ons leven zijn. Die vrucht kan niet verborgen worden. Dat is de
vrucht uit God, door het geloof, door de Heilige Geest gewerkt. Dat wonderbare werk
van God! Is het ook hier nog?
Gemeente, neem het eens mee naar huis. Draag het eens mee, niet alleen in uw
verstand, maar vraag om de opening van het hart. Dat het in het hart ingedrongen, mag
meegedragen worden en werkzaam mag worden op God aan en op Jezus aan, die
Zaligmaker, en op uw behoud aan. Verlaat toch de slechtigheden en leef! Het kan nog!
Misschien is het morgen te laat. Er zijn er meerderen die zondags nog in de kerk zaten en
de andere rustdag al in het graf lagen. Jongeren en ouderen, door een ongeval, door een
kortstondige ziekte, door een hartaandoening en noem het maar op. De genadetijd is
kostelijk, maar de tijd is voorts kort.
En nu, nu komt tot ons dat wondere woord: Want God heeft Zijn Zoon niet gezonden in
de wereld, opdat Hij de wereld veroordelen zou, maar opdat de wereld door Hem zou
behouden worden. Wereld, van nature enkel wereld, vijandschap tegen God, allen
behorend tot dat ene menselijke geslacht. Is het al in uw leven gebeurd dat u mocht
zeggen: ‘Ach, die wereld, die zit in mij.’ Maar nu is Hij gekomen om in dat menselijk
geslacht Zijn vernieuwende en genaderijke, Zijn verlossende bediening te oefenen. Nu
kunnen zondaren zalig worden. Het kan nog! Dat mocht een hoop geven en dat mocht
een aanhouden geven.
Als er zulken zijn die zeggen: ‘Zou het nu voor mij nog kunnen?’, dan hebt u het gehoord
uit het Woord van God: het kan nog! En als het dan meer en meer erger wordt, als het al
lager afloopt, dan hebt u het gehoord: of het nu een Jood is of een heiden, of het nu een
vrome is of een goddeloze, allen van ene lap gescheurd, allen gezondigd en derven de
heerlijkheid Gods. Zij worden om niet gerechtvaardigd, door het geloof dat in de Heere
Jezus Christus is. Nu kan het. O, het kan zo ruim aan Gods zijde! Aan uw zijde niet. Het
blijft een nauwelijks ingaan. Het blijft een nauwe weg en een enge poort. Maar toch, de
behoudenis is zeker, omdat ze in Gods handen ligt. En daarom moeten we zelf met heel
ons hart en leven, met alles wat we zijn en wat we doen, in die handen Gods
terechtkomen, waar we zo uit willen blijven.
Er is een volk dat het zien mag en geloven mag en zich overgeven mag: ‘Heere, hier ben
ik dan; in Uw hand alleen.’ Dat ook in uw leven openbaar mag komen: die hand Gods in
Christus, door Zijn Geest, werkt behoudenis!
Amen.
www.prekenweb.nl
11/12
Ds. J. Baaijens – De bewogenheid Gods in het zenden van Zijn Zoon
Slotzang: Psalm 17: 3 en 8
Ik zet mijn treden in Uw spoor,
Opdat mijn voet niet uit zou glijden;
Wil mij voor struikelen bevrijden,
En ga mij met Uw heillicht voor.
Ik roep U aan, ‘k blijf op U wachten,
Omdat G’, o God, mij altoos redt.
Ai, luister dan naar mijn gebed,
En neig Uw oren tot mijn klachten.
Maar (blij vooruitzicht, dat mij streelt!)
Ik zal, ontwaakt, Uw lof ontvouwen,
U in gerechtigheid aanschouwen,
Verzadigd met Uw Godd’lijk beeld.
Deze preek is eerder gepubliceerd in de prekenserie ‘Een zaaier ging uit…’ (deel 27)
www.prekenweb.nl
12/12
Download